Strafrecht 3 werkgroepuitwerkingen 2018/2019 week 4

Werkgroep 4 – Bewijs

Aantekeningen

Bewijsmateriaal invalshoeken

1. Waarheidsvinding

Bewijsmateriaal noodzakelijk voor vaststelling dat verdachte daadwerkelijk tenlastegelegde strafbare feiten heeft gepleegd.

2. Eerlijkheid van het strafproces

  • Onschuldpresumptie (art 6 lid 2 EVRM)
  • Recht op tegenspraak en equality of arms. Verdachte moet dezelfde mogelijkheden hebben als het OM om tegen te spreken.
  • Recht op ondervragen van getuigen (art 6 lid 3 sub d EVRM)

5 kenmerken negatief-wettelijk bewijsstelsel 338 Sv

1. Rechter moet overtuigd zijn.

Voldoende mate van waarschijnlijkheid dat verdachte het strafbare feit heeft begaan. Moet objectief worden vastgesteld. Iemand anders moet ook denken dat verdachte het strafbare feit heeft begaan. Rechter mag niet op zijn intuïtie afgaan.

2. Overtuiging rechter gegrond op wettige bewijsmiddelen.

Een foto staat niet in de wettige bewijsmiddelen, maar als een rechter een foto ziet uit eigen waarneming dan geldt dat al waarneming van de rechter dat wel een wettig bewijsmiddel is. zo kan het bijvoorbeeld ook zijn dat er een beschrijving van een foto wordt gemaakt door een opsporingsambtenaar die in het proces-verbaal wordt opgenomen en dat is dan ook weer een wettig bewijsmiddel.

3. Bewijsminimum moet voorhanden zijn

4. Betrekking op bewijsvraag

Dit gaat alleen over de eerste materiële vraag van artikel 350 Sv. Niet over de vraag of er bijvoorbeeld een strafuitsluitingsgrond aanwezig is of de hoogte van de straf.

5. Overtuiging gebaseerd op onderzoek ter terechtzitting

Rechter mag het niet alleen baseren wat er in het dossier staat.

  • Geen onmiddellijke procesvoering, maar voorlezing stukken (artikel 301 lid 4 Sv).

Rechter moet motiveren in zijn vonnis hoe hij tot zijn veroordeling is gekomen. Bij controle van motivering beslissing bewezenverklaring (art 359 lid 3 Sv) beoordeelt de HR:

1. Zijn de bewijsmiddelen wettig?

  • Definities in wet: redenen van wetenschap. Belangrijk dat je dat goed leest in de wet, omdat er ook grenzen worden gesteld. De verdachte of getuige moet het zelf hebben waargenomen of ondervonden. Wat er niet in mag staan welke gevoelens hij daar bij had of welke mening hij daarover had. Dat is anders voor een deskundige, die mag wel verklaren over zijn conclusies en zijn gevoel. Als er in een verklaring van een getuige toch conclusies staan is dat geen wettig bewijsmiddel. Opsporingsambtenaren moeten ook verklaren op eigen waarnemingen en ondervindingen en dus niet op conclusies.

2. Zijn de bewijsmiddelen aan de orde geweest tijdens de terechtzitting?

  • Blijkt uit proces-verbaal terechtzitting

3. Is de bewijsminimum in acht genomen?

  • Er moet voldoende bewijsmateriaal zijn

4. Zijn de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen redengevend voor de bewezenverklaring?

  • Relevantie van gebruikte feiten/ de auditu-verklaringen

5. Zijn de vermelde bewijsmiddelen toereikend?

  • Uit bewijsmiddelen moet bewezenverklaring kunnen volgen.

 

Algemene vragen

1.            Stelling: De onschuldpresumptie kan enkel door een rechterlijke instantie worden geschonden. Is deze stelling juist?

Deze stelling is onjuist, omdat ook een verdachte die al onherroepelijk is vrijgesproken heeft er recht op dat hij voor onschuldig wordt gehouden. Niet alleen de rechter die over de schuld of onschuld moet oordelen, kan de onschuldpresumptie dus schenden. Iedere ‘public official’, of hij nu bemoeienis met de zaak heeft of niet, moet zich van een oordeel onthouden.

 

2.            Leg uit wat ‘equality of arms’ inhoudt.

De mogelijkheden van de verdediging om de aanklacht te bestrijden, mogen niet onderdoen               voor die van het OM om de aanklacht te staven. Zo moet de verdediging, als de vervolging is gebaseerd op de uitkomsten van een deskundigenonderzoek dat het OM heeft laten verrichten, in beginsel de gelegenheid krijgen om een tegenonderzoek in te laten stellen.

 

3.            a. Wat is het verschil tussen een vrij en een wettelijk bewijsstelsel?

Bij een vrij bewijsstelsel laat de wet de rechter vrij in zijn oordeelsvorming. De wet bevat dan               dus geen regels met betrekking tot de vraag wanneer het feit bewezen mag (of moet) worden geacht. Bij een wettelijk is dat juist wel het geval.

b. Welke vier bewijsstelsels ken je? En hoe kan het Nederlandse bewijsstelsel worden getypeerd?

1. stelsel van de bloot gemoedelijke overtuiging

Voldoende is dat de rechter in gemoede overtuigd is van de schuld van de verdachte. Dit stelsel is kenmerkend voor juryrechtspraak.

2. stelsel van de beredeneerde overtuiging.

In dit stelsel is de rechter wel verplicht om zijn beslissing in het vonnis te motiveren. De rechter moet dus argumenten geven die de bewezenverklaring kunnen dragen.

3. positief-wettelijk bewijsstelsel

De wet somt in dit stelsel de bewijsmiddelen op waarvan de rechter gebruik mag maken.

4. negatief-wettelijk bewijsstelsel

Ook in dit stelsel is de rechter gebonden aan wettige bewijsmiddelen. Die binding is echter negatief van aard. De rechter mag niet veroordelen als het door de wet voorgeschreven minimum aan bewijs niet voorhanden is.

c. Noem de vijf aspecten van het bewijsstelsel in Nederland.

1. De rechter moet overtuigd zijn

2. De overtuiging moet zijn gegrond op wettige bewijsmiddelen

3. Het minimum aan bewijs moet voorhanden zijn

4. Het gaat om de vraag of de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan

5. De overtuiging moet voortkomen uit het onderzoek op de terechtzitting

 

4.            Waar in de wet staan de wettige bewijsmiddelen limitatief opgesomd?

                In artikel 339 Sv worden de wettige bewijsmiddelen genoemd.

5.            Stelling: Een reclasseringsrapport kan ook als bewijsmiddel worden aangemerkt. Is deze stelling juist?

                Deze stelling is onjuist, dat heeft de Hoge Raad beslist op 18 september 2007, E:BA3610, NJ     2008. Een reclasseringsrapport wordt niet opgemaakt met het doel om het bewijs van het           ten laste gelegde te leveren. Als de verdachte niet vrijuit met de reclasseringswerker zou kunnen praten, komt noch van de hulpverlening, noch van de voorlichting aan justitie veel      terecht.

6.            Stelling: De rechter is volledig vrij in de waardering van het bewijsmateriaal. Is deze stelling juist?

Deze stelling is gedeeltelijk juist, de wet laat de rechter vrij in de waardering van het bewijsmateriaal. Maar volgens de jurisprudentie is de rechter binnen de door de wet getrokken grenzen vrij in de waardering van het bewijsmateriaal.

7.            De rechter mag afgelegde verklaringen splitsen in een bruikbaar en onbruikbaar deel. Welke grens geldt hierbij?

                Verklaringen mogen niet uit hun verband worden gerukt en daardoor gedenatureerd worden. Het criterium lijkt te zijn, dat het voor het bewijs gebezigde gedeelte door de uitsplitsing niet een andere betekenis mag hebben gekregen dan het in het verband van de gehele verklaring had.

 

8.            Op welke punten moet de feitenrechter letten om te voorkomen dat de Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet, zoals bedoeld in artikel 359 lid 2 Sv, met redenen is omkleed?

                1. Of de bewijsmiddelen wettig zijn, dat wil zeggen voldoen aan de definities die de wet van de limitatief opgesomde bewijsmiddelen geeft

                2. Of de bewijsmiddelen ter zitting zijn geproduceerd. Blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting dat zij aldaar ter sprake zijn gebracht?

                3. Of de bewijsminimumregels (zoals in art 342 lid 2 Sv) in acht zijn genomen

                4. Of de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vermeld, redengevend zijn voor de bewezenverklaring.

                5. Of de vermelde bewijsmiddelen toereikend zijn, dat wil zeggen, of uit die bewijsmiddelen inderdaad kan blijken dat de verdachte het feit heeft begaan.

 

9.            a. Wat houdt het onmiddellijkheidsbeginsel in?

                De rechter moet rechtstreekse, onmiddellijk, uit de mond van de getuige zelf horen wat hij of zij heeft waargenomen.

b. Waarom is het van belang om verklaringen van getuigen zo spoedig mogelijk in een proces-verbaal vast te leggen?

1. Om misverstanden te voorkomen.

2. Op de terechtzitting ontbreekt dan de mogelijkheid om door te vragen en de getuige aan de tand te voelen.

3. De rechter, doordat hij de getuige niet voor zich ziet, zich moeilijk een oordeel kan vormen over diens betrouwbaarheid.

 

10.          Welke factoren spelen een rol bij  de vraag of een ‘concluderende waarneming’ bruikbaar is als bewijs?

  • De deskundigheid van de waarnemer
  • In hoeverre de conclusie volgt op waargenomen feiten
  • De mate waarin de conclusie met de feiten is verweven
  • De rol van de betreffende verklaring in het bewijs.

 

11.          Op welke drie manieren kan de Hoge Raad tekortkomingen in de bewijsvoering met betrekking tot te vergaande conclusies ‘repareren’?

  • De gewraakte zinsnede als inleiding van de daarop volgende feiten en omstandigheden bestempelen.
  • Oordelen dat de rechter de conclusie kennelijk tot de zijne heeft gemaakt.
  • Zodanig interpreteren dat van een mening dan wel een gissing geen sprake meer is.

 

12.          Stelling: Een verklaring van een deskundige is enkel een wettig bewijsmiddel als voorafgaand door de betreffende deskundige een deskundigenverslag is uitgebracht. Is deze stelling juist?

                Deze stelling is onjuist, zie de laatste zinsnede van artikel 343 Sv ‘al dan niet naar aanleiding    van een door hem in opdracht uitgebracht deskundigenverslag.’

13.          Welke uitzondering kent de regel ‘één getuige, is geen getuige’ (artikel 342 lid 2 Sv)?

                Het enkele proces-verbaal van een opsporingsambtenaar levert voldoende bewijs op. De wetshandhaving zou, in het bijzonder als het gaat om eenvoudige overtredingen, ernstig worden belemmerd als strak wordt vastgehouden aan de unus-testis-regel. 

14.          Feiten van algemene bekendheid hoeven niet te worden bewezen (artikel 339 lid 2 Sv). Wanneer is er sprake van dergelijke feiten?

                Bij feiten van algemene bekendheid gaat het niet alleen om feiten die aan ieder ontwikkeld mens bekend zijn, maar ook om feiten waarvan men zich door het raadplegen van algemeen toegankelijke bronnen op eenvoudige wijze op de hoogte kan stellen.              

 

Arresten

 

Al-Khawaja en Tahery tegen het Verenigd Koninkrijk

1.         Waarvoor waren Al Khawaja resp. Tahery veroordeeld?     

Al Khawaja voor aanranding en Tahery voor zware mishandeling.

2.         Welk artikel(lid) van het EVRM was volgens de klagers geschonden?      

Artikel 6 lid 1 en lid 3 sub d EVRM

3.         Waarom hadden Al Khawaja resp. Tahery de desbetreffende getuigen niet op de zitting (of in een ander stadium van het onderzoek) kunnen ondervragen?             

In de zaak van Al Khawaja was de getuige overleden. In de zaak van Tahery werd de getuige en zijn familieleden bedreigd.

4.         Wat besliste het Hof m.b.t. de klacht van Al Khawaja resp. m.b.t. de klacht van Tahery?   

In de zaak Al Khawaja werd geoordeeld dat artikel 6 EVRM niet was geschonden, omdat de overleden getuige meteen na het feit haar ervaringen heeft gedeeld met twee vriendinnen; die legden beide ter terechtzitting wel een verklaring af. Er waren slechts kleine verschillen tussen hun verklaringen en de bij de politie afgelegde verklaring van het slachtoffer.

             In de zaak Tahery werd wel een schending van het ondervragingsrecht aangenomen. De onmogelijkheid om de getuige te ondervragen, werd hier niet gecompenseerd door andere mogelijkheden om de betrouwbaarheid van de verklaring te toetsen.

 

5.         Welke regels kunnen aan deze uitspraak worden ontleend m.b.t. het gebruik van (op schrift gestelde) verklaringen van getuigen die de verdediging niet in enige fase van het onderzoek heeft kunnen ondervragen?       

1) Was er een goede reden om de getuige niet op de zitting te laten verschijnen?

  • Al Khawaja: Ja, want getuige was overleden.
  • Tahery: Ja, want general fear van de getuige .

2) Is de bewezenverklaring uitsluitend/in beslissende mate gebaseerd op de verklaringen van de niet ondervraagde getuige

  • Al Khawaja: Decisive evidence, no statement, no count one.
  • Tahery: Decisive evidence. Only witness who had claimed to see the stabbing

3) Zijn er voldoende compenserende factoren die verzekeren dat het proces als geheel eerlijk is?

  • Al Khawaja: er was steunbewijs (te weten: ondersteuning betrouwbaarheid door andere getuigen+schakelbewijs) en voldoende jury-instructrice. Geen schending (155-158)
  • Tahery: er was nauwelijks steunbewijs. Mogelijkheid tot indirecte betwisting betrouwbaarheid en jury-instructrice waren onvoldoende. Onvoldoende compensatie: schending (160-165)

 

Niet om een leugentje verlegen

1.         Ter zake van welk strafbaar feit heeft het gerechtshof verdachte veroordeeld?

             Diefstal

2.         Stelling: Uit dit arrest van de Hoge Raad volgt dat de feitenrechter de ontkennende verklaring van de verdachte telkens tegen hem kan gebruiken indien de feitenrechter hem of haar niet gelooft. Wel moet de rechter dan uitdrukkelijk vermelden dat hij de verklaring van de verdachte leugenachtig vindt en dat die verklaring kennelijk alleen maar is afgelegd ter bemanteling van de waarheid. Is deze stelling juist of geheel of gedeeltelijk onjuist?

Deze stelling is gedeeltelijk onjuist, de rechter dient de leugenachtigheid vast te stellen op grond van de bewijsmiddelen die hij wél redengevend acht voor het bewijs van het ten laste gelegde feit. Een kennelijk leugenachtige verklaring kan meewerken aan bewijs. Vereist is dat leugenachtigheid in rechte vast komt te staan. Deze moet blijken uit feiten en omstandigheden vervat in ander redengevend bewijs niet zijnde andere verklaringen van de verdachte. Er moet dus een verklaring zijn van iemand anders dan de verdachte die tegenstrijdig met elkaar zijn. Als je liegt geldt dat als een bewijsmiddel. Want als je niks te verbergen hebt, dan hoef je ook niet te liegen.

 

A.C.A.B.

1.         Wat zijn feiten van algemene bekendheid?

             Van algemene bekendheid zijn die gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden te kennen of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen. Voor algemene ervaringsregels geldt hetzelfde.

2.         Stelling: De rechter mag geen gebruik maken van informatie die hij via het internet heeft gevonden.

             Deze stelling is onjuist, de rechter mag wel gebruikmaken van informatie die hij via het internet heeft gevonden. Maar daartoe is het aantal treffers bij het zoeken in alle, ook anderstalige, internetsites niet zonder meer redengevend. Hetzelfde geldt voor het aantal treffers van de gebezigde zoekmachine waarop het Hof zich heeft beroepen, zonder evenwel te verduidelijken op welke of wat voor soort internetsites die treffers betrekking hebben. Dus je mag wel internetten, maar het enkele feit dat je veel treffers krijgt is niet voldoende om aan te nemen dat het een feit is van algemene bekendheid. Je hebt dan niet uitgelegd op welke sites dat staat en ook niet of het Nederlandse sites zijn. Rechter moet zoekproces wel verantwoorden.

3.         Waarom is het belangrijk dat de rechter tijdens de terechtzitting alle feiten bespreekt die niet algemeen bekend zijn?

          Omdat er dan wordt voorkomen dat hij zijn beslissing doet steunen op mededelingen of waarnemingen die hem buiten het geding ter kennis zijn gekomen en waarvan de overige bij het geding betrokkenen onkundig zijn gebleven, zodat zij niet in staat zijn geweest zich daarover uit te laten.

 

Oefenvragen

 

Casus 1

 

Ten laste van Daan. D. is door het gerechtshof Leeuwarden bewezen verklaard dat hij ‘op 22 december 2016 te Loppersum in het gebouw van de Rabobank, gevestigd aan de Molenweg, tot welk gebouw hij zich de toegang heeft verschaft door middel van braak en inklimming door een bovenlicht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer € 300.000,-, toebehorende aan genoemde bank, welke diefstal toen aldaar is voorafgegaan door bedreiging met geweld tegen de zich in het bankgebouw bevindende A., gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, gewapend met een pistool de bank binnendrong en met dat pistool die A. in bedwang heeft gehouden’ (art. 312 lid 2 sub 3 Sr.).

 

Het gerechtshof gebruikt de volgende bewijsmiddelen:

 

a)         Een ambtsedig opgemaakt en ondertekend proces-verbaal van de regiopolitie, met daarin opgenomen de verklaring van verdachte Daan D:

             “U hebt me gewezen op mijn zwijgrecht. Ik wens echter een verklaring af te leggen. U houdt mij voor dat ik ervan word verdacht op 22 december 2016 een bankoverval te hebben gepleegd in Loppersum. Dat is absurd en onjuist. Ik ben de gehele dag in Delfzijl geweest. Ik heb de hele dag bij mij thuis in de tuin gewerkt. Ik heb een vijver aangelegd.”

 

b)        Een ambtsedig opgemaakt en ondertekend proces-verbaal van de regiopolitie, met daarin opgenomen de verklaring van de verdachte Daan D.:

             “U hebt me verteld dat ik niet tot antwoorden verplicht ben. Ik wens mijn eerdere verklaring enigszins aan te passen. Nu ik er weer eens goed over heb nagedacht, herinner ik me dat ik op 22 december 2016 om een uur of half elf ’s morgens van Delfzijl via Loppersum naar Groningen ben gereden. Ik reed toen in een nieuwe zwarte Mercedes 500 SL. Ik wilde de auto toen uitproberen.”

 

c)         Een ambtsedig opgemaakt en ondertekend proces-verbaal van de regiopolitie, met daarin opgenomen de verklaring van getuige 7:

             “Ik meen me te herinneren dat ik op 22 december 2016 de heer Daan D. om ongeveer kwart voor elf ‘s morgens in de buurt van Loppersum heb zien rijden. Volgens mij was het Daan D. want die rijdt altijd in een donkere Mercedes. We hebben jaren in hetzelfde elftal gevoetbald. Dat was van 2010 tot 2014. Het was het tweede elftal van Be Fast in Groningen.”

 

d)        Een ambtsedig opgemaakt en ondertekend proces-verbaal van de regiopolitie, met daarin opgenomen de verklaring van getuige Z:

             “Ik reed op 22 december 2016 in mijn auto van Loppersum naar Groningen. Ik ging in Groningen kerstinkopen doen, want dat moest van mijn dochter. Rond een uur of elf, zo’n vijf kilometer buiten Loppersum, zag ik in mijn achteruitkijkspiegel een grote donkere auto met grote snelheid naderen. Ik zag dat het een zwarte Mercedes was. Verder herkende ik de heer Daan D. Ik was erg verbaasd dat hij in zo’n dure auto reed. Hij passeerde me met grote snelheid. De heer D. en ik hebben jaren bij dezelfde duikclub gedoken, zodoende herkende ik hem. De duikclub heet Aquarius en is in Groningen gevestigd.”

 

e)        Een ambtsedig opgemaakt en ondertekend proces-verbaal van de regiopolitie, met daarin opgenomen de verklaring van getuige A:

             “Ik werkte op 22 december 2016 als bankemployé bij de Rabobank in Loppersum Dit is de enige Rabobank in deze plaats. Ergens halverwege de ochtend, zo tussen half elf en elf uur, stormde er een man met een getrokken pistool de bank binnen. Ik herkende de man als Daan D.. Deze Daan heeft jarenlang in hetzelfde elftal gespeeld als mijn zoon. Het betreft het tweede elftal van Be Fast in Groningen. In zijn linkerhand droeg Daan een zwart pistool. Eerst zwaaide hij er mee, hij kwam toen op mij afgerend. Hij richtte het pistool op mijn hoofd. Hij stond toen op ongeveer anderhalve meter afstand van mij. Hij riep toen dat ik veel geld moest pakken en dat aan hem moest geven. Anders zou hij me neerschieten. Hij hield dat pistool telkens met de loop in mijn richting. Ik heb het dichtstbijzijnde geldkluisje toen opengemaakt. Daarin lag helaas toen net een groot geldbedrag, wel driehonderdduizend euro. Ik heb dat geld toen op de balie gelegd. De overvaller hield het pistool ook toen op mij gericht. Hij graaide het geld vervolgens voor mijn neus weg en smeet het in een doos. Hij liep achteruit de bank uit, telkens met de loop van het pistool op mij gericht. Ik zag vervolgens dat hij wegreed in een grote donkere auto, een soort pooierbak.

 

f)         Een ambtsedig opgemaakt en ondertekend proces-verbaal van de regiopolitie, met daarin opgenomen de verklaring van verdachte Daan D.:

             “U hebt mij op mijn zwijgrecht gewezen. Daarvan wil ik geen gebruik maken. U vraagt me of ik in het verleden in een voetbalelftal heb gespeeld. Ja, dat heb ik. Dat was in het tweede elftal van Be Fast in Groningen. U vraagt me of ik in het verleden de duiksport heb beoefend. Ja, dat klopt en dat doe ik nog steeds. Ik ben al jaren lid van duikvereniging Aquarius.”

g)         Een ambtsedig opgemaakt en ondertekend proces-verbaal waarvan de conclusie luidt dat de vingerafdrukken op het bij de verdachte thuis gevonden pistool matchen met die van de verdachte.

1.         Beoordeel – voor zover mogelijk – of elk van de bewijsmiddelen wettig is, of elk van de bewijsmiddelen redengevend is, of is voldaan aan het bewijsminimum en of de bewijsmiddelen toereikend zijn in die zin dat zij gezamenlijk alle onderdelen van de bewezenverklaring dekken.

1. Wettig bewijs? Ja, op grond van artikel 344 lid 1 sub 2 Sv zijn dit allemaal processen-verbaal van een opsporingsambtenaar in de wettelijke vorm opgemaakt.

N.B: Art 344 lid 1 sub 5 Sv is een vangnetbepaling, geldt dus ook voor de processen-verbaal waar geen handtekening onder staat.

N.B 1. In bewezenverklaring G staat een conclusie, maar dit zal wel als wettig bewijsmateriaal worden aangemerkt. Opsporingsambtenaren kunnen namelijk een concluderende waarneming doen. Dat is een conclusie die zo logisch volgt uit te waarneming dat er geen andere conclusie mogelijk is.

2. Redengevend?

A. Ja, passage ‘ik ben de gehele dag in Delfzijl geweest’ is dus kennelijk leugenachtig. Dit  blijkt uit bewijsmiddel d en e.

B. Ja, dit bewijsmiddel draagt in zoverre bij aan de bewezenverklaring dat het de aanwezigheid van Daan in Loppersum bevestigt.

C. Nee, dit is een gissing dat Daan S. in die auto zat. Gissingen zijn geen wettige bewijsmiddelen. Belangrijk: ook al is dit een gissing dit is wel een wettig bewijsmiddel! Dit komt omdat een opsporingsambtenaar dit heeft gehoord en op papier heeft gezet. Verboden conclusies komen dus aan bod bij de redengevendheid. Het is dus wel wettig, maar niet redengevend.

D. Ja bevestigt aanwezigheid in de buurt van Loppersum. Herkenning Daan als dader diefstal en bedreiging

F. Ja, het is indirect redengevend. Omdat de betrouwbaarheid groter wordt van getuige Z en A.

G. Nee, het bewijsmiddel is niet redengevend. Het betreft immers een willekeurig pistool waarvan niet zonder twijfel is te zeggen dat dat het wapen is waarmee het feit is gepleegd. Maar aan de andere kant kan je wel zeggen dat de meeste mensen geen pistool hebben en dus bevestigt de mogelijkheid dat Daan aanwezig was bij de overval .

3. Bewijsminimum? Artikel 342 lid 2 Sv waarin staat dat één getuige geen getuige is. Er zijn in casu meerdere getuigenverklaringen. Er is maar één getuige die bevestigt dat hij in die bank is geweest en een pistool heeft gebruikt. Bewezenverklaring voornamelijk gebaseerd op verklaring getuige A.

Aanvullend bewijs: bewijsmiddel b is directe ondersteuning aanwezigheid Daan in Loppersum. Bewijsmiddelen a, d, f en g ondersteunen betrouwbaarheid verklaring getuige A.

Volgens HR mag getuigenverklaring niet ‘op zichzelf staan’ en in een ‘te ver verwijderd verband’ tot steunbewijs staan. Dat lijkt in casu geen probleem te zijn, mede omdat de HR redelijk soepel hiermee omgaat

4. Toereikend?

In de bewijsmiddelen wordt nergens gesproken over een braak en inklimming en dus mag dat niet zomaar worden bewezen. De rest wel wordt besproken in de bewijsmiddelen en dus mag dat wel bewezen worden.

Casus 2

 

Siegfried Roos heeft schulden, en niet bij de bank. Op een dag komen Karel Zwart en Jasper Dijkstra, twee potige kerels, langs om de schulden te innen. Eerst vallen er over en weer klappen. Als blijkt dat Siegfried geen geld heeft, wordt hij naar eigen zeggen in een wurggreep genomen. Daarop vliegen de drie Rottweilers van Siegfried, die los op het erf rondlopen, de beide belagers aan. Beide belagers doen aangifte en dat leidt ertoe dat aan Siegfried primair zware mishandeling, subsidiair mishandeling wordt ten laste gelegd. De rechtbank verklaart bewezen dat:

 

"hij op 01 maart 2009 te Bedum opzettelijk aan Karel Zwart en Jasper Dijkstra zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht doordat hij met dat opzet onder zijn hoede staande dieren, te weten 3 honden (Rottweilers) heeft aangehitst om Karel Zwart en Jasper Dijkstra te bijten en aan te vallen en (dientengevolge) heeft bewerkstelligd dat die honden die Karel Zwart en Jasper Dijkstra hebben aangevallen en in handen en/of armen en/of benen en/of in het lichaam hebben gebeten."

 

Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:

 

a.         de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende:

             "Het voorval vond plaats op 1 maart 2009. Er vielen over en weer klappen. Jasper Dijkstra had me in een wurggreep en toen werd het zwart voor mijn ogen. Later zag ik de beet. Mijn honden bijten alleen als ik dat zeg. Maar ik heb die opdracht niet gegeven.”

 

b.         de verklaring van Karel Zwart ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:

             "Op 1 maart 2009 ging ik met Jasper Dijkstra op de fiets naar de woning van Siegfried Roos in Bedum. Daar troffen wij Siegfried Roos aan. Deze wilde mij vervolgens slaan. Jasper sprong er tussen en er werd over en weer geslagen. Op een gegeven moment had ik het gevoel dat Siegfried zijn honden tegen ons ophitste. Siegfried zei steeds: "toe dan, toe dan". Dit had effect op de honden. De honden vielen Jasper aan. Ik wilde hem helpen maar ik had ook een hond aan mijn been hangen. Ik heb bijtwonden aan mijn linker bovenbeen, een bloedende wond aan mijn hand en een wat gezwollen rechter aangezicht."

 

c.         de verklaring van Jasper Dijkstra ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:

             Op 1 maart 2009 kwam ik met Karel Zwart op de fiets bij de woning van Siegfried Roos in Bedum. Siegfried Roos begon mij meteen te slaan. Hij heeft mij eerst geslagen en daarna Karel. Er ontstond vervolgens een worsteling tussen mij en Siegfried. De honden liepen om ons heen. Op een gegeven moment leek het alsof Siegfried zijn honden tegen ons aanhitste. Hij zei: “kom dan, grijp dan, toe dan, toe dan". Dit had invloed op de honden. Ze vielen ons aan. We zijn meermalen gebeten. Over mijn hele lichaam heb ik bijtwonden, namelijk hoofd, nek, bil, rug, buik, borst, benen en arm. Tevens heb ik een bult op mijn voorhoofd, veroorzaakt door de klappen op mijn hoofd, rug en borst."

 

d.         een geschrift, inhoudende als verklaring van de forensisch geneeskundige I.M. Visser:

             "Op het linker bovenbeen van Karel Zwart vond ik meerdere onderhuidse bloedingen (blauwe plekken). De onderhuidse bloedingen waren cirkel licht ovaalvormig gerangschikt. In drie onderhuidse bloedingen was er centraal een puntvormige verwonding, veroorzaakt door penetratie met een hard scherp voorwerp. De verwondingen op het bovenbeen kunnen passend geacht worden bij een beet van een hond.

             Op de romp van Jasper Dijkstra waren meerdere krasverwondingen, ontstaan na het krassen met harde scherpe voorwerpen. Deze verwondingen kunnen passend geacht worden bij verwondingen door het krabben van bijvoorbeeld hondennagels. Op de rechter bil waren er verwondingen ontstaan door het penetreren van scherpe voorwerpen. Deze verwonding kan bijvoorbeeld heel goed passen bij een hondenbeet. Op de linker bovenarm aan de buitenkant ter hoogte van de elleboog waren er verwondingen ontstaan door het penetreren van scherpe voorwerpen. Deze verwonding kan bijvoorbeeld heel goed passen bij een hondenbeet. Op de linker arm aan de binnenkant waren er verwondingen in de elleboog die ontstaan door het penetreren van scherpe voorwerpen. Deze verwonding kan bijvoorbeeld heel goed passen bij een hondenbeet. Op het rechter onderbeen waren er verwondingen die ontstaan door het penetreren van scherpe voorwerpen. Deze verwonding kan bijvoorbeeld heel goed passen bij een hondenbeet.

             Op het rechterbeen waren er meerdere forse verwondingen die ontstaan zijn door het penetreren van scherpe voorwerpen. Deze verwondingen kunnen bijvoorbeeld heel goed passen bij hondenbeten."

 

1.         Beoordeel – voor zover mogelijk – of elk van de bewijsmiddelen wettig is, of elk van de bewijsmiddelen redengevend is, of is voldaan aan het bewijsminimum en of de bewijsmiddelen toereikend zijn in die zin dat zij gezamenlijk alle onderdelen van de bewezenverklaring dekken.

             Docent heeft deze casus niet behandeld, ik zal daarom in de loop van het tentamen dit antwoord erop plaatsen.  

 

2.         Stel: de rechtbank wil de laatste zin van de verklaring van de verdachte Siegfried Roos (bewijsmiddel a) niet gebruiken. Mag de rechtbank de verklaring splitsen?

 

 

 

Casus 3

Na een anonieme tip via de tiplijn van Meld Misdaad Anoniem gaat agent Guus van der Plas langs bij het huis van Hans van den Akker. Volgens de tip heeft Hans in zijn garage een wietplantage. Als Guus bij het huis aankomt ruikt hij een sterke wietgeur. Hij belt aan, maar niemand is huis. Nadat Guus een machtiging hiertoe heeft gekregen, gaat hij zonder toestemming van Hans het huis binnen en stelt vast dat er inderdaad een wietplantage in de garage staat. Vlak nadat Guus weer naar het bureau is gegaan om nader onderzoek te regelen, ontstaat er kortsluiting in de stoppenkast waardoor het huis en de garage geheel in rook opgaan.

Enige maanden later moet Hans voor de rechter komen vanwege de overtreding van de Opiumwet. Hij heeft zich het gehele opsporingsonderzoek beroepen op zijn zwijgrecht. In het dossier zit verder alleen de anonieme tip en proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009264276-2 van de politie Rotterdam-Rijnmond, op 30 juli 2011 opgemaakt en ondertekend door verbalisant Guus van der Plas onder meer inhoudende als relaas van voornoemde verbalisant - zakelijk weergegeven -:

“Op 14 juli 2011 ging ik langs bij het huis van Hans van den Akker aan de Hyacinthstraat 33 te Rotterdam. Bij het huis aangekomen rook ik een sterke wietlucht. Na een machtiging daartoe ben ik het huis binnengegaan. Ik zag in de garage van het pand een opstelling bestaande uit 4 grote lampen en 30 planten, mij ambtshalve bekend als wietplanten. De ramen van de garage waren afgeplakt met zwart plastic.”

1. Zijn er in deze casus voldoende wettige bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring komen van het opzettelijk telen van hennep (art. 3 onder A Opiumwet)?

Ja, want de unus-testis regel geldt niet als een opsporingsambtenaar het uit eigen waarneming heeft gezien. In dat geval is één getuige voldoende.

Stel: tijdens de terechtzitting stelt de raadsman van Hans in zijn pleidooi: ‘Ik verzoek om de politieagent Guus van der Plas op te roepen teneinde hem als getuige te horen. Hij is eigenlijk de enige persoon die heeft gezien dat er een wietplantage stond in de garage van Hans.’

2. Mag de rechter weigeren om uitvoering te geven aan het verzoek tot het horen van de politieagent omdat het proces-verbaal al voldoende informatie geeft? Beantwoord de vraag zowel op basis van het Nederlandse recht als op basis van de jurisprudentie van het EHRM.

Nederland: van de mogelijkheid om getuigen te ondervragen op zitting behoeft niet steeds gebruik te worden gemaakt. Als de afgelegde verklaring door de verdachte niet wordt betwist en er ook overigens geen reden is om aan de juistheid ervan te twijfelen, heeft het horen van de getuige ter terechtzitting geen toegevoegde waarde. De rechter mag het dus weigeren.

EHRM: Is er een goede reden voor het niet ondervragen van de getuige?

Berust de veroordeling in uitsluitend of beslissende mate op de verklaring van de desbetreffende getuige?

In de zaken Al-Khawaja en Tahery is bepaald dat de vraag is of de getuigenverklaring zo belangrijk is dat zij waarschijnlijk bepalend is geweest voor de uitkomst van de zaak.

Ten slotte onderzoekt het EHRM of er voldoende compensatie is voor het ontbreken van een behoorlijke en effectieve gelegenheid tot ondervraging.

Access: 
Public

Image

Follow the author: iwanabosman
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Countries and regions:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1274 1 1