Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen januari 2019

Onderdeel A

Kies het juiste antwoord en beargumenteer waarom dat antwoord juist is. (10 pnt)

Vraag 1 (5 pnt)

Hendrik-Jan is op tweede kerstdag 2017 iets te lang doorgezakt met zijn neef en bedenkt zich ineens dat hij nog wat grond moet verplaatsen op zijn landgoed. Hij stapt in zijn graafmachine en rijdt dwars door het hek van Peter en vernielt ook een groot deel van zijn tuin met kostbare bloemen erin. De schade bedraagt € 40.000,-. Peter begint bij de bodemrechter een rechtszaak tegen Hendrik-Jan en vordert vergoeding van zijn schade ad € 40.000,- uitvoerbaar bij voorraad. Enige maanden later besluit Peter in de reeds aanhangige bodemprocedure een voorschot van € 10.000,- uitvoerbaar bij voorraad te vorderen. De bodemrechter wijst in zijn vonnis, hangende de bodemprocedure, het voorschot ten bedrage van € 10.000,- uitvoerbaar bij voorraad toe.

Welke uitspraak is juist?

  1. Tegen dit vonnis kan ofwel tussentijds dan wel tegelijk met het eindvonnis hoger beroep worden ingesteld.
  2. Tegen dit vonnis kan alleen tussentijds hoger beroep worden ingesteld, omdat hoger beroep van dit vonnis niet mogelijk is tegelijk met het hoger beroep tegen het eindvonnis.
  3. Tegen dit vonnis is tussentijds beroep niet mogelijk, tenzij de rechter anders bepaalt, omdat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met het hoger beroep tegen het eindvonnis.
  4. Tegen dit vonnis is hoger beroep niet mogelijk, omdat slechts hoger beroep tegen het eindvonnis mogelijk is.

Vraag 2 (5 pnt)

Tijdens de echtscheidingprocedure van Rashid en Sarah legt Sarah nauwelijks gegevens inzake haar financiële draagkracht over, ondanks dat dit meerdere malen verzocht wordt.. Uiteindelijk oordeelt de appelrechter dan ook dat Sarah geen volledige openheid van zaken heeft gegeven omtrent haar werkelijke financiële draagkracht voor het betalen van kinderalimentatie en partneralimentatie. Door middel van ambtshalve toepassing van art. 21 Rv oordeelt de appelrechter vervolgens dat Sarah onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is de door Rashid verzochte onderhoudsbijdragen te betalen en wijst derhalve de door Rashid verzochte kinderalimentatie en partneralimentatie in zijn beschikking volledig toe. Sarah gaat in cassatie tegen deze uitspraak.

De belangrijkste klachten in haar cassatieberoep komen erop neer:

  • dat de feitenrechter art. 21 Rv in beginsel niet ambtshalve had mogen toepassen;
  • en dat de feitenrechter art. 21 Rv onjuist heeft toegepast, omdat zij (Sarah) wel aan deverplichting van art. 21 Rv heeft voldaan.

Welke uitspraak is juist?

  1. De Hoge Raad zal de beslissing van de feitenrechter casseren, omdat de in art. 21 Rv neergelegde volledigheids- en waarheidsplicht in de verzoekschriftprocedure niet geldt.
  2. De Hoge Raad zal de beslissing van de feitenrechter casseren, omdat de feitenreChipmunkchter art. 21 Rv niet ambtshalve mag toepassen.
  3. De Hoge Raad zal Sandra niet-ontvankelijk verklaren, omdat cassatie in verzoekschriftprocedures niet mogelijk is.
  4. De Hoge Raad zal de beslissing niet casseren, omdat het aan de feitenrechter is overgelaten om te bepalen wanneer al dan niet aan de verplichting van art. 21 Rv is voldaan, én, de feitenrechter bovendien de bevoegdheid heeft om art. 21 Rv ambtshalve toe te passen.

Onderdeel B

Motiveer je antwoorden en verwijs, waar mogelijk, naar relevante jurisprudentie en/of wetsartikelen. (30 pnt)

Casus I

Cassandra Bleyenburg, woonachtig in Nijmegen, heeft een collectie oldtimers. Sommige auto's zijn niet meer rijwaardig, en staan enkel voor de sier, maar de meeste doen het nog. Bleyenburg zoekt desalniettemin nog een auto waar ze in kan touren op een zondagmiddag en vindt een Cadillac Deville uit 1955. Bij Old-Rods BV (hierna: OR), vestigingsplaats Lelystad, staan twee van de desbetreffende Cadillacs te koop. Bleyenburg neemt de trein naar Lelystad en gaat informatie inwinnen bij een medewerker van OR. Bleyenburg is gelijk gecharmeerd van de verkoper en de auto en koopt de auto. De levering geschied drie weken later, volgens afspraak. Bleyenburg wil een ritje gaan maken met de auto maar merkt dat de auto niet start. Ze laat de auto door een monteur inspecteren en deze stelt dat meerdere kabels volledig doorgebrand zijn. Aangezien de auto dik zestig jaar auto is zijn onderdelen niet makkelijk meer verkrijgbaar in Nederland. Bleyenburg eist vervolgens van OR zijn Cadillac te vervangen met het andere exemplaar die OR had staan. OR wijst deze eis tot vervanging af. Bleyenburg wil derhalve vervanging in rechte vorderen (ex art. 7:21 lid 1 sub c BW) wegens non-conformiteit (ex art. 7:17 BW). Volgens Bleyenburg beantwoordt de auto namelijk niet aan de overeenkomst, want haar Cadillac bezit niet de eigenschappen die Bleyenburg op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten (ex art. 7:17 lid 2 BW). De auto kan immers niet meer rijden.

Vraag 1

Welke rechter(s) is/zijn absoluut en relatief bevoegd? Bespreek ook of de kantonrechter bevoegd is.

Vraag 2 

Stel dat Bleyenburg inderdaad naar de rechter stapt om vervanging van haar Cadillac te vorderen wegens non-conformiteit. Zij geeft haar advocaat, mr. Beaufort, de opdracht om een procesinleiding op te stellen. De betreffende procesinleiding wordt met een oproepingsbericht door de deurwaarder aan OR betekend en daarna samen met het exploot van betekening op rechtsgeldige wijze bij de bevoegde rechter ingediend.
De advocate van OR, mr. Foort, dient vervolgens namens haar cliënte op rechtsgeldige wijze een verweerschrift in. In dit verweerschrift worden de volgende verweren tegen de eis gevoerd:

Primair: Nu de auto al in de jaren vijftig gebouwd is, mocht Bleyenburg niet verwachten dat het nog rijwaardig zou zijn. Volgens OR beantwoordt de auto dus wel degelijk aan de overeenkomst (ex art. 7:17 BW).
Subsidiair: Op het moment dat Bleyenburg in het kader van vervanging rekening moest houden met teruggave van haar Cadillac, heeft Bleyenburg niet als een zorgvuldig schuldenaar voor het behoud van de Cadillac gezorgd, nu zij, volgens OR, overduidelijk zelf aan de motor heeft zitten friemelen. Hierdoor is de Cadillac sterk in waarde gedaald. Bleyenburg heeft dan ook ex art. 7:21 lid 1 sub c BW geen recht op vervanging.
Een week voor de mondelinge behandeling ontdekt mr. Foort bij het doorlezen van de stukken dat in de procesinleiding van Bleyenburg de naam en het kantooradres van de advocate van Bleyenburg ontbreken. Advocate Foort wil nu bij de rechter aansturen op de niet-ontvankelijkheid van Bleyenburg. Volgens haar lijdt de procesinleiding immers aan een gebrek dat nietigheid met zich meebrengt (ex art. 30a lid 3 sub e jo. 120 lid 1 KEI-Rv). Zij neemt dit beroep op niet-ontvankelijkheid naast enkele andere mededelingen op in een akte. De akte dient zij tijdig voor de mondelinge behandeling in.

Zal de rechter het beroep op de niet-ontvankelijkheid van Bleyenburg door OR meenemen in zijn beoordeling van het geschil tussen Bleyenburg en OR? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

Stel, de rechter gaat voorbij aan het beroep op de niet-ontvankelijkheid van Bleyenburg door OR. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter nog een tweetal bewijsrechtelijke vragen.

Vraag 3

Op welk van de partijen rust de last om te stellen en zo nodig te bewijzen dat er sprake is van (non-)conformiteit ex art. 7:17 BW? In uw antwoord hoeft u niet in te gaan op het bewijsvermoeden dat is neergelegd in art. 7:18 lid 2 BW.

Vraag 4

Op welk van de partijen rust de last om te stellen en zo nodig te bewijzen dat Bleyenburg al dan niet als zorgvuldig schuldenaar voor het behoud van de auto heeft gezorgd ex art. 7:21 lid 1 sub c BW?

Vraag 5

Bleyenburg wil er zeker van zijn dat OR de andere Cadillacs niet zal vervreemden voordat de rechter in deze zaak uitspraak heeft gedaan. Hij wil daarom beslag laten leggen op de andere Cadillac. Zijn advocate, mr. Foort, stelt een processtuk op waarin aan de rechter om toestemming tot beslaglegging wordt gevraagd.

Worden naar huidig recht de eisen die aan dit processtuk worden gesteld, bepaald door het KEI-regime of het Rv-regime?

Vraag 6

Stel, de rechter wijst de eis tot vervanging toe aan Bleyenburg. Hij oordeelt dat in casu sprake is van non-conformiteit. Tevens oordeelt de rechter dat op basis van het ingebrachte bewijsmateriaal niet kanworden geconcludeerd dat de auto in waarde is gedaald. OR gaat in hoger beroep en richt haar grief tegen het oordeel dat de auto niet in waarde is gedaald. Vervolgens stelt de advocaat van Bleyenburg een verweerschrift op. De appelrechter vindt het verweerschrift enigszins summier. Hij heeft in de processtukken in eerste aanleg stellingen van Veer gelezen die meer overtuigingskracht bezitten en die helaas ontbreken in het verweerschrift in appel, namelijk:

  • dat de auto niet in waarde is gedaald, blijkt duidelijk uit door experts opgestelde rapporten;
  • dat sprake is van non-conformiteit: Bleyenburg heeft aan OR duidelijk te kennen gegeven dat hij met de auto wilde rijden en OR heeft vervolgens niet aangegeven dat de auto hiervoor te oud is. Bleyenburg mocht daarom verwachten dat de auto rijwaardig was.

De appelrechter acht de grief van OR gegrond. Hij vraagt zich vervolgens af of hij bij het wijzen van zijn eindvonnis de stellingen i) en ii) die in eerste aanleg door Veer zijn aangevoerd in zijn oordeel moet betrekken.

Moet de appelrechter de eerste stelling in zijn oordeel betrekken? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

Vraag 7

Moet de appelrechter stelling ii) in zijn oordeel betrekken? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

Casus II

Strong Screens NV (“hierna: SS NV”) produceert uitermate sterk glas wat geschikt is voor tablets en telefoons. SS NV heeft een in Nederland geldig Europees Octrooi met registratienummer EP 020 040 050 F6 (“hierna: Octrooi”) voor dit type glas (“het Glas”). Dit glas wordt verkocht aan veel bedrijven in de technologiesector, maar met name mobiele telefoon producent. SS NV vraag hier € 90,- per stuk glas voor. High Fone BV (hierna: "HF") is zo'n mobiele telefoon producent. In haar meeste recente model heeft HF een type glas wat ze Safety Glass noemen in gebruik genomen. Dit blijkt een exacte kopie te zijn van het Glas wat SS NV heeft ontwikkeld. Aangezien SS NV een octrooi hierop heeft besluiten zij in kort geding een verbod tot verkoop van de HF S-900 (haar nieuwste telefoon) op grond van art. 3:296 BW vorderen. SS NV meent dat dit een eenvoudige en makkelijk te winnen zaak is en wil daarom geen geld aan een advocaat uitgeven. De directie van SS NV zijn allemaal juristen en besluiten om de vennootschap zelf te vertegenwoordigen.

Vraag 1

Is in dit kort geding SS NV verplicht bij advocaat te procederen? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

Vraag 2

De directie van SS NV besluit toch dat haar juridische kennis te gering is en huur een advocate in, mr. Martina. Zij vordert namens SS NV een verbod tot verkoop door HF van de reeds geproduceerde HF S-900 telefoons, op straffe van een dwangsom van € 600,- per verkochte telefoon uitvoerbaar bij voorraad. De kortgedingrechter wijst de hoofd- en nevenvordering van SS NV bij uitspraak van 20 oktober 2017 uitvoerbaar bij voorraad volledig toe. De uitspraak wordt aan HF rechtsgeldig betekend op 15 november 2017. HF gaat aanvankelijk door met de verkoop van de HF S-900 telefoons, maar staakt deze in de loop van november 2017 op aandringen van haar advocaat. De verkoopcijfers van de HF S-900’s zijn als volgt:

  • 1-5 november 5.000 stuks
  • 6-10 november 5.000 stuks
  • 11-15 november 5.000 stuks
  • 16-20 november 0 stuks
  • 21-25 november 0 stuks
  • 26-31 november 0 stuks

Omdat HF vanaf 1 november 2017 15.000 HF S-900s met inbreukmakende schermen heeft verkocht, stelt SS NV zich op het standpunt dat HF in de maand november 2017 € 9 miljoen (15.000 maal € 600,-) aan dwangsommen tegoed heeft.

Vraag 3

Is het standpunt van SS NV juist? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

Vraag 4

Inmiddels is SS NV een bodemprocedure begonnen tegen HF, waarin zij een verkoopverbod en schadevergoeding vordert. SS NV meent dat deze zaak geen mondelinge behandeling behoeft, aangezien HF door de verkoop te staken heeft toegegeven inbreuk te maken. SS NV verzoekt de rechter dan ook om de mondelinge behandeling achterwege te laten. HF laat de rechter echter weten zich hier niet in te kunnen vinden. HF acht het namelijk van groot belang dat zij tijdens de mondelinge behandeling haar verweren kan toelichten ten overstaan van de rechter.

Kan de rechter op grond van het verzoek van SS NV de mondelinge behandeling in deze zaak achterwege laten? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

Onderdeel C

Geef voor de onderstaande stelling aan of deze juist of onjuist is en waarom, zowel onder het KEI-regime als onder het Rv-regime. (5 punten)

Overschrijding van de tweewekentermijn ex art. 112 lid 1 KEI-Rv valt volgens de Hoge Raad niet onder de reikwijdte van art. 120 KEI-Rv, echter, de eisende partij handelt bij overschrijding van de tweewekentermijn volgens de Hoge Raad wel in strijd met de eisen van een goede procesorde met als gevolg dat het niet in acht nemen van de tweewekentermijn nietigheid met zich meebrengt.

Antwoordindicatie

Onderdeel A

Vraag 1 (5 punten)

1. Tegen dit vonnis kan ofwel tussentijds dan wel tegelijk met het in deze procedure gewezen eindvonnis hoger beroep worden ingesteld.

Het voorschot ad € 10.000,- dat bij de bodemrechter hangende de bodemprocedure door Peter van Hendrik-Jan wordt gevorderd, is een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv. Het vonnis waarbij het voorschot wordt toegewezen is een provisioneel tussenvonnis oftewel een incidenteel tussenvonnis waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen.

Op grond van art. 337 lid 1 Rv kan tegen dit provisionele tussenvonnis in hoger beroep worden gegaan, voordat het eindvonnis is gewezen. Dit betekent dat er twee mogelijkheden zijn: men kan meteen binnen de beroepstermijn in hoger beroep tegen het tussenvonnis of men gaat tegen dit tussenvonnis in hoger beroep tegelijk met het eindvonnis. Eveneens binnen de daarvoor geldende beroepstermijn. Uitspraak 1 is dus juist.Chipmunk

Puntenverdeling

  • Art. 223 Rv + uitleg inhoud bepaling
  • Vonnis tot toewijzing van het voorschot ad € 20.000,- door de bodemrechter: kwalificatie + onderbouwing op grond van art. 223 Rv
  • Art. 337 lid 1 Rv + uitleg inhoud bepaling
  • Toepassing art. 337 lid 1 Rv op de casus
  • Gefundeerde conclusie: uitspraak 1 is juist SKM: nr. 176 en 256

Vraag 2 (5 punten)

De Hoge Raad zal de beslissing niet casseren, omdat het aan de feitenrechter is overgelaten om te bepalen wanneer al dan niet aan de verplichting van art. 21 Rv is voldaan, én, de feitenrechter bovendien de bevoegdheid heeft om art. 21 Rv ambtshalve toe te passen. In het arrest X/Y/Non Salomon (HR 25 maart 2011, NJ 2012/627) heeft de Hoge Raad bepaald dat het oordeel of voldaan is aan de verplichting van art. 21 Rv is voorbehouden aan de feitenrechter, omdat dit oordeel berust op de uitleg van de stukken die in het geding zijn gebracht en waarderingen van feitelijke aard. De Hoge Raad zal het oordeel van de appelrechter dan ook niet in cassatie op juistheid kunnen onderzoeken. Aangezien in datzelfde arrest is bepaald dat art. 21 Rv door de feitenrechter ambtshalve mag worden onderzocht, zal de Hoge Raad in dit geval de beslissing van de appelrechter niet casseren. Dit betekent dat uitspraak 4 juist is.

Puntenverdeling

  • Arrest: X/Y/Non Salomon (HR 25 maart 2011, NJ 2012/627, r.o. 3.3)
  • In dit arrest heeft de rechter geoordeeld dat art. 21 Rv door de feitenrechter ambtshalve mag worden onderzocht.
  • In dit arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat het oordeel of voldaan is aan de verplichting van art. 21 Rv is voorbehouden aan de feitenrechter: dit betekent dat de Hoge Raad in cassatie de juistheid van het oordeel in casu gegeven door de appelrechter niet kan onderzoeken.
  • Onderbouwing: uitleg waarom beoordeling of is voldaan aan verplichting van art. 21 Rv is voorbehouden aan de feitenrechter
  • Gefundeerde conclusie: uitspraak 4 is juist

Onderdeel B

Vraag 1 (6 punten)

Op grond van artikel 42 RO zijn de rechtbanken bevoegd om burgerlijke zaken in eerste aanleg te behandelen. Omdat het hier een civiel geschil betreft tussen een natuurlijk persoon (Bleyenburg) en een rechtspersoon (Old-Rods) en daarover nog niet eerder geprocedeerd is, is daarvan sprake. Met betrekking tot het soort procedure geldt het volgende. Een procedure is een vorderingsprocedure als het geen verzoekprocedure betreft ex art. 78 KEI-Rv. Op grond van art. 262 KEI-Rv is een procedure een verzoekprocedure als dat met zoveel woorden in de wet wordt omschreven. In dit geval gaat het om een vordering tot vervanging op grond van art. 7:21 BW. Dat is blijkens de wettekst geen verzoekprocedure en dus gaat het in casu om een vorderingsprocedure. De vraag of de kantonrechter hier bevoegd is, kan worden beantwoord aan de hand van art. 93 KEI-Rv. In vorderingszaken is de kantonrechter namelijk bevoegd als de zaak valt onder één van de in artikel 93 KEI-Rv omschreven gevallen. Art. 93 sub c bepaalt dat consumentenkoopzaken onder de bevoegdheid van de kantonrechter vallen. Dit geschil tussen Bleyenburg en Old-Rods betreft een consumentenkoopzaak (zie art. 7:5 BW) en dus is de kantonrechter op grond van art. 93 sub c KEI-Rv bevoegd. Met betrekking tot de relatieve bevoegdheid geldt op grond van art. 99 KEI-Rv inzake vorderingsprocedures dat het gerecht van de woonplaats van verweerder in beginsel relatief bevoegd is. Omdat Old-Rods in Lelystad gevestigd is, is de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad bevoegd. Art. 101 KEI-Rv bepaalt daarnaast dat in geschillen tussen een partij die handelt in de uitoefening van een bedrijf en een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf (een consument) het gerecht van de woonplaats van de consument medebevoegd is. Omdat Bleyenburg in Nijmegen woont, is tevens de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen bevoegd kennis te nemen van de zaak.

Puntenverdeling

  • Absoluut bevoegd: art. 42 Wet RO + uitwerking
  • Vorderingsprocedure: art. 78 KEI-Rv jo. 261 KEI-Rv jo. 7:21 BW + uitwerking
  • Kantonbevoegdheid: art. 93 onder c KEI-Rv + uitwerking
  • Relatief bevoegd: art. 99 KEI-Rv + uitwerking + gefundeerde conclusie: Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad
  • Relatief bevoegd: art. 101 KEI-Rv + uitwerking + gefundeerde conclusie: Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen SKM: nr. 81-84 en 86

Vraag 2 (4 punten)

Op grond van art. 30i lid 4 KEI-Rv moet een procespartij alle excepties in haar verweerschrift naar voren brengen op straffe van verval om dit alsnog te doen. Een exceptie is een verweer dat ertoe strekt dat de rechter op grond van regels van processuele aard niet toekomt aan de beoordeling van het materiële geschil. Het verweer dat de procesinleiding lijdt aan een gebrek dat nietigheid meebrengt en tot niet-ontvankelijkheid moet leiden, is dus een exceptief verweer. Dit verweer is in casu niet in het verweerschrift aangevoerd, maar in akte die na het verweerschrift werd ingediend. Dit is dus te laat. De mogelijkheid om het verweer te voeren is dus op grond van art. 30 lid 4 KEI-Rv komen te vervallen en de rechter zal het verweer dus niet meenemen in
zijn beoordeling.

Puntenverdeling

  • Art. 30i lid 4 KEI-Rv + criterium
  • Exceptief verweer: definitie + toepassing
  • Verweer is niet in het verweerschrift aangevoerd
  • Gefundeerde conclusie: rechter neemt verweer niet mee in zijn beoordeling SKM: nr. 142

Vraag 3 (2 punten)

Op grond van art. 150 KEI-Rv draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast van die feiten of rechten. Bleyenburg is degene die zich ex art. 7:21 lid 1 sub c BW beroept op het rechtsgevolg vervanging wegens non-conformiteit. Veer moet dus het feit non-conformiteit stellen en zo nodig bewijzen.

Puntenverdeling

  • Art. 150 KEI-Rv + criterium
  • Toepassing + conclusie: Veer beroept zich ex 7:21 lid 1 sub c BW op rechtsgevolg vervanging wegens non-conformiteit en heeft stel-/bewijslast SKM: nr. 207 en 213

Vraag 4 (2 punten)

Het verweer dat een partij niet als zorgvuldig schuldenaar voor het behoud van een zaak heeft gezorgd, is in art. 7:21 lid 1 sub c BW in een tenzij-formule gegoten. De bewijslast ligt daarmee op de partij die zich hierop
beroept. In deze zaak is dat Old-Rods. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten die erop duiden dat Veer niet als zorgvuldig schuldenaar voor het behoud van het vliegtuig heeft gezorgd, rust daarmee op Old-Rods.

[NB: Ook juist is een motivering waarin de tenzij-formule duidt op ‘enige bijzondere regel’ als bedoeld in art. 150 KEI-Rv, op grond waarvan de bewijslast wordt omgekeerd]

Puntenverdeling

  • Tenzij-formule ex art. 7:21 lid 1 sub c BW: uitwerking gevolg tenzij-formule
  • Toepassing + gefundeerde conclusie: stel-/bewijslast ligt bij Old-Rods SKM: nr. 207 en 213

Vraag 5 (3 punten)

Het te leggen beslag is een conservatoir beslag. Er is nog geen executoriale titel ex art. 430 Rv verkregen en er wordt om verlof ex art. 700 lid 1 Rv gevraagd. Het verlof tot het leggen van conservatoir beslag moet worden verzocht op grond van art. 700 lid 2 Rv. Dit betekent dat op de verlofprocedure de procesrechtelijke regels voor verzoek(schrift)procedures van toepassing zijn. Volgens art. II Stb. 2017, 174 is het KEI-regime voor verzoekschrifprocedures nog niet van toepassing. Het Rv-regime bepaald dus de eisen die aan het processtuk (verzoekschrift) worden gesteld.

Puntenverdeling

  • Conservatoir beslag + verzoekschriftprocedure: art. 430 en 700 lid 1 en 2 Rv + uitwerking
  • Art. II Stb. 2017, 174 + KEI niet van toepassing op verzoekschriftprocedures
  • Toepassing + gefundeerde conclusie: Rv-regime van toepassing SKM: nr. 5, 434 en 435

Vraag 6 (2 punten)

Het gaat hier om de negatieve zijde van de devolutieve werking van het hoger beroep. Dit betekent dat de rechter slechts opereert binnen de grenzen van de aangevoerde grieven. Alle stellingen en weren die in eerste aanleg zijn gevoerd en waartegen niet is gegriefd, dienen hierdoor bij de beoordeling door de rechter buiten beschouwing te blijven. Stelling ii) ziet op non-conformiteit en daarmee niet op een oordeel waartegen is gegriefd. De rechter mag stelling ii) dus niet in zijn oordeel betrekken.

Puntenverdeling

  • Negatieve zijde devolutieve werking: criterium
  • Toepassing + gefundeerde conclusie: stelling ii) ziet niet op oordeel waartegen is gegriefd + rechter mag stelling ii) nioet in zijn oordeel te betrekken SKM: nr. 257

Vraag 7 (5 punten)

Op grond van art. 79 lid 1 jo. lid 2 KEI-Rv is procesvertegenwoordiging verplicht in vorderingsprocedures die geen kantonzaken zijn. Uit art. 78 KEI-Rv volgt dat een procedure een vorderingsprocedure is als het geen verzoekprocedure betreft. Op grond van art. 262 KEI-Rv is een procedure een verzoekprocedure als dat met zoveel woorden in de wet wordt omschreven. In dit geval vordert Strong Screens een verbod. Blijkens de tekst van art. 3:296 BW is dat geen verzoekprocedure. Het is dus een vorderingsprocedure ex art. 262 jo. 78 KEI- Rv. Het betreft hier geen kantonzaak. Geen van de gevallen onder art. 93 a tot en met d KEI-Rv doet zich immers hier voor: de zaak is niet als zodanig genoemd in de wet ex art. 93 sub d, valt niet onder de zaken genoemd in art. 93 sub c en de vordering overstijgt de waarde van € 25.000 ruimschoots ex art. 93 sub a en b. Dit betekent dat op grond van art. 79 lid 1 jo. lid 2 KEI-Rv Strong-Screens dus verplicht is bij advocaat te procederen.

[NB: Op grond van art. 255 lid 1 KEI-Rv kan een verweerder wel in persoon procederen. Deze uitzondering geldt voor de eisende partij - zoals Strong Screens - echter niet]

Puntenverdeling

  • Vorderingsprocedure: art. 78 KEI-Rv jo. 261 KEI-Rv jo. 3:296 BW + uitwerking
  • Bespreking kantonbevoegdheid: art. 93 onder a tot en met d KEI-Rv + uitwerking
  • Procesvertegenwoordiging verplicht in vorderingszaken tenzij kanton: art. 79 lid 1 en lid 2 KEI-Rv + uitwerking
  • Gefundeerde en juiste conclusie SKM: nr. 81-84 en 98

Vraag 8 (3 punten)

De stelling van SS NV is onjuist. Op grond van ex art. 611a lid 1 KEI-Rv kan de rechter op vordering van de ene partij de andere partij veroordelen tot betaling van een dwangsom indien niet wordt voldaan aan de hoofdveroordeling. Echter, dwangsommen kunnen niet worden verbeurd voordat het vonnis waarbij de dwangsom is vastgesteld aan verweerder is betekend op grond van art. 611a lid 3 KEI-Rv. In deze zaak wordt het vonnis op 6 december rechtsgeldig aan HF betekend. Hieruit volgt dat HF slechts €10 miljoen (20.000 X 500) aan dwangsommen heeft verbeurd.

Puntenverdeling

  • Verbeuren dwangsom alleen na betekening: art. 611a lid 3 KEI-Rv + uitwerking
  • Toepassing rechtsregel op de casus
  • Gefundeerde en juiste conclusie SKM: nr. 455

Vraag 9 (3 punten)

In beginsel is de mondelinge behandeling verplicht op grond van art. 30j lid 1 KEI-Rv. De rechter kan ex art. art. 30j lid 6 KEI-Rv die behandeling wel achterwege laten op verlangen van of met instemming van beide partijen. Echter, in casu heeft HF duidelijk aangegeven hier niet mee in te stemmen en dat betekent in deze zaak dat de mondelinge behandeling doorgang moet vinden.

Puntenverdeling

  • Mondelinge behandeling alleen achterwege met instemming van beide partijen: art. 30j lid 6 KEI-Rv
  • Toepassing rechtsregel op de casus
  • Gefundeerde en juiste conclusie SKM: nr. 33, 145 en 149Chipmunk

Onderdeel C (5 punten)

Uit het arrest Nijpels/Suykerbuyk (HR 13 oktober 2017, NJ 2017/420 r.o. 2.4.2 - 2.4.6) blijkt dat de tweewekentermijn ex art. 112 lid 1 KEI-Rv een terugrekentermijn is. De tweewekentermijn is bedoeld om de verweerder de mogelijkheid te bieden om te beslissen of hij in de procedure wil verschijnen (twee weken bedenktijd voor verweerder). Dat is dan ook de reden waarom het in acht nemen van de tweewekentermijn ex art. 112 lid 1 KEI-Rv geen eis is die aan het exploot wordt gesteld en daarmee valt deze termijn niet onder de reikwijdte van art. 120.1 KEI-Rv. Gezien de ratio van de tweewekentermijn zal de rechter bij niet-inachtneming van deze termijn, de eiser moeten gelasten aan verweerder bij exploot een nieuwe uiterste verschijndatum aan te zeggen die de verweerder alsnog twee weken de mogelijkheid geeft om te beslissen om te verschijnen. Dit betekent dat overschrijding van de tweewekentermijn geen nietigheid met zich meebrengt: niet op grond van art. 120 lid 1 KEI-Rv, maar ook niet op grond van de goede procesorde. De stelling is in zijn geheel onjuist. Men kan ook zeggen dat de stelling in zoverre juist is dat de overschrijding van de tweewekentermijn ex art. 112 lid 1 KEI-Rv volgens de Hoge Raad inderdaad niet valt onder de reikwijdte van art. 120 KEI-Rv - en dat de stelling voor het overige onjuist is.

Puntenverdeling

  • Arrest: Nijpels/Suykerbuyk (HR 13 oktober 2017, NJ 2017/420 r.o. 2.4.2 – 2.4.6)
  • Ratio van de tweewekentermijn
  • Tweewekentermijn valt niet onder de reikwijdte van art. 120 lid 1 KEI-Rv
  • Onderbouwing: waarom de tweewekentermijn niet onder art. 120 lid 1 KEI-Rv valt + waarom overschrijding van de tweewekentermijn niet in strijd is met de goede procesorde en op die grond dan ook geen nietigheid met zich meebrengt
  • Gefundeerde en juiste conclusie

Totaal 45 punten

Cijfer punten

  1. 0-6
  2. 7-11
  3. 12-15
  4. 16-20
  5. 21-24
  6. 25-29
  7. 30-33
  8. 34-38
  9. 39-42
  10. 43-45
Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Burgerlijk Procesrecht - UL - Rechten - B3 - Oefenbundel

Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen januari 2019

Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen januari 2019

Onderdeel A

Kies het juiste antwoord en beargumenteer waarom dat antwoord juist is. (10 pnt)

Vraag 1 (5 pnt)

Hendrik-Jan is op tweede kerstdag 2017 iets te lang doorgezakt met zijn neef en bedenkt zich ineens dat hij nog wat grond moet verplaatsen op zijn landgoed. Hij stapt in zijn graafmachine en rijdt dwars door het hek van Peter en vernielt ook een groot deel van zijn tuin met kostbare bloemen erin. De schade bedraagt € 40.000,-. Peter begint bij de bodemrechter een rechtszaak tegen Hendrik-Jan en vordert vergoeding van zijn schade ad € 40.000,- uitvoerbaar bij voorraad. Enige maanden later besluit Peter in de reeds aanhangige bodemprocedure een voorschot van € 10.000,- uitvoerbaar bij voorraad te vorderen. De bodemrechter wijst in zijn vonnis, hangende de bodemprocedure, het voorschot ten bedrage van € 10.000,- uitvoerbaar bij voorraad toe.

Welke uitspraak is juist?

  1. Tegen dit vonnis kan ofwel tussentijds dan wel tegelijk met het eindvonnis hoger beroep worden ingesteld.
  2. Tegen dit vonnis kan alleen tussentijds hoger beroep worden ingesteld, omdat hoger beroep van dit vonnis niet mogelijk is tegelijk met het hoger beroep tegen het eindvonnis.
  3. Tegen dit vonnis is tussentijds beroep niet mogelijk, tenzij de rechter anders bepaalt, omdat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met het hoger beroep tegen het eindvonnis.
  4. Tegen dit vonnis is hoger beroep niet mogelijk, omdat slechts hoger beroep tegen het eindvonnis mogelijk is.

Vraag 2 (5 pnt)

Tijdens de echtscheidingprocedure van Rashid en Sarah legt Sarah nauwelijks gegevens inzake haar financiële draagkracht over, ondanks dat dit meerdere malen verzocht wordt.. Uiteindelijk oordeelt de appelrechter dan ook dat Sarah geen volledige openheid van zaken heeft gegeven omtrent haar werkelijke financiële draagkracht voor het betalen van kinderalimentatie en partneralimentatie. Door middel van ambtshalve toepassing van art. 21 Rv oordeelt de appelrechter vervolgens dat Sarah onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is de door Rashid verzochte onderhoudsbijdragen te betalen en wijst derhalve de door Rashid verzochte kinderalimentatie en partneralimentatie in zijn beschikking volledig toe. Sarah gaat in cassatie tegen deze uitspraak.

De belangrijkste klachten in haar cassatieberoep komen erop neer:

  • dat de feitenrechter art. 21 Rv in beginsel niet ambtshalve had mogen toepassen;
  • en dat de feitenrechter art. 21 Rv onjuist heeft toegepast, omdat zij (Sarah) wel aan deverplichting van art. 21 Rv heeft voldaan.

Welke uitspraak is juist?

  1. De Hoge Raad zal de beslissing van de feitenrechter casseren, omdat de in art. 21 Rv neergelegde volledigheids- en waarheidsplicht in de verzoekschriftprocedure niet geldt.
  2. De Hoge Raad zal de beslissing van de feitenrechter casseren, omdat de feitenreChipmunkchter art. 21 Rv niet ambtshalve mag toepassen.
  3. De Hoge Raad zal Sandra niet-ontvankelijk verklaren, omdat cassatie in verzoekschriftprocedures niet mogelijk is.
  4. De Hoge Raad zal de beslissing niet casseren, omdat
.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen oktober 2018

Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen oktober 2018

Onderdeel A

Kies het juiste antwoord en beargumenteer waarom dat antwoord juist is. (10 pnt)

Vraag 1

Hieronder staan vier uitspraken. Welke uitspraak is juist?

  1. Elk vonnis dat in kracht van gewijsde gaat, krijgt gezag van gewijsde.
  2. Een uitspraak gaat in kracht van gewijsde als daartegen geen enkel rechtsmiddel meer openstaat.
  3. Partijen bepalen de feitelijke grondslag van de vordering en het verweer en de rechter is bij zijn onderzoek en zijn beslissing in de regel daaraan gebonden.
  4. Vanwege de autonomie van partijen is de rechter niet bevoegd zelfstandig na te gaan welke rechtsregels op de in de procedure vaststaande feiten van toepassing zijn.

Vraag 2

Volgens een advocaat is is eiswijziging in hoger beroep ook bij pleidooi op grond van art. 130 lid 1 Rv jo 353 lid 1 Rv altijd nog mogelijk, indien de appellant bij zijn reeds ingestelde eis uitging van onvolledige gegevens.

Welke uitspraak is juist?

  1. De advocaat heeft gelijk, omdat een geschil altijd aan de hand van de juiste gegevens moet worden beslist.
  2. De advocaat heeft in zoverre gelijk dat dit mag als de wederpartij met de eiswijziging ondubbelzinnig instemt.
  3. De advocaat heeft gelijk, tenzij de eiswijziging in strijd is met de goede procesorde.
  4. De advocaat heeft geen gelijk, omdat vanwege de positieve zijde van de devolutieve werking van het hoger beroep eiswijziging in dit stadium van het proces niet meer mogelijk is.

Onderdeel B

Motiveer je antwoorden en verwijs, waar mogelijk, naar relevante jurisprudentie en/of wetsartikelen. (30 pnt)

Casus I

Fast Cash BV (“FC”) is een microkrediet bedrijf, gevestigd te Groningen. Tot 2017 investeert FC geld van particulieren in projecten in ontwikkelingslanden. In 2018 besluit het bestuur dat het bedrijf de activiteiten moet uitbreiden naar kapitaalinjecties in duurzame projecten in het buitenland. Omdat FC die markt nog niet goed kent, besluit het bestuur dat ze bij de eerste kapitaalinjectie zelf geadviseerd willen worden. Zij huren daar Schaufmeister Finance GmBH (“SF”) voor in. SF is statutair gevestigd te Frankfurt (Duitsland) waar ook het hoofdbestuur zetelt. De Nederlandse afdeling van SF (geen aparte vennootschap) werkt volledig vanuit Groningen en voert al haar werkzaamheden in Nederlnad uit. Walid en Heidi adviseren FC namens SF. Zij adviseren te investeren in duurzaam vakantiepark Ruigrok. Momenteel waarderen zij het project op € 5 miljoen, maar zij voorspellen dat het project in 2021 € 15 miljoen waard zal zijn. FC doet de investering van € 3 miljoen.
In 2019 wil FC het project verkopen. Uit het taxatierapport blijkt dat het project in 2019 slechts € 750.000,- waard is en in 2017 maximaal € 2 miljoen. Het blijkt dat Walid en Heidi bij het opstellen van hun advies en hun waardering van het project zeer onzorgvuldig

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen januari 2018

Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen januari 2018

Onderdeel A

Kies het juiste antwoord en beargumenteer waarom dat antwoord juist is. (10 pnt)

Vraag 1

Nicolien loopt een flinke wond aan haar vinger op als zij een fles whiskey wil open maken en bovenkant van de fles in tweeën barst terwijl ze de kurk eruit trekt. De Nederlandse importeur van het merk krijgt een vordering tot schadevergoeding binnen van Nicolien, waarin ze stelt dat de fles een gebrek had en dat het onrechtmatig is om dit soort producten op de Nederlandse markt te brengen. De importeur betwist dit tijdens de zitting. De rechter overweegt in zijn tussenvonnis als volgt: ”als er vastgesteld is dat Nicolien op een wijze open maakte volgens hetgeen in maatschappelijk gebruikelijk, dan is er tevens vastgesteld dat de schade door een gebrekkige fles komt, bijzondere omstandigheden buiten gelaten."

Deze werkwijze van de rechter kan als volgt worden gekwalificeerd:

  1. Omkering van de bewijslast.
  2. Verzwaarde motiveringsplicht.
  3. Rechterlijk vermoeden.
  4. Toepassing van de omkeringsregel ten aanzien van het causaal verband.

Vraag 2

Layla heeft een geldvordering op Niels en legt conservatoir derdenbeslag gelegd onder diens debiteur SNS bank.

Welke uitspraak is na bovengenoemde beslaglegging juist?

  1. Niels kan nu zijn vordering op de SNS niet meer rechtsgeldig aan Mark overdragen (art. 3:84 lid 1 BW).
  2. In het geval dat Niels nu zijn vordering op de SNS aan Mark rechtsgeldig overdraagt, zal deze cessie niet aan Layla kunnen worden tegengeworpen.
  3. Het conservatoir derdenbeslag vervalt van rechtswege, indien Layla’s geldvordering (eis in hoofdzaak) door de rechter wordt afgewezen en het vonnis waarbij de afwijzing is uitgesproken door de rechter uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
  4. Niels kan nu zijn vordering op de SNS wel aan Mark rechtsgeldig overdragen en Layla kan het conservatoir derdenbeslag niet tegen Mark inroepen, indien Mark ten tijde van de cessie te goeder trouw is en hij de vordering onder bezwarende titel verkrijgt.

Onderdeel B

Motiveer je antwoorden en verwijs, waar mogelijk, naar relevante jurisprudentie en/of wetsartikelen. (30 pnt)

Casus I

Fiscalist Jerry Chong is na een circa vijf jaar op de Zuidas te hebben gewerkt wel toe aan wat rust. Hij vraagt wat rond en kijkt op enkele blogs en komt tot de conclusie dat het tijd is om een lange reis te maken door Vietnam en Cambodja.  In een hostel in Saigon ontmoet hij Lisa Versteeg uit Groningen. Ze gaan samen door met reizen en er begint iets te broeien tussen de twee. Wanneer ze terug zijn in Nederland besluiten ze nog een aantal dates te doen. Alles gaat vrij snel en ze trouwen na twee jaar. Jerry gaat weer aan de slag in Amsterdam als fiscalist bij het kantoor wij hij vroeger werkte. Om

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen oktober 2017

Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen oktober 2017

Deel A: Kies het juiste antwoord en beargumenteer waarom dat antwoord juist is.

Vraag 1
Hieronder staan vier uitspraken. Welke uitspraak is onjuist?

  1. Een arbitraal vonnis kan met betrekking tot de motivering enkel worden vernietigd wanneer de motivering in het vonnis geheel ontbreekt.
  2. De rechter kan terugkomen op een bindende eindbeslissing, indien deze eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag.
  3. Een uitspraak gaat in kracht van gewijsde als daartegen geen gewone rechtsmiddelen meer openstaan.
  4. De rechter kan het gezag van gewijsde niet ambtshalve toepassen.

Vraag 2
Tim vordert in rechte van Melissa betaling van € 35.000,- ter zake van een aan Melissa verkochte en geleverde Oldtimer. Op maandag 7 augustus 2017 wordt de vordering bij verstek integraal toegewezen. De deurwaarder laat op donderdag 10 augustus 2017 op rechtsgeldige wijze een afschrift van het exploot in een gesloten envelop aan haar woonplaats achter, omdat Melissa weigert het afschrift in ontvangst te nemen.
Zes weken later: op donderdag 21 september 2017 spreken Tim en Melissa elkaar telefonisch. In dat telefoongesprek geeft Melissa aan dat zij het vonnis heeft gelezen, maar daaraan niet zal voldoen voordat Tim enkele gebreken aan de Oldtimer heeft hersteld, waarvan Tim had toegezegd dat deze reeds vóór de verkoop zouden zijn hersteld. Voorts geeft Melissa aan dat zij het vonnis zal bestrijden, desnoods tot aan de Hoge Raad.
Welke uitspraak is juist?

Melissa kan op vrijdag 6 oktober 2017:

  1. geen verzet (meer) tegen het vonnis instellen, noch daartegen in hoger beroep gaan.
  2. geen verzet (meer) tegen het vonnis instellen, maar wel daartegen in hoger beroep gaan.
  3. nog wel verzet tegen het vonnis instellen, maar niet daartegen in hoger beroep gaan.
  4. zowel verzet als hoger beroep tegen het vonnis instellen.

Vraag 3
Tandarts Koelewijn heeft in rechte van Pronk gevorderd een bedrag € 1.250,- wegens het vervaardigen van een frame voor de onderkaak. In het geding voor de kantonrechter heeft Pronk in zijn verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering en concludeert hij tot afwijzing van de vordering. Volgens Pronk heeft hij namelijk helemaal geen opdracht gegeven voor de gestelde werkzaamheden en bovendien heeft Koelewijn ondeugdelijk werk verricht, omdat het frame niet past.
Op de mondelinge behandeling verschijnt niemand aan de zijde van Pronk. Koelewijn vraagt aan zijn advocaat wat de rechter zal doen. Zijn advocaat stelt het volgende: “Oh, dat is heel simpel. Aangezien Pronk behoorlijk is opgeroepen en zonder bericht van verhindering niet is verschenen, zal de kantonrechter ervan uitgaan dat Pronk zijn verweer heeft prijsgegeven en op grond daarvan de vordering toewijzen zonder nadere motivering. Hij mag immers uit het niet-verschijnen van Pronk de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.”
Is de stelling van de advocaat juist?

  1. Deze stelling is juist
  2. Deze stelling is onjuist

Deel B: De antwoorden op de vragen bij dit onderdeel kunnen kort zijn maar moeten wel, zo mogelijk

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen januari 2016

Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen januari 2016

Vragen

Onderdeel A

Vraag 1

Geef voor de onderstaande stelling aan of deze juist of onjuist is en waarom.

Wie stelt, moet bewijzen!”

Onderdeel B

Vraag 1

De rechtenstudenten Meite en Motl hebben een discussie over de taakverdeling tussen de rechter en partijen binnen het burgerlijk procesrecht. Motl doet hierover de vier onderstaande uitspraken. Één van de vier uitspraken is juist. Welke uitspraak is dat en motiveer waarom die uitspraak juist is? De rechter mag niet zelfstandig nagaan welke rechtsregels op de in de procedure vaststaande feiten van toepassing zijn.

  1. De rechter mag partijen niet uit eigen beweging opdragen feitelijke stellingen nader toe te lichten.

  2. De rechter heeft vrijwel niets te zeggen over het verloop van de zaak en mag ter zake ook geen instructies geven.

  3. De rechter mag, behoudens een enkele uitzondering, niet meer of iets anders toewijzen dan door de eiser is gevorderd.

Vraag 2

Tijdens een door de rechter gelaste comparitie komen Sagi en Raizel tot een schikking waarmee zij hun geschil beëindigen. De rechter legt de tussen hen gemaakte afspraken in een proces-verbaal vast. Het proces-verbaal voldoet aan de door de wet daaraan gestelde eisen en vermeldt de woorden ‘in naam des Konings’. De gemaakte afspraken houden in dat de procedure wordt doorgehaald (art. 246 Rv) en dat Sagi aan Raizel binnen één maand een vergoeding betaalt van € 3.000,-. Na drie maanden is dit bedrag nog steeds niet aan Raizel betaald. Raizel zit dringend om het geld verlegen. Wat moet Raizel doen om haar geld zo spoedig mogelijk te krijgen?

  1. a. Conservatoir beslag leggen.

  2. b. In kort geding nakoming van de afspraak vorderen.

  3. c. Executoriaal beslag leggen.

  4. d. Heropening van de procedure vragen en daarin een provisionele vordering (art. 223 Rv) instellen.

Onderdeel C

De antwoorden op de vragen bij dit onderdeel kunnen kort zijn maar moeten wel, zo mogelijk onder verwijzing naar relevante wetsartikelen en jurisprudentie, gemotiveerd worden. Het louter verwijzen naar wetsartikelen en jurisprudentie zonder nadere motivering is niet voldoende, tenzij bij een bepaalde vraag uitdrukkelijk anders blijkt.

Casus

In het Italiaanse Napoli woont en werkt de professionele botenbouwer Lung Fung. Lung Fung heeft de Chinese nationaliteit. Henk Mastvast, statutair gevestigd en kantoorhoudende te Spakenburg, is ook professioneel botenbouwer en heeft bij Lung Fung radarapparatuur voor een zeilboot gekocht. Daarbij is tussen hen overeengekomen dat Lung Fung deze apparatuur zal afleveren bij de botenwerf van Mastvast in Spakenburg. Er ontstaat echter tussen hen een geschil. Lung Fung laat vervolgens onder opgave van redenen, die volgens Mastvast kant noch wal raken, weten de door Mastvast gekochte radarapparatuur niet te zullen leveren. Hierop besluit Mastvast tegen Lung Fung te gaan procederen. In deze procedure zal Mastvast nakoming van de overeenkomst vorderen en tevens aanvullende schadevergoeding. In de overeenkomst

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen oktober 2015

Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen oktober 2015

Vragen

Onderdeel A (Vraag A)

Geef voor de onderstaande stelling aan of deze juist of onjuist is en waarom.

Het is niet toegestaan tot executie van een vonnis over te gaan indien het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en de termijn van een gewoon rechtsmiddel nog loopt.

Onderdeel B

Bij dit onderdeel kiest u het juiste antwoord en beargumenteert u waarom het door u
gekozen antwoord juist is. U kunt niet volstaan met de al dan niet gemotiveerde mededeling dat de andere antwoorden onjuist zijn.

Vraag 1

Welk beginsel speelt in het vierde lid van artikel 85 Rv de belangrijkste rol? Motiveer uw antwoord met het/de relevante wetsartikel(en) en een voorgeschreven arrest van de Hoge Raad.

  1. Hoor en wederhoor

  2. Waarheidsvinding

  3. Onpartijdige rechtspraak

  4. Partijautonomie

Vraag 2

De rechter gelast in een verzoekschriftprocedure waarin Jaap en Mies partij zijn, een onderzoek door een deskundige. Jaap weigert aan het onderzoek mee te werken. Op grond van die weigering en het ontbreken van andere onderzoeksgegevens geeft de rechter een beschikking waarin hij Mies in het gelijk stelt, omdat Jaap de in artikel 21 Rv neergelegde volledigheids- en waarheidsplicht heeft geschonden. Jaap gaat in cassatie tegen deze uitspraak.

De belangrijkste klachten in zijn cassatieberoep komen erop neer:

§ dat de lagere feitenrechter artikel 21 Rv in beginsel niet ambtshalve mag toepassen;

§ en dat de lagere feitenrechter artikel 21 Rv onjuist heeft toegepast, omdat hij (Jaap) wel aan de verplichting van artikel 21 Rv heeft voldaan.

Welke uitspraak valt in deze verzoekschriftprocedure te verwachten?

  1. De Hoge Raad zal casseren, omdat de in artikel 21 Rv neergelegde volledigheids- en waarheidsplicht in de verzoekschriftprocedure niet geldt.

  2. De Hoge Raad zal de beslissing van de lagere feitenrechter casseren, omdat deze artikel 21 Rv niet ambtshalve mag toepassen.

  3. De Hoge Raad zal Jaap niet ontvankelijk verklaren, omdat cassatie in verzoekschriftprocedures niet bestaat.

  4. De Hoge Raad zal niet casseren, omdat het aan de feitenrechter is overgelaten, te bepalen wanneer al dan niet aan de verplichting van artikel 21 Rv is voldaan.

Onderdeel C

Casus I

Het bedrijf Baanhof BV (Baanhof) is een betrekkelijk klein aannemingsbedrijf dat zich bezighoudt met onderhoud van het spoorwegnet van Nederland. Om de bielzen onder de treinrails te beschermen tegen optrekkend vocht, gebruikt Baanhof een speciaal soort verf die zij koopt van Brushy NV (Brushy). Deze verf is echter niet zo goed als Baanhof had verwacht want de daarmee behandelde bielzen blijken toch te zijn aangetast door optrekkend vocht. Als gevolg hiervan moeten de aangetaste bielzen worden vervangen. Baanhof begroot haar hierdoor geleden schade op vijf miljoen euro. Het eerste lid van artikel 6:74 BW luidt als volgt: Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen juni 2015

Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen juni 2015

Vragen

Casus 1

Meilech Lidtke is een aantal jaren als ruimtevaartdeskundige werkzaam geweest bij een Europese ruimtevaartorganisatie (EUSO). EUSO is gevestigd in Roermond. De overeenkomst is met wederzijds goedvinden vorig jaar beëindigd, omdat hij een andere baan in Nederland heeft gevonden. Meilech heeft de Poolse nationaliteit en zijn vaste woonplaats is Noordwijkerhout. Meilech had een arbeidsovereenkomst voor 40 uur per week bij EUSO. EUSO is altijd een prima werkgever voor Meilech geweest, maar de financiële afwikkeling van het dienstverband loopt stroef. Meilech heeft nog het nodige tegoed van EUSO. Na een paar maanden getouwtrek begint Meilech een gerechtelijke procedure en vordert achterstallig loon ad € 32.000,- en een onkostenvergoeding ad € 1200,- wegens het gebruikmaken van zijn eigen auto in plaats van een leaseauto. U mag ervan uitgaan dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.

Vraag 1

Welk(e) gerecht(en) is/zijn absoluut en relatief bevoegd om van deze zaak kennis te nemen?Bespreek in dit verband ook of de kantonrechter bevoegd is. De inleidende dagvaarding wordt uitgebracht. Op de datum waartegen EUSO is opgeroepen, blijkt, dat EUSO is gedagvaard tegen een niet-bestaande roldatum.

Vraag 2

Op welke twee wijzen zou in dit geval het dagvaarden tegen een niet-bestaande roldatum nog kunnen worden hersteld? De rechter wijst in eerste aanleg de vordering ad € 32.000,- toe en wijst het overige af. Meilech is het hier niet mee eens. Hij stelt tijdig appel in tegen deze uitspraak. Nadat zowel de memorie van grieven als de memorie van antwoord zijn ingediend, wil Meilech zijn eis verhogen met een bedrag van € 1500,-. Hij is namelijk in eerste aanleg vergeten om ook zijn niet uitbetaalde vakantiegeld te vorderen. EUSO laat op duidelijke en niet mis te verstane wijze weten akkoord te gaan met de eisvermeerdering. De rechter laat echter de eisvermeerdering buiten beschouwing op grond van een strakke hantering van de twee-conclusie-regel.

Vraag 3

Mocht de rechter in deze zaak de eisvermeerdering buiten beschouwing laten op grond van een strakke hantering van de twee-conclusie-regel? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet? Geef bij uw antwoord aan wat de twee-conclusie-regel inhoudt en in welk wetsartikel deze regel ligt besloten.

Casus 2

Het is ’s avonds laat en Motke Levy en Shaina Bremer rijden elkaar tegemoet op een smalle landweg die de dorpen Mook en Middelaar verbindt. In een flauwe bocht botsen hun auto’s frontaal op elkaar. Hoewel zowel Motke als Shaina ongeschonden zijn, zijn hun auto’s door de botsing zwaar beschadigd. Onmiddellijk beweert Motke dat Shaina de botsing heeft veroorzaakt. Zij is immers veel te hard de bocht ingereden. Shaina beweert op haar beurt echter, dat juist Motke veel te snel heeft gereden en dat hij dus degene is die de botsing heeft veroorzaakt. Partijen komen er onderling niet uit en bellen de politie. De politie arriveert en maakt proces-verbaal op. Het proces-verbaal van de politie bevat naast

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen januari 2015

Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen januari 2015

Vragen

Casus 1

Jankel Halberstadt heeft al vele jaren een goed lopende zaak waar hij fietsen en aanverwante artikelen verkoopt. Jankel heeft één monteur in dienst: Schlomo Boaz. Hoewel Schlomo altijd goed en nauwkeurig heeft gewerkt, heeft hij het laatste jaar regelmatig fouten gemaakt. Jankel heeft hier met Schlomo een aantal malen over gesproken. Deze gesprekken zijn schriftelijk vastgelegd. Het blijkt dat Schlomo last heeft van stijfheid in zijn vingers. Dit bemoeilijkt het werk. Hij krijgt hiervoor medicijnen. Tevens is hij in behandeling bij een fysiotherapeut. Helaas verbetert het werk van Schlomo niet. Volgens Schlomo komt dit doordat de medicijnen niet aanslaan. Jankel gelooft hem niet. Dit geeft frictie en het contact tussen Jankel en Schlomo verslechtert. Inmiddels ondervindt Jankel ook nog de nadelen van de recessie. Jankel wil met spoed de arbeidsovereenkomst op basis van art. 7:685 BW ontbinden. Jankel overweegt het verschuldigde griffierecht niet te voldoen.

Vraag 1

Welke sanctie staat op niet-tijdige voldoening van het verschuldigde griffierecht? Uiteindelijk betaalt Jankel het griffierecht toch tijdig. Hij doet bij de rechter een beroep op ontbinding wegens verandering van omstandigheden. Schlomo verweert zich onder andere met de opmerking dat Jankel niet volledig is geweest met betrekking tot de weergave van de feiten. Zo heeft Jankel met geen woord gerept over het feit dat Schlomo last heeft van stijfheid in zijn vingers en dat hij hiervoor medicijnen inneemt en tevens in behandeling is bij een fysiotherapeut. Ook heeft hij maar één gespreksverslag overgelegd. Dit is het verslag van het enige gesprek waarbij niet over de aandoening van Schlomo is gesproken. Vaststaat dat deze constateringen van Schlomo op zichzelf juist zijn.

Vraag 2

Heeft Jankel hier een plicht geschonden? Zo ja, welke en waarom geldt deze plicht ook in deze procedure? Zo neen, waarom niet? De rechter ontbindt de arbeidsovereenkomst wegens veranderde omstandigheden. Schlomo kan zich niet vinden in het oordeel van de rechter. Bovendien heeft de rechter het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. De rechter heeft Schlomo namelijk niet de gelegenheid gegeven om te reageren op een productie die Jankel later in de procedure heeft ingebracht. Schlomo wil tegen de uitspraak in hoger beroep gaan en vraagt u als advocaat om advies.

Vraag 3

Kan Schlomo tegen deze uitspraak appel instellen? Zo ja, op grond waarvan en binnen welke termijn dient dit te geschieden? Zo neen, waarom niet?

Casus 2

Na een onstuimig leven als kunstvervalser neemt Jakeb van Izaaks het besluit om voortaan als deugdzaam burger door het leven te gaan. Helaas, is dit goede voornemen slechts van korte duur. Hij laat namelijk na om de nog openstaande factuur ad € 475.000,- aan zijn advocaat mr. Biedermann te voldoen, dit ondanks herhaalde aanmaningen. Biedermann besluit via een bodemprocedure het bedrag ad € 475.000,- van Jakeb te vorderen. Nadat de procedure aanhangig is gemaakt, legt Biedermann ter securisering van zijn vordering beslag op

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen januari 2013

Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen januari 2013

Vragen

Casus 1

Arie Kuipers, woonachtig in Rotterdam, heeft begin 2012 een luxe jacht laten bouwen. Kort na de oplevering van de boot vaart hij op een augustus dag in 2012 over het IJ in Amsterdam. Op het ogenblik dat Arie in de richting van de kade vaart om af te meren,

komt zijn boot in aanvaring met de waterscooter van Wouter Fransen. Wouter is een student uit Brugge (België). Wouter heeft geen noemenswaardige schade, maar het jacht van Arie heeft aanzienlijke schade opgelopen. Blijkens de eerste schatting bedragen

de kosten voor herstel voor zijn jacht het niet geringe bedrag van €65.000,-.Arie wil de door hem geleden schade op Wouter verhalen. Volgens Arie is het ongeval en daarmee de schade namelijk ontstaan door het roekeloze vaargedrag van Wouter. Wouter is van mening dat Arie zelf de veroorzaker is van desbetreffende schade en weigert deze te vergoeden. Arie wil Wouter dagvaarden. Volgens Arie is de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd, ondanks het feit dat Wouter in België woont.

Vraag 1

Is het standpunt van Arie dat de Nederlandse rechter bevoegd is juist? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

Stel dat de Nederlandse rechter inderdaad rechtsmacht heeft. Arie heeft Wouter gedagvaard tegen de rolzitting van 19 september 2012. Van de rechtbank verneemt Arie dat Wouter op 19 september 2012 in de procedure is verschenen.

Vraag 2

Kan Wouter in persoon procederen? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

Nadat Wouter een conclusie van antwoord heeft genomen, bepaalt de aangezochte rechtbank in Rotterdam, dat een comparitie van partijen dient plaats te vinden. Wouter vraagt zich vervolgens af of de rechtbank Rotterdam wel bevoegd is. Hij is van mening dat een andere rechtbank relatief bevoegd is en dat Arie dus de verkeerde rechter heeft aangezocht.

Vraag 3

Kan Wouter zich in deze fase van de procedure beroepen op de relatieve onbevoegdheid van de rechter? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

Op de dag van de comparitie verschijnt Arie ter terechtzitting, bijgestaan door zijn advocaat. Ook Wouter verschijnt op de zitting, echter zonder advocaat.

Vraag 4

Mag Wouter in persoon ter comparitie verschijnen? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

Na afloop van de comparitie van partijen wijst de rechter in deze zaak een tussenvonnis. In dat vonnis bepaalt de rechter dat Arie wordt toegelaten bewijs te leveren van zijn stelling dat Wouter zeer roekeloos met zijn waterscooter over het IJ is gevaren.

Vraag 5

Kan Arie zelf ter staving van zijn vordering worden gehoord als getuige? Zo ja, op grond waarvan en welke bewijskracht heeft de getuigenis van Arie? Zo neen, waarom niet?

Stel dat de rechter na afloop van de comparitie van partijen geen tussenvonnis wijst met een bewijsopdracht, maar de vordering van Arie integraal afwijst. Arie is het hier niet mee eens. Volgens hem

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen januari 2012

Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen januari 2012

Vragen

Casus 1

Het bestuur van de Universiteit Leiden heeft besloten om al haar medewerkers dit jaar met kerst te verrassen met een doos luxe bonbons. Het bestuur geeft groothandel Kerst&Co B.V. te Voorburg de opdracht 4000 dozen luxe hazelnootbonbons (in exclusieve verpakking) aan de Universiteit te leveren op 22 december 2011, zodat ze nog vóór het kerstweekend aan de medewerkers kunnen worden uitgedeeld. Kerst&Co neemt de opdracht dankbaar aan en bestelt de hazelnootbonbons vervolgens bij de Colombiaanse vennootschap Dulce&Banana Ltd., die bekend staat om haar uitstekende kwaliteit chocolade, noten en vruchten. Speedy Ltd. (eveneens gevestigd in Colombia) wordt ingeschakeld voor het koeltransport van de bonbons van het bedrijfsterrein van Dulce&Banana in Colombia naar Voorburg. Uiteindelijk worden de hazelnootbonbons medio december geleverd aan Kerst&Co, die ze verpakt en wel op 22 december bij de Universiteit op het Rapenburg bezorgt.

Na het kerstweekend klagen de medewerkers dat zij in de dozen bonbons beestjes hebben aangetroffen. Later blijkt het te gaan om de zogenaamde notenkever, die zich snel voortplant maar – gelukkig – niet schadelijk is voor de gezondheid. Kerst&Co wordt op de hoogte gesteld en dezelfde dag nog adviseert Kerst&Co de Universiteit en haar medewerkers de bonbons weg te gooien, voor zover zij dit niet al hebben gedaan. Het bestuur van de Universiteit stelt zich vervolgens op het standpunt dat Kerst&Co voor vervangende kerstpakketten moet zorgen. In overleg wordt besloten dat Kerst&Co met oud en nieuw luxe champagnepakketten zal bezorgen bij de Universiteit. De extra kosten die Kerst&Co in dat verband moet maken bedragen €26.000,-. Kerst&Co wil door middel van een procedure bewerkstelligen dat Dulce&Banana en Speedy hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van deze schade, omdat zij meent dat de verantwoordelijkheid voor het intreden van de schade bij hen (althans, één van hen) rust.

Vraag 1

Welke rechter heeft rechtsmacht? Vermeld tevens welke rechter absoluut en relatief bevoegd is om van de vordering van Kerst&Co kennis te nemen en bespreek de subsectorcompetentie (de bevoegdheid van de sector civiel of sector kanton).

In de procedure die vervolgens aanhangig wordt gemaakt verschijnt Dulce&Banana op de wettelijk voorgeschreven wijze. Van Speedy wordt echter taal noch teken vernomen. De rechter stelt vast dat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, waarna hij tegen Speedy verstek verleent.

Vraag 2

Kan Speedy in een later stadium, voordat de rechter vonnis wijst, alsnog aan de procedure deelnemen? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

In afwezigheid van Speedy wordt doorgeprocedeerd. Dulce&Banana voert gemotiveerd verweer bij conclusie van antwoord. Zij stelt zich op het standpunt dat iedere grond voor de gevorderde schadevergoeding van €26.000,- ontbreekt. Volgens Dulce&Banana heeft zij immers een goede kwaliteit bonbons geleverd aan Kerst&Co zodat geen sprake is van een tekortkoming.

Eventuele gebreken moeten zijn ontstaan nadat de bonbons haar bedrijfsterrein hebben verlaten, bijvoorbeeld tijdens het transport of in de periode dat de bonbons waren

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen juni 2011

Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen juni 2011

Vragen

Casus 1

Anderson B.V. exploiteert al jaren een goedlopend bruin café, genaamd Passie, in Rijswijk. Vanaf augustus 2010 drijft Stevanos B.V., eveneens gevestigd in Rijswijk, een exclusief sterrenrestaurant onder de naam La Pasión. Anderson B.V. stelt dat Stevanos B.V. door het voeren van de handelsnaam La Pasión ingevolge de Handelsnaamwet inbreuk maakt op haar handelsnaamrechten. Anderson B.V. besluit een kort geding aan te spannen, waarin zij een bevel jegens Stevanos B.V. vordert om – kort gezegd – elke inbreuk op de handelsnaam van Anderson B.V. te staken en gestaakt te houden, dit op straffe van een dwangsom van € 5000,- per dag dat Stevanos B.V. met de nakoming van dit bevel in gebreke blijft.

Vraag 1

Bij welke absoluut en relatief bevoegde rechter kan deze kortgedingvordering worden ingesteld?

Vraag 2

Is verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat voor zowel Anderson B.V. als Stevanos B.V. Vereist?

De kortgedingrechter wijst vervolgens de vordering integraal toe, waarbij voorshands wordt aangenomen dat er door dit handelsnaamgebruik verwarring bij het publiek zal ontstaan. Het spoedeisende belang bij het gevorderde bevel acht de rechter mede gelegen in het voortdurende karakter van de inbreuk. Het vonnis wordt tevens uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Vraag 3

Wordt de dwangsom bij overtreding van het bevel door Stevanos B.V. automatisch verbeurd?

Stevanos B.V. is het met de uitspraak van de kortgedingrechter niet eens en besluit in appel te gaan.

Vraag 4

Binnen welke termijn dient Stevanos B.V. appel in te stellen en op welke wijze moet dit rechtsmiddel worden ingeleid?

De appelrechter acht de door Stevanos B.V. tegen het vonnis geformuleerde grieven gegrond en vernietigt het in eerste aanleg gewezen kortgedingvonnis.

Vraag 5

Kan Stevanos B.V. inmiddels verbeurde en door Anderson B.V. geïnde dwangsommen terugvorderen? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

Stel de feitelijke gang van zaken was na het wijzen van het kortgedingvonnis een andere geweest. In plaats van hoger beroep stelt Stefanos B.V. een bodemprocedure tegen Anderson B.V. in. Stefanos B.V. vordert in deze bodemprocedure om voor recht te verklaren, dat Stefanos B.V. door het voeren van de naam La Pasión geen inbreuk maakt op de handelsnaamrechten van Anderson B.V.

Drie maanden na het wijzen van het kortgedingvonnis oordeelt de bodemrechter dat Stefanos B.V. gelijk heeft en er inderdaad geen sprake is van inbreuk op de handelsnaamrechten van Anderson B.V. Niettemin sommeert laatstgenoemde Stevanos B.V. tot betaling van in de periode tussen het kortgedingvonnis en het bodemvonnis verbeurde dwangsommen.

Is Stevanos B.V., gelet op de uitspraak van de bodemrechter, nog wel tot betaling van de dwangsommen verplicht? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, waarom niet?

Casus 2

Albert Grootmans heeft een nieuwe villa gekocht aan het water. Om zijn nieuwe huis vanaf de openbare weg te bereiken dient hij een kanaal over te steken. De huidige brug is echter niet sterk genoeg om het gewicht van zijn

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen januari 2011

Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen januari 2011

Vragen

Casus 1

In de zomer van 2008 werd in het kader van een internationaal, grotendeels door een Argentijnse vleesexporteur gefinancierd, uitwisselingsprogramma een voetbalwedstrijd gespeeld tussen een team uit Nederland en een team uit Argentinië. De wedstrijd vond plaats in Wassenaar. Danny de Snoo (wonende te Amsterdam) speelde in het Nederlandse team en Mordechay Gonzalez (wonende te Buenos Aires) in het Argentijnse team. Aan het eind van de tweede helft van een spannende wedstrijd kwam spits Danny weer aan de bal. Hij rende over het veld richting het doel van de tegenstander. Nadat hij twee spelers voorbij had gespeeld, speelde hij de bal in de richting van het zestien meter gebied van het veld met de bedoeling er achter aan te rennen. Vlak na het inzetten van deze actie heeft Mordechay in een verdedigende actie – een opzettelijke sliding – Danny vanaf rechts achter op grove wijze op de rechterenkel geraakt. Mordechay heeft voor deze actie een rode kaart van de scheidsrechter gekregen. Als gevolg van het incident heeft de 28-jarige Danny ernstig letsel aan zijn rechtervoet. Hij is geopereerd, niet goed meer in staat om te rennen en kampt met enkele verdere beperkingen. Danny wil zijn letselschade, begroot op € 150.000,-, uit hoofde van onrechtmatige daad op Mordechay verhalen.

Vraag 1

Waarom heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in een door Danny tegen Mordechay aanhangig te maken procedure?

Vraag 2

Bij welke absoluut en relatief bevoegde Nederlandse rechter kan de procedure aanhangig worden gemaakt? Bespreek in dit verband ook de subsectorcompetentie.

Danny dagvaardt Mordechay om op woensdag 13 augustus 2008 te verschijnen.

Vraag 3

Welke dagvaardingstermijn geldt in deze zaak?

Op 1 augustus 2008 ontdekt de advocaat van Danny dat hij deze dagvaardingstermijn niet in acht heeft genomen.

Vraag 4

Welke sanctie verbindt de wet in principe aan deze processuele fout, en kan de advocaat de fout nog herstellen? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

Mordechay verschijnt op de wettelijk voorgeschreven wijze in de procedure en voert bij conclusie van antwoord verweer. De kern van het principaal verweer houdt in dat de actie slechts was ingezet in het kader van een normale verdediging.

Na afloop van de comparitie wordt door de rechter een tussenvonnis gewezen, waarin Danny (op basis van toepasselijk Nederlandse recht) wordt opgedragen te bewijzen dat de actie van Mordechay dermate ernstig was dat deze buiten het normale risico valt dat men in een voetbalwedstrijd loopt. Danny beroept zich in verband met de bewijslevering op:

  1. een DVD met videobeelden van de voetbalwedstrijd, waarop de litigieuze sliding van Mordechay (vanaf een behoorlijke afstand opgenomen) te zien is;

  2. de in een voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen van medespelers uit het team van Danny en toeschouwers die er – zakelijk weergegeven – op neerkomen dat de sliding van Mordechay buiten de orde van het spel was en een

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen juni 2010

Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen juni 2010

Vragen

Casus I

Frederik de Bolder (wonende te Amsterdam) is vermogensbeheerder, en beheert voor verschillende vermogende particulieren beleggingsportefeuilles. De kredietcrisis gaat evenwel ook niet voorbij aan De Bolder. Nadat hij jarenlang grote rendementen heeft behaald voor zijn cliënten, ziet hij vanaf het najaar van 2008 de waarde van de beleggingsportefeuilles fors dalen. Dit geldt ook voor de beleggingsportefeuille van het echtpaar Meyenfeldt (wonende te Baarn). Op advies van De Bolder heeft het echtpaar Meyenfeldt destijds belegd in het Moldau Fonds, een fonds dat zich met name richt op investeringen in Oost-Europa. Het grootste deel van het Moldau Fonds betreft een investering in autofabriek BORAT in Praag. De dalende autoverkoop ten gevolge van de economische malaise lijkt een belangrijke oorzaak te zijn voor de daling van de waarde van de beleggingsportefeuille. Het echtpaar Meyenfeldt meent dat De Bolder hun financiële belangen niet goed heeft behartigd, en wil door middel van een gerechtelijke procedure een schadevergoeding van € 1.500.000 verkrijgen (de waardedaling van de beleggingsportefeuille).

Vraag 1

Nadat de inleidende dagvaarding is uitgebracht, blijkt op de datum waartegen De Bolder is opgeroepen dat is gedagvaard tegen een niet-bestaande roldatum. Op welke twee wijzen zou dit nog kunnen worden hersteld?

Vraag 2

Stel dat in de inleidende dagvaarding niet is voldaan aan de substantiëringsplicht. Heeft dit ten gevolge dat de dagvaarding nietig is?

In het vervolg van de casus kunt u er vanuit gaan dat de dagvaarding op de juiste wijze is betekend en aangebracht op de in de dagvaarding genoemde roldatum. Nadat De Bolder voor antwoord heeft geconcludeerd, beveelt de rechter een comparitie van partijen. Daags voor de comparitie stuurt de advocaat van De Bolder nog een nagekomen productie toe aan de rechtbank. Het betreft een in de Tsjechische taal gestelde overeenkomst van 50 pagina’s, waaruit volgens de advocaat van De Bolder blijkt dat er juist een grote order bij BORAT is binnengekomen, op grond waarvan de verwachting bestaat dat de aandelen BORAT op korte termijn flink in waarde zullen stijgen. Volgens de advocaat van De Bolder moet met deze omstandigheid rekening gehouden worden in de onderhavige procedure. Het echtpaar Meyenfeldt stelt daarentegen dat zij te weinig tijd heeft gehad om van de overeenkomst kennis te nemen.

Vraag 3

Welke beslissing zal de rechter nemen met betrekking tot deze productie?

Tijdens de comparitie voert De Bolder aan dat hij zijn aansprakelijkheidsverzekeraar in vrijwaring wil oproepen, voor het geval dat hij in de hoofdzaak wordt veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het echtpaar Meyenfeldt. Hij stelt daartoe tijdens de comparitie een vordering tot oproeping in vrijwaring in.

Vraag 4

Welke beslissing zal de rechter nemen met betrekking tot deze vordering?

Na afloop van de comparitie wijst de rechter een vonnis, waarbij aan het echtpaar Meyenfeldt wordt opgedragen te bewijzen dat tussen partijen is overeengekomen dat De Bolder de gehele beleggingsportefeuille van het echtpaar Meyenfeldt zou

.....read more
Access: 
Public
Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen december 2009

Burgerlijk Procesrecht - UL - B3 - Oefententamen december 2009

Vragen

Casus I

In de zomer van 2009 heeft op Scheveningen de 30e editie van het jaarlijkse Internationale Vuurwerkfestival plaatsgevonden. In het kader van dit jubileum zou CityEvents B.V. (gevestigd te ’s-Hertogenbosch) een extra vuurwerkshow verzorgen op de avond voorafgaande aan het festival. CityEvents had daartoe vuurwerk ingekocht bij FireCracker (een vennootschap naar het recht van de Volksrepubliek China, gevestigd te Shanghai). FireCracker zou het vuurwerk volgens de overeenkomst één maand voor de show afleveren in ’s-Hertogenbosch, doch deze levering is – ondanks aanmaningen door CityEvents – uitgebleven. CityEvents heeft zich daarom genoodzaakt gezien om op stel en sprong vuurwerk bij een andere leverancier in te kopen, teneinde de show doorgang te laten vinden. De extra kosten die CityEvents in dit verband heeft moeten maken (€400.000), wil zij in een gerechtelijke procedure verhalen op FireCracker.

Vraag 1

Waarom heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in een door CityEvents tegen FireCracker aanhangig te maken procedure?

Vraag 2

Bij welke absoluut en relatief bevoegde Nederlandse rechter kan deze procedure aanhangig worden gemaakt? Bespreek in dit verband ook de subsectorcompetentie.

Stel dat FireCracker op de in de dagvaarding aangezegde roldatum niet bij advocaat verschijnt. Nadat de rechter heeft vastgesteld dat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, wordt tegen FireCracker verstek verleend. Stel verder dat in de dagvaarding enkel de extra kosten ad €400.000 gevorderd worden, maar dat CityEvents in de aanhangige procedure ook nakoming wil vorderen van het in de overeenkomst opgenomen boetebeding ad €200.000.

Vraag 3

Kan CityEvents in de aanhangige procedure alsnog nakoming van het boetebeding ad €200.000 vorderen? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

Vraag 4

Zou FireCracker alsnog aan de procedure kunnen deelnemen? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

Stel dat FireCracker wèl bij advocaat op de in de dagvaarding aangezegde roldatum is verschenen, en bij conclusie van antwoord verweer heeft gevoerd. Nadat een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, wijst de rechter een vonnis waarin wordt overwogen dat de extra kosten die CityEvents heeft moeten maken voor toewijzing in aanmerking komen, doch dat voor de vaststelling van de hoogte van deze kosten nadere bewijslevering door CityEvents noodzakelijk is.

Het dictum van dit vonnis luidt:

Laat CityEvents toe tot het bewijs van de hoogte van de extra kosten die zij heeft moeten maken in het kader van de aankoop van vervangend vuurwerk voor de vuurwerkshow op Scheveningen.Houdt iedere verdere beslissing aan.’

Vraag 5

Hoe kwalificeert u bovenbedoeld vonnis, en de daarin vervatte rechtsoverweging omtrent de toewijsbaarheid van de schadevergoeding, en waarom?

Vraag 6

Onder welke voorwaarde(n) is het voor FireCracker mogelijk om tegen bovenbedoeld vonnis onmiddellijk hoger beroep in te stellen? Geef daarbij aan binnen welke termijn en op welke wijze dit dient te gebeuren.

Omdat het CityEvents allemaal wat lang gaat duren, besluit zij in kort geding een voorschot van €200.000 te vorderen

.....read more
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2432