TentamenTests bij de 10e druk van Prota: Vermogensrechtelijke leerstukken aan de hand van Romeinsrechtelijke teksten van Lokin en Brandsma


Hoe ziet de geschiedenis van het vermogensrecht er uit? - TentamenTests 1

 

MC-vragen

Vraag 1

Op welke wijze kon de volkstribuun (tribunus plebis) een belangrijke rol spelen in Romeinse civiele procedures ten overstaan van de praetor?

  1. Hij was ambtshalve betrokken bij het opstellen van het edict waar de praetor zijn rechtspraak op baseerde.
  2. Hij moest zijn goedkeuring verlenen aan het benoemen van de rechter (iudex privatus).
  3. Hij kon elke beslissing van de praetor ongedaan maken met zijn veto.
  4. Hij maakte ambtshalve onderdeel uit van de adviesraad (consilium) welke de praetor bijstond.

Vraag 2

Wat bevatten de rechtsboeken (codices) van Hermogenianus en Gregorius, welke vooraf gingen aan de Codex Justinianus?

  1. De codificatie van het het ius civile en het magistratenrecht.
  2. De codificatie van het toenmalig geldende juristenrecht en keizerrecht.
  3. Privéverzamelingen van het toenmalig geldende juristenrecht.
  4. Privéverzamelingen van het toenmalig geldende keizerrecht.

Vraag 3

De keizer had het druk met diverse activiteiten. In één geval concurreerde hij met de Romeinse juristen. Bij welke activiteit was dit aan de orde?

  1. Bij de publicatie van juridische adviezen (rescripta).
  2. Bij het wijzen van rechterlijke vonnissen (decreta).
  3. Bij het verstrekken van ambtelijke richtlijnen (mandata).
  4. Bij het uitvaardigen van algemeen verbindende voorschriften (edicta).

Vraag 4

In 533 na Chr. werden de Digesten ingevoerd. Keizer Justinianus verbood hierbij het bijschrijven van aantekeningen in de marge en tussen de regels. Wat was de reden van dit verbod?

  1. Het versterken van het keizerlijk gezag bij de uitleg van de wet.
  2. Het tegengaan van tekstbederf.
  3. Het bevorderen van het geheugen van rechtenstudenten.
  4. Het bestrijden van commentaren die afbreuk deden aan de exclusiviteit van de wet als rechtsbron.

Vraag 5

Welke van de volgende stellingen over het Romeinse burgerschap is correct?

  1. Het Romeinse burgerschap kon enkel door de keizer aan niet-burgers worden verleend.
  2. Men kon in de keizertijd burger van één stad zijn, een ‘dubbele nationaliteit’ hebben was niet mogelijk.
  3. Het ius civile was alleen toegankelijk voor Romeinse burgers.
  4. Het Romeinse burgerschap was voorbehouden aan de inwoners van Rome.

Vraag 6

De geleerde Ulpianus vond dat hetgeen de Romeinse keizer besliste, de kracht van wet in zich had. Waar was deze wetgevende bevoegdheid op gebaseerd?

  1. Op het Romeinse constitutionele gewoonterecht.
  2. Op een wet waarin het volk zijn wetgevende bevoegdheid overdroeg aan de keizer.
  3. Op een besluit waarin de senaat de wetgevende bevoegdheid aan de keizer toekende.
  4. Op een bepaling in de Wet van de Twaalf Tafelen.

Vraag 7

Met het uitvaardigen van de Wet der Twaalf Tafelen werd gepoogd het recht voor elke inwoners van Rome begrijpelijker en toegankelijker te maken. In eerste instantie werd dit doel niet bereikt, waarom niet?

  1. De regels van de Twaalftafelenwet waren voor rechters niet verbindend.
  2. De meeste inwoners van het Romeinse Rijk waren ongeletterd.
  3. De Twaalftafelenwet was enkel van toepassing op patriciërs en niet op plebejers.
  4. De uitleg van de Twaalftafelenwet bleef een privilege voor het (patricische) priestercollege.

Vraag 8

Gedurende de sociale strijd tussen de plebejers en de patriciërs dreigden de plebejers in staking te gaan en een eigen stad te stichten. Zij zouden blijven als aan hen een concessie werd gedaan. Welke was dit?

  1. De openbaarmaking van de rechtsgeleerde uitleg van het ius civile.
  2. De toegang tot het ambt van stadspraetor (praetor urbanus).
  3. De instelling van volkstribunen (tribuni plebis) met vetorecht.
  4. De openbare voedselvoorziening door uitdeling onder de armen (annona).

Vraag 9

Welke stelling over de inrichting van het consulaat gedurende de Romeinse republiek is niet waar?

  1. De consuls werden benoemd voor het leven.
  2. De consuls werden door de volksvergadering gekozen.
  3. De consuls konden hun veto uitspreken over beslissingen van de praetor.
  4. De consuls hadden de bevoegdheid om edicten uit te vaardigen.

Vraag 10

Het Romeinse recht kende een onderscheid tussen aan de ene kant het burgerlijk recht (ius civile) en aan de andere kant het magistratenrecht (ius honorarium). Wat is geen rechtsbron van het ius civile?

  1. Gewoonte (consuetudo).
  2. Edicten (edicta).
  3. Besluiten van de vergadering der plebejers (plebiscita).
  4. Wetten van de volksvergadering (leges).

Vraag 11

In de keizertijd werd aan de betere juristen het recht verleend om in het openbaar adviezen uit te brengen (ius publice respondendi). Wat geldt ten aanzien van dit recht?

  1. De adviezen van juristen met dit recht hadden kracht van wet.
  2. Een jurist met dit recht mocht zitting nemen in de adviesraad (consilium) van magistraten zoals de praetor.
  3. Een jurist met dit recht was bevoegd om in geschillen een rechterlijk oordeel te geven namens de keizer.
  4. Een jurist met dit recht mocht in het openbaar onderwijs geven.

Vraag 12

Welke van de volgende rechtsboeken is nooit door Justinianus zelf uitgevaardigd als codificatie van het daarin opgenomen recht?

  1. De 'tweede, herziene lezing' van de Codex Justinianus.
  2. De Instituten.
  3. De Novellen.
  4. De Digesten.

Vraag 13

Een edictum dat door de praetor bij aanvang van zijn ambtstermijn werd uitgevaardigd:

  1. Behield zijn rechtskracht ook na de ambtstermijn van de praetor die het had uitgevaardigd.
  2. Had dezelfde rechtskracht als een wet (lex), in tegenstelling tot de ‘edicten’ welke de magistraat gedurende zijn ambtstermijnen uitvaardigde.
  3. Werd bevestigd door een wet (lex) en bleef van kracht totdat het bij wet werd herroepen.
  4. Had tijdens de volledige ambtstermijn van de praetor rechtskracht.

Vraag 14

Bij het afwegen van de meningen van de Romeinse juristen, van wie de geschriften zijn opgenomen in de Digesten, diende in het tijdperk van Justinianus:

  1. Geen rekening te worden gehouden met de periode waarin de geschriften tot stand zijn gekomen, omdat de Digesten één keizerlijke constitutie vormen en geen tegenstrijdigheden bevatten.
  2. Rekening te worden gehouden met de periode waarin de geschriften tot stand zijn gekomen, zodat de mening van een oudere auteur moet wijken voor die van een jongere.
  3. Aan de mening van Papinianus de voorkeur te worden gegeven boven die van de andere auteurs als deze een van die van Papinianus afwijkende opinie vertolken.
  4. Rekening te worden gehouden met de periode waarin de geschriften tot stand zijn gekomen, zodat de mening van een jongere auteur moet wijken voor die van een oudere.

Vraag 15

Een volkstribuun werd ten tijde van de Romeinse republiek gekozen door:

  1. De senaat
  2. De plebejers
  3. De patriciërs
  4. Het gehele Romeinse volk

Vraag 16

De zogenaamde Citeerwet (lex citandi) had betrekking op:

  1. Het gezag dat moest worden toegekend aan de keizerlijke constituties.
  2. De manier waarop de diverse onderdelen van Justinianus’ codificatie moesten worden geciteerd.
  3. Het gezag dat moest worden toegeschreven aan de juristengeschriften.
  4. De manier waarop de Codex Theodosianus moest worden geciteerd.

Vraag 17

Wat gold na de invoering van de lex hortensia ten aanzien van het verschil tussen een ‘lex’ en een ‘plebisciet’?

  1. Plebiscieten waren alleen met voorafgaande toestemming door de senaat verbindend voor het hele Romeinse volk.
  2. Een plebisciet was enkel verbindend voor plebejers, niet voor patriciërs.
  3. Een lex was alleen verbindend voor patriciërs, niet voor plebejers.
  4. Een plebisciet was, net als een lex, voor het gehele Romeinse rijk verbindend, zonder dat patriciërs daaraan hadden bijgedragen.

Vraag 18

De Instituten van keizer Justinianus waren voornamelijk gebaseerd op:

  1. De Instituten van Gaius
  2. De Instituten van Ulpianus
  3. De Instituten van Masurius Sabinus
  4. De Sententia van Aulus

Open vragen

Vraag 1

In het Romeinse recht wordt het ius honoradum tegenover het ius civile geplaatst. Wat wordt bedoeld met het ius civile?

Vraag 2

Welke regel was op de digesten en pandekten niet van toepassing?

Vraag 3

Waarvoor werden de elementen en instituten van Justinianus gebruikt?

Vraag 4

Het Corpus Iuris Civilis, de wetgeving van Justinianus, bestaat uit vier onderdelen. Welke zijn dit?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

C. Hij kon elke beslissing van de praetor ongedaan maken met zijn veto.

Vraag 2

D. Privéverzamelingen van het toenmalig geldende keizerrecht.

Vraag 3

A. Bij de publicatie van juridische adviezen (rescripta).

Vraag 4

B. Het tegengaan van tekstbederf.

Vraag 5

C. Het ius civile was alleen toegankelijk voor Romeinse burgers.

Vraag 6

B. Op een wet waarin het volk zijn wetgevende bevoegdheid overdroeg aan de keizer.

Vraag 7

D. De uitleg van de Twaalftafelenwet bleef een privilege voor het (patricische) priestercollege.

Vraag 8

C. De instelling van volkstribunen (tribuni plebis) met vetorecht.

Vraag 9

A. De consuls werden benoemd voor het leven.

Vraag 10

B. Edicten (edicta).

Vraag 11

A. De adviezen van juristen met dit recht hadden kracht van wet.

Vraag 12

C. De Novellen.

Vraag 13

D. Had tijdens de volledige ambtstermijn van de praetor rechtskracht.

Vraag 14

A. De senaat

Vraag 15

B. De plebejers

Vraag 16

C. Het gezag dat moest worden toegeschreven aan de juristengeschriften.

Vraag 17

D. Een plebisciet was, net als een lex, voor het gehele Romeinse rijk verbindend, zonder dat patriciërs daaraan hadden bijgedragen.

Vraag 18

A. De Instituten van Gaius

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Het Romeinse wettenrecht. Door middel van uitlegging van uitgevaardigde wetten ontstond een samenstel van regels, het ius civiele. Het recht van de Romeinse burgers: het civiel recht.

Vraag 2

De lex posterior-regel: de jongere wet gaat voor de eerdere (lex posteriori derogat legi priori).

Vraag 3

Onderwijs: ze werden gebruikt als leerboek voor rechtenstudenten.

Vraag 4

Codex Justinianus, Digesten of Pandekten, Instituten of Elementen, Novellen.

Hoe zag het procesrecht er in de Romeinse tijd uit? - TentamenTests 2

 

MC-vragen

Vraag 1

De zogenaamde litis aestimatio (schatting van het voorwerp van de rechtsstrijd) werd toegepast, omdat het Romeinse recht welk van onderstaande opties niet kende?

  1. Reële executie.
  2. Personele executie.
  3. Schadevergoeding.
  4. Parate executie.

Vraag 2

Welke clausules moest in ieder geval worden opgenomen in de formula en wat is de correcte volgorde van deze vaste clausules?

  1. De eis, de exceptio of de clausule van de goede trouw, de opdracht om gedaagde te veroordelen tot betaling van een geldbedrag of om hem vrij te spreken, de naam van de rechter die het vonnis moest wijzen.
  2. De naam van de rechter, de eis (intentio), de exceptio van de gedaagde, de opdracht om gedaagde te veroordelen tot levering van de betwiste prestatie of tot betaling van een geldbedrag of om hem vrij te spreken.
  3. De naam van de rechter, de eis (intentio), de opdracht om gedaagde te veroordelen tot betaling van een geldbedrag (condemnatio) of om hem vrij te spreken (absolutio).
  4. De eis, de opdracht om gedaagde te veroordelen tot afgifte van de gevorderde prestatie of tot betaling van een geldbedrag of om hem vrij te spreken, de naam van de rechter die het vonnis moest wijzen.

Vraag 3

Melchior en Titus zijn de zonen en erfgenamen van Duillius. Duillius had een haan gekocht van Aurelius voor een bedrag van 20 denariën (Romeinse munteenheid), maar toen hij stierf was de haan nog niet aan hem geleverd. De waarde van de haan komt overeen met de koopsom. Melchior wil met de actie uit koop (actio empti) afgifte van de haan eisen. Aurelius stelt dat Melchior deze actie alleen samen met Titus in kan stellen, omdat zij allebei mede-eigenaar zijn van de haan. Melchior vindt dit onzin en start een procedure. Het komt tot een procesovereenkomst en partijen verschijnen voor de rechter. Deze stelt Melchior in het gelijk en veroordeelt Aurelius. Waartoe wordt Aurelius veroordeeld?

  1. Betaling van 10 denariën.
  2. Betaling van 20 denariën.
  3. Betaling van het dubbele van de waarde, namelijk 40 denariën.
  4. Afgifte van de haan.

Vraag 4

Beoordeel of onderstaande stellingen correct zijn.

  1. De privérechter, iudex privatus, moest de rechtsgronden die partijen niet hebben aangevoerd aanvullen.
  2. Door de bekentenis van de gedaagde eindigt het geding.
    1. I en II zijn niet correct.
    2. I en II zijn correct.
    3. Alleen I is correct.
    4. Alleen II is correct.

Vraag 5

De oorspronkelijke rechtvaardiging van de uitdrukking ‘geen tweede proces over dezelfde zaak tussen dezelfde personen’ (ne bis in idem) volgt uit:

  1. Het gesloten stelsel der acties.
  2. De procesovereenkomst.
  3. De formula.
  4. Het voortdurend edict van de praetor.

Vraag 6

Julius heeft twee hoofdelijke debiteuren, Felicianus en Gerontius, die hem 4.000 denariën verschuldigd zijn. Als dit bedrag nog volgens de afspraak wordt terugbetaald, stelt Julius Gerontius in gebreke en vervolgens wordt hij gedagvaard. In de procedure wordt Gerontius veroordeeld. Hij gaat echter failliet. Julius besluit dan ook om zijn andere schuldenaar Felicianus aan te spreken tot betaling. Kan Felicianus succesvol worden aangesproken door Julius?

  1. Ja, maar enkel voor het bedrag waarvoor hij in de interne verhouding tot zijn medeschuldenaar Gerontius draagplichtig is.
  2. Ja, omdat dit voortvloeit uit het bijzondere rechtskarakter van de hoofdelijke verbintenis.
  3. Nee, omdat het in strijd is met de goede trouw om twee keer over dezelfde schuld te procederen.
  4. Nee, vanwege de consumerende werking van de procesovereenkomst in het eerdere proces dat Julius tegen Gerontius heeft gevoerd.

Vraag 7

Sommige Romeinsrechtelijke overeenkomsten waren van streng recht (stricti iuris), denk aan de overeenkomst van geldleen. De rechter kon deze niet ambtshalve toetsen aan de goede trouw. Hoe werden de gevolgen hiervan verzacht in de praktijk?

  1. De gedaagde kon de praetor verzoeken om een ‘verweermiddel van kwade trouw’ (exceptio doli – exceptie van onbehoorlijkheid) op te nemen in het procesformulier.
  2. Handelingen in strijd met de redelijkheid en billijkheid (bona fides) werden aangemerkt als een onrechtmatige daad.
  3. De feitenrechter was als leek (iudex privatus) niet aan het strenge recht gebonden.
  4. Niet, want overeenkomsten van streng recht kwamen in de praktijk niet of zelden voor.

Vraag 8

Door het inlassen van welke clausule kon een gedaagde ontkomen aan een veroordelend vonnis door vrijwillige afgifte van de opgeëiste zaak?

  1. Het verweer van rechtmatige eigendom (exceptio iusti dominii).
  2. De clausule van goede trouw (clausula bonae fidei).
  3. De restitutieclausule (clausula restitutoria).
  4. Het verweer van arglist (exceptio doli).

Vraag 9

Blasius leent 10.000 denariën van Drusus. Wanneer Blasius ondanks aanmaningen niet terugbetaalt, begint Drusus een procedure tegen hem. Blasius wordt door de rechter veroordeeld tot betaling. Na het veroordelende vonnis gaat Blasius nog niet over tot betaling. Welke mogelijkheid heeft Drusus nu?

Bacchus leent 15.000 sestertiën van Ceberus. Wanneer Bacchus het geld niet op tijd terugbetaalt, begint Ceberus een procedure en wordt Bacchus door de rechter (iudex) veroordeeld tot betaling. Na het veroordelende vonnis betaalt Bacchus nog steeds niet aan Ceberus. Ceberus bezint zich op mogelijkheden om Bacchus nogmaals in rechte te betrekken. Wat kan hij ondernemen?

  1. Drusus kan nogmaals een actie uit geldleen (actio certae creditae pecuniae) instellen tegen Blasius, maar nu voor het dubbele.
  2. Drusus kan een actie uit bedrog (actio de dolo) instellen tegen Blasius.
  3. Drusus kan een actie uit vonnis (actio iudicati) instellen tegen Blasius.
  4. Drusus kan Blasius niet nog een keer in rechte betrekken, omdat niet twee keer kan worden geprocedeerd op basis van dezelfde rechtsvordering (ne bis in idem).

Vraag 10

In een rechtszaak werd gedrag getoetst aan de redelijkheid en billijkheid door middel van de exceptie van onbehoorlijkheid (exceptio doli). Wiens gedrag werd aan deze exceptie getoetst?

  1. Dat van de eiser.
  2. Dat van de gedaagde.
  3. Dat van de praetor.
  4. Dat van de rechter.

Vraag 11

Wat was het gevolg van een eenmaal gesloten procesovereenkomst (litis contestatio)?

  1. De verliezende partij in het geding was vanaf dat moment proceskosten verschuldigd.
  2. De inhoud van het procesformulier (formula) was vanaf dat moment onveranderlijk.
  3. Het vonnis van de lekenrechter (iudex privatus) kon vanaf dat moment worden geëxecuteerd.
  4. De gedaagde kon zich vanaf dat moment niet langer van aansprakelijkheid ontslaan door zijn schuld te voldoen of de betwiste zaak af te staan.

Vraag 12

Het Romeinse formula-proces en de buitengewone rechtsgang (extraordinaria cognitio) kunnen worden gezien als voortvloeisels van de Romeinse staatsinrichting. Welke van de onderstaande stellingen is correct?

  1. De buitengewone rechtsgang drukte de groeiende invloed van de keizerlijke kanselarij op de rechtsvorming uit.
  2. Het formula-proces vloeide voort uit de instelling van het ambt van volkstribuun (tribunus plebis).
  3. De buitengewone rechtsgang was een rechtstreeks gevolg van de aparte jurisdictie van de marktmeester (aedilis curulis).
  4. Het formula-proces vloeit voort uit de republikeinse façade van het Principaat.

Vraag 13

Waarom ontbrak de mogelijkheid van hoger beroep in het systeem van het formula-proces?

  1. Omdat de formula een akte was. Eenmaal vastgesteld, stond de inhoud van een akte vast en kon deze niet meer worden getoetst op de juistheid ervan.
  2. Omdat er werd geoordeeld door een lekenrechter (iudex privatus) die het Romeinse volk vertegenwoordigde. Hoger beroep tegen het oordeel van het volk is ondenkbaar.
  3. Omdat het formula-proces zich eerst voor de praetor en daarna voor de lekenrechter voltrok. Op die manier was er al een soort hoger beroep ‘ingebouwd’ in deze procesgang.
  4. Omdat de litigieuze rechtsverhouding tussen partijen werd geconsumeerd door de procesovereenkomst (litis contestatio). Deze kon dus niet meer onderwerp zijn van een volgende procesgang.

Vraag 14

In Romeinse procedures speelde het procesformulier (formula) een cruciale rol. Deze formula bestond uit een aantal vaste elementen. Welke van de volgende elementen kwam niet in elk procesformulier voor?

  1. De intentie waarin de eiser zijn wens uiteenzette.
  2. De benoeming van de rechter.
  3. De redelijkheid- en billijkheidsclausule: de opdracht aan de rechter om de rechtsbetrekking tussen procespartijen te toetsen aan de redelijkheid en billijkheid (bona fides).
  4. Condemnatie en absolutie: de opdracht aan de rechter om te veroordelen of vrij te spreken.

Open vragen

Vraag 1

Het feit dat het klassieke Romeinse recht een gesloten stelsel kende van overeenkomsten en onrechtmatige daden, kan worden verklaard door een kenmerk van het Romeinse procesrecht

Wat was dit kenmerk?

Vraag 2

Wat zijn twee belangrijke kenmerken van het formula-proces?

Vraag 3

Wat waren de taken van de lekenrechter en de praetor in een civiel proces in het tijdperk van Papinianus?

Vraag 4

De praetor heeft bepaald dat de boedel van Julius door middel van de missio in bona (algeheel beslag) zal worden geëxecuteerd. De boedel heeft een waarde 20.000 denariën. Hij heeft twee schuldeisers met ieder een vordering van 6.000 denariën. Hoe gaat deze executie in zijn gang?

Vraag 5

Praetor Aquilius Alamancus heeft het verweermiddel van onbehoorlijkheid (de exceptio doli) toegevoegd aan het Romeinse recht. Wat was de juridische reden voor de invoering van dit rechtsmiddel?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

A. Reële executie.

Vraag 2

C. De naam van de rechter, de eis (intentio), de opdracht om gedaagde te veroordelen tot betaling van een geldbedrag (condemnatio) of om hem vrij te spreken (absolutio).

Vraag 3

A. Betaling van 10 denariën.

Vraag 4

D. Alleen II is correct.

Vraag 5

B. De procesovereenkomst.

Vraag 6

D. Nee, vanwege de consumerende werking van de procesovereenkomst in het eerdere proces dat Julius tegen Gerontius heeft gevoerd.

Vraag 7

A. De gedaagde kon de praetor verzoeken om een ‘verweermiddel van kwade trouw’ (exceptio doli – exceptie van onbehoorlijkheid) op te nemen in het procesformulier.

Vraag 8

C. De restitutieclausule (clausula restitutoria).

Vraag 9

C. Drusus kan een actie uit vonnis (actio iudicati) instellen tegen Blasius.

Vraag 10

A. Dat van de eiser.

Vraag 11

B. De inhoud van het procesformulier (formula) was vanaf dat moment onveranderlijk.

Vraag 12

A. De buitengewone rechtsgang drukte de groeiende invloed van de keizerlijke kanselarij op de rechtsvorming uit.

Vraag 13

D. Omdat de litigieuze rechtsverhouding tussen partijen werd geconsumeerd door de procesovereenkomst (litis contestatio). Deze kon dus niet meer onderwerp zijn van een volgende procesgang.

Vraag 14

C. De redelijkheid- en billijkheidsclausule: de opdracht aan de rechter om de rechtsbetrekking tussen procespartijen te toetsen aan de redelijkheid en billijkheid (bona fides).

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Het Romeinse recht kende tevens een gesloten stelsel van rechtsmiddelen, namelijk slechts die rechtsmiddelen die bij de Praetor op het album stonden.

Vraag 2

Het is in twee delen gesplitst:

  • Eén voor de praetor. Proces in iure werd afgesloten door een procesovereenkomst die het ne-bis-in-idem-beginsel bevatte.
  • Eén voor de iudex: door de partijen gekozen rechter.

Vraag 3

De lekenrechter sprak recht op grond van formula van de praetor.

Vraag 4

Het vermogen van Lucius wordt volledig verkocht door de magister bonorum (een van de schuldeisers die daartoe aangewezen is). De koper (bonorum emptor) is degene die bereid is het hoogste percentage van de schulden te betalen. Uit de opbrengst betaalt de bonorum emptor de andere schuldeiser en de rest van de opbrengst mag hij zelf houden.

Vraag 5

Veel van de Romeinse overeenkomsten, zoals de stipulatio, werden beheerst door ‘streng recht’, stricti iuris. Dit betekende dat de rechter slechts mocht oordelen naar de strenge, letterlijke opdracht die in de formula was opgenomen en de oorzaak van het de overeenkomst of het gedrag van partijen dus niet in zijn oordeel mocht betrekken. De exceptio doli maakte het voor de gedaagde toch mogelijk zich bij wege van verweer te beroepen op onbehoorlijk gedrag van de eiser. Ondanks het strikte karakter van de formula, kon de rechter nu de contractuele verhouding aan goede trouw/billijkheid toetsen ten behoeve van de gedaagde. Voor alle punten in ieder geval strictu iuris uitleggen, noemen dat de exceptio doli als verweermiddel van de gedaagde tegen onbehoorlijk gedrag van de eiser dient en de toets goede trouw/billijkheid noemen.

Wat valt er op aan het personen- en familierecht in de Romeinse tijd? - TentamenTests 3

 

MC-vragen

Vraag 1

Welke van onderstaande stellingen is correct?

  1. De mannelijke en vrouwelijke Romeinen die onder de vaderlijke macht (patria potestas) stonden konden gelijkgesteld worden met de slaven omdat zij geen eigen vermogen hadden.
  2. De juridische persoonlijkheid wordt in het Romeinse recht bepaald door het al dan niet hebben van een vermogen: een geheel van rechten en plichten.
    1. Alleen II is correct.
    2. Alleen I is correct.
    3. I en II zijn correct.
    4. I en II zijn niet correct.

Vraag 2

De Romein Valentinus schenkt zijn vrouw Julia tijdens hun huwelijk een buitenverblijf in Italië en levert dit door mancipatio. Na een verhitte discussie wil hij zijn vrouw het buitenverblijf ontnemen. Staat Valentinus een rechtsmiddel ter beschikking?

  1. Ja, de actio Publiciana, mits Valentinus bezig was om eigenaar worden door verjaring.
  2. Ja, de condictio, want Julia is door de mancipatio ongerechtvaardigd verrijkt.
  3. Ja, de reivindicatio (eigendomsactie), want Valentinus is eigenaar gebleven van het buitenverblijf.
  4. Nee, hij beschikt over geen rechtsmiddel, want het eigendomsrecht op het buitenverblijf is definitief overgegaan op Julia.

Vraag 3

Germanus is het kind van Laurentius en het kleinkind van Blasius. Germanus wordt sui iuris (van eigen recht) wanneer:

  1. Laurentius is geëmancipeerd en Blasius komt te overlijden.
  2. Blasius komt te overlijden en Germanus meerderjarig is.
  3. Laurentius komt te overlijden en Germanus meerderjarig is.
  4. Laurentius komt te overlijden.

Vraag 4

Naevius wordt door Domitius geadrogeerd. Hierdoor verliest Naevius:

  1. Het Romeins burgerrecht.
  2. De vrijheid.
  3. Zijn handelingsbekwaamheid.
  4. De vaderlijke macht.

Vraag 5

Pontius is het peuterzoontje van Flavius en Luciana. Naast zijn ouders is de enige bloedverwant van Pontius zijn vaders broer, oom Antonius. Nadat allebei zijn ouders door een ongeval komen te overlijden, blijkt uit het testament dat Lucius, de voormalig buurman van Flavius, is aangewezen als voogd. Lucius blijkt reeds te zijn overleden en heeft zoon Marianus als enig erfgenaam. Wie wordt de voogd van Pontius?

  1. De praetor zal nu een derde als voogd aanwijzen.
  2. Antionius en Marianus samen.
  3. Antionius.
  4. Geen van allen, want Pontius is van eigen recht (sui iuris).

Vraag 6

Welke vereisten worden gesteld ten aanzien van de geldigheid van een vormvrij huwelijk tussen twee Romeinse burgers die onder de vaderlijke macht staan?

  1. Instemming van degenen die de vaderlijke macht hebben, echtelijke genegenheid en geslachtsgemeenschap.
  2. Instemming van het (aanstaande) bruidspaar, instemming van degenen die de vaderlijke macht hebben en echtelijke genegenheid.
  3. Instemming van het (aanstaande) bruidspaar, instemming van degenen die de vaderlijke macht hebben en geslachtsgemeenschap.
  4. Instemming van het (aanstaande) bruidspaar, geslachtsgemeenschap en echtelijke genegenheid.

Open vragen

Vraag 1

De elfjarige Marcus wil voor de verjaardag van zijn oma een zilveren armband kopen. Hij koopt er eentje bij Tiberius. Tiberius krijgt een dag later spijt van de verkoop, hij wilde de armband eigenlijk aan zijn verloofde geven. Hij eist de armband terug van Marcus, op grond van diens minderjarigheid. Kan de oma van Marcus voor haar verjaardag de zilveren armband verwachten?

Vraag 2

Wat houdt adrogatio in?

Vraag 3

Titius is pater familias. Hij heeft één zoon, Fabius, die niet meer leeft. Fabius was zonder manus gehuwd met Aurora en had één dochter, Juna. Aurora is opnieuw gehuwd, met Claudius. Zij hebben één zoon: Tertius. Titius overlijdt. Wie wordt of wie worden door zijn overlijden 'van eigen recht' (sui iuris)? Verklaar waarom.

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

A. Alleen II is correct.

Vraag 2

B. Ja, de condictio, want Julia is door de mancipatio ongerechtvaardigd verrijkt.

Vraag 3

A. Laurentius is geëmancipeerd en Blasius komt te overlijden.

Vraag 4

D. De vaderlijke macht.

Vraag 5

C. Antionius.

Vraag 6

B. Instemming van het (aanstaande) bruidspaar, instemming van degenen die de vaderlijke macht hebben en echtelijke genegenheid.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Ja, Marcus hoeft de armband niet terug te geven. Hij is handelingsonbekwaam vanwege minderjarigheid, maar Tiberius kan geen beroep doen op de vernietigbaarheid.

Vraag 2

Iemand die sui iuris (van eigen recht) is, verliest deze status door adrogatio en vervalt voortaan in de macht van de pater familias. Hij verliest de macht over zijn eigen vermogen, dat valt voortaan in het vermogen van de pater familias.

Vraag 3

Juna is de enige die van eigen recht wordt. Haar opa had de vaderlijke macht over haar en deze gaat bij zijn overlijden niet over op haar overlijden omdat hij niet meer leeft. Aurora, Claudius en Tertius hebben nooit onder de vaderlijke macht van Titius gestaan.

 

Welke van onderstaande stellingen is correct?

 

  1. De mannelijke en vrouwelijke Romeinen die onder de vaderlijke macht (patria potestas) stonden konden gelijkgesteld worden met de slaven omdat zij geen eigen vermogen hadden.
  2. De juridische persoonlijkheid wordt in het Romeinse recht bepaald door het al dan niet hebben van een vermogen: een geheel van rechten en plichten.
    1. Alleen II is correct.
    2. Alleen I is correct.
    3. I en II zijn correct.
    4. I en II zijn niet correct.

 

Wat is er belangrijk bij het goederenrecht in de Romeinse tijd? - TentamenTests 4

 

 

MC-vragen

Vraag 1

Paulinus leent een geldbedrag van Camillus. Tot zekerheid voor terugbetaling geeft Paulinus een schilderij in pand aan Camillus. Een week later steelt Titanus het schilderij bij Camillus. Een half jaar later is Camillus op een feestje van Titanus en ziet daar het schilderij hangen. Hij besluit het in een onbewaakt ogenblik mee naar huis te nemen. Welke van onderstaande opties is correct?

  1. Camillus hoefde het schilderij niet mee te nemen omdat hij deze ook had kunnen terugkrijgen door het schilderij van Titanus op te vorderen met de hem ter beschikking staande bijzondere bezitsactie, de actio Publiciana.
  2. Als Camillus het schilderij niet had meegenomen, had alleen Paulinus met een bezitsbeschermingsactie het bezit van zijn eigendom van Titanus kunnen opvorderen.
  3. Indien een bezitsactie wordt ingesteld, zal de rechter het bezit aan Titanus toekennen. Het interdictum utrubi (bezitsactie roerend goed) merkt als bezitter aan diegene van de beide partijen, die gedurende het jaar voorafgaande aan de uitvaardiging van het interdict de zaak langer voor zichzelf heeft gehouden dan de wederpartij.
  4. Titanus kan het interdictum utrubi (bezitsactie roerend goed) tegen Camillus instellen. Camillus kan dan echter een beroep doen op de exceptio vitiosae possessionis (exceptie van het gebrekkig bezit).

Vraag 2

Claudius leent 8.000 denariën (Romeinse munteenheid) van Augustus. Als zekerheid krijgt hij het rijtuig van Claudius in pand. Claudius mag het rijtuig blijven gebruiken (onder zich houden). Op een dag besluit Claudius het rijtuig te verkopen en leveren aan Julius. Op dat moment is de schuld nog niet afgelost. Augustus en Julius zijn allebei bekend met het pandrecht en de verkoop.
Welke optie is correct?

  1. Omdat het pandrecht zaaksgevolg heeft, blijft het op het rijtuig rusten totdat Claudius de schuld aan Augustus heeft afgelost.
  2. Julius wordt pas eigenaar van het rijtuig op het moment dat Claudius zijn schuld aan Augustus aflost.
  3. Het pandrecht vervalt tenzij Augustus zich bij de vervreemding door Claudius het pandrecht tegenover Julius heeft voorbehouden.
  4. Geen van bovenstaande opties is correct.

Vraag 3

In het vroege Romeinse recht was de mancipatio een wijze van eigendomsoverdracht die volgens Gaius de titel in zich borg. Titel en overdracht groeiden later uit elkaar. In de periode van Gaius (190 n. Chr.) betrof de mancipatio een wijze van:

  1. Bezitsoverdracht.
  2. Eigendomsoverdracht waarvoor het vereiste dat de tradens (vervreemder) beschikkingsbevoegdheid moest zijn niet gold.
  3. Eigendomsoverdracht waarvoor het vereiste van een geldige titel (iusta causa) niet gold.
  4. Eigendomsoverdracht waarvoor geen traditio (bezitsverschaffing) vereist was.

Vraag 4

Leontius besluit om de stad Rome te verlaten vanwege de onrust die er heerst en vindt tijdelijk werk buiten de stad. Zijn perceel grond draagt hij door mancipatio over aan zijn buurman. Ze spreken af dat Leontius het perceel terugkrijgt wanneer de rust is teruggekeerd.

Welk rechtsfiguur betreft deze afspraak en welke stelling hierover is correct?

  1. De afspraak tot teruglevering is een pactum fiduciae, een beding tot teruglevering, hetgeen inhoudt dat de eigendom van de zaak automatisch aan de oorspronkelijke eigenaar terugvalt zodra deze weer in het bezit van de zaak wordt gesteld.
  2. De afspraak dat Leontius het perceel terugkrijgt betreft een pactum fiduciae, een beding tot teruglevering, welke de eigenaar van de zaak verplicht deze middels mancipatio terug te leveren.
  3. Bij mancipatio met een pactum fiduciae, een beding tot teruglevering, is sprake van een fictieve eigendomsoverdracht, omdat het de bedoeling is dat de eigendom uiteindelijk weer toekomt aan de oorspronkelijke eigenaar.
  4. Bij mancipatio met een pactum fiduciae, een beding tot teruglevering, is sprake van een fictieve eigendomsoverdracht omdat er geen bedoeling bestaat om de eigendom werkelijk over te dragen.

Vraag 5

Jaren geleden is ten behoeve van Egnatius een recht van pad gevestigd. Egnatius heeft een volledig jaar geen gebruik gemaakt van dit recht. Welk rechtsmiddel staat hem ter beschikking, wanneer hij weer gebruik wil maken van het recht van pad en buurman Mars, wiens grond met dit recht bezwaard is, hem dit belet?

  1. De actio Publiciana.
  2. De actio negatoria, die de eigenaar van het dienend erf heeft.
  3. De actio confessoria, die de eigenaar van het heersend erf heeft.
  4. Geen enkel rechtsmiddel.

Vraag 6

Agrippa leent 300 zilverstukken van Cornelius en draagt zijn zwaard over als vuistpand, ter zekerheid voor terugbetaling van zijn lening. Agrippa lost zijn schuld niet conform de afspraak af en Cornelius stelt hem in gebreke. Na uitblijven van betaling verkoopt Cornelius het zwaard in het openbaar aan Florentinus voor 500 zilverstukken en levert het aan hem. Welke van de volgende stellingen is correct?

  1. Agrippa kan tegen Florentinus de reivindicatio ter zake van het zwaard instellen zodra hij aan Cornelius de 300 zilverstukken heeft terugbetaald. Cornelius moet dan de 500 zilverstukken terugbetalen.
  2. Agrippa kan tegen Florentinus niet de reivindicatio (eigendomsactie) ter zake van het zwaard instellen. Agrippa kan wel 200 zilverstukken opvorderen van Cornelius met de actio pigneraticia directa (persoonlijke actie uit pandovereenkomst).
  3. Cornelius kan het zwaard niet rechtsgeldig leveren omdat hij niet beschikkingsbevoegd is. De eigendom gaat over zodra Agrippa de overdracht heeft bekrachtigd en hierna kan hij van Cornelius 200 zilverstukken vorderen.
  4. Cornelius kan tegen Florentius de restitutio in integrum (herstel in de oude toestand), instellen als Agrippa hem vóór de betaling door Florentius van de 500 zilverstukken de lening van 300 zilverstukken terugbetaalt. Agrippa krijgt vervolgens het zwaard terug.

Vraag 7

Als een res mancipi geleverd is door traditio, wat is dan niet vereist voor verkrijgende verjaring?

  1. Goede trouw.
  2. Bezitsverschaffing.
  3. Tijdsduur.
  4. Geldige titel.

Vraag 8

Wanneer Camillus na een heftige storm een strandwandeling maakt met zijn vrouw, stuit hij op een groot aantal aangespoelde sieraden. Ze nemen de sieraden mee naar huis. Een dag later schipper Blasius voor de deur, met de boodschap dat de sieraden toebehoren aan Livius, voor wie hij ze vervoerde naar het buitenland. Welke van de volgende opties is correct?

  1. Zolang Blasius zich als houder van de sieraden voor Livius beschouwt, kan Livius de eigendom niet verliezen.
  2. Livius is de eigendom van de sieraden kwijtgeraakt, omdat hij het corporele bezit is kwijtgeraakt.
  3. Ondanks dat Camillus het corporele bezit van de sieraden heeft verkregen, heeft Livius de eigendom hiervan niet verloren.
  4. Camillus is eigenaar geworden door toe-eigening, omdat de zaak (sieraden) een res nullius wordt zodra de eigenaar (Livius) het corporele contact heeft verloren.

Vraag 9

Emilian sluit met Flavius twee stipulatieovereenkomsten. Hij (Emilian) belooft aan Flavius zijn paard te leveren, terwijl Flavius in de tweede overeenkomst belooft Emilian 800 denariën te betalen. Wanneer zij allebei hun beloften zijn nagekomen, komen ze erachter dat de stipulaties nietig zijn door een vormfout. Welke van de volgende stellingen is correct?

  1. Emilian is eigenaar van het paard en Flavius kan de 800 denariën niet terugvorderen.
  2. Emilian is eigenaar van het paard en Flavius kan een vordering instellen tegen Emilian uit hoofde van onverschuldigde betaling (800 denariën).
  3. Flavius is eigenaar van het paard en kan de 800 denariën niet terugvorderen.
  4. Flavius is eigenaar van het paard en kan een vordering instellen tegen Emilian uit hoofde van onverschuldigde betaling (800 denariën).

Vraag 10

Gratian moet vanwege zijn militaire aanstelling voor langere tijd op reis. Hij besluit daarom zijn perceel grond in Rome door mancipatio over te dragen aan zijn invloedrijke vriend Maurus, met de afspraak (pactum adiectum) dat hij de grond terugkrijgt als hij terugkeert. Na elf maanden keert Gratian terug. Welke van de volgende stellingen is correct?

  1. Als Maurus de grond weer in eigendom aan Gratian wil overdragen, moet hij dit doen door middel van mancipatio.
  2. De grond valt aan Gratian terug zodra er sprake is van een daarop gerichte wilsverklaring en bezitsoverdracht door Maurus aan Gratian.
  3. Als Maurus weigert de grond terug te leveren, kan Maurus zichzelf met een beroep op het pacta adiecta in het bezit van de grond stellen.
  4. Als Maurus het perceel grond weigert terug te leveren, kan Gratian de eigendom terugvorderen uit de actio reivindicatio.

Vraag 11

Artorius heeft aan Constantyn de opdracht gegeven een hekwerk om zijn huis te plaatsen. Hij geeft hem hiervoor onder meer een stuk natuursteen, om de poort uit te maken. Artorius gaat druk aan de slag, maar plaatst de poort op de fundering die hij per ongeluk op het stuk grond van de buurman van Artorius, Dullius, heeft gemaakt. Welke van de volgende stellingen is correct?

  1. Artorius kan Constantyn middels de actio locati verplichten de poort naar zijn grond te verplaatsen.
  2. Constantyn is eigenaar van de poort geworden door zaaksvorming, omdat het materiaal niet in de oorspronkelijke staat is terug te brengen.
  3. Dullius wordt eigenaar van de poort zodra hij de materiaal- en arbeidskosten vergoed heeft.
  4. Dullius is eigenaar van de poort geworden door natrekking.

Vraag 12

Het recht van hypotheek is een absoluut recht en heeft zaaksgevolg (droit de suite). Een persoonlijk/relatief recht heeft dit niet. In welke situatie komt droit te suite tot uitdrukking?

  1. Als de gerechtigde de vordering tot zekerheid waarvan de hypotheek is gevestigd, overdraagt aan een derde.
  2. Als de eigenaar van de met hypotheek bezwaarde zaak komt te overlijden.
  3. Als de eigenaar van de met hypotheek bezwaarde zaak deze overdraagt aan een derde.
  4. Als de hypotheekgever de schuld tot zekerheid waarvan de hypotheek is gevestigd, in zijn geheel voldoet.

Vraag 13

Augustus is eigenaar van een vrachtboot en krijgt van Macarius de opdracht 20 kostbare wijnvaten, die hij van wijnhandelaar Ovid had gekocht, in ontvangst te nemen en per boot naar zijn landgoed in Rome te vervoeren. Augustus haalt de wijnvaten af bij Ovid en vaart richting Rome. Als hij even niet oplet, knalt hij met zijn boot op een rots en verliest een deel van zijn lading, waaronder de wijnvaten. Die zinken direct naar de bodem van de rivier. Wie is na dit moment eigenaar van de wijnvaten?

  1. De eigendom van de wijnvaten komt aan niemand toe; zij zijn res nullius, nu ze op de bodem van de rivier liggen.
  2. Macarius is eigenaar van de wijnvaten nu Ovid deze heeft afgestaan aan Augustus.
  3. Augustus is eigenaar van de wijnvaten zolang hij deze onder zich heeft.
  4. Ovid is eigenaar van de wijnvaten zolang deze niet bij Macarius zijn afgeleverd.

Vraag 14

Liberius leent 8.000 denariën uit aan Silvanus. Tot zekerheid voor de terugbetaling geeft Silvanus zijn zilveren schild in vuistpand aan Liberius. Ze spreken af dat Liberius het schild paraat mag executeren wanneer Silvanus niet aan zijn terugbetalingsverplichting voldoet. In welk geval gaat het pandrecht teniet?

  1. Als Silvanus het verpande schild aan Liberius verkoopt en levert.
  2. Als Silvanus 8.000 denariën aan Liberius betaalt.
  3. Als Liberius het verpande schild in het openbaar verkoopt om zich op de opbrengst te verhalen, omdat Silvanus niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.
  4. In alle gevallen genoemd onder A tot en met C.

Vraag 15

Justus heeft een duur zwaard gestolen. Hij vreest echter dat de eigenaar een vermoeden heeft dat hij erachter zit en geeft het zwaard voor een tijdje in bewaring bij Valerius, die nergens vanaf weet. Na een aantal weken vraagt hij Valerius het zwaard terug te geven. Valerius had ondertussen vernomen dat het zwaard gestolen was en besluit het voor zichzelf te houden. Hij weigert teruggave en gaat het zwaard zelfs dragen. Hij denkt dat Justus hier niets tegen durft te doen. Kan Valerius eigenaar van het zwaard worden?

  1. Valerius kan niet door verjaring eigenaar worden omdat er, ook al is hij de bezitter van het zwaard, geen sprake is van goede trouw.
  2. Valerius kan door verjaring eigenaar worden mits de eigenaar het zwaard tijdens de verjaringstermijn niet revindiceert.
  3. Valerius kan niet door verjaring eigenaar worden omdat hij geen bezitter is en hij dit ook niet kan worden ingevolge de nemo plus-regel (niemand kan meer rechten op een ander overdragen dan hij zelf heeft).
  4. Valerius kan door verjaring eigenaar worden omdat hij te goeder trouw was op het tijdstip dat hij het zwaard onder zich kreeg en later opkomende kwade trouw niet schaadt.

Vraag 16

Claudius huurt de hengst van Hilarius. Vervolgens verkoopt Claudius hem aan Ovidius, die denkt dat het dier van Claudius is, en levert hem door middel van mancipatio. Wat is de rechtspositie van Ovidius?

  1. Houder.
  2. Bezitter.
  3. Praetorisch eigenaar, omdat hij ten tijde van de koop te goeder trouw is.
  4. Civiel eigenaar, door de abstracte levering.

Vraag 17

Gerontius geeft een feest op zijn landgoed. Een van de genodigden, Vincentius, steelt vlak voordat hij naar huis een ring uit het slaapvertrek van Gerontius. Welke van de volgende stellingen is correct?

  1. Als Gerontius gedurende dertig jaar geen eigendomsactie (reivindicatio) instelt, dan wordt Vincentius geen eigenaar van de ring omdat hij op het moment van zijn bezitsverkrijging niet te goeder trouw was.
  2. Als Gerontius gedurende dertig geen eigendomsactie (reivindicatio) instelt, dan wordt Vincentius geen eigenaar van de ring omdat de bevrijdende verjaring de beschikkingsonbevoegdheid niet kan helen.
  3. Als Gerontius gedurende dertig jaar geen eigendomsactie (reivindicatio) instelt, dan wordt Vincentius eigenaar van de ring.
  4. Geen van bovenstaande stellingen is correct.

Vraag 18

Ook sommige zakelijk gerechtigde houders kunnen zich beroepen op interdictbescherming. Beroep op interdictbescherming kan niet gedaan worden door de gerechtigde tot het recht van:

  1. Erfpacht.
  2. Pand.
  3. Erfdienstbaarheid.
  4. Vruchtgebruik.

Vraag 19

Aarian huurt in Rome een woning (res mancipi) van Lucius voor een jaar. Na een paar maanden voelt hij zich er zo thuis dat hij een bod tot kopen uitbrengt aan Lucius van 100.000 denariën. Lucius gaat hiermee akkoord. Even later krijgt Lucius een bod op de woning van Marcus, die 200.000 denariën biedt. Ook met dit bod gaat hij akkoord. De woning wordt meteen die dag nog overgedragen aan Marcus door mancipatio. Een paar dagen later krijgt Aarian het bericht van Marcus dat hij de woning moet verlaten. Moet Aarian inderdaad zijn spullen pakken?

  1. Ja, Marcus is eigenaar geworden van de woning en Aarian beschikt alleen over een actie uit wanprestatie tegen Lucius.
  2. Nee, Marcus is geen eigenaar geworden van de woning, omdat de levering daarvan niet mogelijk is zonder medewerking van de houder Aarian.
  3. Nee, Marcus is eigenaar geworden van de woning, maar Aarian kan zijn rechten uit de huurovereenkomst inroepen tegen de nieuwe eigenaar en daarnaast Lucius aanspreken met de actie uit wanprestatie.
  4. Nee, Marcus is geen eigenaar geworden van de woning, omdat Lucius na de verkoop aan Aarian niet meer bevoegd was om over de eigendom van de woning te beschikken.

Vraag 20

Artorius heeft zijn vrachtschip verhuurd aan Blasius voor een half jaar. Hij moet het na het verstrijken van de huurperiode afleveren bij Cassianus, die het vrachtschip tevens voor zes maanden zal huren van Artorius. Artorius en Cassianus komen tussentijds per brief overeen dat Cassianus het vrachtschip niet zal huren, maar zal kopen. Ze spreken een koopprijs af en dat Artorius Blasius schriftelijk zal instrueren om het schip ter beschikking van Cassianus te houden. Blasius ontvangt de brief en staat het vrachtschip af aan Cassianus. Vlak daarna wordt Artorius failliet verklaard. De curator legt beslag op het vrachtschip, omdat het nog eigendom zou zijn van Artorius. Is dit juist?

  1. Cassianus is eigenaar geworden op het moment waarop Blasius de instructie heeft ontvangen.
  2. Cassianus is eigenaar geworden op het moment waarop hij met Artorius was overeengekomen dat hij de instructie aan Blasius zou zenden.
  3. Cassianus is eigenaar geworden op het moment waarop het zeeschip aan hem werd afgestaan.
  4. Cassianus is eigenaar geworden op het moment waarop Artorius de instructie heeft verzonden aan Blasius.

Vraag 21

Horatius is eigenaar van een mooi landhuis (res mancipi). Omdat hij voor langere tijd naar het buitenland vertrekt, draagt hij het landhuis voor 4 jaar over aan Macarius door mancipatio. Na 8 jaar keert Horatius terug en vordert hij dat Macarius het landhuis terug overdraagt aan hem. Dit gebeurt door mancipatio. Wanneer Horatius weer woonachtig is in het huis, krijgt hij op een dag bezoek van Valerius. Valerius stelt dat hij 6 jaar geleden van Macarius een recht van vruchtgebruik heeft gekregen op het landhuis. Welke van de volgende stellingen is correct?

  1. Valerius heeft geen geldig recht van vruchtgebruik, omdat dit recht was gebonden aan de tijd dat Macarius eigenaar was.
  2. Valerius heeft geen geldig recht van vruchtgebruik, omdat dit recht alleen gevestigd kan worden voor een bepaalde tijdsduur.
  3. Valerius heeft geen geldig recht van vruchtgebruik, omdat Macarius dit recht niet zonder medewerking van Horatius kon vestigen.
  4. Valerius heeft een geldig recht van vruchtgebruik, omdat dit recht is gevestigd voordat het landhuis is verkregen door Horatius.

Vraag 22

Julius heeft zijn ploeg verkocht aan Paulinus. Omdat hij eerst nog wat opgeknapt moet worden, wordt hij niet meteen geleverd. De koopsom wordt wel meteen betaald. Als Paulinus verneemt dat Julius failliet dreigt te gaan, stuurt hij zijn zonen naar de werkplaats van Julius om de ploeg daaruit te halen. Als Julius vertrekt, grijpen zij hun kans en halen snel de ploeg uit de werkplaats en nemen hem mee naar hun vader. Vlak daarna gaat Julius failliet. De curator wil een vordering tot afgifte instellen tegen Julius. Is Julius eigenaar van de ploeg geworden?

  1. Ja, omdat Julius reeds de koopsom voor de ploeg heeft betaald.
  2. Ja, omdat Julius het bezit van de ploeg heeft verkregen op grond van een geldige titel van eigendomsoverdracht, afkomstig van een beschikkingsbevoegde.
  3. Nee, omdat het bezit van de ploeg niet is verschaft aan Julius.
  4. Nee, maar de vordering van de curator stuit af op diens verplichting om de ploeg aan Julius te leveren op grond van de koopovereenkomst.

Vraag 23

Julia is een week met Jupiter getrouwd als ze een grote verrassing voor hem heeft. Ze schenkt hem een prachtige villa (res mancipi) door mancipatio, ondanks het schenkingsverbod dat geldt tussen gehuwden. Na 21 jaar strandt het huwelijk en scheiden ze. Jupiter heeft extra pech, omdat hij ook nog eens failliet wordt verklaard. Kan Julia als eigenaar de villa uit de failliete boedel van haar ex-man separeren?

  1. Nee, zij is geen eigenaar van de villa, omdat de geldigheid van de overdracht niet wordt getoetst aan de geldigheid van de ten grondslag liggende verbintenis.
  2. Nee, zij is geen eigenaar van de villa, omdat Jupiter inmiddels eigenaar is geworden door verkrijgende verjaring.
  3. Ja, zij is eigenaar van de villa, omdat zij uit hoofde van het schenkingsverbod niet beschikkingsbevoegd was.
  4. Ja, zij is eigenaar van de villa, omdat aan de overdracht daarvan geen geldige titel ten grondslag lag.

Vraag 24

Voor welke wijze van eigendomsverkrijging was ingevolge het Romeinse recht géén bezit of bezitsverschaffing vereist?

  1. Levering (traditio) van res nec mancipi.
  2. Verkrijgende verjaring (usucapio).
  3. Vindicatielegaat (legatum per vindicationem).
  4. Schatvinding (thesaurus).

Vraag 25

Drusus ziet een mooi veulentje in het weiland van Gallus dartelen. Hij koopt het diertje, de overdracht geschiedt middels mancipatio. Drusus is er niet van op de hoogte dat het veulen geen eigendom is van Gallus, maar van Vincentius, die hem al een tijdje bij Gallus in het weiland laat grazen. Een dag later verkoopt Drusus het veulentje aan Titus, de overdracht geschiedt middels mancipatio. Titus denkt met de eigenaar van het veulen te hebben gehandeld. Als Titus het veulen een paar dagen later komt ophalen uit het weiland, is ook net Vincentius aanwezig. Wat is de rechtspositie van Titus?

  1. Titus is eigenaar van het veulentje.
  2. Titus is praetorisch eigenaar van het veulentje.
  3. Titus is verjaringsbezitter van het veulentje.
  4. Titus is noch eigenaar, noch praetorisch eigenaar, noch verjaringsbezitter van het veulentje.

Vraag 26

Antonius heeft zijn koe verkocht aan Columba, maar nog niet overgedragen. Voor de overdracht informeert Galenus bij Antonius of hij de koe een tijdje kan huren van hem. Antonius vindt dit prima en stelt de koe ter beschikking van Galenus. Columba is hier niet blij mee en vordert afgifte van de koe van Galenus. Moet Galenus de koe afgeven?

  1. Nee, omdat Columba geen eigenaar van de koe is.
  2. Nee, omdat Galenus zich tegen Columba kan beroepen op de huurovereenkomst.
  3. Ja, omdat de huurovereenkomst slechts tussen Antonius en Galenus werkt.
  4. Ja, omdat Antonius na zijn overeenkomst met Columba niet meer bevoegd was om de koe te verhuren.

Vraag 27

Welke conclusie kan worden afgeleid uit het bestaan van een titulus pro soluto (voldoeningstitel) bij het damnatielegaat en de stipulatie?

  1. Eigendomsoverdracht is ook mogelijk zonder een tot overdracht strekkende geldige verbintenis.
  2. De uitvoering van een formele overeenkomst zoals de stipulatie leidt altijd tot eigendomsoverdracht.
  3. Eigendomsoverdracht is ook mogelijk zonder beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder.
  4. Betaling van de koopsom is soms een vereiste voor eigendomsoverdracht.

Vraag 28

Livius is bezig om door verkrijgende verjaring eigenaar te worden van een duur sieraad, dat eigendom is van Manlius. Hij leent het sieraad uit aan Neptune, op dat moment moet hij nog een week verjaren om eigenaar te worden. Neptune verkoopt en levert het sieraad nog dezelfde dag aan Ovid, die ervan uitgaat dat Neptune eigenaar is. Twee maanden later ziet Manlius het sieraad liggen bij zijn goede kennis Ovid. Hij eist het sieraad terug, maar Ovid weigert. Als Livius hoort van hun ruzie over het sieraad, stelt hij dat hij de daadwerkelijke eigenaar van het sieraad is. Wie is nu eigenaar van het sieraad?

  1. Livius is door verkrijgende verjaring eigenaar geworden van het sieraad. Neptune kon als houder geen bezit verschaffen, zodat Livius bezitter is gebleven en de verjaring heeft voltooid.
  2. Manlius is eigenaar van het sieraad. Het verjaringsbezit van Livius is gestuit door de levering door Neptune aan Ovid.
  3. Ovid is door verkrijgende verjaring eigenaar geworden van het sieraad. De verjaringstermijn is voltooid doordat hij de bezitstermijn van zijn voorganger Livius mag optellen bij die van hem.
  4. Ovid is door derdenbescherming eigenaar geworden van het sieraad. Hij wordt beschermd als een verkrijger te goeder trouw die krachtens een geldige titel en om baat het bezit heeft verkregen van een roerende zaak.

Vraag 29

Emilian heeft een bedrag geleend van Corvinus en tot zekerheid van terugbetaling een hypotheek verleend op zijn kunstcollectie. Na meerdere herinneringen heeft Emilian zijn schuld nog altijd niet afgelost en besluit Corvinus over te gaan tot executie. Hij vordert afgifte van de collectie, maar Emilian blijkt deze verkocht en geleverd te hebben aan Appius, die niet bekend was met de hypotheek. Corvinus vordert afgifte. Moet Appius de collectie afgeven?

  1. Nee, Appius was te goeder trouw zodat het hypotheekrecht van Corvinus door derdenbescherming teniet is gegaan.
  2. Nee, Appius is niet aansprakelijk voor de schuld van Emilian omdat verbintenissen alleen werking hebben tussen partijen.
  3. Ja, er is zaaksgevolg verbonden aan zijn hypotheekrecht zodat hij dit recht ook kan uitoefenen tegen een derde-verkrijger.
  4. Ja, de overdracht door Emilian aan Appius is nietig omdat Emilian na verlening van de hypotheek enkel met toestemming van de hypotheekhouder over de bezwaarde zaken kan beschikken.

Vraag 30

Hilarius heeft een perceel grond in erfpacht gegeven aan Septimus voor een periode van 30 jaar. Sentimus wil hierop een agrarisch bedrijf starten, maar binnen een half jaar blijkt dat dit helemaal niet zijn ding is. Hij draagt zijn erfpachtrecht over aan Titanus. Even later overlijdt Sentimus. In zijn testament heeft hij Aarian benoemd tot enig erfgenaam. Aarian is erg blij met de in erfpacht gegeven grond en vordert ontruiming van Titanus. Wat is de rechtspositie van Titanus?

  1. Titanus’ recht van erfpacht is afgeleid van het recht van Sentimus en is daarom teniet gegaan toen de bloot-eigenaar Aarian onder algemene titel opvolgde in het vermogen van Sentimus.
  2. Titanus heeft nooit een recht van erfpacht verkregen, omdat dit recht onoverdraagbaar is, zodat Titanus de daarvoor betaalde koopsom kan terugvorderen van Aarian als opvolger onder algemene titel van Sentimus.
  3. Titanus’ recht van erfpacht is afhankelijk van het leven van Sentimus, en is daarom teniet gegaan toen de oorspronkelijke erfpachter Sentimus stierf.
  4. Titanus hoeft niet bang te zijn voor ontruiming, omdat hij beschikt over een zakelijk recht dat tegen de eigenaar werkt.

Vraag 31

Aurelius heeft een vordering van 40.000 denariën op Claudius. Ten gunste van Aurelius is een hypotheekrecht op de woning en inboedel van Claudius gevestigd. Claudius leent vervolgens nog eens 10.000 denariën van Melchior, aan wie hij zijn inboedel in vuistpand geeft. Melchior is er niet van op de hoogte dat de inboedel al eerder verhypothekeerd was aan Aurelius. Wanneer Clauidus zijn schuld niet aflost, gaat Melchior over tot executie. De inboedel wordt op een veiling verkocht en geleverd aan Virginus, door vuistpandhouder Melchior. Even later betaalt Claudius zijn schuld aan Aurelius ook niet terug volgens afspraak. Aurelius wil de woning en inboedel gaan executeren. Kan Aurelius de inboedel opeisen van Virginus?

  1. Nee, omdat het hypotheekrecht van Aurelius teniet is gegaan door zuivering bij de parate executie van het pandrecht door Melchior.
  2. Ja, omdat zijn zekerheidsrecht ouder is dan dat van Melchior en de hypotheek zaaksgevolg heeft.
  3. Nee, omdat het recht van hypotheek enkel op onroerende zaken gevestigd kan worden.
  4. Ja, omdat Claudius na vesting van het hypotheekrecht niet langer bevoegd was om een recht van vuistpand te vestigen ten behoeve van Melchior.

Vraag 32

Het bouwbedrijf van Agrippa heeft van het gemeentebestuur van Rome de opdracht gekregen om een groot museum te bouwen. Tot zekerheid van betaling vestigt het gemeentebestuur ten gunste van Agrippa een hypotheek op een gemeentelijke tempel. Agrippa weet echter niet dat het gemeentebestuur dit gebouw al eerder fiduciair in eigendom heeft overgedragen aan Leontius. Wanneer Agrippa het museum afgerond heeft, blijkt de gemeente er financieel slecht voor te staan: het lukt niet om de koopsom te betalen. Agrippa besluit daarom de tempel te executeren, maar Leontius steekt hier een stokje voor. Wat geldt ten aanzien van Agrippa?

  1. Zijn hypotheekrecht is niet geldig gevestigd, omdat het gemeentebestuur niet bevoegd was over de tempel te beschikken.
  2. Zijn hypotheekrecht is geldig gevestigd, omdat de termijn van de verkrijgende verjaring inmiddels is verstreken.
  3. Zijn hypotheek is niet geldig gevestigd, omdat voor de vestiging van een hypotheekrecht op een res mancipi een mancipatio is vereist.
  4. Zijn hypotheekrecht is geldig gevestigd, maar staat lager in rang dan het zekerheidsrecht van Leontius.

Open vragen

Vraag 1

Antonius geeft Gaius, zijn vertegenwoordiger/zaakwaarnemer, de opdracht om een zeldzame ring te kopen van Titus. Gaius hoeft niet de naam van Antonius te gebruiken. Titus verkoopt de ring aan Gaius en levert het sieraad direct aan hem. Enkele dagen na de levering wordt Gaius failliet verklaard. Gaius heeft de ring dan nog niet geleverd aan Antonius. De crediteuren stellen dat de zeer kostbare ring tot de failliete boedel van Gaius behoort. Antonius stelt echter dat de ring van hem is.

Hoe wordt volgens het Romeinse recht bepaald wie in dit geval eigenaar is geworden van de ring?

Vraag 2

Didius is bezig om door middel van verkrijgende verjaring (usucapio) eigenaar te worden van een kandelaar die eigendom is van Epidius. Didius verkoopt en levert de kandelaar, nog voordat de verjaringstermijn is verstreken, aan Florius. Florius weet dat de kandelaar ooit eigendom was van Epidius. Florius denkt echter dat Didius door middel van verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de kandelaar. Florius leent de kandelaar direct na de levering de kandelaar uit aan Gellius. Hij vertelt daarbij het verhaal over de herkomst van de kandelaar. Gellius neemt de kandelaar mee naar huis en stuurt vervolgens een brief naar Epidius waarin hij aangeeft de kandelaar voortaan voor hem (Epidius) te zullen houden. Drie dagen later verstrijkt de verjaringstermijn waardoor de kandelaar eigendom zou zijn geworden van Didius.

Belet de levering aan Florius de verkrijgende verjaring volgens het Romeinse recht?

Vraag 3

Didius is bezig om door middel van verkrijgende verjaring (usucapio) eigenaar te worden van een kandelaar die eigendom is van Epidius. Didius verkoopt en levert de kandelaar, nog voordat de verjaringstermijn is verstreken, aan Florius. Florius weet dat de kandelaar ooit eigendom was van Epidius. Florius denkt echter dat Didius door middel van verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de kandelaar. Florius leent de kandelaar direct na de levering de kandelaar uit aan Gellius. Hij vertelt daarbij het verhaal over de herkomst van de kandelaar. Gellius neemt de kandelaar mee naar huis en stuurt vervolgens een brief naar Epidius waarin hij aangeeft de kandelaar voortaan voor hem (Epidius) te zullen houden. Drie dagen later verstrijkt de verjaringstermijn waardoor de kandelaar eigendom zou zijn geworden van Didius.

Wanneer de verjaringstermijn is verstreken, wie is dan volgens Romeins recht eigenaar van de kandelaar?

Vraag 4

Volgens het canonieke recht moet er – in het kader van de verkrijgende verjaring – gedurende de hele tijd van het bezit sprake zijn van goede trouw. Hoe kijkt het Romeinse recht hier tegenaan?

Vraag 5

Aurelia overhandigt, in de veronderstelling dat zij handelt uit naam van een schenkingsbelofte die haar recentelijk overleden zoon Marius heeft gedaan, een bedrag van 7.000 denariën (een Romeinse munteenheid) aan Cassius. Kort hierna overlijdt ook Cassius. Hij laat twee zonen als erfgenamen na, Lollius en Dillius, die zijn nalatenschap vol en zuiver hebben aanvaard, maar nog niet hebben verdeeld. Lollius en Dillius besteden 7.0000 denariën, die zij gevonden hebben in de boekenkast van Cassius, aan een grafmonument ter nagedachtenis van Cassius. Een week later komt Aurelia erachter dat haar overleden zoon Marius nooit een schenkingsbelofte aan de inmiddels ook overleden Cassius had gedaan.

Heeft Aurelia een mogelijkheid tot het instellen van een actie tegen Lollius en Dillius? Zo ja, op basis van welke rechtsgrond?

Vraag 6

Wat wordt bedoeld met het interdictum?

Vraag 7

Antius is eigenaar en bezitter van een melkgeit. Hij verhuurt de geit voor enige tijd aan Blondius, deze krijgt het dier in zijn macht. Antius weet dat Blondius een boerderij heeft en de geit zal gebruiken voor de melkproductie en zal doorverhuren aan derden.

Blondius verhuurt de geit door aan Curius. De verhuurde geit verkoopt Blondius daarna aan Dexsius. Dexsius is in de veronderstelling dat Blondius eigenaar is van de geit. De levering van het dier geschiedt door middel van een constitutum possesorium. Een tijdje later verstrijkt de verhuurtermijn en vraagt Antius de geit terug van Blondius. Blondius geeft aan dat hij de geit aan Dexsius heeft verkocht en geleverd. Antius, die snapt dat Blondius geen verhaal biedt omdat hij zo goed als blut is, twijfelt over zijn goederenrechtelijke positie.

Wat is de goederenrechtelijke positie van Antius nadat Blondius de door hem gehuurde geit doorverhuurt aan Curius?

Vraag 8

Antius is eigenaar en bezitter van een melkgeit. Hij verhuurt de geit voor enige tijd aan Blondius, deze krijgt het dier in zijn macht. Antius weet dat Blondius een boerderij heeft en de geit zal gebruiken voor de melkproductie en zal doorverhuren aan derden.

Blondius verhuurt de geit door aan Curius. De verhuurde geit verkoopt Blondius daarna aan Dexsius. Dexsius is in de veronderstelling dat Blondius eigenaar is van de geit. De levering van het dier geschiedt door middel van een constitutum possesorium. Een tijdje later verstrijkt de verhuurtermijn en vraagt Antius de geit terug van Blondius. Blondius geeft aan dat hij de geit aan Dexsius heeft verkocht en geleverd. Antius, die snapt dat Blondius geen verhaal biedt omdat hij zo goed als blut is, twijfelt over zijn goederenrechtelijke positie.

Wat is de goederenrechtelijke positie van Dexsius nadat Blondius de geit aan hem heeft verkocht en geleverd door middel van constitutum possessorium?

Vraag 9

Sylvanus verkoopt zijn kruidenierswinkel inclusief inboedel aan Valentinus. Valentinus betaalt de koopprijs en maakt een inventarisatielijst met daarop de in het pand aanwezige roerende zaken. Hij concludeert aan de hand van de lijst door Sylvanus te zijn bedrogen. Als gevolg hiervan vordert hij, succesvol, vernietiging van de koopovereenkomst. Twee maanden later wordt Sylvanus failliet verklaard. Valentinus heeft dan nog steeds de inboedel in de kruidenierswinkel staan. De curator meent dat de inboedel toekomt aan Sylvanus.

Wie is naar Romeins recht de rechtmatige eigenaar van de inboedel?

Vraag 10

Rufus heeft een vordering van 10.000 denariën (Romeinse munteenheid) op Salvius. Salvius heeft een duur schilderij als zekerheid in vuistpand gegeven aan Rufus. Salvius sterft kort daarna. Hij laat drie zonen als erfgenaam achter: Tettius, Umbrius en Varius. Zij hebben de nalatenschap volledig en zuiver aanvaard en zijn voor gelijke delen erfgenaam. Bij het verdelen van de boedel komt het schilderij ter sprake. Tettius krijgt deze toegedeeld en zal de volledige schuld aan Rufus betalen. Tettius komt de afspraak echter niet na: hij betaalt slechts een deel van de schuld en vordert ook nog eens afgifte van het schilderij van Rufus.

Beschikt Rufus over een actie om zich te verweren tegen de door Tettius ingestelde vordering tot afgifte van het schilderij?

Vraag 11

Wat is de juridische strekking van het adagium ‘genus non perit’ (‘de soort gaat niet teniet')?

Vraag 12

Cornelius is eigenaar en bezitter van een koe die hij verkoopt aan Vedius. Een dag later verkoopt hij de koe opnieuw, maar nu aan Gaius, die geen weet heeft van de eerdere verkoop aan Vedius. De koe wordt door Cornelius direct na het sluiten van de koopovereenkomst door middel van constitutum possessorium geleverd aan Gaius.

Wat is volgens het Romeinse recht de goederenrechtelijke positie van Cornelius na het sluiten van de overeenkomst van koop en verkoop met Vedius?

Vraag 13

Cornelius is eigenaar en bezitter van een koe dat hij verkoopt aan Vedius. Een dag later verkoopt hij de koe opnieuw, maar nu aan Gaius, die geen weet heeft van de eerdere verkoop aan Vedius. De koe wordt door Cornelius direct na het sluiten van de koopovereenkomst door middel van constitutum possessorium geleverd aan Gaius.

Wat is volgens het Romeinse recht de goederenrechtelijke positie van Gaius?

Vraag 14

Appius meldt zich bij Curtius, de zoon en enige erfgenaam van Bassianus, een verkoper van rijtuigen. Appius vertelt aan Curtius dat één van zijn werknemers een rijtuig van diens vader heeft gekocht en betaald en dat hij het rijtuig komt ophalen. Curtius weet zijn vader wel vaker handelde met Appius en twijfelde niet aan zijn verhaal. Hij levert een rijtuig aan Appius. Enkele dagen later komt Curtius erachter dat zijn vader nooit een rijtuig heeft verkocht aan een werknemer van Appium en deelt hem dit mede. Appius gaat op onderzoek uit en ontdekt dat een van zijn werknemers hem heeft bedrogen. Hij is er met het bedrag voor de aankoop van het rijtuig vandoor gegaan en heeft nooit een overeenkomst met Bassianus gesloten, zoals Appius hem had opgedragen.

Over welk rechtsmiddel beschikt Curtius teneinde het door hem geleverde rijtuig terug te krijgen? Beantwoord de vraag volgens de onder het gemeenrechtelijke Romeinse recht heersende leer.

Vraag 15

Axius heeft een veulen verkocht aan Grattius. Ondanks meerdere aanmaningen blijft Axius in gebreke aan zijn verplichtingen te voldoen. Grattius stelt uiteindelijk Axius in gebreke en sommeert hem binnen 10 dagen aan zijn verplichtingen te voldoen. Twaalf dagen later besluit Axius toch maar tot nakoming over te gaan en vertrekt hij met het veulen naar Grattius. Tijdens de reis naar de woning van Grattius botst de zwaar beschonken ruiter Horatius op het veulen. Axius raakt zwaar gewond en het veulen overlijdt ter plaatse.

Beschikt Grattius naar Romeins recht over de mogelijkheid om succesvol een rechtsmiddel in te stellen tegen Horatius en zo ja, welke?

Vraag 16

Antonius heeft Blassius aangesteld als filliaalhouder (institor) om voor hem een kroeg te exploiteren. Blassius koopt de alcoholische drank vaak van Crispus. Hij doet dit uitdrukkelijk namens Antonius, die hem gemachtigd heeft om deze overeenkomsten namens hem aan te gaan. Tussen Antonius en Blassius staat de afspraak dat Antonius de gekochte drank zal betalen. Wanneer Crispus al een paar keer geen betaling heeft ontvangen, spreekt hij Antonius hiertoe aan. Antonius blijkt er financieel slecht voor te staan, waardoor Crispus besluit Blassius aan te spreken.

Wie is naar Romeins recht eigenaar van de door Crispus aan Blassius afgeleverde drank?

Vraag 17

Allectius heeft een boek geleend van Blandius dat hij, zonder instemming van Blandius, verkoopt en levert aan Camelius die denkt dat Allectius de eigenaar van het boek is. Een tijdje later vraagt Allectius aan Blandius – die niet weet dat het boek verkocht is aan Camelius – of hij het boek aan hem wilt verkopen en leveren. Blandius vindt dit prima.

Kan Blandius volgens Romeins recht het boek in eigendom overdragen aan Allectius en zo ja, op welke manier?

Vraag 18

Allectius heeft een boek geleend van Blandius dat hij, zonder instemming van Blandius, verkoopt en levert aan Camelius die denkt dat Allectius de eigenaar van het boek is. Een tijdje later vraagt Allectius aan Blandius – die niet weet dat het boek verkocht is aan Camelius – of hij het boek aan hem wilt verkopen en leveren. Blandius vindt dit prima.

Kan Blandius volgens Romeins recht het boek in eigendom overdragen aan Allectius en zo ja, op welke manier?

Wat is naar Romeinsrecht de rechtspositie van Camelius ten aanzien van het door hem gekochte boek?

Vraag 19

Gavius verkoopt een beeld aan Herminius; de levering geschiedt door middel van een constitutum possessorium. Enige tijd later verkoopt Gavius hetzelfde beeld opnieuw, deze keer aan Marius die van de eerdere verkoop geen weet heeft. De levering aan Marius vindt plaats middels feitelijke bezitsverschaffing.

Wie is volgens Romeins recht eigenaar van het beeld geworden?

Vraag 20

Tiberius is verwikkeld in een langdurige juridische procedure met zijn zwager Quintis. Om de gang van zaken wat te versnellen schenkt hij een stuk grond (Italië) aan rechter Vitus. Deze aanvaardt de schenking en laat de eigendom van de grond overdragen door middel van mancipatio. Even later wijst rechter Vitus vonnis: hij stelt Quintis in het gelijk. Tiberius is zo teleurgesteld dat hij teruggave van het stuk grond vordert, omdat de titel die aan de eigendomsoverdracht ten grondslag ligt (schenkingsovereenkomst) in strijd zou zijn met de goede zeden.

Welke rechtsvordering heeft Tiberius tegen Vitus ingesteld en zal deze kans van slagen hebben?

Vraag 21

Gnaeus is eigenaar van een appelboomgaard. Sommige bomen uit deze gaard zijn van een bijzonder ras en daarom veel geld waard. Deze appelbomen worden gekocht door fruitteler Arurelius. Hij betaalt de koopsom en Gnaeus levert daarop meteen de appelbomen – die nog in de boomgaard staan – middels mancipatio. Gnaeus laat de bomen nog een tijdje staan, omdat hij daarvan de appels nog wil plukken (niet meegedeeld aan Arurelius). Als de appels allang geplukt zijn, heeft Gnaeus de appelbomen nog steeds niet afgeleverd aan Arurelius.

Kan Arurelius ten aanzien van de door hem gekochte appelbomen met vrucht een rechtsvordering instellen tegen Gnaeus en zo ja, om welke vordering gaat het?

Vraag 22

Gnaeus is eigenaar van een appelboomgaard. Sommige bomen uit deze gaard zijn van een bijzonder ras en daarom veel geld waard. Deze appelbomen worden gekocht door fruitteler Arurelius. Hij betaalt de koopsom en Gnaeus levert daarop meteen de appelbomen – die nog in de boomgaard staan – middels mancipatio. Gnaeus laat de bomen nog een tijdje staan, omdat hij daarvan de appels nog wil plukken (niet meegedeeld aan Arurelius). Als de appels allang geplukt zijn, heeft Gnaeus de appelbomen nog steeds niet afgeleverd aan Arurelius.

Wie is eigenaar van de appels?

Vraag 23

Marcus stelt een testament op waarin hij zijn enige kind Laverna tot erfgename benoemd. Zijn neef Theodotus krijgt twee legaten: per damnatielegaat de slavin Victoria en een armband per vindicatielegaat. Drie weken nadat het testament is gepasseerd, verkoopt hij slavin Victoria echter aan Liberius. In de overeenkomst is een clausule opgenomen, waarin staat dat zij is geleverd, maar dat Marcus haar ingevolge bruikleen nog vijf maanden onder zich mag houden. Een week later krijgt Marcus een ernstig ongeluk en zorgt dochter Laverna voor het huishouden. Zij biedt Theodotus zowel de armband als Victoria te koop aan (zonder overleg met haar vader). Theodotus denkt dat Marcus aan Laverna een volmacht heeft verleend tot het verrichten van alle benodigde transacties en gaat in op het aanbod. Hij betaalt de koopsom. Laverna zegt toe de armband en slavin over twee weken af te zullen leveren. Enkele dagen later overlijdt Marcus. Een week na de teraardebestelling stuurt Laverna Victoria naar Theodotus, maar de armband blijft ze zelf dragen. Niet veel later ontdekt Theodotus wat de inhoud van het testament van zijn oom Marcus is.

Wat is de rechtspositie van Liberius ten aanzien van de door Laverna aan Theodotus verkochte en geleverde slavin Victoria?

Vraag 24

Cassianus houdt een kunstwerk voor Drusus. Emilian ziet het hangen bij Cassianus en wil hier graag bezitter van worden. Hij vraagt aan Cassianus of hij hier bezitter van kan worden, totdat hij hem weer terug wilt hebben. Is dit mogelijk?

Vraag 25

Maurus bezit een ploeg (res nec mancipi), waarvan Neptune de eigenaar is. Sylvanus kan de ploeg ook goed gebruiken en vraagt aan Maurus of hij hem niet mag huren. Maurus wilde eigenlijk eigenaar worden van de ploeg door verkrijgende verjaring en is bang dat de verhuur de verjaring zal stuiten. Hij vraagt u om advies. Wat zou u Maurus adviseren?

Vraag 26

Aarian heeft een schilderij van een kennis gekocht op het moment dat deze al gestolen was. Kon de eigendomsoverdracht wel plaatsvinden?

Vraag 27

Op welk leerstuk wordt gedoeld met de term ‘superficies solo cedit’: alles wat op een stuk grond wordt gebouwd, wordt eigendom van de eigenaar van dat stuk grond?

Vraag 28

Liberius zou graag de koe van Septimus kopen, maar weet dat Sentimus nogal koopziek is en her en daar leningen aangaat. Hij is dan ook bang dat er wel eens een pandrecht op de koe kan zitten en wil niet te maken krijgen met schuldeisers van Sentimus die de koe komen opeisen. Liberius besluit de koe daarom niet te kopen. Was hij terecht voorzichtig?

Vraag 29

De bekendste dief van Rome, Agrippa, overlijdt en laat twee kinderen na. In zijn woning worden veel gestolen spullen aangetroffen. De erfgenamen worden overspoeld met berichten van mensen die hun spullen terug willen. Ook Blasius heeft zijn werktuigen er zien staan. Welke actie kan hij instellen tegen de kinderen van Agrippa?

Vraag 30

Rosalia schenkt, ondanks het schenkingsverbod tussen echtelieden, tijdens hun huwelijk haar vakantiehuis (res mancipi) aan haar echtgenoot Valentinus. Een paar jaar later komt het tot een echtscheiding en gedurende de scheidingsprocedure gaat Valentinus failliet. Rosalia wil haar vakantiehuis terug. Is zij hiervan nog eigenaar, waarom wel of niet?

Vraag 31

Manius heeft van zijn vader een perceel grond met een oude stal erop geërfd. Hij wil de stal afbreken en er een nieuwe bouwen. Hij huurt Publius in voor de bouw van de stal. Publius heeft bij zijn buurman planken zien liggen en vraagt hem of zijn kinderen hiermee mogen spelen. Hij gebruikt ze echter om de stal van te bouwen. De buurman komt hierachter en gaat naar Manius om zijn planken terug te eisen. Slaagt deze vordering?

Vraag 32

Quintis heeft voor zijn verjaardag een beeldje gekregen. Hij vindt het afschuwelijk en besluit het te verkopen aan Gaius. Ze spreken af dat het over een maand geleverd zal worden. Wanneer het zover is en Quintis met het beeldje bij Gaius aan komt, blijkt dat Gaius in de tussentijd krankzinnig is geworden. Quintis kan het beeldje echter niet langer aanzien, gooit het op schoot bij Gaius en gaat als een raket terug naar huis. Is er sprake van een geldige levering?

Vraag 33

Castor schenkt zijn vrouw Luverna gedurende hun huwelijk een huis (res mancipi) door middel van traditio. Wanneer hun huwelijk eindigt, eist Castor het huis terug. Luverna geeft aan dat zij het huis niet afstaat, omdat er sprake is van verkrijgende verjaring. Klopt de stelling van Luverna?

Vraag 34

Akkerbouwer Severus heeft zijn perceel grond met tarwe in vruchtgebruik gegeven aan zijn zwager Octavius. Twee dagen later verongelukt Severus. Hij laat zijn zoon Primus achter als enig erfgenaam. Primus besluit het land meteen om te ploegen en er aardappels te poten. Kan Octavius met succes een of meerdere acties instellen tegen Primus? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Vraag 35

Flavius steelt de wielen van het rijtuig van Germanus en besluit ze direct onder zijn eigen rijtuig te monteren. Het rijtuig verkoopt hij vervolgens aan Marinus, die niet weet dat de wielen gestolen zijn. Als Germanus Marinus een tijdje later tegenkomt, herkent hij de wielen meteen. Marinus vertelt hem dat hij het rijtuig heeft gekocht van Flavius. Kan Germanus een succesvolle actie instellen tegen Marinus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?

Vraag 36

Agrippa en Camillus zijn appeltelers die al jaren op voet van oorlog met elkaar leven. Camillus wint elk jaar de prijs voor het lekkerste appelsap en is niet bepaald bescheiden. Agrippa heeft het helemaal met hem gehad en besluit hem een hak te zetten. Hij haalt het merendeel van de appels weg uit de appelgaard van Camillus. Vervolgens maakt hij er diverse vaten sap van en wint er de hoofdprijs mee. Agrippa is zo vol van geluk dat hij naar huis racete en onderweg een dodelijk ongeluk krijgt. Zijn dochter Isabella is de enige erfgenaam. Camillus ontdekt alles en spreekt Isabella aan. Wie is eigenaar van de vaten appelsap?

Vraag 37

Pontius heeft Septimus in zijn testament tot enig erfgenaam benoemd. Daarnaast heeft hij zijn gereedschappen per damnatielegaat vermaakt aan Silvanus. Sentimus aanvaardt de nalatenschap en levert de gereedschappen aan Silvanus. Zes jaar later duikt er ineens een jonger testament op, waarin Sentimus eveneens tot enig erfgenaam is benoemd. De gereedschappen worden echter per vindicatielegaat vermaakt aan Neptune. Wie is nu eigenaar van de gereedschappen?

Vraag 38

Columba heeft een stuk grond dat grenst aan de grond van Aarian. Ze spreken af dat Aarian nooit een bouwwerk zal plaatsen dat hoger is dan 1.95m, zodat Columba van zijn uitzicht kan blijven genieten. Aarian overlijdt een jaar later en laat zijn zoon Dullius achter als enig erfgenaam. Dullius maakt meteen bouwplannen ten aanzien van de geërfde grond, hij denkt aan appartementencomplex van vijf meter hoog. Columba wijst Dullius op de afspraak tussen hem en Aarian. Mag Dullius de bouwplannen uitvoeren?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D. Titanus kan het interdictum utrubi (bezitsactie roerend goed) tegen Camillus instellen. Camillus kan dan echter een beroep doen op de exceptio vitiosae possessionis (exceptie van het gebrekkig bezit).

Vraag 2

C. Het pandrecht vervalt tenzij Augustus zich bij de vervreemding door Claudius het pandrecht tegenover Julius heeft voorbehouden.

Vraag 3

C. Eigendomsoverdracht waarvoor het vereiste van een geldige titel (iusta causa) niet gold.

Vraag 4

B. De afspraak dat Leontius het perceel terugkrijgt betreft een pactum fiduciae, een beding tot teruglevering, welke de eigenaar van de zaak verplicht deze middels mancipatio terug te leveren.

Vraag 5

C. De actio confessoria, die de eigenaar van het heersend erf heeft.

Vraag 6

B. Agrippa kan tegen Florentinus niet de reivindicatio (eigendomsactie) ter zake van het zwaard instellen. Agrippa kan wel 200 zilverstukken opvorderen van Cornelius met de actio pigneraticia directa (persoonlijke actie uit pandovereenkomst).

Vraag 7

A. Goede trouw.

Vraag 8

C. Ondanks dat Camillus het corporele bezit van de sieraden heeft verkregen, heeft Livius de eigendom hiervan niet verloren.

Vraag 9

D. Flavius is eigenaar van het paard en kan een vordering instellen tegen Emilian uit hoofde van onverschuldigde betaling (800 denariën).

Vraag 10

A. Als Maurus de grond weer in eigendom aan Gratian wil overdragen, moet hij dit doen door middel van mancipatio.

Vraag 11

D. Dullius is eigenaar van de poort geworden door natrekking.

Vraag 12

C. Als de eigenaar van de met hypotheek bezwaarde zaak deze overdraagt aan een derde.

Vraag 13

B. Macarius is eigenaar van de wijnvaten nu Ovid deze heeft afgestaan aan Augustus.

Vraag 14

D. In alle gevallen genoemd onder A tot en met C.

Vraag 15

A. Valerius kan niet door verjaring eigenaar worden omdat er, ook al is hij de bezitter van het zwaard, geen sprake is van goede trouw.

Vraag 16

B. Bezitter.

Vraag 17

A. Als Gerontius gedurende dertig jaar geen eigendomsactie (reivindicatio) instelt, dan wordt Vincentius geen eigenaar van de ring omdat hij op het moment van zijn bezitsverkrijging niet te goeder trouw was.

Vraag 18

C. Erfdienstbaarheid.

Vraag 19

A. Ja, Marcus is eigenaar geworden van de woning en Aarian beschikt alleen over een actie uit wanprestatie tegen Lucius.

Vraag 20

B. Cassianus is eigenaar geworden op het moment waarop hij met Artorius was overeengekomen dat hij de instructie aan Blasius zou zenden.

Vraag 21

D. Valerius heeft een geldig recht van vruchtgebruik, omdat dit recht is gevestigd voordat het landhuis is verkregen door Horatius.

Vraag 22

C. Nee, omdat het bezit van de ploeg niet is verschaft aan Julius.

Vraag 23

A. Nee, zij is geen eigenaar van de villa, omdat de geldigheid van de overdracht niet wordt getoetst aan de geldigheid van de ten grondslag liggende verbintenis.

Vraag 24

C. Vindicatielegaat (legatum per vindicationem).

Vraag 25

D. Titus is noch eigenaar, noch praetorisch eigenaar, noch verjaringsbezitter van het veulentje.

Vraag 26

A. Nee, omdat Columba geen eigenaar van de koe is.

Vraag 27

A. Eigendomsoverdracht is ook mogelijk zonder een tot overdracht strekkende geldige verbintenis.

Vraag 28

B. Manlius is eigenaar van het sieraad. Het verjaringsbezit van Livius is gestuit door de levering door Neptune aan Ovid.

Vraag 29

C. Ja, er is zaaksgevolg verbonden aan zijn hypotheekrecht zodat hij dit recht ook kan uitoefenen tegen een derde-verkrijger.

Vraag 30

D. Titanus hoeft niet bang te zijn voor ontruiming, omdat hij beschikt over een zakelijk recht dat tegen de eigenaar werkt.

Vraag 31

B. Ja, omdat zijn zekerheidsrecht ouder is dan dat van Melchior en de hypotheek zaaksgevolg heeft.

Vraag 32

A. Zijn hypotheekrecht is niet geldig gevestigd, omdat het gemeentebestuur niet bevoegd was over de tempel te beschikken.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Bezitsverkrijging door corpore et animo in het Romeins recht.

De bezitsverkrijging kent twee bestanddelen:

  • Het feitelijke leveren.
  • De wil van Gaius, namelijk zijn wil om de ring voor Antonius te houden, dan valt deze onmiddellijk toe aan Antonius.

De wil van Gaius is dus doorslaggevend.

Vraag 2

Enerzijds niet: verkrijgende verjaring van Didius wordt niet automatisch overgenomen door Florius (niet als Florius te kwader trouw is). In casu is Florius niet te kwader trouw maar te goeder trouw (dwaling omtrent de beschikkingsbevoegdheid van Didius), dus de verkrijgende verjaring wordt overgenomen door Florius. Anderzijds wel: als Florius te kwader trouw is, bijvoorbeeld als hij weet dat termijn nog niet verstreken is.

Vraag 3

Heeft de brief van Gellius aan Epidius effect? Nee, Florius is eigenaar van de kandelaar geworden.

Vraag 4

Volgens het canonieke recht moet er gedurende de hele tijd van het bezit sprake zijn van goede trouw. Met andere woorden later opkomende kwade trouw schaadt wel. Romeins Recht: alleen goede trouw ten tijde van de verkrijging. Met andere woorden later opkomende kwade trouw schaadt niet.

Vraag 5

Condictio indebiti, onverschuldigde betaling. Geen wilsovereenstemming betekent geen overeenkomst. Aurelia heeft een vordering van 5000 op Lollius en een vordering van 5000 op Dillius. Boedelscheiding heeft alleen betrekking op zakelijke rechten. Wat betreft schulden, deze worden naar evenredigheid verdeeld, dus ieder 5000.

Vraag 6

Gebod of verbod van de Romeinse magistraat (praetor). Bijvoorbeeld een verbod van een inbreuk op het bezit.

Vraag 7

Romeinse recht: eigendomsoverdracht door bezitsverschaffing. Blondius verhuurt aan Curius. Zolang Curius voor Blondius houdt, blijft Antius de bezitter. Omdat Blondius voor Antius houdt, is Antius ook eigenaar. Toelichting over res (nec) mancipi vereist (zaken die door traditio worden overgedragen).

Vraag 8

Blondius is beschikkingsonbevoegd, in het Romeinse recht geldt de nemo-plusregel: niemand kan meer recht op een ander overdragen dan hij zelf heeft. Aangezien Blondius geen eigenaar is, kan hij dus nooit het eigendom overdragen. Dat betekent dat Dexsius nooit eigenaar is geworden. Bezit is een ander geval, bezit kan namelijk wel overgedragen worden, dat is namelijk geen recht maar een feit. Er dient dan wel een feitelijke bezitsoverdracht te zijn. Regel nemo causam possessionius sibi ipse mutare potest, dat wil zeggen niemand kan zich door een enkele wilsverklaring van de houder voor de een, de houder voor de ander maken. Blondius is houder gebleven en kan Dexsius dus niet tot bezitter maken. Levering c.p. is mislukt. Dit maakt Dexsius slechts houder.

Vraag 9

Twee mogelijke theorieën:

  • Abstract: In een abstract stelsel heeft de overdracht plaats zonder dat een geldige titel of iusta causa wordt vereist. Dat betekent dat ondanks de ongeldigheid van de titel de eigendom (inboedel) toch op de verkrijger is overgegaan.
  • Causaal: In een causaal stelsel gaat eigendom niet over indien de titel geen geldige is, indien er met andere woorden geen iusta causa is. Dit stelsel is vergelijkbaar met het stelsel dat wij nu kennen ingevolge art. 3:84 BW.

Het hangt er vanaf welke theorie je aanhangt. Maar in het Romeinse recht kende men, op twee uitzonderingen na, het causale stelsel. Daarom is Sylvanus eigenaar van de inboedel.

Vraag 10

Het pand is gevestigd tot zekerheid van terugbetaling van 10.000. Tot de gehele schuld is voldaan, beschikt Rufus over zijn verweer. Ja, vanwege de onsplitsbaarheid van het pandrecht. In geval van vererving blijft het pandrecht bestaan tot dekking van alle schulden.

Vraag 11

Overmachtsregels of risico gelden alleen bij specieszaken en niet bij soortzaken. Wanneer een soortzaak teniet gaat door overmacht, dan is de schuldenaar niet bevrijd en moet hij een andere zaak van dezelfde soort leveren. Wat was het verschil tussen vervangbare en onvervangbare zaken?

Vraag 12

Omdat er nog geen levering had plaatsgevonden aan Vedius, is de goederenrechtelijke positie van Cornelius niet gewijzigd. Hij is eigenaar en bezitter gebleven.

Vraag 13

Omdat de positie van Cornelius door de verkoop aan Vedius niet is gewijzigd, was hij beschikkingsbevoegd om aan Gaius te leveren. Gaius is door de levering c.p. eigenaar en bezitter geworden.

Vraag 14

Ingevolge de gemeenrechtelijke leer resulteert ook de vermeende of putatieve titel in een geslaagde eigendomsoverdracht. Dit betekent dat de eigendom van het rijtuig is overgaan op Appius en Curtius niet meer over een terugvorderingsactie (revindicatie) beschikt. Hij beschikt enkel over een persoonlijke actie: die uit ongerechtvaardigde verrijking.

Vraag 15

Omdat Grattius geen eigenaar van het veulen is, heeft hij hierbij geen belang. Naar Romeins recht staat hem geen actie ter beschikking.

Vraag 16

Blassius is verbintenisrechtelijk aansprakelijk. Hij houdt de drank niet voor zichzelf dus goederenrechtelijk is Antonius eigenaar.

Vraag 17

Nee. Het boek betreft een res nec mancipi. Deze worden overgedragen door traditio (bezitsverschaffing). Eigenaar Blandius kan de eigendom niet overdragen. Dat moet door middel van bezitsverschaffing, maar Blandius heeft het bezit niet meer. Er is geen sprake van traditio brevi menu, want hij moet dan bezit verschaffen.

Vraag 18

Hij is bezitter.

Vraag 19

De eerste eigendomsoverdracht is geldig (G-H), omdat daar traditio constititum possessorum heeft plaatsgevonden. Gavius is dus de eigendom van het beeld kwijt. Ingevolge de nemo-plus-regeI is Herminius eigenaar geworden.

Vraag 20

Volgens het Romeinse recht gaat het om een abstracte eigendomsoverdracht. Een stuk grond in Italië betreft een res mancipi en wordt overgedragen door mancipatio. Hierbij is een geldige titel geen vereiste voor de geldigheid van de overdracht. Mancipatio is dus een abstracte vorm van eigendomsverkrijging. De eigendom is overgegaan op Vitus en Tiberius kan deze niet terugvorderen met een revindicatie. Hem staat wel een persoonlijke actie ter beschikking: uit onverschuldigde betaling. Deze vordering heeft echter geen kans van slagen, iemand zich niet op zijn eigen onzedelijke gedrag kan beroepen.

Vraag 21

Door natrekking is degene op wiens grond de appelbomen staan hier eigenaar van (Gnaeus dus). Arurelius kan een vordering instellen op grond van koop.

Vraag 22

Eigenaar van de appels is degene die ze geplukt heeft (Gnaeus), omdat hij eigenaar was van de appelbomen.

Vraag 23

Hij is eigenaar.

Vraag 24

Nee, Drusus is geen bezitter en kan het bezit dus ook niet overdragen.

Vraag 25

De ploeg kan zonder problemen verhuurd worden, dit stuit de verjaring niet (huurder wordt houder, geen bezitter).

Vraag 26

Nee.

Vraag 27

Natrekking.

Vraag 28

Ja. Een pandrecht is een zekerheidsrecht met derdenwerking (droit de suite).

Vraag 29

Een actie uit revindicatie.

Vraag 30

Nee, nietigheid/geldigheid van de titel heeft zakenrechtelijk gezien geen gevolg, nu gaat het om een mancipatio (abstracte stelsel).

Vraag 31

Nee, Manius is eigenaar geworden van de planken door natrekking.

Vraag 32

Nee, voor een geldige levering is zowel corpus als animus vereist. Een krankzinnige heeft geen animus (wil).

Vraag 33

Nee. De verjaringstermijn is verstreken, maar er is sprake van een nietige titel. Het huis is van Castor.

Vraag 34

Ja, hij kan een succesvolle actie instellen. Het recht van vruchtgebruik eindigt door het overlijden van de vruchtgebruiker/rechthebbende (Octavius) en dus niet door het overlijden van Severus. Hij kan zijn recht van vruchtgebruik handhaven tegen Primus.

Vraag 35

Nee. De wielen zijn door Flavius onder zijn eigen rijtuig gemonteerd, waardoor ze hiervan bestanddeel zijn geworden (natrekking). De wielen zijn opgehouden te bestaan als zelfstandige zaak. De eigenaar van het rijtuig, Flavius, is dus ook eigenaar van de wielen geworden. Vervolgens heeft hij dit eigendomsrecht overgedragen. Er kan dus geen actie uit diefstal worden ingesteld, want Marinus was niet de dief en ook geen revindicatie (Germanus is geen eigenaar meer).

Vraag 36

Isabella is eigenaar van de vaten. Haar vader Agrippa is door zaaksvorming eigenaar geworden van het sap. Maatstaf: het materiaal is niet meer in de aanvankelijke staat terug te brengen. De bewerker is dan eigenaar van de nieuw gevormde zaak. Dat is het geval: het sap is niet meer terug te brengen door appels. Marcus is eigenaar geworden van het sap en Isabella heeft dit eigendomsrecht geërfd.

Vraag 37

Er moet worden uitgegaan van het jongste testament, alleen deze is geldig en ooit geldig geweest. In het jongste testament zijn de gereedschap gelegateerd per vindicatielegaat aan Neptune. Hierdoor gaat het eigendomsrecht op het moment van overlijden van Pontius over op Neptune, levering is niet nodig.

Septimus heeft de gereedschappen eerder geleverd aan Silvanus, maar hij was op ten tijde van de levering niet beschikkingsbevoegd. De gereedschappen waren reeds eigendom van Neptune. Silvanus was te goeder trouw en heeft het bezit verkregen op grond van een nietig damnatielegaat. In dat geval is echter geen geldige titel vereist. Er is sprake van een betalingstitel (titulus pro soluto). Het is toereikend dat er geleverd is in de veronderstelling dat dit moest. Er is dus een verjaring begonnen te lopen ten bate van Silvanus, die na vijf jaar is voltooid. Silvanus is dus eigenaar van de gereedschappen.

Vraag 38

Nee, dat mag hij niet. Er is geen sprake van een erfdienstbaarheid tussen Aarian en Columba (geen absoluut recht dus), maar Columba kan de afspraak wel inroepen tegen Dullius. Dullius is de erfgenaam van Aarian, iedereen die een afspraak met Aarian had, kan deze voortaan tegen Dullius inroepen. Een erfgenaam wordt beschouwd als partij bij de afspraak.

Welke verschillen zijn er tussen het verbintenissenrecht uit de Romeinse tijd en de huidige tijd? - TentamensTests 5

 

MC-vragen

Vraag 1

Artorius heeft een merrieveulen (res nec mancipi) verkocht aan Domitius. Als Artorius het dier overeenkomstig de afspraak wil afleveren, weigert Domitius het veulen zonder goede reden in ontvangst te nemen. Artorius laat hem daarom in zijn degelijk afgesloten stal staan. Een paar dagen later wordt het dier gestolen en niet meer teruggevonden.

Welke van de volgende stellingen is correct?

  1. Domitius is niet verplicht de koopprijs aan Artorius te betalen omdat het risico van diefstal op Artorius drukt (periculum est emptoris).
  2. Artorius is bevrijd van zijn verplichting het veulen aan Domitius te leveren, omdat geen verbintenis verplicht tot het onmogelijke (inpossibilum nulla obligatio est).
  3. Domitius heeft een schadevergoedingsactie tegen Artorius omdat hij tekort is geschoten in zijn zorgplicht (diligentia) en dus wanprestatie heeft gepleegd.
  4. Als Domitius Artorius in gebreke stelt en nakoming vordert, kan Artorius zich verweren met de exceptie van onbehoorlijkheid (exceptio doli).

Vraag 2

Pompeius heeft een groot feest gepland en haalt hiervoor alles uit de kast. Zo haalt hij de dure wijnglazen uit de kast van Silvanus, die hij aan hem in pand had gegeven als zekerheid voor de terugbetaling van het geldbedrag dat hij van hem had geleend. Pompeius verongelukt kort hierna. Vlak na de begrafenis ziet Silvanus de wijnglazen staan in de keuken van Pompeius.
Welke acties kan Silvanus tegen de erfgenamen van Pompeius instellen?

  1. De actio pigneraticia directa (actie van de pandgever) en de actio furti (actie uit diefstal).
  2. Naar keuze de actio Serviana of de actio pigneraticia directa, én de actio furti.
  3. De actio Serviana of de actio pignenticia directa, maar niet de actio furti.
  4. De actio Serviana en de actio furti.

Vraag 3

Welke van de volgende stipulaties is niet geldig?

  1. A zegt tegen B: ‘Belooft gij mij hetzelfde als wat C mij beloofd heeft?' B belooft het.
  2. A zegt tegen B: ‘Belooft gij vijf muntstukken te geven aan mijn broer C?' B belooft het.
  3. A zegt tegen B: ‘Belooft gij mij vijf muntstukken te geven indien gij u niet gedraagt conform de door de arbiter gedane uitspraak?' B belooft het.
  4. A zegt tegen B: ‘Belooft gij mij vijf muntstukken te geven als gij niet aan mijn broer C vijf muntstukken geeft?' B belooft het.

Vraag 4

Urbanus heeft een vordering uit een geldlening van 4.000 denariën (Romeinse munteenheid) op Ovidius. Ovidius heeft op zijn beurt een vordering van 4.000 denariën op Fabius.

Fabius is ervan op de hoogte dat Urbanus een vordering 4.000 denariën op zijn schuldeiser Ovidius besluit - voor het gemak - uit zichzelf 4.000 denariën te betalen aan Urbanus. Hij vertelt hem dat hij de schuld van Ovidius komt aflossen. Ovidius is hier niet blij mee. Wat kan hij nu doen?

  1. Ovidius kan van Fabius alsnog 4.000 denariën vorderen, terwijl Fabius zijn betaling niet kan terugvorderen van Urbanus.
  2. Ovidius kan van Fabius alsnog 4.000 denariën vorderen, terwijl Fabius zijn bezitting kan terugvorderen van Urbanus.
  3. Ovidius kan van Fabius 4.000 denariën vorderen, maar Fabius kan deze vordering afweren met de exceptie dat hij al betaald heeft.
  4. Ovidius kan van Fabius niets meer vorderen.

Vraag 5

Welke van de volgende overeenkomsten kwalificeert niet als reële overeenkomst?

  1. De bewaargeving (depositum).
  2. De bruiklening (commodatum).
  3. De verbruiklening (mutuum).
  4. De lastgeving (mandatum).

Vraag 6

Welke van de volgende stellingen is correct?

Ten aanzien van het tenietgaan van verbintenissen anders dan door nakoming kan men stellen dat:

  1. Kwijtschelding niet enkel bij formele overeenkomst, acceptilatio, maar tevens eenzijdig door het beding van niet opeising, pactum de non petendo, kan geschieden.
  2. Schuldvernieuwing, novatio, in iedere gewenste vorm kan plaatsvinden.
  3. Er sprake is van inbetalinggeving, in solutum datio, wanneer de schuldenaar de schuldeiser een andere dan de verschuldigde prestatie aanbiedt en de schuldeiser daarmee genoegen neemt.
  4. Een verbintenis in het algemeen door het overlijden van één van de partijen tenietgaat.

Vraag 7

Welke van onderstaande rechtsbetrekkingen valt niet onder de huur-verhuur (locatio conductio)?

  1. Vervoerder-vervoerde.
  2. Professor-student.
  3. Werkgever-werknemer.
  4. Aannemer-aanbesteder.

Vraag 8

Marius heeft een dure armband weggehaald bij zijn buurvrouw. Hij vreest dat zij deze bij hem zal vinden en geeft de armband daarom voorlopig in bewaring bij Porcius, die verder nergens vanaf weet. Na een tijdje vraagt hij Porcius hem de armband terug te geven. Porcius weigert dit. Welke van onderstaande stellingen is correct?

  1. Porcius heeft een retentierecht ten opzichte van Marius omdat deze niet de eigenaar is.
  2. Zolang de eigenaar zich niet gemeld heeft, kan Marius afgifte van de armband eisen met de reivindicatio.
  3. Marius heeft een ouder/sterker recht dan Porcius en kan dus afgifte eisen met de actio Publiciana, de actie van de verjaringsbezitter.
  4. Marius kan afgifte van de armband eisen met de de actio depositi, de actie uit bewaargeving, ook al is hij niet de eigenaar van de armband.

Vraag 9

Quintinus verhuurt zijn woning aan Secundus voor een periode van 3 jaar. Na een jaar verkoopt Quintinus de woning aan Titus, die er direct in wil trekken. Welke van onderstaande stellingen is correct?

  1. Quintinus pleegt wanprestatie tegenover Secundus zodra hij de woning aan Titus levert – om hem de eigendom ervan te verschaffen - gezien de regel ‘koopt breekt huur'.
  2. Quintinus pleegt wanprestatie tegenover Titus zodra hij de woning aan hem levert - om hem de eigendom ervan te verschaften - zonder hem mede te delen dat het om een woning in verhuurde staat gaat.
  3. Door de woning te verkopen binnen de termijn dat deze nog verhuurd is, pleegt Quintinus wanprestatie tegenover Titus gezien regel ‘koop breekt geen huur'.
  4. Door de woning te verkopen binnen de termijn dat deze nog verhuurd is, pleegt Quintinus wanprestatie tegenover Secundus gezien de regel ‘koop breekt huur'.

Vraag 10

Drusus en Pompeius komen overeen dat Drusus zijn koe (res nec mancipi) aan Pompeius zal lenen. Afgesproken wordt dat Pompeius de koe drie dagen later zal komen ophalen bij Drusus. Een paar uur na het sluiten van de overeenkomst komt de rijke Aarian op bezoek bij Drusus, die de koe graag wilt kopen voor een schitterend bedrag. Drusus geeft toe en verkoopt de koe aan Aarian. Deze betaalt direct en neemt de koe mee naar zijn stal.

Al snel krijgt Drusus spijt van zijn ondoordachte besluit. Hij vertrekt naar de stal van Aarian en neemt de makke koe weer mee naar huis. Vervolgens geeft hij hem te leen aan Pompeius.

Welke actie kan door Aarian worden ingesteld tegen Drusus?

  1. Alleen de actie uit diefstal, actio furti.
  2. De actie uit diefstal, actio furti, enerzijds én de condictio furtiva of de revindicatie anderzijds.
  3. De actie uit diefstal, actio furti, de condictio furtiva én de revindicatie.
  4. De actie uit diefstal, actio furti, en de actie uit koop, actio empti.

Vraag 11

Welke van de volgende stellingen ten aanzien van de actie uit onverschuldigde betaling zijn correct?

  1. De actie uit onverschuldigde betaling (condictio indebiti) kan enkel slagen als de eiser zich kan beroepen op dwaling.
  2. De actie uit onverschuldigde betaling (condictio indebiti) is een subsidiaire actie: deze kan pas worden ingesteld als er geen ander rechtsmiddel ten dienste staat.
    1. I en II zijn onjuist.
    2. Alleen I is juist.
    3. Alleen II is juist.
    4. I en II zijn juist.

Vraag 12

Voor zijn trouwfeest mocht Melchior het dure servies van Paulinus lenen. Ze spreken af dat hij het servies de dag erna zal terugbrengen. Als hij op de bewuste dag op weg is naar het huis van Paulinus komt hij hem met zijn vrouw tegen. Paulinus geeft aan dat ze er een dagje op uit gaan en het servies niet aan wil nemen. Melchior gaat maar weer terug naar zijn eigen huis, maar wordt onderweg met geweld bestolen. Ook het servies wordt hem afgepakt. Als Paulinus dit hoort, spreekt hij Melchior in rechte aan tot teruggave van het servies. Welke van de volgende stellingen is correct?

  1. Omdat Melchior het servies onder zijn hoede had, wordt het incident beschouwd als een geval van verduistering en zal Melchior tweemaal de waarde van het servies aan Paulinus moeten vergoeden.
  2. Omdat hij Melchior eerst in gebreke had moeten stellen, wordt Paulinus geen rechtsingang verleend.
  3. Omdat Melchior het servies door overmacht niet meer kan teruggeven, kan hij zich tegen de vordering van Paulinus verweren door zich te beroepen op de goede trouw of de exceptio doli (exceptie van de onbehoorlijkheid) op te werpen.
  4. Omdat Melchior niet zorgvuldigheid genoeg heeft gehandeld, zal hij Paulinus een schadevergoeding moeten betalen ter hoogte van de waarde van het servies.

Vraag 13

Paulina spreekt met Aurora af dat zij, Paulina, haar gouden ketting zal ruilen tegen de gouden armband die eigendom van Aurora is. Om wat voor soort overeenkomst gaat het?

  1. Een reële, eenzijdige overeenkomst; de partij die gepresteerd heeft kan van de wederpartij nakoming vorderen of een condictie tegen de wederpartij instellen.
  2. Een formele, wederkerige overeenkomst; nakoming kan pas afgedwongen worden zodra één der partijen heeft gepresteerd.
  3. Een consensuele, onvolmaakt wederkerige overeenkomst; de partij die gepresteerd heeft kan naar keuze van de wederpartij nakoming vorderen of een condictie instellen.
  4. Een consensuele, onvolmaakt wederkerige overeenkomst; nakoming kan pas afgedwongen worden zodra één der partijen heeft gepresteerd.

Vraag 14

In het tijdperk van keizer Augustus leent Leontina een geldbedrag van 6.000 denariën aan haar schoonzusje Minerva. Ze spreken af dat Minerva het bedrag na 10 maanden zal terugbetalen. Deze termijn verstrijkt en Leontina vordert zowel terugbetaling van het geleende bedrag als betaling van rente van Minerva. Welke van de volgende stellingen is correct?

  1. Mutuum (verbruikleen) is een overeenkomst van strikt recht (stricti iuris), wat betekent dat Leontina geen betaling van rente van Minerva kan vorderen.
  2. Uit mutuum (verbruikleen) is één verbintenis ontstaan, welke Minerva verplicht tot het terugbetalen van een gelijke hoeveelheid geld en niet tot betaling van rente.
  3. Mutuum (verbruikleen) wordt als onvolmaakt wederkerige overeenkomst beheerst door de goede trouw; op grond van deze goede trouw kan Leontina betaling van een redelijke rente vorderen.
  4. Uit mutuum (vertruikleen) zijn twee verbintenissen ontstaan, welke Minerva verplichten tot het teruggeven van een gelijke hoeveelheid geld en tot betaling van rente.

Vraag 15

In het tijdperk van keizer Augustus leent Leontina een geldbedrag van 6.000 denariën aan haar schoonzusje Minerva. Ze spreken af dat Minerva het bedrag na 10 maanden zal terugbetalen. Als Minerva na het verstrijken van de 10 maanden de lening niet terugbetaald, dan kan Leontina de 6.000 denariën opeisen met:

  1. De actio praescriptis verbis (actie uit onbenoemd contract).
  2. De actie uit mutuum (verbruikleen).
  3. De condictio indebiti (actie uit onverschuldigde betaling).
  4. De condictio (actie uit ongerechtvaardigde verrijking).

Vraag 16

Fruitteler Aurelius heeft zijn pols gebroken en laat zijn neef Blasius bij stipulatie beloven dat deze hem zal helpen bij het plukken van de appels. Omdat hij bang is dat Blasius niet op tijd zal beginnen, laat hij zich bij stipulatie ook een boetebetaling van 20 zilverstukken beloven als hij, Blasius, niet op het afgesproken tijdstip aanwezig is. Welke van de volgende stellingen is correct?

  1. Omdat de actio ex stipulatu (de actie uit stipulatie) een actie van streng recht is, kan Aurelius, als Blasius niet op tijd verschijnt, enkel schadevergoeding wegens wanprestatie eisen.
  2. Als Blasius niet op het afgesproken tijdstip verschijnt, kan Aurelius schadevergoeding uit wanprestatie eisen vermeerderd met de boete van 20 zilverstukken.
  3. Door de dubbele stipulatie is een alternatieve verbintenis ontstaan op grond waarvan Aurelius kan kiezen tussen hetzij nakoming hetzij de boete.
  4. Als Blasius niet op het afgesproken tijdstip verschijnt, kan Aurelius de boete opeisen, maar geen nakoming vorderen van de verplichting om te helpen bij de appelpluk.

Vraag 17

Livius koopt van Ursinus een koe onder het beding dat hij (Livius) de koe binnen vijf dagen terug mag geven wanneer deze niet aan de verwachtingen voldoet (pactum displicentiae). Ursinus bedingt het recht om de overeenkomst als niet gesloten te beschouwen wanneer de koopsom niet binnen veertien dagen is voldaan (lex commissoria). Welke van onderstaande stellingen ten aanzien van deze bedingen is correct?

  1. De koop op proef is niet rechtsgeldig, maar het vervalbeding wel.
  2. Het vervalbeding kan niet rechtsgeldig worden overeengekomen, maar de koop op proef wel.
  3. Beide bedingen kunnen rechtsgeldig worden overeengekomen.
  4. Beide bedingen zijn niet rechtsgeldig.

Vraag 18

Wat voor soort verbintenis ontstaat uit een noxale actie?

  1. Een facultatieve verbintenis, waarbij de schuldeiser mag bepalen of hij het geschatte schadebedrag of het schadetoebrengend voorwerp als vergoeding wenst.
  2. Een facultatieve verbintenis, waarbij de schuldenaar aan zijn verplichting kan voldoen door een andere prestatie te verrichten dan de overeengekomene.
  3. Een alternatieve verbintenis, waarbij de schuldenaar aan zijn verplichting kan voldoen door een andere prestatie te verrichten dan de overeengekomene.
  4. Een alternatieve verbintenis, waarbij de schuldeiser mag bepalen of hij het geschatte schadebedrag of het schadetoebrengend voorwerp als vergoeding wenst.

Vraag 19

Welke van onderstaande stellingen ten aanzien van de condictio indebiti, de actie uit onverschuldigde betaling, is niet correct?

  1. Een actie uit onverschuldigde betaling kan enkel worden ingesteld als de betaling op grond van dwaling heeft plaatsgevonden.
  2. Een actie uit onverschuldigde betaling kan enkel slagen als de verplichting tot betaling nooit heeft bestaan.
  3. Een actie uit onverschuldigde betaling kan zowel een zaak als geld betreffen.
  4. Een actie uit onverschuldigde betaling kan enkel worden ingesteld als er geen ander rechtsmiddel open staat.

Vraag 20

Felix en Vitus hebben een overeenkomst van maatschap gesloten tot het houden van pluimvee. Vitus brengt zijn best leggende kip, Tokkus, in. Felix regelt de verblijven en verplicht zich goed te zorgen voor Tokkus. Felix heeft van zijn broer Gnaeus een slaaf in bruikleen gekregen die helpt bij het verzorgen van het pluimvee. Op een dag is de slaaf druk aan het voeren als Tokkus hem plots aanvalt en flink in zijn armen pikt. De slaaf gaat door het lint en doodt de kip. Welke actie kan Felix instellen?

  1. Felix heeft tegen Gnaeus een actie uit bruikleen (actio commodati).
  2. Felix heeft tegen Gnaeus een actie uit zaaksbeschadiging (actio ex lege Aquilia).
  3. Felix heeft tegen Vitus de actie uit maatschap (actio pro socio), omdat Vitus niet aan zijn verplichtingen kan voldoen.
  4. Felix heeft tegen Vitus een actie uit dierschade (actio de pauperie).

Vraag 21

Felix en Vitus hebben een overeenkomst van maatschap gesloten tot het houden van pluimvee. Vitus brengt zijn best leggende kip, Tokkus, in. Felix regelt de verblijven en verplicht zich goed te zorgen voor Tokkus. Felix heeft van zijn broer Gnaeus een slaaf in bruikleen gekregen die helpt bij het verzorgen van het pluimvee. Op een dag is de slaaf druk aan het voeren als Tokkus hem plots aanvalt en flink in zijn armen pikt. De slaaf gaat door het lint en doodt de kip. Welke mogelijkheid heeft Gnaeus ter verhaal van zijn schade?

  1. Gnaeus heeft geen actie omdat zijn slaaf geen rechtssubject is.
  2. Gnaeus heeft een actie uit dierschade (actio de pauperie) tegen Felix omdat hij goed voor de kip moest zorgen.
  3. Gnaeus heeft een actie uit dierschade (actio de pauperie) tegen Vitus, omdat het zijn kip is.
  4. Gnaeus heeft een actie uit dierschade (actio de pauperie) tegen allebei de maten gezamenlijk omdat de kip in de maatschap was ingebracht.

Vraag 22

Felix en Vitus hebben een overeenkomst van maatschap gesloten tot het houden van pluimvee. Vitus brengt zijn best leggende kip, Tokkus, in. Felix regelt de verblijven en verplicht zich goed te zorgen voor Tokkus. Felix heeft van zijn broer Gnaeus een slaaf in bruikleen gekregen die helpt bij het verzorgen van het pluimvee. Op een dag is de slaaf druk aan het voeren als Tokkus hem plots aanvalt en flink in zijn armen pikt. De slaaf gaat door het lint en doodt de kip. Welke mogelijkheid heeft Vitus?

  1. Vitus kan tegen Gnaeus geen actie instellen omdat hij niet met Gnaeus gehandeld heeft; de handelende maat is Felix, die een bruikleenovereenkomst met betrekking tot de slaaf heeft afgesloten.
  2. Vitus heeft tegen Gnaeus de actie uit zaaksbeschadiging (actio ex lege Aquilia). Gnaeus kan als hij daar de voorkeur aan geeft de slaaf afstaan aan degene die hem onder zich had (Felix).
  3. Vitus heeft tegen Felix de actie uit maatschap (actio pro socio), omdat Felix niet goed op de kip heeft gepast; de maatschap is echter niet ontbonden.
  4. Vitus heeft tegen Gnaeus de actie uit zaaksbeschadiging (actio ex lege Aquilia). Gnaeus kan als hij daar de voorkeur aan geeft de slaaf aan Vitus afstaan.

Vraag 23

Aurelius legateert de vordering die hij op Corvinus heeft aan Blasius. De zoon en erfgenaam van Aurelius komt zijn verplichting aan Blasius na middels lastgeving tot inning (lastgeving in het eigen belang). Corvinus komt hier achter. Wat is correct?

  1. Blasius kan de vordering op Corvinus opeisen met de actie van de lasthebber, de actio mandata contraria.
  2. Blasius kan de vordering op Corvinus opeisen met de actie van de lastgever, de actio mandata directa.
  3. Blasius kan de vordering op Corvinus in eigen naam opeisen met een actio utilis, een actie met een fictie.
  4. Blasius kan de vordering op Corvinus in naam van Aurelius opeisen met een actio utilis, een actie met een fictie.

Vraag 24

Gallus heeft een zaaimachine gehuurd van handelaar Porcius, welke aan hem is afgegeven. Een week later sluit Porcius ten aanzien van dezelfde machine een tweede huurovereenkomst, deze keer met Justus. Justus vordert afgifte van de machine van Gallus. Moet Gallus de machine afstaan?

  1. Nee, Gallus kan zich verweren tegen de vordering van Justus, omdat Porcius na het sluiten van de eerste huurovereenkomst niet meer in staat is om een tweede huurovereenkomst te sluiten.
  2. Ja, Gallus kan zich niet verweren tegen de vordering van Justus, omdat Porcius ondanks het sluiten van de eerste huurovereenkomst nog steeds in staat was om een tweede huurovereenkomst te sluiten.
  3. Ja, Gallus kan zich niet verweren tegen de vordering van Justus, omdat het recht van Gallus alleen tegen zijn contractspartij Porcius werkt.
  4. Nee, Gallus kan zich verweren tegen de vordering van Justus, omdat Justus niet over een zakelijke rechtsvordering beschikt.

Vraag 25

Aurelius heeft een vordering van 1.000 denariën op Blasius uit een lening. Hij laat Blasius weten dat hij het bedrag moet betalen aan Secundus, zijn huisbankier. Blasius gaat naar diens kantoor en stuit daar op Manlius en niet op Secundus. Hij denkt echter dat het om Secundus gaat en geeft het bedrag aan hem. Later ontdekt Blasius hoe het werkelijk in elkaar steekt. Welke stelling is correct?

  1. Blasius is bevrijd van zijn schuld bij Aurelius, omdat hij in opdracht van Aurelius aan een ander heeft betaald.
  2. Blasius is niet bevrijd van zijn schuld bij Aurelius, omdat hij niet aan Secundus heeft betaald.
  3. Blasius is niet bevrijd van zijn schuld bij Aurelius, omdat hij alleen aan zijn eigen schuldeiser kan betalen.
  4. Blasius is bevrijd van zijn schuld bij Aurelius, omdat hij te goeder trouw aan Manlius heeft betaald.

Vraag 26

Fabius heeft een vracht stenen verkocht aan Maurus voor een bedrag van 300 denariën. Maurus weet dat Fabius een even grote schuld heeft bij Sergius en betaalt daarom ten behoeve van Fabius de koopprijs voor de stenen direct aan Sergius. Welke stelling is correct?

  1. De schuld van Maurus aan Fabius is door betaling teniet gegaan, omdat een schuldenaar te allen tijde mag betalen aan de schuldeiser van zijn schuldeiser.
  2. De schuld van Fabius aan Sergius is niet door betaling teniet gegaan, omdat een schuldenaar altijd aan zijn schuldeiser moet betalen.
  3. De schuld van Fabius aan Sergius is door betaling teniet gegaan, omdat elke willekeurige derde de schuld van een schuldenaar kan voldoen.
  4. De schuld van Maurus aan Fabius is niet door betaling teniet gegaan, omdat een willekeurige derde de schuld van een schuldenaar niet kan voldoen.

Vraag 27

Ancus heeft een zeer productieve melkkoe. De koe krijgt twee kalfjes en Balbus koopt er eentje. De verkoper mag kiezen welk kalfje geleverd zal worden. Voordat deze keuze gemaakt is, sterft een van de kalfjes plots. Balbus vordert nu afgifte van het andere kalfje. Is Ancus hiertoe verplicht?

  1. Ja, want het levende kalfje kan nog steeds worden geleverd.
  2. Ja, want door het overlijden van het kalfje is een facultatieve verbintenis ontstaan.
  3. Nee, want de schuldenaar mag kiezen dat de verbintenis strekte tot levering van het overleden kalfje.
  4. Nee, want het wegvallen van de keuzemogelijkheid heeft als gevolg dat de verbintenis teniet is gegaan.

Vraag 28

Augustus en Septimus zijn uit een lening de hoofdelijke schuldeisers van Macarius voor een bedrag van 6.000 denariën. Augustus en Sentimus hebben afgesproken dat alleen Sentimus over zal gaan tot inning van het bedrag. Ondanks deze afspraak spreekt Augustus Macarius aan tot betaling van het volledige bedrag. Macarius is op de hoogte van de betreffende afspraak en weigert te betalen. Welke stelling is correct?

  1. De vordering van Augustus zal slagen, zij het slechts voor het bedrag van 3.000 denariën.
  2. De vordering van Augustus zal niet slagen, omdat hij zich schuldig maakt aan wanprestatie jegens Septimus.
  3. De vordering van Augustus zal niet slagen, omdat hij zich gedraagt in strijd met de redelijkheid en billijkheid (bona fides).
  4. De vordering van Augustus zal slagen voor het volledige bedrag van 6.000 denariën.

Vraag 29

Ennius heeft 20.000 denariën uitgeleend aan - de hoofdelijke schuldenaren - Atticus en Cicero. Voordat de lening is terugbetaald, sterft Atticus. Hij laat twee erfgenamen achter, Eros en Gnaeus. Van wie kan Ennius welk bedrag vorderen?

Gaius heeft 10.000 HS uitgeleend aan Nero en Ofelia als hoofdelijke schuldenaren. Voordat het bedrag is terugbetaald aan Gaius overlijdt Nero onder achterlating van twee erfgenamen, Publius en Quintus. Van wie kan Gaius welk bedrag in rechte opeisen?

  1. Ennius kan 20.000 denariën opeisen van Cicero, of Eros, of Gnaeus.
  2. Ennius kan 10.000 denariën opeisen van Cicero, en 5.000 denariën van Eros, en 5.000 denariën van Gnaeus.
  3. Ennius kan 20.000 denariën opeisen van Cicero, of 10.000 denariën van Eros en 10.000 denariën van Gnaeus.
  4. Ennius kan 10.000 denariën opeisen van Cicero, en 10.000 denariën opeisen van Eros of Gnaeus.

Vraag 30

Ten aanzien van welke bron van verbintenissen is het van belang of de wil van partijen gericht is op het ontstaan van een verbintenis?

  1. Onrechtmatige daad.
  2. Zaakwaarneming.
  3. Onverschuldigde betaling.
  4. Schenking.

Vraag 31

Caelius heeft zijn woning verkocht en geleverd aan Vita onder het beding dat de eigendom van de woning aan hem zal terugvallen bij het overlijden van Vita. Hoe wordt een dergelijk beding geconstrueerd naar Romeins recht?

  1. Als een overdracht onder opschortende tijdsbepaling.
  2. Als een overdracht onder opschortende voorwaarde.
  3. Als een overdracht onder ontbindende tijdsbepaling
  4. Als een overdracht onder ontbindende voorwaarde.

Vraag 32

Timmerman Hortensius heeft een klus aangenomen van aannemer Drusus. Ter uitvoering van deze opdracht moet hij hout inkopen bij Gratian. Hortensius en Drusus hebben afgesproken dat de opdrachtgever alle leveranciers van benodigdheden zal betalen op basis van de facturen die Hortensius indient. Als de klus afgerond is en Hortensius betaalt is voor zijn werkzaamheden, vordert Gratian van Hortensius betaling van het geleverde hout. Hortensius verwijst hem door naar Drusus, omdat hij had toegezegd te betalen voor alle benodigdheden. Drusus staat er financieel echter slecht voor. Van wie kan Gratian betaling vorderen voor het hout?

  1. Gratian kan haar vordering slechts instellen tegen Drusus, omdat er in dit geval sprake is van schuldoverneming.
  2. Gratian kan haar vordering slechts instellen tegen Hortensius, omdat de overeenkomst tussen Hortensius en Drusus ten aanzien van Gratian geen werking heeft.
  3. Gratian kan kiezen tussen het aanspreken van Hortensius en Drusus, omdat Hortensius in opdracht van Drusus het hout heeft gekocht.
  4. Gratian kan kiezen tussen het aanspreken van Hortensius en Drusus, omdat zij door hun overeenkomst hoofdelijk aansprakelijk zijn geworden jegens de leveranciers.

Vraag 33

Welke betaling geldt niet als een bevrijdende betaling?

  1. Betaling die wordt bekrachtigd door de schuldeiser.
  2. Betaling te goeder trouw aan de vermeende schuldeiser.
  3. Inbetalinggeving aan de schuldeiser.
  4. Betaling aan een ander in opdracht van de schuldeiser.

Vraag 34

Balba en Dido zijn de hoofdelijke schuldeisers van Laurentius tot betaling van 2.500 denariën uit een lening. Laurentius verkoopt op een dag zijn paard aan Dido voor de koopprijs van 2.500 denariën. Ze spreken af dat betaling niet hoeft, omdat Laurentius hetzelfde bedrag aan Dido verschuldigd is. Vervolgens wordt Laurentius in gebreke gesteld door Balba. Hij weigert te betalen, omdat hij meent dat er geen schuld meer openstaat. Welke stelling is correct?

Xenophon en Zenobia zijn de hoofdelijke crediteuren van Aulus tot betaling van 12.000 HS uit geldleen. Op zekere dag verkoopt Aulus een paar dromedarissen aan Zenobia voor de prijs van 12.000 HS. Aulus en Zenobia spreken af de zaak met gesloten beurzen af te doen, omdat Aulus 12.000 HS uit geldlening verschuldigd is aan Zenobia. Enige tijd nadien wordt Aulus in gebreke gesteld door Xenophon. Hij weigert aan die sommatie te voldoen, met het argument dat hij niets meer is verschuldigd. Welke stelling is juist?

  1. Laurentius kan geen verweren ontlenen aan de afspraak die hij met Dido heeft gemaakt, omdat overeenkomsten enkel tussen partijen werken.
  2. Laurentius kan geen verweren ontlenen aan de afspraak die hij met Dido heeft gemaakt, omdat de schuld van Dido uit een andere overeenkomst voortvloeit dan die van Laurentius.
  3. Laurentius kan zich niet succesvol beroepen op de afspraak die hij met Dido heeft gemaakt, omdat een hoofdelijke schuldeiser niet bevoegd is om betaling in ontvangst te nemen buiten medewerking van de andere hoofdelijke schuldeiser.
  4. Laurentius kan zich beroepen op de afspraak die hij met Dido heeft gemaakt, omdat hierdoor zijn schuld door verrekening is tenietgegaan.

Vraag 35

De Romeinse schipper en tarwehandelaar heeft zijn vrachtschip met lading tarwe verkocht aan Naevius. Het schip met lading zal worden afgeleverd in de haven van Portus. Tijdens de reis komt het schip in een zware storm terecht, waardoor deze met lading en al zinkt. Als Naevius dit hoort, weigert hij ook maar iets te betalen. Wat geldt ten aanzien van deze situatie?

  1. Allebei de koopovereenkomsten zijn door overmacht ontbonden en Naevius is niets meer verschuldigd.
  2. De koopovereenkomst met betrekking tot het vrachtschip is door overmacht ontbonden, maar Naevius moet wel de koopprijs van de tarwe betalen.
  3. De koopovereenkomst met betrekking tot de tarwe blijft in stand en Naevius moet tevens de koopprijs van het vrachtschip betalen.
  4. De koopovereenkomst met betrekking tot de tarwe is door overmacht ontbonden, maar Naevius moet wel de koopprijs van het vrachtschip betalen.

Vraag 36

Welke obligatoire overeenkomst kwalificeert naar Romeins recht niet als een consensueel contract?

  1. Ruil (permutatio).
  2. Huur (locatio conductio).
  3. Koop (emptio venditio).
  4. Maatschap (societas).

Vraag 37

Honorius spreekt met Mars af dat hij zijn ezel aan Mars in bruikleen zal geven. Voordat het dier door Mars is opgehaald, overlijdt het tijdens een stalbrand, welke is veroorzaakt door een knecht van Honorius die vergeten was een fakkel te doven. Mars had de ezel in verband met werkzaamheden hard nodig en zit nu met zijn handen in het haar. Welke mogelijkheid heeft hij?

  1. Mars kan Honorius niet aanspreken omdat de ezel door overmacht is omgekomen en Honorius geen andere ezel ter beschikking heeft.
  2. Mars kan Honorius aanspreken omdat de redelijkheid en billijkheid (bona fides) tevens van toepassing is op precontractuele verhoudingen.
  3. Mars kan Honorius niet aanspreken omdat er geen overeenkomst van bruikleen tot stand is gekomen.
  4. Mars kan Honorius aanspreken omdat een bruikleengever in moet staan voor de allergrootste zorgvuldigheid (custodia).

Vraag 38

De zeer vermogende Constantyn krijgt van zijn beste vriend, Livius, de vraag of hij hem geld wil lenen voor een investering die hij wilt doen. Constantyn vindt dit prima, maar alleen tegen een redelijke rente. Hoe kan Constantyn de afspraak over de rentebetaling het beste construeren naar Romeins recht?

  1. Constantyn moet de rente bij een afzonderlijke stipulatie door Livius laten toezeggen naast de overeenkomst van geldlening.
  2. Constantyn moet een toegevoegd beding (pactum adiectum) maken bij de overeenkomst van geldlening (een afzonderling beding wordt niet meegenomen bij een beoordeling naar het strenge recht).
  3. Constantyn moet de overeenkomst van geldlening construeren als een overeenkomst van huur en verhuur van het geld (locatio conductio).
  4. Constantyn hoeft niets te doen, omdat de overeenkomst van geldlening sowieso wordt getoetst aan de goede trouw (bona fides).

Vraag 39

Aarian wil een reis door Europa gaan maken en geeft zijn met diamanten ingelegde ring in bewaring aan Cassianus. Als hij terug is gekeerd van zijn reis, komt hij erachter dat Cassianus zijn vrouw de ring liet dragen en zij hem verloren is. Cassianus vergoedt de schade. Even later komt Aarian in de stad iemand tegen die zijn ring draagt, Sidonius. Sidonius is bijzonder vriendelijk en geeft de ring af aan Aarian. Cassianus hoort hiervan en vraagt zich af met welke rechtsvordering hij de aan Aarian uitgekeerde schadevergoeding kan terugvorderen?

  1. Met de vordering wegens het uitblijven van een wederprestatie (condictio causa data causa non secuta).
  2. Met de vordering wegens het wegvallen van een rechtsgrond (condictio sine causa).
  3. Met de vordering uit onzedelijke oorzaak (condictio ob turpem causam).
  4. Met de vordering uit onverschuldigde betaling (condictio indebiti).

Open vragen

Vraag 1

Lucius vertelt Marcus dat hij smoorverliefd is op diens slavin Juno. Het lukt hem Marcus ertoe te bewegen dat hij Juno vrij zal laten tegen een vooraf afgesproken geldbedrag. Lucius overhandigt Marcus het bedrag, maar de liefde bekoelt snel en hij bedenkt zich nog voordat Marcus Juno heeft vrijgelaten. Hij vraagt Marcus om het door hem betaalde geldbedrag aan hem terug te geven.

Hoe wordt de tussen Lucius en Marcus gesloten overeenkomst gekwalificeerd?

Vraag 2

Lucius vertelt Marcus dat hij smoorverliefd is op diens slavin Juno. Het lukt hem Marcus ertoe te bewegen dat hij Juno vrij zal laten tegen een vooraf afgesproken geldbedrag. Lucius overhandigt Marcus het bedrag, maar de liefde bekoelt snel en hij bedenkt zich nog voordat Marcus Juno heeft vrijgelaten. Hij vraagt Marcus om het door hem betaalde geldbedrag aan hem terug te geven.

Welke actie staat Lucius tot zijn beschikking wanneer Marcus weigert het geldbedrag terug te geven?

Vraag 3

Octavius heeft een vordering van 9.000 denariën (een Romeinse munteenheid) op Pontius. Tot zekerheid van betaling van deze vordering is een hypotheekrecht gevestigd op het huis van Pontius. Octavius komt met Quintilius overeen dat de vordering die hij op Pontius heeft aan Quintilius geleverd zal worden. Gezamenlijk verzoeken zij Pontius of hij instemt met deze schuldeisersvervanging. Pontius gaat akkoord, waardoor er een overeenkomst tot schuldvernieuwing (novatio) tot stand komt. Na verloop van tijd verzuimt Pontius zijn schuld terug te betalen en verzoekt Quintilius tot executie van het huis van Pontius.

Kan Pontius zich succesvol verzetten tegen de executoriale verkoop van zijn huis? Zo ja, op basis van welke rechtsgrond?

Vraag 4

Octavius heeft een vordering van 9.000 denariën (een Romeinse munteenheid) op Pontius. Tot zekerheid van betaling van deze vordering is een hypotheekrecht gevestigd op het huis van Pontius. Octavius komt met Quintilius overeen dat de vordering die hij op Pontius heeft aan Quintilius geleverd zal worden. Gezamenlijk verzoeken zij Pontius of hij instemt met deze schuldeisersvervanging. Pontius gaat akkoord, waardoor er een overeenkomst tot schuldvernieuwing (novatio) tot stand komt. Na verloop van tijd verzuimt Pontius zijn schuld terug te betalen en verzoekt Quintilius tot executie van het huis van Pontius.

Bestaat er binnen het Romeinse recht nog een andere mogelijkheid om de opbrengst van een vordering aan een ander dan de oorspronkelijke schuldeiser toe te laten komen? Zo ja, wat zijn de belangrijkste verschillen met de schuldvernieuwing (novatio)?

Vraag 5

De akkerbouwer Tadius heeft de gehele graanopbrengst van het jaar verkocht aan Justus. De opbrengst bedraagt 45 zakken graan. De zakken staan opgeslagen in de schuur van Tadius. Na een aantal maanden verzoekt hij Justus om het graan op te komen halen. Justus geeft echter aan dat hij niet genoeg ruimte heeft voor al het graan. Tadius heeft inmiddels een andere oogst verkocht aan Modius, waardoor hij de zakken zelf nodig heeft.

Hoe kan Tadius zich ontdoen van het graan, zonder zijn verplichtingen jegens Justus te schenden?

Vraag 6

De akkerbouwer Tadius heeft de gehele graanopbrengst van het jaar verkocht aan Justus. De opbrengst bedraagt 45 zakken graan. De zakken staan opgeslagen in de schuur van Tadius. Na een aantal maanden verzoekt hij Justus om het graan op te komen halen. Justus geeft echter aan dat hij niet genoeg ruimte heeft voor al het graan. Tadius heeft inmiddels een andere oogst verkocht aan Modius, waardoor hij de zakken zelf nodig heeft.

Wie draagt in casu het risico voor de opgeslagen zakken graan? Licht nader toe.

Vraag 7

Aurelia overhandigt, in de veronderstelling dat zij handelt uit naam van een schenkingsbelofte die haar recentelijk overleden zoon Marius heeft gedaan, een bedrag van 7.000 denariën (een Romeinse munteenheid) aan Cassius. Kort hierna overlijdt ook Cassius. Hij laat twee zonen als erfgenamen na, Lollius en Dillius, die zijn nalatenschap vol en zuiver hebben aanvaard, maar nog niet hebben verdeeld. Lollius en Dillius besteden 7.0000 denariën, die zij gevonden hebben in de boekenkast van Cassius, aan een grafmonument ter nagedachtenis van Cassius. Een week later komt Aurelia erachter dat haar overleden zoon Marius nooit een schenkingsbelofte aan de inmiddels ook overleden Cassius had gedaan.

Is er tussen Aurelia en Cassius een overeenkomst tot stand gekomen? Zo ja, welke?

Vraag 8

Wat is de betekenis van de Romeinsrechtelijke stelregel mora perpetuat obligationem (verzuim bestendigt de verbintenis)?

Vraag 9

Fabius is eigenaar van een enorme vissersboot. Hij heeft Oppius als kapitein in dienst genomen. Fabius geeft Oppius een volmacht om namens hem, voor het behoud van de boot, noodzakelijke rechtshandelingen te verrichten.

Tijdens een hevige orkaan loopt de boot veel schade op en moet hij in een dichtbij gelegen haven noodgedwongen worden gerepareerd. Oppius geeft opdracht om de noodzakelijke herstelwerkzaamheden te verrichten en doet dit op eigen naam. Hij maakt dus niet kenbaar aan de haven dat hij handelt voor rekening van iemand anders. Oppius is echter niet in staat de kosten te betalen en leent een flink bedrag bij een kennis van hem. Hij besluit het bedrag zelf te houden en gaat er met gerepareerde vissersboot en al vandoor. De haven en de kennis van Oppius onderzoeken welke mogelijkheden zij hebben om hun vermogensverlies te verhalen op Fabius.

Is er voor de kennis van Oppius een mogelijkheid om een actie in te stellen tegen Fabius. Zo ja, op welke grond?

Vraag 10

Fabius is eigenaar van een enorme vissersboot. Hij heeft Oppius als kapitein in dienst genomen. Fabius geeft Oppius een volmacht om namens hem, voor het behoud van de boot, noodzakelijke rechtshandelingen te verrichten.

Tijdens een hevige orkaan loopt de boot veel schade op en moet hij in een dichtbij gelegen scheepswerf noodgedwongen worden gerepareerd. Oppius geeft opdracht om de noodzakelijke herstelwerkzaamheden te verrichten en doet dit op eigen naam. Hij maakt dus niet kenbaar aan de scheepswerf dat hij handelt voor rekening van iemand anders. Oppius is echter niet in staat de kosten te betalen en leent een flink bedrag bij een kennis van hem. Hij besluit het bedrag zelf te houden en gaat er met gerepareerde vissersboot en al vandoor. De scheepswerf en de kennis van Oppius onderzoeken welke mogelijkheden zij hebben om hun vermogensverlies te verhalen op Fabius.

Is er voor de scheepswerf een mogelijkheid om een actie in te stellen tegen Fabius. Zo ja, op welke grond?

Vraag 11

Rufus heeft een vordering van 10.000 denariën (Romeinse munteenheid) op Salvius. Salvius heeft een duur schilderij als zekerheid in vuistpand gegeven aan Rufus. Salvius sterft kort daarna. Hij laat drie zonen als erfgenaam achter: Tettius, Umbrius en Varius. Zij hebben de nalatenschap volledig en zuiver aanvaard en zijn voor gelijke delen erfgenaam. Bij het verdelen van de boedel komt het schilderij ter sprake. Tettius krijgt deze toegedeeld en zal de volledige schuld aan Rufus betalen. Tettius komt de afspraak echter niet na: hij betaalt slechts een deel van de schuld en vordert ook nog eens afgifte van het schilderij van Rufus.

Beschikt Rufus over een actie om een vordering in te stellen tegen Tettius tot betaling van het resterende gedeelte van de schuld van Salvius?

Vraag 12

Rufus heeft een vordering van 10.000 denariën (Romeinse munteenheid) op Salvius. Salvius heeft een duur schilderij als zekerheid in vuistpand gegeven aan Rufus. Salvius sterft kort daarna. Hij laat drie zonen als erfgenaam achter: Tettius, Umbrius en Varius. Zij hebben de nalatenschap volledig en zuiver aanvaard en zijn voor gelijke delen erfgenaam. Bij het verdelen van de boedel komt het schilderij ter sprake. Tettius krijgt deze toegedeeld en zal de volledige schuld aan Rufus betalen. Tettius komt de afspraak echter niet na: hij betaalt slechts een deel van de schuld en vordert ook nog eens afgifte van het schilderij van Rufus.

Beschikt Rufus over een actie om een vordering tegen Umbrius of Varius in te stellen tot betaling van het resterende gedeelte van de schuld van Salvius?

Vraag 13

Amatius en Barrius hebben zich hoofdelijk borg gesteld voor de schuld van Calidius door middel van een overeenkomst (stipulatio). Calidius is 7.000 denariën verschuldigd aan Domitius. Calidius betaalt hierna 3.000 denariën aan Domitius om zijn schuld wat te verminderen. Wanneer de rest niet wordt voldaan, spreekt Domitius, Amatius en Barrius aan tot betaling. Amatius die niet op de hoogte is van de betaling betaald meteen 3.500 aan Domitius. Barrius weet ook niks van de reeds gemaakt betalingen door Calidius en betaald ook 3.500 aan Domitius. Een tijdje later komen ze er beide achter dat er reeds eerder in betaald.

Kan Amatius succesvol een rechtsvordering in te stellen tegen Domitius? Op welke grond en tot welk bedrag?

Vraag 14

Amatius en Barrius hebben zich hoofdelijk borg gesteld voor de schuld van Calidius door middel van een overeenkomst (stipulatio). Calidius is 7.000 denariën verschuldigd aan Domitius. Calidius betaalt hierna 3.000 denariën aan Domitius om zijn schuld wat te verminderen. Wanneer de rest niet wordt voldaan, spreekt Domitius, Amatius en Barrius aan tot betaling. Amatius die niet op de hoogte is van de betaling betaald meteen 3.500 aan Domitius. Barrius weet ook niks van de reeds gemaakt betalingen door Calidius en betaald ook 3.500 aan Domitius. Een tijdje later komen ze er beide achter dat er reeds eerder in betaald.

Kan Barrius een rechtsvordering in te stellen tegen Domitius? Op welke grond en tot welk bedrag?

Vraag 15

Amatius en Barrius hebben zich hoofdelijk borg gesteld voor de schuld van Calidius door middel van een overeenkomst (stipulatio). Calidius is 7.000 denariën verschuldigd aan Domitius. Calidius betaalt hierna 3.000 denariën aan Domitius om zijn schuld wat te verminderen. Wanneer de rest niet wordt voldaan, spreekt Domitius, Amatius en Barrius aan tot betaling. Amatius die niet op de hoogte is van de betaling betaald meteen 3.500 aan Domitius. Barrius weet ook niks van de reeds gemaakt betalingen door Calidius en betaald ook 3.500 aan Domitius. Een tijdje later komen ze er beide achter dat er reeds eerder in betaald.

Op welke rechtsgronden kon men op grond van een betaalde borg het geld terug vorderen op de hoofdschuldenaar?

Vraag 16

Axius heeft een veulen verkocht aan Grattius. Ondanks meerdere aanmaningen blijft Axius in gebreke aan zijn verplichtingen te voldoen. Grattius stelt uiteindelijk Axius in gebreke en sommeert hem binnen 10 dagen aan zijn verplichtingen te voldoen. Twaalf dagen later besluit Axius toch maar tot nakoming over te gaan en vertrekt hij met het veulen naar Grattius. Tijdens de reis naar de woning van Grattius botst de zwaar beschonken ruiter Horatius op het veulen. Axius raakt zwaar gewond en het veulen overlijdt ter plaatse.

Beschikt Axius naar Romeins recht over de mogelijkheid om zich succesvol te verweren tegen een vordering uit wanprestatie die Grattius tegen hem heeft ingesteld?

Vraag 17

Axius heeft een veulen verkocht aan Grattius. Ondanks meerdere aanmaningen blijft Axius in gebreke aan zijn verplichtingen te voldoen. Grattius stelt uiteindelijk Axius in gebreke en sommeert hem binnen 10 dagen aan zijn verplichtingen te voldoen. Twaalf dagen later besluit Axius toch maar tot nakoming over te gaan en vertrekt hij met het veulen naar Grattius. Tijdens de reis naar de woning van Grattius botst de zwaar beschonken ruiter Horatius op het veulen. Axius raakt zwaar gewond en het veulen overlijdt ter plaatse.

Beschikt Axius naar Romeins recht over de mogelijkheid om succesvol een rechtsmiddel in te stellen tegen Horatius en zo ja, welke?

Vraag 18

Antonius heeft Blassius aangesteld als filliaalhouder (institor) om voor hem een kroeg te exploiteren. Blassius koopt de alcoholische drank vaak van Crispus. Hij doet dit uitdrukkelijk namens Antonius, die hem gemachtigd heeft om deze overeenkomsten namens hem aan te gaan. Tussen Antonius en Blassius staat de afspraak dat Antonius de gekochte drank zal betalen. Wanneer Crispus al een paar keer geen betaling heeft ontvangen, spreekt hij Antonius hiertoe aan. Antonius blijkt er financieel slecht voor te staan, waardoor Crispus besluit Blassius aan te spreken.

Beschikt Blassius naar Romeins recht over een verweermiddel tegen de vordering van Crispus?

Vraag 19

K heeft zich door middel van stipulatie hoofdelijk borg gesteld voor de schuld die L aan M heeft. De schuld bedraagt 8.000 denariën (Romeinse munteenheid). Wanneer schuldeiser M na verloop van tijd nog altijd geen betaling heeft ontvangen, stelt hij K en L in gebreke. Ondertussen is K overleden. Hij laat twee erfgenamen achter, Q en R, die elk voor gelijke delen zijn ingesteld tot erfgenamen en de nalatenschap van K vol en zuiver hebben aanvaard. M verlangt nu, nadat hij L zonder succes heeft aangesproken, van Q betaling van het gehele bedrag van 8.000 denariën.

Wanneer Q het gevorderde bedrag vrijwillig voldoet aan M, kan hij dan met succes een rechtsmiddel instellen tegen R en zo ja, op welke grond?

Vraag 20

K heeft zich door middel van stipulatie hoofdelijk borg gesteld voor de schuld die L aan M heeft. De schuld bedraagt 8.000 denariën (Romeinse munteenheid). Wanneer schuldeiser M na verloop van tijd nog altijd geen betaling heeft ontvangen, stelt hij K en L in gebreke. Ondertussen is K overleden. Hij laat twee erfgenamen achter, Q en R, die elk voor gelijke delen zijn ingesteld tot erfgenamen en de nalatenschap van K vol en zuiver hebben aanvaard. M verlangt nu, nadat hij L zonder succes heeft aangesproken, van Q betaling van het gehele bedrag van 8.000 denariën.

Wanneer Q het gevorderde bedrag vrijwillig voldoet aan M, kan hij dan met succes een rechtsmiddel instellen tegen L en zo ja, op welke grond?

Vraag 21

Marcus stelt een testament op waarin hij zijn enige kind Laverna tot erfgename benoemd. Zijn neef Theodotus krijgt twee legaten: per damnatielegaat de slavin Victoria en een armband per vindicatielegaat. Drie weken nadat het testament is gepasseerd, verkoopt hij slavin Victoria echter aan Liberius. In de overeenkomst is een clausule opgenomen, waarin staat dat zij is geleverd, maar dat Marcus haar ingevolge bruikleen nog vijf maanden onder zich mag houden. Een week later krijgt Marcus een ernstig ongeluk en zorgt dochter Laverna voor het huishouden. Zij biedt Theodotus zowel de armband als Victoria te koop aan (zonder overleg met haar vader). Theodotus denkt dat Marcus aan Laverna een volmacht heeft verleend tot het verrichten van alle benodigde transacties en gaat in op het aanbod. Hij betaalt de koopsom. Laverna zegt toe de armband en slavin over twee weken af te zullen leveren. Enkele dagen later overlijdt Marcus. Een week na de teraardebestelling stuurt Laverna Victoria naar Theodotus, maar de armband blijft ze zelf dragen. Niet veel later ontdekt Theodotus wat de inhoud van het testament van zijn oom Marcus is.

Welke rechtsvordering kan Theodotus succesvol instellen tegen Laverna, nu hij ontdekt heeft dat Victoria hem – achteraf gezien – al op een andere rechtsgrond toekwam?

Vraag 22

Marcus stelt een testament op waarin hij zijn enige kind Laverna tot erfgename benoemd. Zijn neef Theodotus krijgt twee legaten: per damnatielegaat de slavin Victoria en een armband per vindicatielegaat. Drie weken nadat het testament is gepasseerd, verkoopt hij slavin Victoria echter aan Liberius. In de overeenkomst is een clausule opgenomen, waarin staat dat zij is geleverd, maar dat Marcus haar ingevolge bruikleen nog vijf maanden onder zich mag houden. Een week later krijgt Marcus een ernstig ongeluk en zorgt dochter Laverna voor het huishouden. Zij biedt Theodotus zowel de armband als Victoria te koop aan (zonder overleg met haar vader). Theodotus denkt dat Marcus aan Laverna een volmacht heeft verleend tot het verrichten van alle benodigde transacties en gaat in op het aanbod. Hij betaalt de koopsom. Laverna zegt toe de armband en slavin over twee weken af te zullen leveren. Enkele dagen later overlijdt Marcus. Een week na de teraardebestelling stuurt Laverna Victoria naar Theodotus, maar de armband blijft ze zelf dragen. Niet veel later ontdekt Theodotus wat de inhoud van het testament van zijn oom Marcus is.

Welke rechtsvordering(en) kan Theodotus succesvol instellen tegen Laverna, nu hij ontdekt heeft dat ook de door hem gekochte armband hem – achteraf gezien – al op een andere grond toekwam?

Vraag 23

Aarian heeft zijn steelzuchtige slaaf Sergius verkocht en middels mancipatio in eigendom overgedragen aan Blasius. Voordat Sergius is afgeleverd aan Blasius haalt hij acht stukken kaas weg uit de voorraad van Aarian. Enige tijd na de aflevering vindt Blasius de kaas tussen de kleding van zijn slaaf. Hij denkt dat Sergius de stukken met zijn zakgeld heeft bekostigd en dat zij dus aan hem (Blasius) toekomen. Hij legt de stukken kaas bij zijn eigen voorraad en besluit er ’s avonds drie te verdelen onder de gasten op zijn feest.

Een paar dagen later komt Aarian achter de daad van Sergius en vraagt hij Blasius om de stukken kaas terug te geven. Blasius meldt hem dat hij al drie stukken op heeft gemaakt en de overige vijf ook niet zal teruggeven.

Kan Aarian met succes een rechtsvordering instellen tegen Blasius op grond van diefstal?

Vraag 24

Aarian heeft zijn steelzuchtige slaaf Sergius verkocht en middels mancipatio in eigendom overgedragen aan Blasius. Voordat Sergius is afgeleverd aan Blasius haalt hij acht stukken kaas weg uit de voorraad van Aarian. Enige tijd na de aflevering vindt Blasius de kaas tussen de kleding van zijn slaaf. Hij denkt dat Sergius de stukken met zijn zakgeld heeft bekostigd en dat zij dus aan hem (Blasius) toekomen. Hij legt de stukken kaas bij zijn eigen voorraad en besluit er ’s avonds drie te verdelen onder de gasten op zijn feest.

Een paar dagen later komt Aarian achter de daad van Sergius en vraagt hij Blasius om de stukken kaas terug te geven. Blasius meldt hem dat hij al drie stukken op heeft gemaakt en de overige vijf ook niet zal teruggeven.

Kan Aarian met succes een actie tot schadevergoeding instellen tegen Blasius ten aanzien van de drie opgegeten stukken kaas?

Vraag 25

Aarian heeft zijn steelzuchtige slaaf Sergius verkocht en middels mancipatio in eigendom overgedragen aan Blasius. Voordat Sergius is afgeleverd aan Blasius haalt hij acht stukken kaas weg uit de voorraad van Aarian. Enige tijd na de aflevering vindt Blasius de kaas tussen de kleding van zijn slaaf. Hij denkt dat Sergius de stukken met zijn zakgeld heeft bekostigd en dat zij dus aan hem (Blasius) toekomen. Hij legt de stukken kaas bij zijn eigen voorraad en besluit er ’s avonds drie te verdelen onder de gasten op zijn feest.

Een paar dagen later komt Aarian achter de daad van Sergius en vraagt hij Blasius om de stukken kaas terug te geven. Blasius meldt hem dat hij al drie stukken op heeft gemaakt en de overige vijf ook niet zal teruggeven.

Kan Blasius een rechtsvordering instellen tegen Aarian en zo ja, op welke grond?

Vraag 26

Bij een koopovereenkomst was het niet nodig een bepaalde exceptie daarin op te nemen. Bij andere overeenkomsten moest die exceptie wel uitdrukkelijk worden genoemd. Welke exceptie wordt hier bedoeld?

Vraag 27

Sergius en Claudia, gehuwd, krijgen van Titus, op grond van een stipulatie, een krediet toegezegd van 30.000 denariën. Zij hebben allebei het recht om het volledige krediet op te vragen. Kort erna begaat Claudia een slippertje met de buurman. Sergius besluit haar direct te onterven. Een tijdje later overlijdt hij, hij laat zijn enige zoon Secundinus achter als erfgenaam. Hij aanvaardt de nalatenschap. Hij laat Titus weten dat hij het krediet niet aan zijn moeder moet verstrekken, omdat ook hij nog boos op haar is. Kan Secendinus succesvol voorkomen dat Claudia het geld krijgt?

Vraag 28

Pompeius heeft een overeenkomst met Lucianus waarin Lucianus belooft na anderhalf jaar een schilderij te verkopen aan Pompeius. Na anderhalf jaar komt Pompeius Lucianus om het schilderij vragen. Lucianus blijkt in het afgelopen jaar echter failliet te zijn gegaan. Wat kan Pompeius nu doen?

Vraag 29

Noem een obligatoire overeenkomst waarbij alleen wilsovereenstemming niet voldoende is om tot een overeenkomst te komen.

Vraag 30

Methodius verhuurt zijn kar aan Thracius en stelt de kar aan hem ter beschikking. Een week later verhuurt Methodius de kar ook aan Urbanus. Urbanus komt de kar bij Methodius opeisen. Zal zijn vordering succesvol zijn?

Vraag 31

Livius wil graag een koe kopen van Macarius. Livius leent 4.000 denariën van Drusus. Drusus wantrouwt Livius nogal en daarom stelt Macarius zich hoofdelijk aansprakelijk. Macarius sterft en laat twee zonen na als erfgenamen. Livius wil dat de koe aan hem geleverd wordt en Drusus verlangt voldoening van de schuld. Wie moeten zij hiertoe aanspreken?

Vraag 32

Janus heeft een schuld van 125 denariën bij Tertius. Tertius heeft zelf een schuld van 125 denariën bij Faustus. Het lijkt Janus eenvoudiger om de 125 denariën aan Faustus te betalen. Tertius hoort hier later pas van en gaat zijn geld innen Janus. Janus vindt dat zeer oneerlijk en weigert nog eens 125 denariën af te staan. Is zijn weigering gerechtvaardigd?

Vraag 33

Bij welk leerstuk hoort het adagium ‘coactus tamen volui’ (hoewel gedwongen, heb ik toch gewild) en betekent dit voor de betreffende rechtshandeling?

Vraag 34

Flavius steelt de wielen van het rijtuig van Germanus en besluit ze direct onder zijn eigen rijtuig te monteren. Het rijtuig verkoopt hij vervolgens aan Marinus, die niet weet dat de wielen gestolen zijn. Als Germanus Marinus een tijdje later tegenkomt, herkent hij de wielen meteen. Marinus vertelt hem dat hij het rijtuig heeft gekocht van Flavius. Kan Germanus een of meerdere succesvolle acties instellen tegen Flavius? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?

Vraag 35

Bakker Cornelius heeft het in financieel opzicht zwaar. De graanprijzen zijn gestegen en zijn klandizie neemt maar af. Hij besluit een flinke lening te nemen bij de lokale geldverstrekker. Deze zegt Cornelius toe hem 15.000 denariën te verstrekken. Na een tijdje niets gehoord te hebben, laat de verstrekker weten niet uit te keren, omdat ze toch bang zijn dat Cornelius het financieel gezien niet gaat redden. Kan Cornelius een succesvolle actie instellen tegen de geldverstrekker? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?

Vraag 36

Constantinus koopt een ligbank van Felicianus. Ze spreken af dat Constantinus de bank de volgende dag af zal komen halen en dan tegelijk de koopsom van 200 denariën betaalt. Constantinus is de volgende dag onderweg met het geld in zijn binnenzak. Helaas wordt hij overvallen, ook het geld wordt hem ontnomen. Berooid en gewond komt hij aan bij de woning van Felicianus. Deze heeft weinig medelijden en is boos dat hij geen geld krijgt. Ondanks de omstandigheden eist hij onmiddellijke betaling, anders weigert hij de bank af te geven. Is Constantinus gehouden tot betaling van de koopsom? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?

Vraag 37

Constantinus koopt een ligbank van Felicianus. Ze spreken af dat Constantinus de bank de volgende dag af zal komen halen en dan tegelijk de koopsom van 200 denariën betaalt. Constantinus is de volgende dag onderweg met het geld in zijn binnenzak. Helaas wordt hij overvallen, ook het geld wordt hem ontnomen. Berooid en gewond komt hij aan bij de woning van Felicianus. Deze heeft weinig medelijden en is boos dat hij geen geld krijgt. Ondanks de omstandigheden eist hij onmiddellijke betaling, anders weigert hij de bank af te geven. Is Felicianus gehouden de bank af te geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?

Vraag 38

Lucius verkoopt een gouden ketting aan Commodus. Ze denken allebei dat het kwalitatief zeer goed goud betreft. Commodus laat de ketting na de levering door een taxateur beoordelen. Dan blijkt dat het om een slechte kwaliteit goud gaat. Commodus heeft spijt van de koop. Is er voor hem een mogelijkheid om hier vanaf te zien?

Vraag 39

Liberius besluit te verhuizen en gaat op huizenjacht. Hij vindt een huurwoning in een leuk dorpje. Pontius wil hem de woning graag verhuren, Liberius mag er zelfs direct intrekken. Drie dagen later staat Maurus ineens voor de deur. Hij deelt aan Liberius mee dat hij eigenaar van de woning is en Liberius direct moet vertrekken. Is de overeenkomst tussen Pontius en Liberius geldig?

Vraag 40

Liberius besluit te verhuizen en gaat op huizenjacht. Hij vindt een huurwoning in een leuk dorpje. Pontius wil hem de woning graag verhuren, Liberius mag er zelfs direct intrekken. Drie dagen later staat Maurus ineens voor de deur. Hij deelt aan Liberius mee dat hij eigenaar van de woning is en Liberius direct moet vertrekken. Kan Liberius een succesvolle actie (of acties) instellen tegen Maurus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

B. Artorius is bevrijd van zijn verplichting het veulen aan Domitius te leveren, omdat geen verbintenis verplicht tot het onmogelijke (inpossibilum nulla obligatio est).

Vraag 2

D. De actio Serviana en de actio furti.

Vraag 3

B. A zegt tegen B: ‘Belooft gij vijf muntstukken te geven aan mijn broer C?' B belooft het.

Vraag 4

A. Ovidius kan van Fabius alsnog 4.000 denariën vorderen, terwijl Fabius zijn betaling niet kan terugvorderen van Urbanus.

Vraag 5

D. De lastgeving (mandatum).

Vraag 6

C. Er sprake is van inbetalinggeving, in solutum datio, wanneer de schuldenaar de schuldeiser een andere dan de verschuldigde prestatie aanbiedt en de schuldeiser daarmee genoegen neemt.

Vraag 7

B. Professor-student.

Vraag 8

D. Marius kan afgifte van de armband eisen met de de actio depositi, de actie uit bewaargeving, ook al is hij niet de eigenaar van de armband.

Vraag 9

A. Quintinus pleegt wanprestatie tegenover Secundus zodra hij de woning aan Titus levert – om hem de eigendom ervan te verschaffen - gezien de regel ‘koopt breekt huur'.

Vraag 10

B. De actie uit diefstal, actio furti, enerzijds én de condictio furtiva of de revindicatie anderzijds.

Vraag 11

D. I en II zijn juist.

Vraag 12

C. Omdat Melchior het servies door overmacht niet meer kan teruggeven, kan hij zich tegen de vordering van Paulinus verweren door zich te beroepen op de goede trouw of de exceptio doli (exceptie van de onbehoorlijkheid) op te werpen.

Vraag 13

A. Een reële, eenzijdige overeenkomst; de partij die gepresteerd heeft kan van de wederpartij nakoming vorderen of een condictie tegen de wederpartij instellen.

Vraag 14

B. Uit mutuum (verbruikleen) is één verbintenis ontstaan, welke Minerva verplicht tot het terugbetalen van een gelijke hoeveelheid geld en niet tot betaling van rente.

Vraag 15

D. De condictio (actie uit ongerechtvaardigde verrijking).

Vraag 16

D. Als Blasius niet op het afgesproken tijdstip verschijnt, kan Aurelius de boete opeisen, maar geen nakoming vorderen van de verplichting om te helpen bij de appelpluk.

Vraag 17

C. Beide bedingen kunnen rechtsgeldig worden overeengekomen.

Vraag 18

B. Een facultatieve verbintenis, waarbij de schuldenaar aan zijn verplichting kan voldoen door een andere prestatie te verrichten dan de overeengekomene.

Vraag 19

B. Een actie uit onverschuldigde betaling kan enkel slagen als de verplichting tot betaling nooit heeft bestaan.

Vraag 20

A. Felix heeft tegen Gnaeus een actie uit bruikleen (actio commodati).

Vraag 21

C. Gnaeus heeft een actie uit dierschade (actio de pauperie) tegen Vitus, omdat het zijn kip is.

Vraag 22

D. Vitus heeft tegen Gnaeus de actie uit zaaksbeschadiging (actio ex lege Aquilia). Gnaeus kan als hij daar de voorkeur aan geeft de slaaf aan Vitus afstaan.

Vraag 23

C. Blasius kan de vordering op Corvinus in eigen naam opeisen met een actio utilis, een actie met een fictie.

Vraag 24

D. Nee, Gallus kan zich verweren tegen de vordering van Justus, omdat Justus niet over een zakelijke rechtsvordering beschikt.

Vraag 25

B. Blasius is niet bevrijd van zijn schuld bij Aurelius, omdat hij niet aan Secundus heeft betaald.

Vraag 26

C. De schuld van Fabius aan Sergius is door betaling teniet gegaan, omdat elke willekeurige derde de schuld van een schuldenaar kan voldoen.

Vraag 27

A. Ja, want het levende kalfje kan nog steeds worden geleverd.

Vraag 28

D. De vordering van Augustus zal slagen voor het volledige bedrag van 6.000 denariën.

Vraag 29

C. Ennius kan 20.000 denariën opeisen van Cicero, of 10.000 denariën van Eros en 10.000 denariën van Gnaeus.

Vraag 30

D. Schenking.

Vraag 31

A. Als een overdracht onder opschortende tijdsbepaling.

Vraag 32

B. Gratian kan haar vordering slechts instellen tegen Hortensius, omdat de overeenkomst tussen Hortensius en Drusus ten aanzien van Gratian geen werking heeft.

Vraag 33

B. Betaling te goeder trouw aan de vermeende schuldeiser.

Vraag 34

D. Laurentius kan zich beroepen op de afspraak die hij met Dido heeft gemaakt, omdat hierdoor zijn schuld door verrekening is tenietgegaan.

Vraag 35

C. De koopovereenkomst met betrekking tot de tarwe blijft in stand en Naevius moet tevens de koopprijs van het vrachtschip betalen.

Vraag 36

A. Ruil (permutatio).

Vraag 37

C. Mars kan Honorius niet aanspreken omdat er geen overeenkomst van bruikleen tot stand is gekomen.

Vraag 38

A. Constantyn moet de rente bij een afzonderlijke stipulatie door Livius laten toezeggen naast de overeenkomst van geldlening.

Vraag 39

B. Met de vordering wegens het wegvallen van een rechtsgrond (condictio sine causa).

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Het betreft een onbenoemd contract; ik geef iets opdat jij iets doet (do ut facias).

Vraag 2

Condictie wegens ongerechtvaardigde verrijking: want het is van nature billijk dat niemand ten koste van een ander wordt verrijkt.

Vraag 3

Hier is sprake van schuldvernieuwing in de persoon van de schuldeiser. Gevolg: accessoria (nevenbedingen, waaronder zekerheden) gaan teniet, tenzij anders overeengekomen. In casu is dit niet het geval, dus de hypotheek is tenietgegaan.

Vraag 4

Overeenkomst van lastgeving (cessiemandaat) tot inning ten behoeve van de lasthebber. Verschillen met schuldvernieuwing (novatio):

Gunstig:

  • Geen toestemming van de debiteur vereist.
  • Nevenbedingen (accessoria) blijven bestaan.

Nadelig:

  • A blijft schuldeiser tot aan de mededeling.

Vraag 5

Een schuldeiser moet de prestatie aanvaarden. Doet hij dit ten onrechte niet, dan is sprake van schuldeisersverzuim. In sommige gevallen mag de schuldenaar de prestatie teniet doen, bijvoorbeeld de zaak prijsgeven. Indien Tadius een termijn heeft gesteld waarbinnen Justus het graan moet ophalen en deze termijn verstrijkt, dan kan hij het graan dus prijsgeven.

Vraag 6

Bij koop/verkoop drukt het risico altijd op de koper ook is hij niet in verzuim! De zaak gaat teniet ten laste van de koper, in casu Justus dus. Gaat het graan vóór de levering teniet door overmacht, dan moet hij als koper alsnog de koopprijs betalen, ook al ontvangt hij zelf de tegenprestatie niet. Met andere woorden, hier is geen sprake van risico-omslag.

Vraag 7

Er is geen overeenkomst tot stand gekomen, omdat er geen sprake is van wilsovereenstemming.

Vraag 8

Als de schuldenaar in verzuim is, kan hij zich niet meer beroepen op overmacht dat tijdens het verzuim intreedt. De schuldenaar draagt naast de nadelige gevolgen van de wanprestatie dus ook die van overmacht.

Vraag 9

Het Romeinse Recht kent geen vertegenwoordiging. Antwoord: in beginsel niet, Oppius blijft aansprakelijk.

Vraag 10

Als het contract niet de rechtsgrond is, dan moet je kijken naar andere rechtsgronden, zoals onrechtmatige daad of rechtmatige daad. Rechtsgrond: zaakwaarneming of ongerechtvaardigde verrijking. Er is geen sprake van onrechtmatige daad.

Vraag 11

Nee, Rufus is geen contractpartij. De overeenkomst geldt alleen tussen Tettius, Umbrius en Varius. Geen derdenbeding.

Vraag 12

Ja, Umbrius en Varius blijven zijn schuldenaren.

Vraag 13

Nee, Amatius heeft niet onverschuldigd betaald, Amatius heeft te weinig betaald.

Hoofdelijke borg: ieder is voor het geheel aansprakelijk.

  • Calidius betaalt 3.000 aan Domitius. Nu rest nog een schuld van 4.000. Met andere woorden, Amatius en Barrius zijn beide voor de gehele 4.000 aansprakelijk.
  • Amatius betaalt 3.500 aan Domitius. Nu rest nog een schuld van 500. Amatius en Barrius zijn allebei voor 500 aansprakelijk.
  • Barrius betaalt 3.500 en de schuld gaat teniet. Barrius heeft 3.000 onverschuldigd betaald.

Vraag 14

Ja, onverschuldigde betaling (gedeeltelijk) vordering van 3.000.

  • Calidius betaalt 3.000 aan Domitius. Nu rest nog een schuld van 4.000. Met andere woorden Amatius en Barrius zijn beide voor de gehele 4.000 aansprakelijk.
  • Amatius betaalt 3.500 aan Domitius. Nu rest nog een schuld van 500. Amatius en Barrius zijn allebei voor 500 aansprakelijk.
  • Barrius betaalt 3.500 en de schuld gaat teniet. Barrius heeft 3.000 onverschuldigd betaald.

Vraag 15

  • Overeenkomst tussen de borg en de schuldenaar.
  • Cessieovereenkomst tussen borg en hoofdschuldenaar.
  • Overeenkomst van de lastgever tussen de borg en hoofdschuldenaar, borg verschaft krediet

Vraag 16

Nee, aangezien Axius in verzuim verkeerde, heeft naar Romeins recht een risico-omslag plaats gehad, zodat ook schade die onder overmacht tot stand kwam voor risico van de debiteur komt. Verzuim doorkruist de regel dat de verbintenis door overmacht teniet is gegaan.

Vraag 17

Ja, Axius kan een actie instellen op grond van zaaksbeschadiging en wegens het toebrengen van lichamelijk letsel.

Vraag 18

Nee. Het Romeinse recht kende geen echte vertegenwoordiging in de zin dat de vertegenwoordiger er tussenuit valt.

Antonius - Blassius - Crispus

x

De institor is in het Romeinse recht naast de principaal Antonius gebonden, dus zowel overeenkomst Crispus - Antonius als overeenkomst Crispus - Blassius. Naast de actie die tegen de handelende persoon kan worden ingesteld, werd hieraan de actie toegevoegd jegens de volmachtgever.

Vraag 19

Ja, actie uit zaakwaarneming.

Vraag 20

Ja, actie uit lastgeving (actio mandati contraria).

Vraag 21

Een condictie zonder oorzaak, de condictio sine causa.

Vraag 22

Revindicatie.

Vraag 23

In beginsel wel, maar zodra Aarian zich hierop beroept kan zich het probleem van de verborgen gebreken voordoen. Het gaat om noxale aansprakelijkheid van Blasius voor slaaf Sergius. Degene die eigenaar is op het moment van het instellen van de poenale actie is aansprakelijk, niet degene die eigenaar is op het moment waarop de diefstal wordt gepleegd.

Vraag 24

Wat teniet is gegaan, kun je niet meer revindiceren. Aarian kan wel een condictio furtiva instellen (condictie van de bestolene tegen de dief). Vergoeding van eenmaal de waarde van de kaas.

Vraag 25

Ja, Blasius kan een vordering instellen op grond van verborgen verbreken.

Vraag 26

De exceptie van onbehoorlijkheid.

Vraag 27

Nee, Claudia is hoofdelijk schuldeiser en kan het volledige bedrag vorderen.

Vraag 28

Schadevergoeding eisen wegens het niet nakomen van de koopovereenkomst.

Vraag 29

Overeenkomst van verbruiklening (mutuum).

Vraag 30

Nee, hij heeft een persoonlijk recht, geen zakenrechtelijke rechtsvordering.

Vraag 31

Livius heeft een ondeelbare vordering en kan beide erfgenamen aanspraken voor het geheel. Drusus heeft een deelbare vordering en kan iedere erfgenaam voor de helft aanspreken.

Vraag 32

Nee, met de afspraak tussen Janus en Faustus heeft Tertius niets te maken. Hij kan het bedrag innen bij Janus.

Vraag 33

Dwang/bedreiging, een wilsgebrek. In beginsel heeft de rechtshandeling rechtsgevolgen, maar deze kan worden vernietigd. Ook bevestiging is mogelijk.

Vraag 34

Hij kan een succesvolle actie instellen tegen Flavius, hij heeft immers de wielen gestolen. Hij kan hem aanspreken met de actie uit diefstal voor het dubbele van de waarde van de wielen. Daarnaast kan hij ook de terugvorderingsactie uit diefstal instellen. De revindicatie is geen optie, omdat hij het eigendomsrecht is verloren.

Vraag 35

Nee, hij kan geen succesvolle actie instellen, omdat verbruiklening (mutuum) een reële overeenkomst betreft. De overeenkomst met de verstrekker komt pas tot stand door de overdracht van het geld. Omdat het geld niet is overgedragen, is er nog geen sprake van een overeenkomst. Het gaat om verbruikleen omdat geld een vervangbare zaak is. Cornelius had niet dezelfde munten terug hoeven geven aan de verstrekker.

Vraag 36

Ja, hij is aansprakelijk tot betaling van de koopsom. Deze betalingsverplichting is niet teniet gegaan door overmacht. Geld is een soortzaak (genus non perit). Het is vervangbaar, hij kan met ander geld betalen.

Vraag 37

Felicianus is op grond van de koopovereenkomst verplicht tot levering van de bank, maar in dit geval hoeft hij deze niet af te geven. Omdat Constantinus zijn deel van de overeenkomst niet nakomt op de afgesproken datum, beschikt Felicianus over een opschortingsrecht. Hij kan de exceptie van de niet nagekomen afspraak (exceptio non adimpleti contractus) succesvol inroepen.

Vraag 38

Komt Commodus een geslaagd beroep toe op dwaling? Het gaat om wederzijdse dwaling, ze dachten allebei dat het ging om kwalitatief zeer goed goud. Een beroep op wederzijdse dwaling is naar Romeins recht enkel succesvol als het wezen van het voorwerp of de materie een andere was dan de partijen dachten. Daar is geen sprake van. De ketting is van goud (materie), zoals zij dachten. Dit is anders als het een bronzen ketting bleek te zijn. Het gaat ook niet om een dwaling in het wezen van de zaak. De slechte kwaliteit rechtvaardigt een beroep op dwaling niet. Nee dus.

Vraag 39

Ja, de overeenkomst tussen Pontius en Liberius is geldig. Beschikkingsbevoegdheid is niet vereist voor het sluiten van een overeenkomst. Huur betreft een consensuele overeenkomst, waarvoor wilsovereenstemming benodigd is. Daarnaast moeten de partijen handelingsbekwaam zijn en moet de inhoud van de overeenkomst bepaalbaar en geoorloofd zijn. Hieraan is allemaal voldaan.

Vraag 40

Nee, de huurovereenkomst is gesloten tussen Pontius en Liberius. Pontius heeft verplichtingen als verhuurder (huurgenot verschaffen). Liberius heeft alleen een persoonlijk recht uit de huurovereenkomst welke hij tegen Pontius kan inroepen. Maurus heeft hier niets mee te maken.

Welke invloed heeft de Romeinse tijd op het erfrecht gehad? - TentamenTests 6

 

MC-vragen

Vraag 1

Welke stelling ter zake van erfopvolging is correct?

  1. Het tot de nalatenschap geroepen zijn, delatio, was niet zelden mede gebaseerd op een overeenkomst.
  2. De praetor kende soms het bezit van de nalatenschap (bonorum possessio) toe aan personen die hier naar civiel recht geen recht op hadden.
  3. Het beginsel, neergelegd in het gezegde “niemand kan ten dele met testament, ten dele bij vesterf overlijden” (nemo pro parte testatus, pro parte intestatus decedere potest), bracht met zich mee dat Romeinse juristen een testament waarin slechts deels over een nalatenschap was beschikt, voor nietig hielden.
  4. De delatio, het geroepen zijn tot de erfopvolging, gold enkel voor de noodzakelijke erfgenamen.

Vraag 2

Akkerbouwer Florianus heeft een vordering van 150 denariën (Romeinse munteenheid) op Antonius. Antonius wil zijn schuld aflossen in vijf termijnen: elke maand 30 denariën. Florianus gaat hier niet mee akkoord, de afspraak was aflossing in één keer. Antonius komt plots te overlijden en laat twee dochters achter, Juno en Constantia. Zij zijn de enige erfgenamen. Welke optie is correct?

  1. Antonius' schuld is van rechtswege vervangen door een schuld van Juno aan Florianus èn een schuld van Constantia aan Florianus.
  2. Florianus kan Juno en Constantia hoofdelijk aanspreken voor de schuld die Antonius aan hem had.
  3. Als gevolg van het overlijden van Antonius is een pluraliteit van schuldenaren ontstaan.
  4. Zowel a, b, als c zijn juist.

Vraag 3

Welke van onderstaande stellingen is correct?

  1. In geval van een vindicatielegaat hoeft geen eigendomsoverdracht plaats te vinden tussen erfgenaam en legataris, omdat deze van rechtswege geschiedt.
  2. Een legataris is een persoon die bij testamentaire beschikking een goed of een aantal goederen van een bepaalde soort vermaakt krijgt.
    1. Alleen I is juist.
    2. Alleen II is juist.
    3. I en II zijn juist.
    4. I en II zijn onjuist.

Vraag 4

Justinianus schiep het voorrecht van boedelbeschrijving (beneficium inventarii) en het recht van boedelafscheiding (beneficium separationis).

Welke van onderstaande stellingen ten aanzien van deze rechtsfiguren is correct?

  1. Het voorrecht van boedelbeschrijving heeft uitstel van definitieve aanvaarding van de nalatenschap tot gevolg, het recht van boedelafscheiding daarentegen kan ertoe leiden dat de nalatenschap verworpen wordt.
  2. Het voorrecht van boedelbeschrijving verleent uitstel van aanvaarding aan de erfgenamen, het recht van boedelafscheiding verleent voorrang aan de nalatenschapsschuldeisers boven de persoonlijke schuldeisers van de erfgenaam.
  3. Het voorrecht van boedelbeschrijving heeft tot gevolg dat de vermogens van erflater en erfgenaam voorlopig gescheiden blijven, het recht van boedelafscheiding niet.
  4. Het voorrecht van boedelbeschrijving is ten bate van de nalatenschapsschuldeisers, die hierdoor zekerheid verkrijgen dat zij hun gehele vordering betaald krijgen, het recht van boedelafscheiding scheidt baten en lasten ten behoeve van de erfgenamen.

Vraag 5

Theodotus is een welvarende man met een fraaie woning en veel akkers. Als hij sterft, laat hij twee dochters achter: Victoria en Petronilla. Zij hebben hun zaakjes minder goed voor elkaar, er zijn diverse schuldeisers die nog geld van hen te goed hebben. De hoofdschuldeiser van Theodotus is Columba. Hij is bang dat hij zal moeten delen met de vele schuldeisers van de twee dochters. Wat kan Columba doen om te voorkomen dat de persoonlijke schuldeisers van Victoria en Petronilla zich gelijkelijk kunnen verhalen op de baten uit de boedel?

  1. Columba kan helaas niets doen.
  2. Columba kan de actio Pauliana inroepen als de Victoria en Petronilla aanvaarden en niet eerst hem als boedelschuldeiser voldoen.
  3. Columba kan gebruik maken van het voorrecht van boedelbeschrijving.
  4. Columba kan het voorrecht van boedelafscheiding inroepen.

Vraag 6

Een boedel is volgens Romeins recht een geheel van absolute rechten van een nalatenschap. Elke erfgenaam heeft een onverdeeld aandeel, pars pro indivio, in deze boedel. Dit houdt in dat een erfgenaam:

  1. Bevoegd is zijn onverdeeld aandeel in de tot de boedel behorende lichamelijke zaken te verkopen en te leveren.
  2. Bevoegd is over zijn onverdeeld aandeel in de boedel (een onlichamelijke zaak) te beschikken.
  3. Voor de helft gerechtigd is in de diverse bestanddelen van de boedel.
  4. Voor de helft beschikkingsbevoegd is ten aanzien van de vervreemding van deelbare zaken, welke tot de algemene boedel behoren.

Vraag 7

Een familie-fidei commis had als doel het reserveren van bepaalde vermogensbestanddelen voor:

  1. De familie van de erflater.
  2. De minderjarige kleinkinderen van de erflater.
  3. De minderjarige kinderen van de erflater.
  4. De echtgenote van de erflater.

Vraag 8

Augustus en Blasius zijn mede-eigenaren van een villa (res mancipi), welke zij hebben geërfd van hun vader Constantyn. De villa is twee weken voor zijn overlijden door Constantyn verkocht aan Florentius. Na het overlijden vraagt Florentius aan Augustus om de villa door mancipatio aan hem over te dragen. Augustus doet dit. Vlak daarna gaat Blasius failliet. De curator legt beslag op de villa onder Florentius. Is Florentius eigenaar van de villa, zodat het beslag opgeheven moet worden?

  1. Ja, omdat het aan hem is overgedragen door een beschikkingsbevoegde.
  2. Nee, omdat het aan hem is geleverd door een beschikkingsonbevoegde.
  3. Nee, omdat aan de overdracht een ongeldige titel ten grondslag ligt.
  4. Ja, omdat de mancipatio een abstracte wijze van eigendomsoverdracht is.

Vraag 9

Hoe kan een legataris worden aangemerkt, aan wie door de erfgenaam op grond van een geldig damnatielegaat een zaak (res nec mancipi) door middel van traditio is geleverd, welke in eigendom toebehoorde aan de testateur?

  1. Als opvolger onder bijzondere titel van de testateur.
  2. Als opvolger onder algemene titel van de testateur.
  3. Als opvolger onder bijzondere titel van de erfgenaam.
  4. Als opvolger onder algemene titel van de erfgenaam.

Open vragen

Vraag 1

Aurelia overhandigt, in de veronderstelling dat zij handelt uit naam van een schenkingsbelofte die haar recentelijk overleden zoon Marius heeft gedaan, een bedrag van 7.000 denariën (een Romeinse munteenheid) aan Cassius. Kort hierna overlijdt ook Cassius. Hij laat twee zonen als erfgenamen na, Lollius en Dillius, die zijn nalatenschap vol en zuiver hebben aanvaard, maar nog niet hebben verdeeld. Lollius en Dillius besteden 7.0000 denariën, die zij gevonden hebben in de boekenkast van Cassius, aan een grafmonument ter nagedachtenis van Cassius. Een week later komt Aurelia erachter dat haar overleden zoon Marius nooit een schenkingsbelofte aan de inmiddels ook overleden Cassius had gedaan.

Is het voor hun aansprakelijkheid jegens Aurelia van belang dat Lollius en Dillius nog niet zijn overgegaan tot scheiding en deling van de nalatenschap?

Vraag 2

K heeft zich door middel van stipulatie hoofdelijk borg gesteld voor de schuld die L aan M heeft. De schuld bedraagt 8.000 denariën (Romeinse munteenheid). Wanneer schuldeiser M na verloop van tijd nog altijd geen betaling heeft ontvangen, stelt hij K en L in gebreke. Ondertussen is K overleden. Hij laat twee erfgenamen achter, Q en R, die elk voor gelijke delen zijn ingesteld tot erfgenamen en de nalatenschap van K vol en zuiver hebben aanvaard. M verlangt nu, nadat hij L zonder succes heeft aangesproken, van Q betaling van het gehele bedrag van 8.000 denariën.

Beschikt Q naar Romeins recht over een middel om zich succesvol tegen de vordering van M te kunnen verweren?

Vraag 3

Marcus stelt een testament op waarin hij zijn enige kind Laverna tot erfgename benoemd. Zijn neef Theodotus krijgt twee legaten: per damnatielegaat de slavin Victoria en een armband per vindicatielegaat. Drie weken nadat het testament is gepasseerd, verkoopt hij slavin Victoria echter aan Liberius. In de overeenkomst is een clausule opgenomen, waarin staat dat zij is geleverd, maar dat Marcus haar ingevolge bruikleen nog vijf maanden onder zich mag houden. Een week later krijgt Marcus een ernstig ongeluk en zorgt dochter Laverna voor het huishouden. Zij biedt Theodotus zowel de armband als Victoria te koop aan (zonder overleg met haar vader). Theodotus denkt dat Marcus aan Laverna een volmacht heeft verleend tot het verrichten van alle benodigde transacties en gaat in op het aanbod. Hij betaalt de koopsom. Laverna zegt toe de armband en slavin over twee weken af te zullen leveren. Enkele dagen later overlijdt Marcus. Een week na de teraardebestelling stuurt Laverna Victoria naar Theodotus, maar de armband blijft ze zelf dragen. Niet veel later ontdekt Theodotus wat de inhoud van het testament van zijn oom Marcus is.

Welke rechtsvordering(en) kan Theodotus succesvol instellen tegen Laverna nadat hij Victoria aan (eigenaar) Liberius heeft afgestaan?

Vraag 4

Als iemand een goed verkrijgt op grond van een legaat, gaat het dan om een verkrijging onder algemene of bijzondere titel?

Vraag 5

Marius heeft een schuld van 8.000 denariën bij Ovidius en Paulinus, die beide hoofdelijk schuldeiser zijn. Ovidius sterft voordat hij zijn schuld heeft kunnen innen. Zijn twee zonen zijn erfgenaam voor gelijke delen. Zij aanvaarden allebei de nalatenschap. Aan wie moet Marius zijn schuld betalen?

Vraag 6

Camillus wil zijn echtgenote Marcela netjes achterlaten, mocht hij komen te overlijden. Hij weet dat ze nogal koopziek is en wil haar dus niet een smak geld in één keer nalaten. Hij sluit daarom een stipulatieovereenkomst met Aurelius op grond waarvan Camillus jaarlijks 500 denariën krijgt en Aurelius na het overlijden van Camillus een maandelijkse uitkering zal doen aan Mercela. Camillus sterft een week later heel plots. Aurelius had dit de eerste jaren niet verwacht en wil niet nu al beginnen met betalen aan Marcela. Kan hij de maandelijkse betalingen aan haar succesvol weigeren?

Vraag 7

Sextus leent een geldbedrag aan zijn oudste zoon Appius. Als Sextus sterft, is de schuld nog niet afgelost. De jongste zoon, Decimus, vordert het volledige bedrag van zijn broer terug. Zal deze vordering succesvol zijn?

Vraag 8

Kaeso heeft in zijn testament opgenomen dat de helft van zijn vermogen naar de zoon van zijn favoriete zus, Numerius, zal gaan. Aan haar andere kinderen heeft hij een hekel, dus aan hen wil hij niets nalaten. Omdat er voor de overige helft van het vermogen niets geregeld is, vinden de teleurgestelde kinderen dat zij daar volgens de wet recht op hebben, omdat zij evenveel familie van Kaeso zijn als Numerius. Hebben zij inderdaad recht op een deel van de nalatenschap?

Vraag 9

Mamercus is overleden en heeft Spurius in zijn testament als erfgenaam benoemd. Hij heeft zijn marmeren tafel per damnatielegaat vermaakt aan Decius. Spurius levert de tafel. Vlak hierna wordt een jonger testament aangetroffen, waarin de tafel niet aan Decius maar aan Flavius wordt gelegateerd. Daarnaast is Appius enig erfgenaam gemaakt. Raakt Decius de tafel kwijt en zo ja, wie is de rechthebbende op de tafel?

Vraag 10

Antonius sterft en laat zijn paard en ploeg na aan zijn zonen Felix en Primus. Primus vestigt een pandrecht op de ploeg ten behoeve van Vitus van wie hij geld heeft geleend, nog voordat de boedelscheiding heeft plaatsgevonden. Daarna verkoopt hij de ploeg aan Gnaius. Bij de boedelverdeling wordt de ploeg aan Primus toegewezen. Kan Vitus Primus aanspreken tot betaling en kan hij verhaal halen bij Gnaius wanneer Primus niet betaalt?

Vraag 11

Brutus en Crassus zijn overburen van elkaar. Zij spreken met elkaar af dat zij ’s nachts geen herrie zullen maken. Wanneer Brutus sterft, wordt zijn zoon en enig erfgenaam Vergillus de nieuwe overbuurman van Crassus. Hij leidt een losbandig leven en zet ook ‘s nachts de straat behoorlijk op stelten. Crassus herinnert hem aan de afspraak om geen herrie te maken. Moet Vergillus zich aan deze afspraak houden?

Vraag 12

Romulus sterft en laat zijn enige zoon Aulus na als erfgenaam. Hij heeft zijn collectie bijlen door middel van een vindicatielegaat vermaakt aan buurman Blasius. Blasius weet niet hoe hij de eigendom van de collectie kan verkrijgen. Wat adviseert u hem?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

B. De praetor kende soms het bezit van de nalatenschap (bonorum possessio) toe aan personen die hier naar civiel recht geen recht op hadden.

Vraag 2

A. Antonius' schuld is van rechtswege vervangen door een schuld van Juno aan Florianus èn een schuld van Constantia aan Florianus.

Vraag 3

C. I en II zijn juist.

Vraag 4

B. Het voorrecht van boedelbeschrijving verleent uitstel van aanvaarding aan de erfgenamen, het recht van boedelafscheiding verleent voorrang aan de nalatenschapsschuldeisers boven de persoonlijke schuldeisers van de erfgenaam.

Vraag 5

D. Columba kan het voorrecht van boedelafscheiding inroepen.

Vraag 6

B. Bevoegd is over zijn onverdeeld aandeel in de boedel (een onlichamelijke zaak) te beschikken.

Vraag 7

A. De familie van de erflater.

Vraag 8

B. Nee, omdat het aan hem is geleverd door een beschikkingsonbevoegde.

Vraag 9

C. Als opvolger onder bijzondere titel van de erfgenaam.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Nee. Boedelscheiding heeft alleen betrekking op zakelijke rechten. Wat betreft schulden, deze worden naar evenredigheid verdeeld, dus ieder 5000.

Vraag 2

Wanneer zij voor verdeling vatbaar zijn, worden schulden en vorderingen bij vererving van rechtswege verdeeld. Dus zowel Q als R zijn verplicht tot betaling van 4.000 denariën. Q heeft het verweer dat hij niet gehouden is tot betaling van de overige 4.000 denariën.

Vraag 3

Vordering op grond van het testament (geldwaarde van Victoria). De erfgenaam heeft op grond van het damnatielegaat een persoonlijke verplichting de zaak in eigendom over te dragen; actie uit koop (actio auctoritas).

Vraag 4

Onder bijzondere titel.

Vraag 5

Hij kan het volledige bedrag betalen aan Paulinus of 4.000 aan elk van de erfgenamen.

Vraag 6

Nee, Marcela is enig erfgenaam en heeft recht op de maandelijkse betalingen.

Vraag 7

Nee, allebei de broers hebben recht op de helft van de nalatenschap, dus ook op de helft van de vordering uit de lening.

Vraag 8

Nee, volgens het Romeinse recht mag een nalatenschap alleen volledig via de wet of geheel via een testament worden verdeeld. Aangezien de helft van de nalatenschap bij testament is nagelaten, gaat de andere helft ook naar Numerius.

Vraag 9

Hij raakt de tafel kwijt aan Appius, die hier als enig erfgenaam eigenaar van is geworden. Appius moet hem wel leveren aan Flavius. Flavius is geen eigenaar, omdat de tafel nog niet aan hem is geleverd, en heeft dus zelf geen actie tegen Decius.

Vraag 10

Primus moet de leenovereenkomst nakomen, anders is hij verplicht tot betaling van schadevergoeding. Gnaius hoeft niet te betalen, omdat de boedel nog niet verdeeld was. Primus was ten tijde van de pandvestiging beschikkingsonbevoegd, waardoor de vestiging niet geldig is.

Vraag 11

Ja, Vergillus heeft Brutus opgevolgd onder algemene titel. Hij is daardoor gebonden aan al zijn rechten en verplichtingen.

Vraag 12

Hij hoeft niets te doen. Op het moment van overlijden is hij automatisch eigenaar geworden van de collectie. Een levering is hiertoe niet vereist. Hij kan indien nodig gebruikmaken van de revindicatie.

 

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Click & Go to related summaries or chapters

Studiegids bij Prota: Vermogensrechtelijke leerstukken aan de hand van Romeinsrechtelijke teksten van Lokin en Brandsma

Samenvattingen en studiehulp bij Prota: Vermogensrechtelijke leerstukken aan de hand van Romeinsrechtelijke teksten van Lokin en Brandsma

Inhoudsopgave

  • Samenvatting bij het boek: Prota: Vermogensrechtelijke leerstukken aan de hand van Romeinsrechtelijke teksten van Lokin en Brandsma - 10e druk
  • Bullets bij het boek: Vermogensrechtelijke leerstukken aan de hand van Romeinsrechtelijke teksten van Lokin en Brandsma - 10e druk
  • TentamenTests bij het boek: Vermogensrechtelijke leerstukken aan de hand van Romeinsrechtelijke teksten van Lokin en Brandsma - 10e druk
Access: 
Public
This content refers to .....
Society and culture - Theme
Law and public administration - Theme
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
910 1