Stamlijst Recht BDK

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoofdstuk A: Terreinverkenning

  • Normen geven aan wat in het menselijk verkeer geboden en geoorloofd is.
  • Er zijn verschillende soorten normen: godsdienstige normen, morele normen en fatsoensnormen.
  • Rechtsregels zijn de spelregels van het maatschappelijk verkeer maar dan in al zijn onderdelen, met als primair doel het tot stand brengen van een geordende samenleving.
  • Doelstellingen van rechtsregels: het scheppen van sociale orde, het bevorderen van een niet-gewelddadige conflictbeslechting, het garanderen van individuele ontplooiing en autonomie van burgers, het bewerkstelligen van een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van schaarse goederen en het kanaliseren van sociale verandering.
  • Het geheel van regels dat op een bepaald tijdstip in Nederland geldt, heet het positief recht. In het Nederlandse recht behoort een regel tot het positieve recht als deze afkomstig is uit één van de formele rechtsbronnen. Er zijn twee categorieën rechtsbronnen: van internationale oorsprong en van nationale oorsprong.
  • De bronnen van internationaal recht zijn niet altijd even formeel opgeschreven, dus sommigen rekenen haar tot de ongeschreven regels, anderen zien het meer als een hulpmiddel bij de interpretatie van alle rechtsbronnen.
  • De oudste bron van internationaal recht is het internationaal gewoonterecht. Het bestaan van gewoonterecht moet vastgesteld worden aan de hand van twee elementen: (1) er moet sprake zijn van een algemene praktijk (het feitelijk vereiste) en (2) het recht moet eisen dat overeenkomstig de algemeen gevolgde praktijk gehandeld moet worden (het juridisch vereiste, ook wel “opinio iuris”).
  • Algemene rechtsbeginselen zijn juridische beginselen. Ook de internationale jurisprudentie, de internationaal rechterlijke beslissingen, worden als rechtsbron beschouwd. De belangrijkste internationale rechtsbronnen zijn verdragen. Een verdrag is een internationale overeenkomst die gesloten wordt tussen twee of meer staten en waarin de wederzijdse rechten en plichten schriftelijk zijn vastgelegd.
  • Besluiten van internationale organisaties zijn de besluiten die door organen van die organisaties op grond van hun bevoegdheden zijn genomen. De omvang en aard van de bevoegdheden worden bepaald door de staten die de desbetreffende organisaties hebben opgericht. Supranationale organisaties zijn internationale organisaties die bevoegd zijn besluiten te nemen die de lidstaten binden, ook als deze niet met het besluit instemmen. In de meeste gevallen kunnen slechts aanbevelingen worden gegeven aan lidstaten, zogenaamde resoluties.
  • Er zijn ook bronnen van nationaal recht. Gewoonterecht gebeurt nationaal op dezelfde manier als internationaal. Van alle rechtsbronnen is de wet de belangrijkste. Een wet is elke algemene regeling, uitgevaardigd door een daartoe bevoegd overheidsorgaan. Twee soorten wetten: wetten in formele zin en wetten in materiële zin.
  • Een rechtsbron in formele zin kan de jurisprudentie zijn: uitspraken van met rechtspraak belaste instanties.
  • Er is een rangorde in de geschreven rechtsregels:
  1. Verdragsregels en andere regels van internationaal recht;
  2. Grondwet;
  3. Wetten in formele zin;
  4. AMVB’s;
  5. Ministeriële regelingen;
  6. Verordeningen:
    • Provinciale verordeningen;
    • Gemeentelijke verordeningen;
    • Verordeningen van waterschappen.
  • Het privaatrecht of civiele recht is het recht dat tussen burgers onderling geldt. Het publiekrecht is het recht dat regels geeft met betrekking tot de bevoegdheden van overheidsorganen en over de onderlinge verhouding tussen verschillende overheden. Ook de juridische verhoudingen tussen overheid en burgers. Verschil tussen deze twee soorten recht is te maken op basis van een aantal criteria: de aard van de partijen of het type van de rechtsverhouding, de aard van het te beschermen belang en de middelen tot rechtshandhaving.
  • In het privaatrecht kan een onderscheid aangebracht worden tussen nationaal en internationaal privaatrecht. In het nationaal privaatrecht zijn ook weer onderscheidingen te maken: personen- en familierecht, vermogensrecht (op te delen in goederenrecht en verbintenissenrecht), erfrecht en handelsrecht.
  • Internationaal publiekrecht zijn regels die betrekking hebben op de verhouding tussen soevereine staten onderling: het Volkenrecht.
  • Nationaal publiekrecht is te verdelen in staatsrecht, bestuursrecht en strafrecht.

 

Hoofdstuk B: De organisatie van de overheid

  • De overheid is een gezagsapparaat dat binnen een staat de hoogste macht bezit, in die zin dat de overheid beslissingen kan nemen die iedereen binnen die staat bindt. De organisatie van de internationale overheid bestaat simpelweg niet.
  • Volkenrecht is het recht dat geldt tussen zelfstandige staten. Er is een monistische opvatting en een dualistische opvatting.
  • Internationale organisaties moeten een permanent karakter hebben, moet door staten zijn opgericht, moet op basis van een verdrag zijn opgericht en moet gericht zijn op de verwezenlijking van bepaalde doelstellingen.
  • Organisaties die door staten zijn opgericht worden gouvernementele organisaties genoemd. Kunnen regionale of mondiale organisaties zijn, algemene of functionele organisaties of intergouvernementele of supranationale organisaties.
  • Intergouvernementele organisaties stimuleren een zekere samenwerking tussen de lidstaten door het ontwikkelen van een gemeenschappelijk beleid en het opstellen van verdragen. Supranationale organisaties zijn organisaties die een stuk soevereiniteit overnemen, dus lidstaten kunnen worden gebonden aan besluiten van de organisatie.
  • De Verenigde Naties (VN) bestaan uit verschillende hoofdorganen: de Algemene Vergadering (AV), de Veiligheidsraad, de Secretaris-Generaal en het Internationaal Gerechtshof.
  • De Europese Unie (EU) bestaat uit 28 lidstaten. De voornaamste organen van de EU zijn de Europese Raad, de Raad van Ministers, de Europese Commissie, het Europees Parlement en het Hof van Justitie.
  • De Raad en de Commissie van de EU kunnen verordeningen vaststellen, richtlijnen vaststellen en beschikkingen afgeven. Een verordening houdt een algemeen verbindend voorschrift in en is rechtstreeks toepasselijk in de afzonderlijke lidstaten. In tegenstelling tot een verordening, is een richtlijn van toepassing op alle, op één of op meerdere lidstaten en geeft geen algemeen verbindende voorschriften. . Een beschikking is geen algemene regel, maar een beslissing die zich uitdrukkelijk tot een geadresseerde richt en geschreven is voor een heel concreet geval.
  • Een staat is een georganiseerde collectiviteit van individuen: de staatsburgers. De staatsoverheid wordt gekenmerkt door twee functies: de machtsfunctie (alleen de overheid mag legitiem geweld gebruiken) en de juridische functie (overheid mag bindende besluiten nemen).
  • De beginselen van de Nederlandse rechtsstaat zijn de waarborg van grondrechten, het legaliteitsbeginsel, het beginsel van de democratie en het beginsel van de machtenscheiding.
  • Klassieke grondrechten zijn rechten waarbij de overheid verplicht wordt zich te onthouden van een bepaalde activiteit. Drie verschillende categorieën: gelijkheidsrechten, vrijheidsrechten en politieke rechten.
  • Sociale grondrechten geven de overheid de verplichting om op bepaalde gebieden actief op te treden. De verticale werking van de grondrechten is dat grondrechten betrekking hebben op de verhouding tussen de overheid en de burger. Horizontale werking betekent doorwerking van grondrechten in relaties die tussen burgers kunnen bestaan.
  • De scheiding van de machten heet Trias Politica: een wetgevende macht, een uitvoerende macht en een rechtsprekende macht.
  • Staatsrecht van lagere overheden heet decentralisatie. Spreiding mogelijk via territorium, functie en een combinatie bij de waterschappen.
  • Nederland is een parlementaire democratie en kent de volgende organen: de Staten-Generaal, de Tweede Kamer, de Eerste Kamer, de regering, de ministers en de staatssecretaris.
  • De provinciale overheid kent de volgende organen: de Provinciale Staten, de Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koning(in).
  • De gemeentelijke overheid bestaat uit de volgende organen: de gemeenteraad, het College van B&W en de burgemeester.
  • De rechtelijke macht is verdeeld over 11 rechtbanken, 4 gerechtshoven en 1 Hoge Raad. De bedrijfsvoering van het rechtspreken is in handen van de Raad voor de Rechtspraak. Rechtspraak vindt plaats in enkelvoudige of meervoudige kamers.
  • Tussen de verschillende soorten rechterlijke instanties bestaat een duidelijke “werkverdeling”: de competentie. De relatieve competentie houdt zich bezig met de vraag welke van de elf rechtbanken de zaak in behandeling moet nemen. Bij de absolute competentie staat de vraag centraal welke rechterlijke instantie in eerste aanleg bevoegd is.
  • In de “sector kanton”, aanwezig in elke rechtbank, worden in enkelvoudige kamers kantonzaken behandeld en beslist.

 

Hoofdstuk C: De overheid als shareholder

  • Het bestuursrecht houdt zich bezig met het juridisch functioneren van het openbaar bestuur. De overheid wordt gezien als een stakeholder die, ook zonder dat de onderneming daarom vraagt, zich als belanghebbende zal profileren.
  • Het bijzondere bestuursrecht houdt zich bezig met steeds een ander onderdeel van de bestuurs- of overheidszorg (onderwijs, milieu etc.). Het algemeen bestuursrecht zijn regels die een meeromvattende gelding hebben en zijn vastgelegd in de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb).
  • Er zijn drie verschillende soorten voorschriften binnen de Awb: het dwingend recht, het regelend recht en het aanvullend recht.
  • Gelede normstelling” houdt in dat beginnend met een algemene regel steeds concreter inhoud wordt gegeven aan het te voeren beleid.
  • Bestuurshandelingen kunnen worden onderverdeeld in vele categorieën: feitelijke handelingen vs. rechtshandelingen, privaatrechtelijke vs. publiekrechtelijke rechtshandelingen en meerzijdige rechtshandelingen vs. eenzijdige rechtshandelingen.
  • Het besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het besluit moet schriftelijk zijn en door een bestuursorgaan genomen worden. Er zijn besluiten van algemene strekking en beschikkingen. Aan een beschikking gaat vaak een aanvraag vooraf.
  • Er zijn verschillende soorten beschikkingen: rechtvaststellende beschikkingen, rechtscheppende beschikkingen en beschikkingen met een sanctiekarakter.
  • De bronnen van het bestuursrecht bestaan uit de geschreven bronnen en de ongeschreven bronnen. De ongeschreven bronnen bestaan uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb). Er zijn verschillende soorten beginselen: het beginsel van correcte bejegening, het beginsel van zorgvuldig onderzoek, het beginsel van zorgvuldige beslissingsprocedure, het beginsel van deugdelijke besluitvorming, het beginsel van motivering, het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
  • Als een (rechts)persoon het niet eens is met een overheidsbeslissing, kan hij bezwaar maken, administratief beroep aantekenen, een beroep op de administratieve rechter doen en in hoger beroep gaan. Een voorlopige voorziening kan worden aangevraagd als er sprake is van “onverwijlde spoed”.

 

Hoofdstuk D: De juridische organisatie van een onderneming

  • Ondernemingen brengen veel beslissingen, rechten en plichten met zich mee en dit alles vereist een juridisch kader. Dit wordt geboden in het ondernemingsrecht. Het begrip onderneming wordt in de wet niet eenduidig beschreven. Wel moet het steeds gaan om een technisch-organisatorische eenheid waarin een bedrijf wordt uitgeoefend.
  • Voor de term bedrijf moet voldaan zijn aan vier criteria: er moet sprake zijn van een zekere regelmaat, de activiteiten moeten openlijk gebeuren, het optreden geschiedt min of meer zelfstandig en de activiteiten moeten gericht zijn op de verkrijging van inkomsten. Daarnaast moet een bedrijf worden uitgeoefend in een georganiseerd verband en de verwerving van inkomsten moet zijn gericht op het behalen van winst.
  • Iedereen die een bedrijf uitoefent, heeft de verplichting tot boekhouding.
  • Alle ondernemingen moeten worden ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van het ressort waarin de onderneming is gevestigd.
  • De ondernemer is degene die ten eigen name en voor eigen rekening de onderneming exploiteert. Een ondernemer neemt als zodanig deel aan het rechtsverkeer en vormt juridisch gezien een rechtssubject. Er zijn twee verschillende soorten rechtssubjecten: natuurlijke personen en rechtspersonen. Rechtsvormen vallen uiteen in twee hoofdgroepen: organisatievormen zonder rechtspersoonlijkheid en organisatievormen met rechtspersoonlijkheid.
  • De eenmanszaak is een kleine onderneming waar geen grote investeringen voor nodig zijn en waar de bedrijfsrisico’s niet al te groot zijn. Een natuurlijk persoon is eigenaar van de onderneming.
  • Een Zelfstandige Zonder Personeel (ZZP’er) is een zelfstandig ondernemer en verricht zelfstandig werk voor eigen rekening en risico en heeft meerdere opdrachtgevers. Verschil met een eenmanszaak is dat die wel personeel in dienst kan hebben.
  • Bij personenassociaties is sprake van een samenwerkingsverband tussen meerdere personen en deze samenwerking is gebaseerd op een overeenkomst. Er zijn drie vormen.
  • De maatschap is een overeenkomst waarbij twee of meerdere personen zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen, met de bedoeling om het daaruit ontstane voordeel met elkaar te delen. Een openbare maatschap wordt onder een gemeenschappelijke naam gevoerd, een stille maatschap niet. Een maatschap kan op verschillende wijzen bestuurd worden.

Beschikkingsdaden zijn bestuurshandelingen die niet tot de “normale” maatschapactiviteiten behoren, bijv. de aankoop van een pand. Beheersdaden zijn handelingen die verricht worden in het kader van de dagelijkse gang van zaken binnen de maatschap.

  • Een vennootschap onder firma (VOF) is een maatschap die onder uitoefening van een bedrijf onder een gemeenschappelijke naam aangegaan is. Het verschil met een maatschap is dat er bij een vof sprake moet zijn van de uitoefening van een bedrijf, terwijl de maatschap een beroep uitoefent.
  • De commanditaire vennootschap (CV) kent vennootschap bij wijze van geldschieting, commanditaire vennoten, ook wel stille vennoten genoemd, die naast de beherende vennoten als geldschieters dienen.
  • Rechtspersonen zijn organisatievormen die worden gekwalificeerd als rechtssubjecten en zelfstandig drager zijn van rechten en plichten. De groep van rechtspersonen kan verdeeld worden in drie subgroepen: publiekrechtelijke personen, kerkgenootschappen en privaatrechtelijke rechtspersonen.
  • Een stichting is een door een rechtshandeling in het leven geroepen rechtspersoon, welke geen leden kent en beoogt met behulp van een daartoe bestemd vermogen een in de statuten vermeld doel te verwezenlijken. De stichting heeft slechts één orgaan, het bestuur.
  • De coöperatie is een bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging.
  • De vereniging is een rechtspersoon met leden die is gericht op een bepaald doel.
  • Een Besloten Vennootschap (BV) is een rechtspersoon met een in aandelen verdeeld maatschappelijk kapitaal.
  • Een Naamloze Vennootschap (NV) is een rechtspersoon met een in overdraagbare aandelen verdeeld maatschappelijk kapitaal.
  • Het grootste verschil tussen een BV en een NV zijn dat aandelen in een BV “op naam” staan en in een NV “op toonder”. Ook moet een NV bij de oprichting een minimumkapitaal hebben van €45.000, terwijl voor een BV geen verplichting geldt.
  • Aandelen vormen formeel de gedeelten waarin het kapitaal bij de statuten is verdeeld. De aandeelhouders hebben twee rechten: het recht op dividend en de recht op zeggenschap.
  • De NV en BV moeten beschikken over twee verplichte organen: de aandeelhoudersvergadering (AV) en het bestuur. Daarnaast kan een vennootschap ervoor kiezen een Raad van Commissarissen (RvC) te benoemen.

Een zelfstandig bestuur van de NV/BV en een afzonderlijke RvC heet ook wel “two-tier-board”. Een “one-tier-board”, een monistische bestuursstructuur, is een bestuursmodel met executive en non-executive officers.

  • Er kan samenwerking tussen ondernemingen voorkomen op verschillende manieren: via franchising, een Vrijwillig Filiaalbedrijf, een inkoopcombinatie, een licentie of een Joint Venture. Horizontale Joint Ventures zijn samenwerkingen tussen bedrijven in dezelfde markt, verticale Joint Ventures zijn samenwerkingen tussen ondernemers die optreden als respectievelijk toeleverancier of afnemer en de conglomerate Joint Venture is een samenwerking tussen ondernemers waarvan de activiteiten niet aan elkaar verwant zijn.

 

Hoofdstuk E: Particulier eigendom

  • Eigendomsrecht is het meest omvattende recht dat een persoon kan hebben en het kan slechts bestaan ten aanzien van een zaak. De mogelijkheden die een eigenaar heeft om zijn zaak te gebruiken worden gebruiksrechten genoemd.
  • Het vermogensrecht is dat deel van het recht dat handelt over alles wat op enige manier op geld waardeerbaar is.
  • Bezittingen van een persoon worden goederen genoemd. Het goederenrecht is dat deel van het vermogensrecht dat betrekking heeft op de rechtsverhouding van een persoon tot een goed. Goederen worden weer verdeeld in zaken en vermogensrechten. Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (alles wat je kunt vastpakken). Zaken zijn óf roerend óf onroerend. Onroerend is de grond en alles wat daarmee duurzaam verbonden is. De rest zijn roerende zaken.
  • Eigenaar ben je van een zaak, vermogensrecht spreekt van een rechthebbende.
  • Goederen kunnen op twee manieren verkregen worden: onder algemene titel (rechten en plichten worden overgedragen) of onder bijzondere titel (alleen rechten worden overgedragen). Titel betekent de aanleiding of reden voor de verkrijging. De belangrijkste vormen van verkrijging onder bijzondere titel zijn verkrijgende of acquisitieve verjaring, onteigening en overdracht.
  • Een overdracht kan alleen geldig geschieden als er sprake is van een geldige titel, degene die het goed overdraagt beschikkingsbevoegd is en de goederen worden geleverd.
  • De bezitter is degene die de macht over een goed uitoefent zonder het eigendomsrecht van een ander te erkennen en het goed voor zichzelf houdt. De houder is degene die de macht over een goed uitoefent en wél het eigendomsrecht van een ander erkent.
  • Natrekking houdt in dat de eigenaar van een zaak tevens eigenaar is van alle bestanddelen van die zaak. Een bestanddeel van een zaak is: een voorwerp dat dusdanig met de hoofdzaak is verbonden dat het daarvan niet kan worden afgescheiden zonder één van de twee ernstig te beschadigen of iets wat volgends de heersende verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt.
  • Vermenging houdt in dat verschillende roerende zaken als vloeistoffen, delfstoffen, granen, gassen etc. die aan verschillende eigenaren toebehoren, zo worden vermengd dat er één nieuwe zaak ontstaat.
  • Zaaksvorming houdt in dat uit één of meer roerende zaken een nieuwe zaak wordt gevormd.
  • Er bestaan vijf verschillende genotsrechten. Alle genotsrechten geven een recht op het feitelijk gebruik van een goed.
  • Het recht van vruchtgebruik geeft aan de gebruiker het recht om goederen die aan een ander toebehoren te gebruiken en daarvan ook de vruchten te genieten.
  • Erfdienstbaarheid is de last waarmee de ene onroerende zaak ten behoeve van de andere onroerende zaak is bezwaard.
  • Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft iemands anders onroerende zaak te houden en te gebruiken. Tegenover deze rechten staat de verplichting om aan de eigenaar een pachtsom te voldoen, de canon.
  • Het recht van opstal is een zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen.
  • Het appartementsrecht is de bevoegdheid om bepaalde gedeelten van een gebouw uitsluitend te gebruiken.
  • Er zijn twee soorten zekerheidsrechten, die dienen ter dekking van een geldvordering. Bij pandrecht rust het zekerheidsrecht op een roerende zaak. Er zijn twee  soorten van pandrecht: vuistpand en stil pandrecht. Het tweede zekerheidsrecht is het hypotheekrecht. Het hypotheekrecht houdt in dat wanneer een huiseigenaar in gebreke blijft met de terugbetaling van de geldlening voor een huis, de bank het recht heeft om het huis te verkopen en uit de opbrengst de lening af te lossen.
  • Een akte is een schriftelijk stuk dat door één of meer personen is ondertekend en bestemd is om tot bewijs te dienen. Een authentieke akte is een akte met volledige bewijskracht, die vaak is opgesteld door een notaris en dus geld kost. Een onderhandse akte is een akte die niet ten overstaan van een notaris is opgemaakt, maar bijv. door één van de partijen. Een geregistreerde onderhandse akte is een onderhandse akte die op het belastingkantoor wordt voorzien van een dagtekening.
  • Registergoederen zijn goederen waarvan de eigendom alleen kan worden overgedragen aan een derde, door inschrijving van die overdracht in de daartoe bestemde openbare registers.
  • Het eigendomsrecht kan worden beperkt door de wet. Ook het ongeschreven recht kan aan de eigendomsbevoegdheid beperkingen opleggen. Bij hinder gaat het om gedrag van de ene persoon waarbij het genotsrecht van de andere persoon wordt aangetast, bijv. bij geluids- of stankoverlast.

Bij misbruik van eigendom, de tweede vorm van ongeschreven recht, gaat het om de uitoefening van een bevoegdheid van een eigenaar en zijn bedoeling daarmee.

  • Derdenbescherming houdt in dat ondanks onbevoegdheid van de vervreemder, een overdracht van een roerende zaak, niet registergoed of een recht aan toonder of order geldig is, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is. Een verkrijger heeft een onderzoeksplicht en een mededelingsplicht.
  • De juridische term voor terugvorderingsrecht (als een derde niet beschermd wordt) heet revindicatie. Als een derde wel beschermd wordt, wordt hij eigenaar van het goed. Vrijwillig bezitsverlies houdt in dat iemand vrijwillig zijn goed heeft afgestaan aan iemand anders. Onvrijwillig bezitsverlies houdt in dat iets gestolen is van de eigenaar.

 

Hoofdstuk F: Sluiten van overeenkomsten

  • Het objectief recht is het deel van het positief recht waarin rechten en plichten worden omschreven. Een aan het objectief recht ontleende bevoegdheid heet een subjectief recht. Rechtssubjecten kunnen subjectieve rechten verkrijgen. De groep van rechtssubjecten bestaat uit twee categorieën: natuurlijke personen en rechtspersonen.
  • Er zijn gewone feiten en rechtsfeiten. Blote rechtsfeiten zijn gebeurtenissen die zonder persoonlijk ingrijpen tot stand komen, maar waar wel één of meer rechtsgevolgen aan vast zitten, bijv. geboorte, dood en tijdsverloop. Rechtsfeiten die bestaan uit handelingen van personen kunnen ook weer onderverdeeld worden in rechtshandelingen en feitelijke handelingen. Een rechtshandeling is een feitelijke handeling waarmee de handelende persoon met zijn handelen een rechtsgevolg in het leven wil roepen, bijv. het huren van een kamer. Een belangrijk vereiste voor het ontstaan van een rechtshandeling is de wil van de handelende persoon of personen.
  • Een eenzijdige rechtshandeling is de wilsuiting van slechts één persoon. Bij meerzijdige rechtshandelingen moeten de wilsuitingen van verschillende personen komen en gericht zijn op eenzelfde rechtsgevolg. De meeste meerzijdige rechtshandelingen zijn overeenkomsten.
  • Het overeenkomstenrecht kent drie beginselen: de partijautonomie, pancta sunt servanda en het consensualisme.
  • Een consensuele of vormvrije overeenkomst komt tot stand op het moment dat partijen wilsovereenstemming bereiken. Als er voor de geldigheid van de overeenkomst ook een akte nodig is, dan is het een formele overeenkomst. Verbintenissen waaraan door één enkele prestatie kan worden voldaan en daarmee ook beëindigd worden zijn overeenkomsten met een eenmalig karakter. Als één of beide partijen zich verplichten tot opeenvolgende dan wel voortdurende prestaties (een permanente toestand), dan is er sprake van een duurovereenkomst. Een wederkerige overeenkomst is een overeenkomst die voor beide partijen verplichtingen in het leven roept. De eenzijdige overeenkomst is een overeenkomst (eigenlijk de uitvoering) waarbij slechts één van de partijen de plicht heeft om één of meer prestaties te verrichten voor de andere partij. Een benoemde overeenkomst wordt in de wet vermeld en er gelden bijzondere voorschriften voor deze overeenkomst.
  • Het ontstaan van de overeenkomst gebeurt als er voldaan wordt aan de volgende vereisten: partijen zijn handelingsbekwaam,

tussen partijen bestaat wilsovereenstemming en de overeenkomst is niet in strijd met de wet, de openbare orde of de goede zeden.

  • Handelingsbekwaamheid is de mogelijkheid zichzelf door eigen rechtshandelingen te binden. Handelingsonbekwaam zijn minderjarigen, onder curatele gestelden en zij die krachtens een rechterlijk bevel in een krankzinnigengesticht zijn opgenomen.
  • Voor het ontstaan van een overeenkomst moet tussen de partijen een wilsovereenstemming bestaan. Voor de totstandkoming van een rechtsgeldige overeenkomst is het aanbod en de aanvaarding daarvan belangrijk. Een aanbieder kan niet meer zijn aanbod herroepen als het aanbod is aanvaard, wanneer het aanbod een termijn bevat of wanneer de onherroepelijkheid op een andere wijze uit het aanbod volgt. Een aanbod kan vervallen wanneer het aanbod wordt verworpen, wanneer het een mondeling aanbod betreft en het niet onmiddellijk wordt aanvaard en wanneer het een schriftelijk aanbod betreft en niet binnen een redelijke termijn wordt aanvaard.
  • Een wilsgebrek is een wil die gebrekkig tot stand is gekomen. Als er sprake is van een wilsgebrek, dan is de overeenkomst vernietigbaar. Het BW kent vier vormen van wilsgebrek: dwaling, bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden.
  • Aan een rechtshandeling die nietig is, onthoudt de wet van rechtswege het beoogde rechtsgevolg: het is in strijd met de wet, de goede zeden of de openbare orde. De rechtshandeling is niet geldig en ook nooit geldig geweest. Rechtshandelingen die vernietigbaar zijn hebben wel de beoogde rechtsgevolgen, maar zijn aantastbaar en kunnen worden vernietigd.
  • Inhoud of vorm van een overeenkomst kunnen ook bepaald worden door wettelijke voorschriften. Een overeenkomst mag niet in strijd zijn met een wettelijk voorschrift. Het mag ook niet in strijd zijn met openbare orde en goede zeden. Dit zijn met name normen die voortkomen uit het ongeschreven recht.
  • De overeengekomen rechtsgevolgen zijn alle afspraken die de partijen bij het aangaan van de overeenkomst expliciet hebben afgesproken. Deze standaardafspraken staan meestal in de algemene voorwaarden en worden steeds weer gebruikt bij het aangaan van overeenkomsten.
  • De vrijheid van partijen om afspraken te maken kan worden beperkt door rechtsgevolgen die voortkomen uit de wet. Als partijen bij het sluiten van een overeenkomst niets anders hebben afgesproken, gelden de wettelijke regels ter zake: het aanvullend recht. Hiervan mogen partijen zonder meer afwijken, en deze regels heten daarom ook wel regelend recht. Dwingend recht echter verbiedt de partijen een andere regeling te treffen dan de wettelijke regeling van de wetgever.

 

Hoofdstuk G: Niet nakoming van contractuele afspraken

  • Een tekortkoming in de nakoming houdt in dat één van de partijen die een overeenkomst heeft afgesloten de overeengekomen prestatie niet goed of niet tijdig heeft uitgevoerd, of dat de prestatie helemaal uitblijft. Een resultaatsverbintenis houdt in dat er door de debiteur een bepaald tastbaar resultaat moet worden bereikt, zoals het schilderen van een deur. Het niet, niet goed of niet tijdig bereiken van de tastbare resultaten levert altijd een tekortkoming op. Bij een inspanningsverbintenis gaat het primair om het leveren van een zekere inspanning, zonder dat dit een bepaald resultaat op hoeft te leveren, zoals een advocaat die een pleidooi houdt voor zijn cliënt.
  • Een toerekenbare tekortkoming houdt in dat de tekortkoming aan de debiteur toe te rekenen is en de schuldenaar een wanprestatie pleegt. Als het een niet-toerekenbare tekortkoming is spreken we van overmacht.
  • Een tekortkoming is toerekenbaar, als (1) de tekortkoming aan de schuld van de debiteur is te wijten, (2) de tekortkoming door de wet is bepaald, (3) de tekortkoming op basis van een rechtshandeling voor rekening van de debiteur komt en (4) de in het verkeer geldende opvattingen geschonden worden.
  • Bij een toerekenbare niet-nakoming hangen de rechtsgevolgen af van de situatie. Er zijn twee situaties mogelijk: de nakoming kan nog steeds mogelijk zijn of de nakoming is tijdelijk of blijvend onmogelijk.
  • Er zijn twee soorten schade: vermogensschade en ander nadeel. Vermogensschade omvat zowel geleden verlies als gederfde winst. Bij het geleden verlies wordt de waarde van een vermogensbestanddeel gereduceerd of tot nul teruggebracht. Bij gederfde winst staat voorop dat door een verwijtbare niet-nakoming een bepaalde omzet niet is behaald, waardoor een bepaalde winst niet werd behaald. Met ander nadeel wordt de schade bedoeld die het vermogen niet heeft verminderd maar wel is geleden. Heet ook wel smartengeld of immateriële schade, bijv. psychische schade.
  • Voor een eis tot schadevergoeding moet de debiteur eerst “in verzuim zijn”. Dit geeft een periode aan die begint na verloop van de termijn die gesteld is in een soort van laatste waarschuwing. Deze laatste waarschuwing heet een ingebrekestelling. Een ingebrekestelling mag achterwege blijven als er een fatale termijn gesteld is, de schadevergoeding voortvloeit uit een onrechtmatige daad of als uit een mededeling van de debiteur aan de crediteur blijkt dat de debiteur in de nakoming tekort zal schieten.
  • Bij een vervangende schadevergoeding wordt de in de overeenkomst genoemde prestatie omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding.
  • Tot de mogelijkheden van een crediteur behoort ook een ontbinding van de overeenkomst. De ontbinding kan op twee manieren gebeuren: door een schriftelijke verklaring van de crediteur of via tussenkomst van de rechter.
  • Een andere manier om bij een wederkerige overeenkomst op niet-nakoming te reageren is opschorting. Als bij een wederkerige overeenkomst één van de partijen zijn verplichting niet nakomt, dan is de wederpartij bevoegd om de eigen verplichting ook op te schorten (bijv. betalen van een niet-geleverde order).
  • Een onmogelijke nakoming doet zich voor als door de aard van de verbintenis en de omstandigheden van het geval een herstel, aanvulling of vervanging onmogelijk is.

Verbintenissen kunnen ook teniet gaan. Voor een verbintenis die voortkomt uit een overeenkomst geldt daarbij de bijzondere situatie dat met het teniet gaan ervan niet tegelijk de door de overeenkomst geschapen rechtsverhouding teniet gaat. Het teniet gaan van verbintenissen kan op verschillende manieren gebeuren: (1) nakoming door debiteur of een derde; (2) vervulling van een ontbindende voorwaarde; (3) nietigheid, vernietiging en ontbinding; (4) verrekening en (5) afstand en vermenging. Afstand van een vorderingsrecht kan worden gedaan door een vormvrije overeenkomst tussen schuldeiser en schuldenaar. Twee vormen: afstand om baat, de oorspronkelijke tegenprestatie van de schuldenaar wordt vervangen door een andere en afstand om niet, de schuld wordt kwijtgescholden. Er is sprake van vermenging als de hoedanigheden van schuldeiser en schuldenaar zich in één persoon verenigen, bijv. bij een schuld en vorderingsrecht (een lening van je vader erven na zijn dood).

 

Hoofdstuk H: Bedrijven en hun aansprakelijkheid

  • De onrechtmatige daad, zoals beschreven in art. 6:162 BW, heeft het compenseren van schade als één van de belangrijkste doelstellingen. Om succesvol iemand aansprakelijk te stellen op grond van een onrechtmatige daad, moet er ten eerste sprake zijn van een onrechtmatige handeling. Daarna moet de onrechtmatige daad aan de dader kunnen worden toegerekend. Ook moet er schade zijn en tenslotte moet deze schade rechtstreeks het gevolg zijn van de onrechtmatige daad. Deze relatie heet het causaal verband.
  • Een onrechtmatige daad is (1) een inbreuk op een recht; (2) een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht en (3) een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeert betaamt. Twee belangrijke vormen van de laatste categorie: de gevaarzetting en het onvoldoende rekening houden met andermans belangen.
  • Als men een schadevergoeding wil krijgen, dan zal men moeten bewijzen dat de daad aan de dader kan worden toegerekend. Dit kan op twee verschillende manieren: door schuldaansprakelijkheid en door risicoaansprakelijkheid. Ook de groepsaansprakelijkheid kan gebruikt worden.
  • Als er schade is, dan kan ik worden verdeeld in meerdere componenten: geleden verlies, gederfde winst, de redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming (of beperking) van de schade, kosten gemaakt ter vaststelling van de omvang van de schade en (tot op zekere hoogte) de buitengerechtelijke incassokosten.
  • Het kan zijn dat de persoon die aansprakelijk is voor de schade, niet dezelfde persoon is als degene die de onrechtmatige daad heeft gepleegd. Als dit het geval is, spreekt men van kwalitatieve aansprakelijkheid (ook wel risicoaansprakelijkheid). Drie vormen: aansprakelijkheid voor kinderen, aansprakelijkheid voor ondergeschikten en aansprakelijkheid voor opstallen.
  • Een reclame kan misleidend zijn en is als aparte regeling opgenomen in BW 6 als een bijzondere vorm van een onrechtmatige daad.
  • De productaansprakelijkheid is de aansprakelijkheid van bedrijven/producenten voor het in het in het verkeer brengen van producten die gebrekkig blijken te zijn en daardoor schade toebrengen aan andere zaken of personen. De vereisten voor productaansprakelijkheid zijn: gebrek aanwezig, product moet roerende zaak zijn, producent, schade en causaal verband tussen gebrek en schade.
  • Er is uitsluiting van aansprakelijkheid mogelijk, als:
    • De producent stelt dat niet hij, maar een ander het product op de markt heeft gebracht;
    • Het gebrek pas is ontstaan nadat de producent het product in het verkeer heeft gebracht;
    • Het product niet vervaardigd is voor de verkoop;
    • Het gebrek een gevolg is van het feit dat het is vervaardigd in overeenstemming met overheidsvoorschriften;
    • Op het moment dat het product in het verkeer werd gebracht was het, gelet op de wetenschappelijke en technische kennis van dat moment, niet mogelijk het gebrek te kennen: het ontwikkelingsrisico-verweer.
    • De fabrikant van een onderdeel is niet aansprakelijk, als het gebrek te wijten is aan het ontwerp van het product waarvan het onderdeel een bestanddeel vormt.

 

Hoofdstuk I: Concurrentie & Mededingingsrecht

  • Bij mededinging of concurrentie gaat het steeds om de situatie dat twee of meer partijen elk één bepaald doel willen bereiken, maar dit doel is naar zijn aard maar voor één partij (of soms meerdere) weggelegd.
  • In het mededingingsrecht kunnen twee hoofdstromen worden onderscheiden: het verbodsstelsel en het misbruikstelsel.
  • De Nederlandse Mededingingsautoriteit, de NMa, is belast met de taak om de Mededingingswet (Mw) te handhaven. Het is de taak van de NMa om op te treden tegen overtreding van de Mw en daarbij heeft de NMa vergaande bevoegdheden.
  • Het kartelverbod houdt in dat alle concurrentiebeperkende afspraken verboden zijn. Onder deze afspraken vallen alle overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ervoor zorgen dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst.
  • De vier belangrijkste vormen van kartels zijn horizontale en verticale kartels, prijs- en kortingsregelingen, quotering en toetreden tot de markt bemoeilijken. Uitzonderingen op het verbod van kartels komen in twee vormen voor: de vrijstelling en de ontheffing.
  • Het misbruik maken van een economische positie is uitdrukkelijk verboden. Het hebben van een economische machtspositie wordt vaak afgeleid uit het percentage marktaandeel dat een bedrijf heeft.
  • Het is ook goed mogelijk dat niet één, maar meerdere bedrijven met een relatief groot marktaandeel, zich gezamenlijk schuldig maken aan misbruik van hun machtspositie. Bij een fusie gaat het om minimaal twee zelfstandige bedrijven die besluiten om in de toekomst verder te gaan als één onderneming. Bij een joint venture besluiten twee of meer bestaande ondernemingen een nieuwe onderneming op te richten waarvan zij dan gezamenlijk eigenaar zijn en in onderling overleg de strategie bepalen. De genoemde voorbeelden worden concentraties genoemd en zijn alleen toegestaan als deze zijn aangemeld bij de NMa en door de NMa zijn goedgekeurd. 
  • Behalve de Mw en de NMa heeft Nederland ook te maken met het Europees mededingingsrecht (EC). Het Europese recht is van hogere orde als het Nederlandse recht.
  • In de verbodsbepaling in art. 101 VWEU (Verdrag Werking van de Europese Unie) worden alle overeenkomsten tussen bedrijven verboden. Hier vallen schriftelijke stukken, mondelinge afspraken, een gentleman’s agreemeent, side-letters, bepalingen in de algemene voorwaarden en zelfs een publiekelijke aankondiging van een prijsverlaging onder. Er zijn twee soorten overeenkomsten: horizontale overeenkomsten en verticale overeenkomsten.

 

Hoofdstuk J: Intellectueel eigendomsrecht

  • De regelgeving omtrent het Intellectuele eigendom (IE) bestaat uit een opsomming van handelingen die alleen door (of met toestemming van) de rechthebbende mogen worden verricht. Het intellectuele eigendomsrecht kan verdeeld worden in twee categorieën: de IE-rechten die tot doel hebben prestaties te beschermen en IE-rechten die het exclusieve recht op herkenningstekens willen beschermen.
  • Een octrooi is een eigendomsrecht dat wordt verleend aan degene die een nieuw product of een nieuw proces heeft uitgevonden. Om een octrooi te krijgen moet de prestatie aan een aantal materiële vereisten voldoen: het moet gaan om een uitvinding, de uitvinding moet nieuw zijn, de eis van de inventiviteit, industriële toepasbaarheid en het mag niet in strijd zijn met de openbare orde en goede zeden.
  • Een octrooi wordt slechts verleend als een rechthebbende een daartoe strekkende aanvraag indient bij een octrooiverlenende instantie. Dit kan gebeuren via het nationale stelsel of via het internationale stelsel.
  • Bij het nationale stelsel moet de octrooiaanvraag ingediend worden bij het Octrooicentrum in Rijswijk. De aanvraag verloopt in drie verschillende fasen: indiening van de aanvraag, het nieuwigheidsonderzoek en de verlening.
  • Het internationale stelsel geeft internationale bescherming en op basis van verschillende verdragen kan een internationaal octrooi worden verworven.
  • De rechthebbende van een octrooi is degene die de aanvraag heeft ingediend. Een aanvrager hoeft niet te bewijzen dat hij ook de uitvinder is.
  • Collisie houdt in dat op hetzelfde moment door verschillende personen eenzelfde octrooiaanvraag wordt ingediend. Echter, op een uitvinding kan maar één octrooi worden verleend en dus geldt het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Beslissend is dus de datum en het tijdstip van aanvraag.
  • Als een product eenmaal rechtmatig op de markt is gebracht, dan kan de octrooihouder zich niet verzetten tegen verder gebruik of verhandeling van dat product: uitputting. Wel kan de octrooihouder zich verzetten tegen elke inbreuk op zijn recht.
  • Het auteursrecht biedt bescherming aan “ieder voortbrengsel op het gebied van letterkunde, wetenschap of kunst”. De maker en zijn werk zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het werk draait om de intellectuele schepping, niet de materiële toestand waarin het zich bevindt.
  • De maker/rechthebbende van een werk heeft verschillende rechten.

De persoonlijkheidsrechten stellen de persoonlijke relatie tussen het werk en de maker centraal. De immateriële belangen staan op de voorgrond. De belangrijkste persoonlijkheidsrechten zijn: het recht op naamsvermelding, het recht zich te verzetten tegen veranderingen aan zijn werk en/of tegen publicatie in een volgens hem ongepaste vorm, het recht in een werk de door hem nodig geachte wijzigingen aan te brengen en het recht zich te verzetten tegen misvorming, verminking of een andere aantasting.

  • Bij exploitatierechten gaat het primair om de mogelijkheid financieel voordeel te behalen met het werk. Daarbij kan weer een onderscheid worden gemaakt in het recht op openbaarmaking en het recht op verveelvoudiging.
  • Er zijn beperkingen aan het auteursrecht. Het is gekoppeld aan de leeftijd van de maker: zeventig jaar na zijn dood vervalt het auteursrecht.
  • Om een foto (een portret) die in opdracht tot stand is gekomen openbaar te mogen maken, is de uitdrukkelijke toestemming vereist van zowel de fotograaf als de gefotografeerde persoon. De fotograaf heeft hierop het auteursrecht. De gefotografeerde heeft portretrecht.
  • Een merk zijn de herkenbare tekens die aan een product worden gegeven. De identificatie- of herkomstfunctie wordt gezien als de meest wezenlijke functie van elk merk. Het exclusieve merkenrecht ontstaat als er wordt voldaan aan een paar voorwaarden. Aan de merknaam wordt vaak de ® toegevoegd. Een merk dient vaak ook als reclamedrager. In het verlengde daarvan kan een merk ook als statussymbool fungeren. Tenslotte kan een merk ook een garantiefunctie vervullen. Bij een bepaald merk zal de consument ervan uitgaan dat er sprake is van een bepaalde kwaliteit.
  • Er zijn verschillende soorten merken: warenmerken (individueel en collectief) en dienstmerken.
  • Voor alle merken geldt dat zij alleen voor bescherming in aanmerking komen als aannemelijk is dat zij voldoende onderscheidend vermogen bezitten. Een merk komt in verschillende verschijningsvormen voor: woordmerken, beeldmerken, vormen van waren en verpakkingen, letters en cijfers en kleuren.
  • Het aanmelden van het merkenrecht bij het BBIE gebeurt door middel van het invullen van een aantal vragenformulieren en heet een depot.
  • De naam van een onderneming is dé manier waarmee een onderneming zich naar het publiek toe profileert en zich onderscheidt van zijn concurrenten. Deze naam is de handelsnaam.

De Handelsnaamwet (Hnw) heeft een tweeledig doel: een handelsnaam mag geen verwarring en/of misleiding van het publiek veroorzaken en de wet biedt bescherming tegen misbruik van een handelsnaam door concurrenten.

  • Een domeinnaam is een naam en adres op internet. .nl-domeinnamen worden geregistreerd bij de Stichting Internet Domein Registratie.

 

Hoofdstuk K: Arbeidsrecht

  • Overeenkomsten waarbij iemand zich verplicht om werk voor een ander te verrichten wordt door het BW beperkt tot drie contractfiguren:
  1. De overeenkomst tot aanneming van werk;
  2. De overeenkomst tot opdracht;
  3. De arbeidsovereenkomst.
  • De aanneming van werk is de overeenkomst waarbij de aannemer zich verbindt om, buiten dienstbetrekking, voor de opdrachtgever tegen een bepaalde prijs een bepaald werk tot stand te brengen.
  • Ook de overeenkomst tot opdracht vindt plaats buiten dienstbetrekking: er is geen gezagsverhouding. Het verschil met aanneming van werk is dat het hier niet draait om een stoffelijk product, maar om het leveren van creatieve of intellectuele arbeid door bijv. een reclametekenaar of advocaat.
  • Een arbeidsovereenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in een dienst van een andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
  • Het arbeidsovereenkomstenrecht is het geheel van rechtsregels dat de totstandkoming, inhoud en het einde van de arbeidsovereenkomst reguleert.
  • Bij de arbeidsovereenkomst wordt de inhoud in de eerste plaats bepaald door datgene wat de partijen afspreken. Echter, in boek 7 van het BW staan een aantal bepalingen die variëren van dwingend tot aanvullend recht met uitzonderingen op deze vrijheid. Ook mag een werkgever niet met iedere persoon zomaar een arbeidsovereenkomst aangaan, zoals met minderjarigen of buitenlanders.
  • Overwerk kan onderverdeeld worden in twee soorten:
  1. Er wordt langer gewerkt dan afgesproken: er is sprake van een overschrijding van de normale arbeidstijd. Een weigering om over te werken kan leiden tot een ontslag, als overwerk in de bedrijfstak een veelvoorkomend fenomeen is.
  2. Er wordt langer gewerkt dan volgens de Arbeidstijdenwet is toegestaan: er is sprake van een overschrijding van de maximale arbeidstijd. Hiervoor moet de ondernemer een overwerkvergunning aanvragen bij de Arbeidsinspectie.
  • De werkgever heeft de verplichting tot loonbetaling. Loon is de tegenprestatie die de werkgever aan de werknemer verschuldigd is voor diens verrichte arbeid. De werkgever heeft ook de verplichting van een loonstrookje. De werkgever heeft de verplichting tot het verstrekken van vakantie met behoud van loon. Er zijn ook verlofverplichtingen. Werknemers kunnen een kortdurend zorgverlof van maximaal 10 dagen per jaar opnemen.

De werkgever heeft als vijfde verplichting dat arbeid zo georganiseerd moet worden dat het geen gevaar voor werknemers op kan leveren. In dit verband spreken we van schuldaansprakelijkheid. De laatste verplichting die een werkgever heeft is die bij overgang van een onderneming.

  • Flexibilisering van arbeidsrelaties kan op drie verschillende manieren plaatsvinden:
  1. door binnen het bedrijf (of ook daarbuiten) te werken met collegiale in- en uitlening van personeel;
  2. door ten aanzien van bepaald personeel gebruik te maken van contracten voor bepaalde tijd;
  3. door de inzet van uitzendkrachten, personeel op basis van detachering en het werken met payrollbedrijven.
  • Door flexibilisering wordt er steeds meer met arbeidscontracten gewerkt voor bepaalde tijd: het einde van de overeenkomst staat bij aanvang van de verhouding al vast. Onder bepaalde omstandigheden kunnen elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op termijn worden omgezet in één voor onbepaalde tijd. Dit is de ketenbepaling.
  • Kenmerkend voor flexwerkers is dat zij maar zelden gedurende de hele week werkzaam zijn: ze werken parttime. De beloning van een parttimer vindt plaats naar evenredigheid.
  • Bij arbeidsverhoudingen zijn normaal maar twee partijen betrokken. Echter, bij uitzendkrachten is er sprake van drie partijen: het uitzendbureau (de uitlener), de opdrachtgever (de inlener) en de uitzendkracht (de werknemer).
  • Payrolling komt ook steeds vaker voor. Daarbij neemt een derde partij (het payrollbedrijf) het personeel in dienst en stelt het vervolgens ter beschikking aan een inlener.
  • Een werkgever kan ook werknemers inzetten die werken op basis van een afroepcontract. Dit is een arbeidsverhouding waarbij personen slechts arbeid verrichten voor een ander op momenten dat deze laatste dit noodzakelijk acht. Er zijn twee categorieën afroepcontracten: de afroepovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht en afroepkrachten op basis van een voorovereenkomst.
  • De beëindiging van een arbeidsovereenkomst kan, zowel voor de werkgever als een werknemer, ingrijpende gevolgen hebben. Het ontslagrecht wordt beheerst door twee wettelijke regelingen die van totaal verschillende uitgangspunten aangaan: het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen en het BW.
  • Een beëindigingsovereenkomst is een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Dit is iets anders dan berusting.

Er is sprake van berusting als één van de partijen de arbeidsovereenkomst beëindigt en de andere partij het in feite niet met deze beëindiging eens is, maar zich neerlegt bij het ontslag. Gedurende een proeftijd kunnen partijen de arbeidsovereenkomst op ieder gewenst moment beëindigen.

  • Bij een beëindiging van rechtswege loopt een arbeidsovereenkomst af omdat de wet dit zo voorschrijft. Dit komt in twee gevallen voor: bij de dood van partijen of door het verstrijken van de tijd.
  • Opzegging is de wilsuiting om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Het betreft een eenzijdige rechtshandeling en kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren. Aan een rechtmatige opzegging stelt de wet twee vereisten: er mag slechts worden opgezegd tegen bepaalde dagen en er moet een bepaalde opzegtermijn in acht worden genomen.
  • Ontslagverboden zijn een aantal verboden tot opzegging.
  • Een onregelmatig ontslag gebeurt als bij de beëindiging van een dienstbetrekking de volgens het BW geldende bepalingen niet in acht worden genomen. De wederpartij heeft bij een schadeplichtige partij twee mogelijkheden: men eist een schadeloosstelling of een schadevergoeding. De rechter kan een bevel tot herstel van de dienstbetrekking uitspreken als de eisende partij daar expliciet om vraagt.
  • Ontslag mag plaatsvinden vanwege een dringende reden. Een dwingende reden is een daad, eigenschap of gedraging van een werknemer die tot gevolg heeft dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de dienstbetrekking met deze werknemer nog langer te laten voortduren.
  • Er is nog een derde mogelijkheid om zich te verzetten tegen een ontslag. Een werknemer kan zich altijd tot de rechter wenden wanneer deze van mening is dat het ontslag kennelijk onredelijk was. Vaak wordt hierbij niet gekeken naar het ontslag zelf, maar naar de gevolgen van die beëindiging.
  • Ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de rechter kent twee vormen: een ontbinding wegens een toekenbare tekortkoming en een ontbinding wegens gewichtige redenen.
  • Wanneer een werknemer van mening is dat een opzegging nietig is en dus via de kantonrechter de doorbetaling van het loon vordert, kan de werkgever deze actie beantwoorden door zelf, los van de procedure die de werknemer is begonnen, een tweede procedure te starten. De werkgever kan aan de rechter verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden onder de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst niet al op een eerdere datum is geëindigd: ontbinding voor zover vereist.
  • Kantonrechters hebben onderlinge afspraken gemaakt over de wijze waarop zij de schadevergoeding zullen berekenen: met de kantonrechtersformule. De formule bestaat uit drie componenten die met elkaar moeten worden vermenigvuldigd: AxBxC.
  • Een Collectieve Arbeidsovereenkomst (cao) is een overeenkomst tussen één of meer werkgevers en één of meer vakbonden, die voornamelijk arbeidsvoorwaarden regelt die bij individuele arbeidsovereenkomsten in acht genomen moeten worden. Een cao is een formele overeenkomst: het moet schriftelijk worden aangegaan. Een cao kan ook nooit voor onbepaalde tijd worden aangegaan: het heeft een maximale duur van vijf jaar. Een ondernemings-cao is een cao die de directie van één onderneming sluit met de vakbonden en die alleen maar geldt binnen die ene onderneming. Een branche- of bedrijfstak-cao is een overeenkomst waarbij werkgevers met de vakbonden een afspraak maken voor de gehele bedrijfstak.
  • Cao-bepalingen kunnen ook door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) algemeen bindend verklaard worden. Dit houdt in dat in de betreffende bedrijfstak iedere werkgever verplicht is de cao toe te passen.
  • Bij afloop van de duur van de AVV vervalt de toepassing van de cao op de arbeidsverhouding. Een cao die algemeen verbindend is verklaard heeft geen nawerking: de andere arbeidsvoorwaarden zullen weer gelden zodra de termijn van de cao verlopen is.

 

Hoofdstuk L: Strafrecht

  • Als de regels die rechtsnormen bevatten en die aangeven hoe personen zich in het maatschappelijke verkeer tegenover elkaar behoren te gedragen genegeerd of geschonden worden, dan loop je kans getroffen te worden door een sanctie. Er is geen rechtsgebied waar het sanctioneren zo nadrukkelijk op de voorgrond treedt als bij het strafrecht. Elke strafrechtelijke sanctie heeft een bewuste leedtoevoeging tot doel.
  • Het strafrecht bestaat uit verschillende beginselen. Aan het legaliteitsbeginsel ligt de gedachte ten grondslag dat elke bevoegdheid van de overheid ten aanzien van de burgers, zijn oorsprong dient te vinden in het recht. Naast dit beginsel is er ook het verbod van analogie. Strafbepalingen mogen niet analoog worden toegepast in situaties die sterk lijken op gedragingen die strafbaar zijn gesteld, maar daar feitelijk niet gelijk aan zijn. Het laatste hoofdbeginsel is het verbod van terugwerkende kracht. Niemand kan gestraft worden voor het plegen van een feit dat op het moment van de uitvoering nog niet strafbaar was.
  • Het materieel deel van het strafrecht geeft een opsomming van de gedragingen die onder bepaalde omstandigheden strafbare feiten opleveren. Strafbare feiten worden delicten genoemd en de omschrijving van zo’n strafbaar feit een delictsomschrijving. Uit de omschrijving blijkt vaak dat er moet zijn voldaan aan een reeks van voorwaarden. Deze worden de bestanddelen van het strafbare feit genoemd.
  • In het formeel strafrecht staan de regels met betrekking tot de procedures die betrekking hebben op de toepassing van het materiële strafrecht. Dit rechtsgebied, het strafprocesrecht, staat in het Wetboek van Strafvordering (Sv).
  • Delicten worden ingedeeld in misdrijven en overtredingen. Het is steeds de wetgever die zegt of een bepaald delict een misdrijf vormt of een overtreding. Over het algemeen vormen de overtredingen de lichtere delicten en de misdrijven de zwaardere. Het praktisch belang van het onderscheid tussen een misdrijf en een overtreding: een poging tot een misdrijf is strafbaar, dit geldt niet voor een poging tot overtreding, het opzettelijk behulpzaam zijn bij een misdrijf vormt een strafbaar feit en een Nederlander kan voor feiten die hij in het buitenland heeft gepleegd, alleen in ons land vervolgd worden als de feiten in het buitenland strafbaar zijn en in Nederland een misdrijf opleveren.
  • Kenmerkend voor sancties is dat er sprake is van een bewuste leedtoevoeging tegenover de dader met als doel het door het delict toegebrachte leed te vergelden. De oplegging van een sanctie heeft ook een preventief karakter. Het strafrecht kent twee verschillende soorten van sancties: straffen en maatregelen
  • In art. 9 Sr worden de straffen verdeeld in twee categorieën: hoofdstraffen en bijkomende straffen. Tot de hoofdstraffen behoren gevangenisstraf, hechtenis, taakstraf en geldboete. Een taakstraf bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid (werkstraf) of het volgen van een verplicht leerproject (leerstraf).
  • Een bijkomende straf hoeft niet in combinatie met een hoofdstraf worden opgelegd. De twee meest voorkomende bijkomende straffen zijn de ontzetting van bepaalde rechten en de verbeurdverklaring.
  • Een strafzaak hoeft in beginsel niet altijd te eindigen met een veroordeling van de verdachte: de rechter kan een verdachte vrijspreken. De rechter kan ook tot de conclusie komen dat de verdachte het hem tenlastegelegde wel heeft begaan maar hij/zij niet schuldig is omdat een strafuitsluitingsgrond aanwezig is. Een andere mogelijkheid is dat het feit niet strafbaar blijkt te zijn. In deze laatste twee gevallen wordt de verdachte niet vrijgesproken, maar “ontslagen van alle rechtsvervolging”. Bij een vrijspraak of een ontslag van rechtsvervolging kan er geen straf worden opgelegd, maar wel een maatregel.
  • Als de rechter de tenlastegelegde feiten strafbaar en bewezen acht en hij van oordeel is dat ook de verdachte strafbaar is, dan komt het tot een veroordeling waarbij een straf wordt opgelegd.
  • Een dader kan ontoerekeningsvatbaar worden geacht en is dan niet strafbaar. De rechter kan een maatregel opleggen die inhoudt dat de betrokkene voor een termijn van max. 1 jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst. Hij heeft ook de mogelijkheid om een persoon TBS op te leggen.
  • Tenslotte kent de wet ook nog twee maatregelen waarvoor wel als voorwaarde geldt dat de verdachte moet zijn veroordeeld: onttrekking van het verkeer en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. 
  • Het strafrecht kent naast het vereiste dat er aan alle bestanddelen is voldaan, ook de vereisten van wederrechtelijkheid en schuld. Deze algemene vereisten worden elementen genoemd. Het vereiste van wederrechtelijkheid houdt in dat het gedrag in strijd moet zijn met het recht. Het tweede vereiste is de schuld van de dader.
  • In art. 47 ev. Sr worden een aantal concrete vormen van deelneming aan een strafbaar feit gesteld: medeplegen, medeplichtigheid, uitlokken en doen plegen.
  • Bij medeplegen werken twee of meer personen samen bij de uitvoering van een strafbaar feit. Om als medepleger te worden aangemerkt moet er voldaan worden aan twee eisen: er moet sprake zijn van een bewuste samenwerking en ook de uitvoering is gezamenlijk geweest.
  • Medeplichtigheid verschilt op een paar punten van medeplegen. Medeplichtigheid is alleen strafbaar bij misdrijven en een medeplichtige is geen initiatiefnemer: hij is niet betrokken geweest bij de planning en ook zijn rol is niet verwisselbaar. Hij verricht één of meer voorbereidings- en/of ondersteuningshandelingen en doet dit opzettelijk.
  • Uitlokken is “een ander bewegen tot”. De uitlokking speelt zich af vóórdat de uitvoering plaatsvindt: de uitlokker roept bij een ander het idee op om bepaalde strafbare handelingen te plegen. Pas als de ander dat strafbare feit pleegt is er sprake van strafbaar uitlokken.
  • Doen plegen houdt in dat iemand een ander een strafbaar feit laat plegen. Nu geldt als eis dat de uitvoerder van het feit niet strafbaar mag zijn: hij is, zonder het te beseffen, als instrument gebruikt.
  • Ook een poging tot een misdrijf wordt strafbaar gesteld. Er is sprake van een poging als voldaan wordt aan deze twee voorwaarden: de bedoeling van de dader moet zich op de een of andere manier door een begin van uitvoering hebben geopenbaard en de reden voor het niet uitvoeren van het delict moet zijn gelegen in omstandigheden die buiten de wil van de dader lagen.
  • In het strafrecht is een nieuwe vorm van daderschap tot ontwikkeling gekomen die wordt aangeduid met de term functioneel daderschap. Daarin staat de gedachte centraal dat de dader van een delict niet degene hoeft te zijn die voor de fysieke actie zorgt (het kan bijv. ook een rechtspersoon zijn!).
  • Computercriminaliteit is de laatste jaren exponentieel toegenomen. Op 1 maart 1993 is de Wet computercriminaliteit in werking getreden en opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Er worden twee begrippen voorzien van een juridische definitie: gegevens en geautomatiseerd werk. Van gegevens verstaat de wet iedere weergave van feiten, begrippen of instructies, als dan niet op een overeengekomen wijze, geschikt voor overdracht, interpretatie of verwerking door personen of geautomatiseerde werken. Bij een geautomatiseerd werk moet het gaan om een inrichting die bestemd is om langs elektronische weg gegevens op te slaan en te verwerken.
  • Internationaal strafrecht wordt steeds belangrijker, omdat crimineel gedrag geen landsgrenzen kent. Onder bepaalde voorwaarden is toegestaan om Nederlandse staatsburgers uit te leveren aan een vreemde mogendheid. Ook is het mogelijk de werking van het Nederlands strafrecht uit te breiden tot bepaalde feiten, zodat het feit in dit land door de Nederlandse rechter zou kunnen worden berecht. Daarnaast kunnen verdragen tussen landen nog zorgen voor het overnemen van de strafvervolging of de executie van de straf.
Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
524