Oefententamens Constitutioneel Recht - UvA
- 2063 keer gelezen
Jan de Vries krijgt op een dag het idee om een supermarkt bij hem in de buurt te gaan openen en exploiteren. In de net gebouwde nieuwbouwwijk waarin de nieuwe bewoners zich zojuist gevestigd hebben, is namelijk nog geen supermarkt gevestigd met de focus op duurzame en biologische producten. Jan neemt daarom contact op met Ferdinand Smit, directeur van de grote supermarktketen Dirk Heijn (hierna: “DH”), teneinde een franchise-overeenkomst aan te gaan. Hierbij geeft Jan te kennen dat hij, alvorens een dergelijke overeenkomst aan te gaan, eerst een vestigingsonderzoek wil laten uitvoeren in de nieuwbouwwijk. Ferdinand is direct enthousiast en geeft onmiddellijk opdracht aan Olivier Mand van de interne onderzoeksafdeling van DH om dit vestigingsonderzoek uit te voeren in de nieuwbouwwijk.
Olivier Mand stelt het rapport op in het derde kwartaal van 2011. Uit dit rapport blijkt dat er maar liefst 4.000 gezinnen in de nieuwbouwwijk wonen die behoefte hebben aan een supermarkt die duurzaamheid belangrijk vindt, en die ook beschikken over de financiële middelen die vereist zijn om de dure duurzame en biologische producten te kopen: volgens het rapport kunnen deze 4.000 gezinnen elk gemakkelijk € 250 per maand aan dergelijke boodschappen besteden bij de supermarkt. Dat komt neer op een maandelijkse omzet van
€ 1.000.000. Volgens Ferdinand, die dit namens DH ook herhaaldelijk schriftelijk bevestigd heeft, is het rapport ‘met grote zorgvuldigheid’ opgesteld door de interne onderzoeksafdeling.
Op 1 december 2011 sluiten DH en Jan de Vries daarom een franchise-overeenkomst.
In 2012 blijkt dat klanten helemaal niet zoveel geld hebben om dure biologische producten te kopen en daartoe ook helemaal niet zo bereid te zijn. De daadwerkelijke omzetcijfers van 2012 vallen dan ook enorm tegen: de maandelijkse omzet bedraagt slechts € 500.000 in plaats van de voorspelde € 1.000.000. Jan de Vries is enorm teleurgesteld over de resultaten en wil af van de franchiseovereenkomst met DH.
Kan Jan de Vries van de overeenkomst met DH af?
Stel dat Jan de Vries niet van de overeenkomst met DH af kan, maar dat later blijkt dat Oeverloos bewust verkeerde cijfers heeft opgegeven in zijn rapport aangezien hij wist dat er geen 4.000, maar slechts ongeveer 2.500 gezinnen in de nieuwbouwwijk zouden komen te wonen die de boodschappen van DH zouden kunnen betalen. Door Ronald Boerema, directeur van de concurrerende supermarktketen Oldi, was Olivier Mand namelijk een baan aangeboden met een salaris dat twee keer zoveel bedraagt als zijn huidige salaris. In ruil daarvoor moest Olivier Mand wel eerst nog enkele vestigingsonderzoeken met bijbehorende onjuiste rapporten voor DH opstellen. Dat Olivier Mand onjuiste cijfers heeft opgenomen in de rapporten, komt voor risico van DH.
Kan Jan de Vries in dat geval van de overeenkomst af?
Stel dat Jan de Vries niet van de franchise-overeenkomst af wil, omdat hij verwacht dat de supermarkt op termijn wel winst zal opleveren. Dat blijkt ook het geval te zijn. Het pand waar de supermarkt in is gevestigd, is eigendom van DH. Op 1 maart 2015 zijn DH en Jan de Vries mondeling overeengekomen dat Jan dit bedrijfspand voor een bedrag van € 3.000.000 ex BTW van DH koopt en dat levering zal plaatsvinden op 15 maart 2015. In de nacht van 1 op 2 maart 2015 schrikt Jan echter wakker. Hij vraagt zich af of zijn plannen niet veel te ambitieus zijn. Jan stuurt daarom nog diezelfde ochtend zowel een fax als een aangetekende brief naar DH waarin hij meldt dat hij zich bedacht heeft. DH is echter van mening dat er een onaantastbare overeenkomst tot stand is gekomen.
Stel dat Jan een beroep doet op de wettelijke bedenktijd. Gaat dit verweer op?
In de week van 9 maart 2015 adverteert de supermarkt met een prachtige stunt: “Gourmet-set van € 150 thans te koop voor € 120 (zo lang de voorraad strekt)”. Naar aanleiding van deze advertentie stapt Pieter Blauw (13 jaar oud) op 16 maart 2015 de supermarkt binnen. Pieter koopt de afgeprijsde gourmet-set omdat hij zijn ouders met Pasen wil verrassen. Onderweg naar huis wordt Pieter echter beroofd door 2 grote jongens die hij niet kent. Huilend komt Pieter bij zijn ouders aan en vertelt hen wat er gebeurd is. De ouders van Pieter gaan met de kassabon terug naar de supermarkt en vernietigen aldaar met succes de koopovereenkomst.
Heeft de supermarkt recht op betaling van een bedrag van € 120 door de ouders van Pieter?
Jan de Vries kan de koopovereenkomst vernietigen wegens dwaling indien deze overeenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen en deze bij een juiste veronderstelling niet zou zijn gesloten, en voorts aan de overige vereisten van art. 6:228 lid 1 BW is voldaan (causaal verband en kenbaarheidsvereiste).
Niet alleen blijken de gezinnen in de nieuwbouwwijk minder behoefte te hebben aan duurzame en biologische producten dan medegedeeld was door DH, maar ook blijkt de voorspelde omzetverwachting tegen te vallen (het bestedingspatroon van deze gezinnen komt neer op € 125 per maand in plaats van € 250 per maand). Hierdoor bedraagt de maandelijkse omzet geen € 1.000.000 maar slechts € 500.000.
Als Jan had geweten dat er navenant minder behoefte bestond aan duurzame en biologische producten dan voorspeld was en dat deze gezinnen daarnaast aanzienlijk minder geld zouden uitgeven aan dergelijke producten, had hij de franchise-overeenkomst niet – althans op andere voorwaarden – gesloten (causaal verband). DH had dit ook kunnen weten. In dit geval is er sprake van een onjuiste inlichting van de zijde van DH (vgl. HR Baris/Riezenkamp) waardoor de overeenkomst vernietigd kan worden (art. 6:228 lid 1 sub a BW).
Het beroep op dwaling stuit ook niet af op art. 6:228 lid 2 BW: Jan heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven aan DH dat hij eerst een vestigingsonderzoek wilde laten uitvoeren, hetgeen door de onderzoeksafdeling van DH ook daadwerkelijk gedaan is, welk rapport volgens DH ‘met grote zorgvuldigheid’ is opgesteld en ook herhaaldelijk schriftelijk bevestigd is door DH.
Weliswaar had Jan ook zelf een vestigingsonderzoek hebben kunnen laten uitvoeren, maar omdat DH deze taak op zich heeft genomen, kan in zoverre worden gezegd dat Jan zijn onderzoeksplicht niet geschonden heeft.
Voor degene die overweegt een overeenkomst aan te gaan, bestaat tegenover de wederpartij een gehoudenheid om binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen om te voorkomen dat de ander onder invloed van onjuiste veronderstellingen een overeenkomst aangaat. Men mag (in de regel) afgaan op de juistheid van de door de wederpartij gedane mededelingen.
Doordat DH de zorg die van haar betracht mocht worden (bij het aangaan van de overeenkomst met Jan) niet in acht heeft genomen, heeft Jan ten aanzien van de feiten gedwaald. In dat geval kunnen de regels van de goede trouw meebrengen dat het feit dat Jan zelf niet ook een vestigingsonderzoek heeft laten uitvoeren (op grond van de verkeersopvattingen) voor rekening en risico van DH komt (HR Baris/Riezenkamp).
DH heeft Jan terzake verkeerd geïnformeerd, terwijl zij rekening had moeten houden met de gerechtvaardigde belangen van Jan (3:11 BW).
Ten slotte geldt dat de dwaling niet uitsluitend een toekomstverwachting betreft, nu zij betrekking heeft op omstandigheden die het moment van contractsluiting zelf betreffen: anders dan DH voorspeld heeft, zijn de gezinnen op het moment van contractsluiting al niet (financieel) bereid om € 250 per maand uit te geven aan duurzame en biologische producten.
Vernietiging geschiedt door middel van een buitengerechtelijke verklaring of een rechterlijke uitspraak (art. 3:49 jo. 3:50 dan wel 3:51 BW).
Jan kan de koopovereenkomst vernietigen indien de overeenkomst door bedrog tot stand is gekomen (art. 3:44 lid 3 jo. lid 1 BW), en voorts aan de overige vereisten van art. 3:44 lid 3 BW is voldaan (causaal verband).
In dit geval is er sprake van een opzettelijk gedane verkeerde mededeling van de zijde van DH, nu de opzettelijk gedane verkeerde mededelingen van haar werknemer Olivier Mand (zoals gegeven is in de casus) aan DH worden toegerekend.
Het mag duidelijk zijn dat Jan de overeenkomst niet (althans op andere voorwaarden gesloten had) als hij had geweten dat geen 4.000, maar slechts 2.500 gezinnen zich in de nieuwbouwwijk zouden vestigen. Dat is uiteraard van invloed op de voorspelde omzetverwachting (4.000 gezinnen die gemiddeld € 250 per maand aan duurzame en biologische producten kunnen en willen besteden, komt neer op een bedrag van € 1.000.000 per maand, terwijl dat bij slechts 2.500 gezinnen neerkomt op een omzetverwachting van € 625.000).
Vernietiging geschiedt door middel van een buitengerechtelijke verklaring of een rechterlijke uitspraak (art. 3:49 jo. 3:50 dan wel 3:51 BW).
Aan het contractenrecht liggen twee beginselen ten grondslag: het beginsel van de contractsvrijheid en het beginsel pacta sunt servanda. Het beginsel pacta sunt servanda brengt mee dat een overeenkomst partijen bindt, tenzij de wet anders bepaalt. De wet kent wel enkele uitzonderingen, waarvan de meest spectaculaire de bedenktijden zijn (zie SBR 3, nr. 15), maar die gelden alleen als de koper een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf (kortweg: een consument). Daarvan is hier nadrukkelijk geen sprake: Jan koopt een bedrijfspand om daarin een supermarkt te exploiteren, en handelt dus in de uitoefening van zijn bedrijf). Dat betekent dat de hoofdregel, pacta sunt servanda, gewoon opgaat, en het verweer van Jan – dat kennelijk duidt op de bedenktijd van art. 7:2 BW – dus niet op gaat.
De ouders van Pieter hebben de koopovereenkomst tussen DH en hun 13-jarige zoon vernietigd op grond van het feit dat Pieter niet handelingsbekwaam (artikel 1:234 lid 1) kan worden geacht om een dergelijke transactie te verrichten. De aanschaf van een gourmet-set van € 120 is immers geen (in het maatschappelijk verkeer) gebruikelijke transactie voor een 13-jarige waarvan verondersteld mag worden dat hiervoor toestemming is verleend door de wettelijke vertegenwoordigers van een minderjarige (artikel 1:234 lid 3). De ouders van Pieter hebben de koopovereenkomst die door hun zoon met DH gesloten is, derhalve op terechte gronden vernietigd.
Vernietiging heeft terugwerkende kracht (3:53 lid 1 BW). Dat betekent dat de al geleverde prestaties onverschuldigd zijn geleverd. Op grond van artikel 6:203 lid 1 BW heeft DH in beginsel recht op teruggave van de gourmet-set (dan wel de waarde hiervan nu teruggave niet mogelijk is aangezien Pieter beroofd door 2 onbekende grote knullen).
Op de regeling van de onverschuldigde betaling waarbij de prestaties moeten worden teruggedraaid, wordt echter een uitzondering gemaakt in artikel 6:209 BW. De ouders van Pieter dienen de gourmet-set (dan wel de waarde hiervan) alleen aan DH te vergoeden indien de gourmet-set Pieter tot werkelijk voordeel heeft gestrekt of indien de gourmet-set in de macht van de wettelijke vertegenwoordigers van Pieter is gekomen. Aangezien Pieter op zijn weg naar huis beroofd is, is van beide situaties geen sprake. Dat betekent dat de supermarkt geen recht heeft op betaling van een bedrag van € 120 door de ouders van Pieter.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens bij het vak Constitutioneel recht aan de Universiteit van Amsterdam.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2279 |
Add new contribution