Oefententamens Constitutioneel Recht - UvA
- 1989 keer gelezen
De stichting De Zilveren Vos verzorgt wekelijks bingo-avonden voor 70-plussers in de gemeente Velsen. Deze bingo-avonden worden georganiseerd door de 55-jarige Mies Oostervaart, die – na het onverwachte overlijden van haar man begin 2014 – al geruime tijd een labiele indruk maakt, hetgeen De Zilveren Vos ook weet. De bingo-avonden leveren de stichting een flinke kostenpost op, omdat Mies regelmatig zangers inhuurt tegen betaling van € 250 per optreden. De directeur van de stichting, Frederik van Borgharen, heeft Mies al herhaaldelijk laten weten dat De Zilveren Vos zich dit niet kan veroorloven. Als hij dit op maandagochtend 5 januari 2015 in een gesprek met Mies weer laat weten, barst Mies in een enorme huilbui uit: na het overlijden van haar man waren de gesprekjes met de zangers voor haar de enige reden om nog met enig plezier op te staan. ‘Als het zo moet, dan stop ik hier gewoon!’, roept zij uit. De directie van De Zilveren Vos wil eigenlijk al jaren van de eigengereide Mies af. Frederik stelt daarom ter plekke een contract op tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, welke beëindigingsovereenkomst hij ook meteen namens De Zilveren Vos ondertekent. Mies krijgt het contract mee naar huis, zodat zij rustig kan overdenken of zij echt in wil stemmen met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Mies stuurt een dag later om 16.00 uur het door haar ondertekende beëindigingscontract per email terug. De daaropvolgende dag, 7 januari 2015, stuurt zij echter om 10.15 uur een tweede email, inhoudende dat zij haar email van dinsdagmiddag intrekt dan wel herroept en dat zij toch in dienst van De Zilveren Vos wil blijven. Beide e-mails hebben De Zilveren Vos binnen enkele minuten na verzending bereikt.
Is op 6 januari 2015 een beëindigingsovereenkomst gesloten?
Stel dat op 6 januari 2015 in beginsel een overeenkomst is gesloten. Mies zegt dat zij echter in een emotionele opwelling heeft gehandeld en dat De Zilveren Vos voorts van haar kwetsbare positie gebruik heeft gemaakt en dat zij op deze twee gronden niét aan de beëindigingsovereenkomst gebonden wil blijven.
Op welke twee gronden tot vernietiging van de beëindigingsovereenkomst doet Mies aldus een beroep en zal dit leiden tot vernietiging van deze overeenkomst?
Stel dat Mies de beëindigingsovereenkomst in beginsel zou kunnen vernietigen, maar dat zij rustig de tijd neemt om te beslissen of zij dat nu wel of niet zal doen, wat zij ook aan De Zilveren Vos meldt. Deze stichting wil echter een vervangster voor haar in dienst nemen en wil daarom op korte termijn antwoord op de vraag of Mies de beëindigingsovereenkomst gaat vernietigen.
Kan De Zilveren Vos bewerkstelligen dat zij zekerheid krijgt over de mogelijke vernietiging?
Stel dat de rechter de beëindigingsovereenkomst heeft vernietigd. Deel van de afspraken in de beëindigingsovereenkomst was de verplichting voor De Zilveren Vos om aan Mies een ‘gouden handdruk’ van € 10.000 te betalen. De Zilveren Vos heeft dit bedrag al op 6 januari 2015 uitbetaald.
Heeft De Zilveren Vos recht op terugbetaling van het bedrag van € 10.000?
Het aanbod van De Zilveren Vos (vertegenwoordigd door Frederik) tot contractsluiting is door Mies aanvaard. In beginsel is daarmee de overeenkomst tot stand gekomen (art. 6:217 BW jo art. 6:216 BW). Nu de wil van Mies op het moment van verzending ook was gericht op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, is ook aan de eisen van art. 3:33 BW voldaan. Intrekking aanvaardingsverklaring is niet meer mogelijk nu de aanvaardingsverklaring de stichting heeft bereikt (art. 3:37 lid 5 BW). Herroeping is niet mogelijk, aangezien de verklaring van Mies niet het aanbod, maar de aanvaarding betreft, en herroeping volgens art. 6:219 lid 2 BW alleen betrekking kan hebben op een aanbod. De beëindigingsovereenkomst is dus inderdaad gesloten.
Mies zegt in een emotionele opwelling te hebben gehandeld. Daarmee doet zij een beroep op een geestelijke stoornis (art. 3:34 lid 1 BW). De beëindigingsovereenkomst is voor haar nadelig, omdat zij hierdoor verwijtbaar werkloos is geworden en daarmee haar recht op een uitkering verspeelt, hetgeen voor De Zilveren Vos ook voorzienbaar is. Dat brengt mee dat haar (aanvaardings-)verklaring wordt vermoed te zijn gedaan onder invloed van de stoornis.
Door de emotionele opwelling kon zij haar belangen niet goed behartigen, zodat de met haar verklaring overeenstemmende wil geacht wordt te ontbreken. Volgens art. 3:34 lid 2 BW kan Mies de overeenkomst daarmee vernietigen. Indien De Zilveren Vos er echter gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat de wil van Mies wél met haar verklaring overeenstemde, wordt haar vertrouwen beschermd en is vernietiging van de overeenkomst toch niet mogelijk (art. 3:35 BW). Vaststaat hier dat Mies de gelegenheid heeft gehad om rustig na te denken over haar emotionele verklaring en dat zij pas de volgende dag heeft ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Onder die omstandigheden heeft De Zilveren Vos aan haar (uit art. 3:35 BW voortvloeiende) onderzoeksplicht of de wil met de verklaring overeenstemde, voldaan, en mag De Zilveren Vos inderdaad erop vertrouwen dat de wil en de verklaring van Mies met elkaar overeenstemden. Deze grond leidt dus niet tot vernietiging van de beëindigingsovereenkomst.
De tweede door Mies aangevoerde grond is misbruik van omstandigheden (art. 3:44 lid 1 jo. lid 4 BW): zij voert aan dat zij onder invloed van een abnormale geestestoestand verkeerde en daardoor lichtzinnig heeft ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Voor misbruik van omstandigheden is echter vereist dat De Zilveren Vos niet alleen geweten heeft van de bijzondere omstandigheden, maar dat zij ondanks die wetenschap de totstandkoming van de overeenkomst bevorderd heeft terwijl die wetenschap haar daarvan had behoren te weerhouden. De Zilveren Vos heeft weliswaar de totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst bevorderd, maar zij heeft dat niet op onoorbare wijze gedaan nu aan Mies de mogelijkheid is geboden om rustig na te denken over haar emotionele verklaring en De Zilveren Vos haar ook niet een (te krappe) deadline heeft gesteld voor een reactie op het aanbod tot beëindiging.
Onder deze omstandigheden is van misbruik van omstandigheden geen sprake. Ook deze grond leidt dus niet tot vernietiging van de beëindigingsovereenkomst.
Bij vraag 3 is de veronderstelling dat de overeenkomst wél kan worden vernietigd. Dat betekent dat op 6 januari 2015 Mies nog onder invloed van een geestelijke stoornis of van bijzondere omstandigheden moet hebben gehandeld die een beroep op art. 3:34 of art. 3:44 lid 1 jo. lid 4 BW mogelijk zouden maken. Gezien de email van Mies van 7 januari 2015 zijn de geestelijke stoornis of de bijzondere omstandigheden in ieder geval op die dag uitgewerkt. Dat brengt mee dat de verjaringstermijn voor beide vernietigingsgronden is aangevangen (zie art. 3:52 lid 1 onder b BW voor misbruik van omstandigheden en art. 3:52 lid 1 onder d BW voor geestelijke stoornis). Volgens art. 3:55 lid 2 BW kan De Zilveren Vos aan Mies een redelijke termijn stellen om aan te geven of zij de overeenkomst wil bevestigen of vernietigen. Na bevestiging overeenkomstig lid 1, of het uitblijven van een reactie binnen de gestelde redelijke termijn komt de bevoegdheid tot vernietiging te vervallen.
Vernietiging heeft terugwerkende kracht (art. 3:53 lid 1 BW). Dat betekent dat de al geleverde prestaties onverschuldigd zijn geleverd. Hier heeft De Zilveren Vos aan Mies een bedrag van € 10.000 betaald. Volgens art. 6:203 lid 2 BW heeft De Zilveren Vos recht op teruggave van een gelijk bedrag op grond van onverschuldigde betaling.
Hieronder vindt u een deel van de Goedkeuringswet Internationaal Verdrag voor de bescherming van vissen.
Goedkeuringswet Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten
(…)
Artikel 1
Het op 17 november 1997 te Rome tot stand gekomen Internationaal Verdrag voor de bescherming van vissen, waarvan de tekst en de vertaling in het Nederlands zijn geplaatst in Tractatenblad 1998, 125 en 2000, 31, wordt goedgekeurd voor Nederland. (…) Gegeven te 's-Gravenhage, 26 april 2001 Beatrix De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, G. H. Faber De Minister van Buitenlandse Zaken, J. J. van Aartsen
Het Internationaal Verdrag voor de bescherming van vissen is op 17 november 1997 tot stand gekomen. Welk orgaan heeft het verdrag toen namens Nederland ondertekend?
Was Nederland naar nationaal recht meteen aan het toen ondertekende verdrag gebonden?
Bevat artikel 1 van de goedkeuringswet een algemeen verbindend voorschrift?
Had dit verdrag ook op een andere manier kunnen worden goedgekeurd? Zo ja, hoe?
Kunnen alle verdragen, die goedkeuring behoeven, op de bij a. bedoelde wijze worden goedgekeurd?
Men zegt wel dat de positie van de Eerste Kamer en de positie van de Tweede Kamer bij de uitdrukkelijke goedkeuring van een verdrag meer op elkaar lijken dan bij de meeste wetgevingsprocedures. Leg dat uit.
Zouden leden van de Eerste Kamer die tegen het wetsvoorstel waren, door hun fractie kunnen worden gedwongen toch vóór te stemmen?
Stel: nadat de goedkeuringswet is vastgesteld, stapt een belangenorganisatie, die het met de wet oneens is, naar de burgerlijke rechter. De organisatie eist dat de burgerlijke rechter de vaststelling van de wet onrechtmatig oordeelt, omdat de wet in strijd is met het EU-recht en met het ongeschreven rechtszekerheidsbeginsel.
Zal de burgerlijke rechter de eis van de belangenorganisatie in behandeling nemen?
Mag een rechter in deze casus toetsen aan het EU-recht?
Mag de rechter in deze casus toetsen aan het ongeschreven rechtszekerheidsbeginsel?
Stel dat een meerderheid van de Tweede Kamer het volstrekt niet eens is met het beleid van de minister van Buitenlandse Zaken, wat kan de Tweede Kamer dan ondernemen?
Zou uw antwoord op de vorige vraag anders zijn geweest als Nederland een presidentieel stelsel had gehad?
Wat is een regeerakkoord?
Wat is een demissionair kabinet?
Beoordeel of de hieronder weergegeven bepaling van een gemeentelijke verordening verbindend is.
Stel dat de Hoge Raad in het arrest Emmense baliekluivers tot het oordeel was gekomen dat artikel 14 van de APV van Emmen uitsluitend het belang van een
.....read moreHieronder vindt u een bepaling uit de huidige Warenwet en een daarop gebaseerde bepaling uit het Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen.
Warenwet: Artikel 8.
Ten behoeve van de duidelijkheid voor de afnemers van waren kan bij algemene maatregel van bestuur worden verboden om waren, behorende tot een bij de algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, te verhandelen anders dan met inachtneming van de voorschriften, bij de algemene maatregel van bestuur gesteld met betrekking tot hun aanduiding.
Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen: Art. 3.
De aanduiding azijn mag uitsluitend worden gebezigd voor een vloeibare waar die azijnzuur als kenmerkend bestanddeel bevat, met dien verstande dat het gehalte aan azijnzuur van de waar ten minste 4 gram per 100 ml bedraagt.
Waaraan moet een besluit voldoen om als algemene maatregel van bestuur te kunnen worden aangemerkt?
Stel dat een grote meerderheid van de Tweede Kamer artikel 3 Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen gewijzigd wil zien, wat kan zij dan doen?
Stel dat de eisen voor het gebruik van de aanduiding ‘azijn’ niet in het Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen zouden zijn opgenomen, maar in de wet, en stel dat een grote meerderheid van de Tweede Kamer die eisen gewijzigd wil zien. Zou de invloed van de Tweede Kamer dan groter of kleiner zijn dan in de bij 1b beschreven situatie?
Is het bepaalde in artikel 3 Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen een algemeen verbindend voorschrift?
Zou artikel 3 van het Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen mogen bepalen dat nadere eisen voor het bezigen van de aanduiding ‘wijnazijn’ bij ministeriële regeling worden vastgesteld?
Zou artikel 3 van het Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen mogen bepalen dat azijn niet in glas verpakt mag worden?
Kan het in artikel 3 van het Warenbesluit Gereserveerde Aanduidingen opgenomen verbod door straffen gehandhaafd worden?
Stel dat een azijn fabrikant een boete opgelegd krijgt en hij voor de rechter aanvoert dat artikel 3 Warenbesluit in strijd is met EU-recht. Indien de rechter tot hetzelfde oordeel komt, moet hij de bepaling van het Warenbesluit dan buiten toepassing laten?
In het Reisbureau Rita arrest toetst de rechter aan een verdragsbepaling. Beargumenteer dat het inderdaad ging om een verdragsbepaling waaraan de rechter mag toetsen.
In bepaalde staten bestaat, anders dan in Nederland, een dualistische verhouding tussen de internationale en nationale rechtsorde. Hoe kan een dergelijke staat ervoor zorgen dat een burger toch in de nationale rechtsorde een beroep op het in art. 10 EVRM vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting kan doen?
Draagt een minister die in de ministerraad tegen een door de ministerraad genomen besluit heeft gestemd, voor dat besluit van de ministerraad politieke verantwoordelijkheid?
Draagt een Nederlandse minister die in de Raad van Ministers
.....read moreDe stichting De Zilveren Vos verzorgt wekelijks bingo-avonden voor 70-plussers in de gemeente Velsen. Deze bingo-avonden worden georganiseerd door de 55-jarige Mies Oostervaart, die – na het onverwachte overlijden van haar man begin 2014 – al geruime tijd een labiele indruk maakt, hetgeen De Zilveren Vos ook weet. De bingo-avonden leveren de stichting een flinke kostenpost op, omdat Mies regelmatig zangers inhuurt tegen betaling van € 250 per optreden. De directeur van de stichting, Frederik van Borgharen, heeft Mies al herhaaldelijk laten weten dat De Zilveren Vos zich dit niet kan veroorloven. Als hij dit op maandagochtend 5 januari 2015 in een gesprek met Mies weer laat weten, barst Mies in een enorme huilbui uit: na het overlijden van haar man waren de gesprekjes met de zangers voor haar de enige reden om nog met enig plezier op te staan. ‘Als het zo moet, dan stop ik hier gewoon!’, roept zij uit. De directie van De Zilveren Vos wil eigenlijk al jaren van de eigengereide Mies af. Frederik stelt daarom ter plekke een contract op tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, welke beëindigingsovereenkomst hij ook meteen namens De Zilveren Vos ondertekent. Mies krijgt het contract mee naar huis, zodat zij rustig kan overdenken of zij echt in wil stemmen met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Mies stuurt een dag later om 16.00 uur het door haar ondertekende beëindigingscontract per email terug. De daaropvolgende dag, 7 januari 2015, stuurt zij echter om 10.15 uur een tweede email, inhoudende dat zij haar email van dinsdagmiddag intrekt dan wel herroept en dat zij toch in dienst van De Zilveren Vos wil blijven. Beide e-mails hebben De Zilveren Vos binnen enkele minuten na verzending bereikt.
Is op 6 januari 2015 een beëindigingsovereenkomst gesloten?
Stel dat op 6 januari 2015 in beginsel een overeenkomst is gesloten. Mies zegt dat zij echter in een emotionele opwelling heeft gehandeld en dat De Zilveren Vos voorts van haar kwetsbare positie gebruik heeft gemaakt en dat zij op deze twee gronden niét aan de beëindigingsovereenkomst gebonden wil blijven.
Op welke twee gronden tot vernietiging van de beëindigingsovereenkomst doet Mies aldus een beroep en zal dit leiden tot vernietiging van deze overeenkomst?
Stel dat Mies de beëindigingsovereenkomst in beginsel zou kunnen vernietigen, maar dat zij rustig de tijd neemt om te beslissen of zij dat nu wel of niet zal doen, wat zij ook aan De Zilveren Vos meldt. Deze stichting wil echter een vervangster voor haar in dienst nemen en wil daarom op korte termijn antwoord op de vraag of Mies de beëindigingsovereenkomst gaat vernietigen.
Kan De Zilveren Vos bewerkstelligen dat zij zekerheid krijgt over de mogelijke vernietiging?
Stel dat de rechter de beëindigingsovereenkomst heeft vernietigd. Deel van de afspraken in de beëindigingsovereenkomst was de verplichting
.....read moreJan de Vries krijgt op een dag het idee om een supermarkt bij hem in de buurt te gaan openen en exploiteren. In de net gebouwde nieuwbouwwijk waarin de nieuwe bewoners zich zojuist gevestigd hebben, is namelijk nog geen supermarkt gevestigd met de focus op duurzame en biologische producten. Jan neemt daarom contact op met Ferdinand Smit, directeur van de grote supermarktketen Dirk Heijn (hierna: “DH”), teneinde een franchise-overeenkomst aan te gaan. Hierbij geeft Jan te kennen dat hij, alvorens een dergelijke overeenkomst aan te gaan, eerst een vestigingsonderzoek wil laten uitvoeren in de nieuwbouwwijk. Ferdinand is direct enthousiast en geeft onmiddellijk opdracht aan Olivier Mand van de interne onderzoeksafdeling van DH om dit vestigingsonderzoek uit te voeren in de nieuwbouwwijk.
Olivier Mand stelt het rapport op in het derde kwartaal van 2011. Uit dit rapport blijkt dat er maar liefst 4.000 gezinnen in de nieuwbouwwijk wonen die behoefte hebben aan een supermarkt die duurzaamheid belangrijk vindt, en die ook beschikken over de financiële middelen die vereist zijn om de dure duurzame en biologische producten te kopen: volgens het rapport kunnen deze 4.000 gezinnen elk gemakkelijk € 250 per maand aan dergelijke boodschappen besteden bij de supermarkt. Dat komt neer op een maandelijkse omzet van
€ 1.000.000. Volgens Ferdinand, die dit namens DH ook herhaaldelijk schriftelijk bevestigd heeft, is het rapport ‘met grote zorgvuldigheid’ opgesteld door de interne onderzoeksafdeling.
Op 1 december 2011 sluiten DH en Jan de Vries daarom een franchise-overeenkomst.
In 2012 blijkt dat klanten helemaal niet zoveel geld hebben om dure biologische producten te kopen en daartoe ook helemaal niet zo bereid te zijn. De daadwerkelijke omzetcijfers van 2012 vallen dan ook enorm tegen: de maandelijkse omzet bedraagt slechts € 500.000 in plaats van de voorspelde € 1.000.000. Jan de Vries is enorm teleurgesteld over de resultaten en wil af van de franchiseovereenkomst met DH.
Kan Jan de Vries van de overeenkomst met DH af?
Stel dat Jan de Vries niet van de overeenkomst met DH af kan, maar dat later blijkt dat Oeverloos bewust verkeerde cijfers heeft opgegeven in zijn rapport aangezien hij wist dat er geen 4.000, maar slechts ongeveer 2.500 gezinnen in de nieuwbouwwijk zouden komen te wonen die de boodschappen van DH zouden kunnen betalen. Door Ronald Boerema, directeur van de concurrerende supermarktketen Oldi, was Olivier Mand namelijk een baan aangeboden met een salaris dat twee keer zoveel bedraagt als zijn huidige salaris. In ruil daarvoor moest Olivier Mand wel eerst nog enkele vestigingsonderzoeken met bijbehorende onjuiste rapporten voor DH opstellen. Dat Olivier Mand onjuiste cijfers heeft opgenomen in de rapporten, komt voor risico van DH.
Kan Jan de Vries in dat geval van de overeenkomst af?
Stel dat Jan de Vries niet van de franchise-overeenkomst af wil, omdat hij verwacht dat
.....read moreDe vuurwerkdiscussie in ons land laait ieder jaar weer op. Illegaal vuurwerk dient uit Nederland geweerd te worden. Het vervoeren, opslaan, verkopen en afsteken van de legale variant dient aan banden gelegd te worden en de bestaande bepalingen moeten beter nageleefd worden. De discussie daarover speelt in zowel ‘Den Haag’ alsook binnen specifieke gemeenten. De Tweede Kamer typeert de Inspectie Leefomgeving en Transport van het ministerie van Infrastructuur en Milieu als laks en maakt zich hier druk om. Daarbij ligt met name de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu onder vuur, omdat deze zich bezighoudt met de vuurwerkproblematiek. De Tweede Kamer is ook verbolgen over een wijziging van het Vuurwerkbesluit, een op de wet gebaseerde amvb waarin nadere regels zijn opgenomen over het vervoeren, opslaan, verkopen en afsteken van vuurwerk. In artikel 2.3.6 is bijvoorbeeld bepaald dat het strafbaar is vuurwerk, anders dan bedrijfsmatig, tot ontbranding te brengen op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. De wijziging van het Vuurwerkbesluit, die zich de woede van de kamer op zijn hals heeft gehaald, staat - indien aan enkele voorwaarden is voldaan - het verkopen van vuurwerk in tankstations toe. Ook de vereniging van vuurwerkhandelaren is niet blij met deze wijziging en beraadt zich over juridische stappen. Op gemeentelijk niveau vindt een heftige discussie plaats binnen de gemeenteraad van Brummen. In Brummen is recentelijk een dode gevallen bij het afsteken van vuurwerk, en de gemeenteraad overweegt een algeheel verbod op het in het openbaar afsteken van vuurwerk in de APV op te nemen. De burgemeester wijst echter op het antwoord dat minister Opstelten (Veiligheid en Justitie), mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, gaf op een vraag uit de Tweede Kamer. Op de vraag of gemeentebesturen voor hun gemeente zelf een vuurwerkverbod kunnen afkondigen, antwoordde de minister dat gemeenten geen algeheel verbod kunnen vaststellen omdat het afsteken van vuurwerk reeds is geregeld in het Vuurwerkbesluit, met name artikel 2.3.6. (N.B.: het vuurwerkarrest is voor het beantwoorden van de casusvragen niet relevant)
De minister van Infrastructuur en Milieu stelt dat de Tweede Kamer hem niet verantwoordelijk kan stellen voor het mogelijke falen van de controle, nu de staatssecretaris met ‘vuurwerk’ is belast. Heeft hij hierin gelijk? (5 punten)
De minister van Buitenlandse Zaken wordt tijdens een interview ook plotseling gevraagd naar zijn mening over de wijziging van het Vuurwerkbesluit. Is hij bevoegd te antwoorden dat de wijziging een grote flater is? (5 punten)
Had de regering artikel 2.3.6 van het Vuurwerkbesluit ook mogen vaststellen zonder de formeel wettelijke basis? (5 punten)
In het debat over het Vuurwerkbesluit stelt een kamerlid dat het hele idee van delegatie door de wetgever aan de regering in strijd is met een strikte interpretatie van
.....read moreSommige wetenschappers hebben Koning Willem I omschreven als een absoluut vorst. Benoem twee argumenten voor dat standpunt. (5 punten)
In 1879 werd de regelgevende bevoegdheid van de Kroon behoorlijk ingeperkt. Leg dat uit (5 punten)
In 1848 is het mogelijk geworden om staatssecretarissen te benoemen. Wat was daarvoor de belangrijkste reden? (2 punten)
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft een aantal omstreden benoemingsbesluiten ondertekend. De minister is daarvoor medeverantwoordelijk. Is die toedeling van ministeriële verantwoordelijkheid aan de minister hetzelfde als het uitgangspunt van 'geen verantwoordelijkheid zonder bevoegdheid'? (5 punten)
Is het bij vraag 2 B gegeven uitgangspunt ook één van de door Belinfante/De Reede geformuleerde hoofdregels voor Staatsinrichting? (3 punten)
Het kan voorkomen dat bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer een kandidaat gekozen wordt, terwijl die kandidaat minder stemmen heeft dan een andere, niet gekozen kandidaat die op dezelfde lijst staat. Leg uit hoe dat kan. (4 punten)
Leg uit hoe het kan dat na invoering van een relatief meerderheids-districtenstelsel bij de Tweede Kamerverkiezingen gemakkelijker is om een kabinet te formeren. (6 punten)
In de Tweede Kamer is een wetsvoorstel aanhangig tot wijziging van de Woningwet. Een Kamerlid dient een amendement in dat ziet op een verhoging van de AOW-leeftijd. Een ander Kamerlid stelt vervolgens dat er niet gestemd mag worden over de verhoging van de AOW-leeftijd. Geef aan of hij gelijk heeft. (5 punten)
Is het mogelijk dat een wetsvoorstel tot wijziging van de Grondwet in tweede lezing in de Tweede Kamer in een hoofdelijke stemming wordt aangenomen met 50 stemmen voor en 23 stemmen tegen? (5 punten)
In de Stoomwet is vastgesteld dat er bij AMvB voorschriften kunnen worden gesteld in het belang van de veiligheid van stoommachines. Op grond van die wettelijke bepaling maakt de regering een AMvB die onder andere bepaalt dat de minister nadere regels kan stellen omtrent verkoopprijzen van stoommachiens.
Door wie wordt een AMvB ondertekend? (4 punten)
Noem twee argumenten voor de stelling dat deze AMvB onverbindend is. (6 punten)
Constitutionele monarchie; de Koning opereert binnen de grenzen van de Grondwet
Het parlement was medewetgever
Het parlement had het recht om de begroting goed te keuren Bron: reader, p. 77 (Kortmann over absolutisme).
Tot HR 13 januari 1879 (Meerenberg) had de Koning (regering) regelgevende bevoegdheid tenzij de Grondwet – of wet – anders bepaalde. De HR oordeelde in dit arrest echter dat de Koning (regering) slechts dan regelgevende bevoegdheid heeft als de Grondwet – of wet – hem deze uitdrukkelijk toekent.
Ter ontlasting van de minister; de staatssecretaris neemt een
.....read moreIn de gemeente Aalsmeer gebeuren in de binnenstad regelmatig ongelukken met skateboards, skeelers en rolschaatsen. De gemeenteraad wil maatregelen nemen om de veiligheid van voetgangers en anderen te garanderen. In de eerstvolgende vergadering stelt de raad een verordening vast waarin de volgende bepaling staat: “Het is verboden zich in de binnenstad op de openbare weg voort te bewegen met behulp van skateboards, skeelers, of rolschaatsen.”
Hebben de burgemeester en de wethouders mee mogen stemmen bij devaststelling van de verordening? (max 5)
Wat moet de burgemeester doen indien hij van mening is dat de verordening strijdt met het recht? (max 5)
Is de vastgestelde bepaling een algemeen verbindend voorschrift? (max 6)
Aangenomen dat het een algemeen verbindend voorschrift is, staat er dan een rechtsgang bij de administratieve rechter open tegen de vaststelling van de bepaling? (max 4)
De exploitant van een in de binnenstad gevestigde skateboard winkel leidt een aanzienlijk omzetverlies door de vaststelling van de bepaling.
Zou hij bij de burgerlijk rechter op grond van een actie uit onrechtmatige daad schadevergoeding kunnen krijgen, ook al betreft het de vaststelling van een algemeen verbindend voorschrift? (max 6)
Zou de rechter de bepaling mogen toetsen aan het ongeschreven beginsel van rechtszekerheid? (max 4)
Zou de rechter de bepaling verbindend achten indien de woorden ‘op de openbare weg’ zouden ontbreken? (max 5)
Stel dat er enige tijd na de vaststelling van de gegeven bepaling een amvb wordt vastgesteld die ook ziet op het gebruik van skateboards, skeelers en rolschaatsen. Kan de bepaling van de verordening daarna nog worden toegepast? (max 5)
In de Harmonisatiewet-zaak (HR 14 april 1989) deed de studentenvakbond niet alleen een beroep op het Statuut en op ongeschreven rechtsbeginselen, maar ook op art. 13 lid 2 sub c en e IVESC. Waarom slaagde dat beroep niet? (max 5)
Leg uit dat art. 1 Zesde Protocol EVRM de Nederlandse burger een sterkere bescherming biedt tegen het opleggen van de doodstraf dan art. 114 Grondwet. (max 5)
Waarom wordt de Nederlandse Grondwet als een ‘rigid constitution’ beschouwd? (max 5)
De positie van de Tweede kamer tijdens de tweede lezing van een voorstel tot wijziging van de Grondwet lijkt op die van de Eerste Kamer bij de behandeling van een gewoon wetsvoorstel. Leg dat uit. (max 5)
De minister van Immigratie en Asiel blijkt in zijn vorige functie van burgemeester van M. tekortgeschoten te zijn bij het toezicht op de horeca. Kan de Tweede Kamer om die reden het vertrouwen in hem opzeggen? (max 4)
In hoeverre is de minister van Infrastructuur en Milieu politiek verantwoordelijk voor een amvb die is ondertekend door alleen deKoning en de minister van Justitie. (max 6)
Mevrouw Groen is lid van de Tweede Kamer voor de partij ‘Hop Nederland!’. Hoewel zij op de 21e plaats van de kandidatenlijst stond, is zij door een persoonlijke campagne toch verkozen in de tien leden tellende fractie. In de media heeft Groen vooral de aandacht getrokken door haar scherpe afwijzing van een dubbele nationaliteit. Nederlanders die ook onderdaan zijn van een vreemde staat, zouden volgens haar geen kiesrecht voor de Tweede Kamer mogen hebben. Tijdens de behandeling van een wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet ziet zij haar kans schoon: ze dient een amendement in dat een wijziging van artikel B1 van de Kieswet voorstelt. Haar voorstel om Nederlanders met een dubbele nationaliteit het kiesrecht te ontnemen, valt echter niet zo goed. De minister die het wetsvoorstel verdedigt noemt het amendement ‘ontoelaatbaar’ en ‘onaanvaardbaar’. Uitsluiting van het kiesrecht zou vooral onrechtvaardig zijn tegenover mensen die geen afstand kunnen doen van hun tweede nationaliteit, omdat de wet van het tweede vaderland dat verbiedt. Ook de fractie van ‘Hop Nederland!’ is gevoelig voor dit argument. Groen besluit daarom haar amendement af te zwakken. Volgens het gewijzigde amendement wordt aan artikel B1 van de Kieswet een derde lid toegevoegd:
'3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen Nederlanders worden uitgezonderd die tevens onderdaan zijn van een andere staat’.
Wie besluit over de ‘ontoelaatbaarheid’ van een amendement? Hoe zal het besluit ten aanzien van het amendement van mevrouw Groen moeten luiden? (max 4 punten)
Wat kunnen de gevolgen zijn als een amendement dat door de regering ‘onaanvaardbaar’ is genoemd, toch door de Tweede Kamer wordt aanvaard Noem twee verschillende gevolgen. (max 6 punten)
Kon de fractie van ‘Hop Nederland!’ mevrouw Groen verplichten haar amendement te wijzigen? (max 4 punten)
Stel dat mevrouw Groen tijdens het debat in de Tweede Kamer beledigende uitspraken doet over allochtone Nederlanders. Is het mogelijk dat zij daarvoor door de strafrechter wordt veroordeeld? Welke andere maatregelen kunnen tegen haar worden genomen? (max 6 punten)
Geef aan wie een hoofdelijke stemming over het amendement kunnen afdwingen. (max 4 punten)
Stel dat het amendement bij hoofdelijke stemming is aanvaard. Bereken het laagste aantal Kamerleden dat voor het amendement moet hebben gestemd (max 6 punten)
Laat de voorgestelde wijziging van de Kieswet toe dat de bevoegdheid om uitzonderingen te maken wordt overgedragen aan de minister van Binnenlandse Zaken? (max 5 punten)
Is de voorgestelde wijziging van de Kieswet in overeenstemming met de Grondwet? (max 5 punten)
De raad van Bellingwedde trekt zich de verspreiding van het gedachtegoed van mevrouw Groen nogal aan. De raad neemt daarom in de APV de volgende bepaling op: ‘Het is verboden in of in de buurt van de gemeente Bellingwedde een poster op te plakken waarop mede het logo van
.....read moreHieronder vindt u een passage uit de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring.
‘We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain inalienable rights; that among these are life, liberty and the pursuit of happiness; that to secure these rights, governments are instituted among men, deriving their just powers from the consent of the governed (…).’
De opvatting die in deze passage naar voren komt, is sterk verwant aan het gedachtegoed van een van de door u bestudeerde filosofen.
Gaat het hier om het gedachtegoed van Hobbes, Locke, Montesquieu Rousseau?
Geef op grond van de gegeven passage ten minste twee argumenten voor uw keuze.
In Nederland heeft het recht van de EU (EG-recht) voorrang boven het nationale recht. Wat is het verschil met de voorrang die het internationale recht in Nederland toekomt?
Een burger die meent dat de nationale rechter het recht van de EU (EG-recht) verkeerd uitlegt, kan zich niet na uitputting van de nationale rechtsmiddelen met een klacht tot het Hof van Justitie van de EU (EG) wenden. Leg uit dat een dergelijke procedure ook niet nodig is voor de uniforme uitleg van het recht van de EU (EG-recht).
In de 19e eeuw kon de Koning lange tijd regels stellen zonder een wettelijke grondslag? Wanneer kwam daar een eind aan?
Laat de huidige Grondwet toe dat de regering regels stelt zonder een wettelijke grondslag?
Art. 17 lid 1 WOlr vraagt om een amvb.
Wie stelt een dergelijk besluit vast?
Waar wordt een dergelijk besluit gepubliceerd?
De Tweede Kamer is het oneens met de inhoud van de amvb. Kan zij ervoor zorgen dat deze gewijzigd wordt?
Een eigenaar van een stuk grond krijgt geen vergunning van B&W voor het houden van een kampeerterrein. Tegen de weigering staat een rechtsgang open op grond van de Awb. Stel dat de landeigenaar tegen de weigering opkomt bij de civiele rechter.
Kan de gemeente de bevoegdheid van de civiele rechter betwisten door te stellen dat zij hier een publieke taak uitoefent?
Wat zal volgens u het oordeel van de civiele rechter zijn?
Het voorstel Halsema tot wijziging van de Grondwet wil het in art. 120 Grw vastgelegde toetsingsverbod gedeeltelijk opheffen. De rechter zou moeten kunnen toetsen aan grondwetsbepalingen waarin zogeheten klassieke grondrechten vastliggen. Het voorstel is in eerste lezing door de Staten-Generaal aangenomen, in de Eerste Kamer met een nipte meerderheid. Daarna is het voorstel bekrachtigd; de verklaringswet is inmiddels gepubliceerd.
Wat verklaart deze ‘verklaringswet’?
Waarom is bij ongewijzigde politieke verhoudingen de
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2008–2009
31 467 Wijziging van de Gemeentewet, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht ter regeling van de bevoegdheid van de burgemeester en de bevoegdheid van de officier van justitie tot het treffen van maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme, ernstige overlast of ernstig belastend gedrag jegens personen of goederen (maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast)
A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET
7 april 2009
Wij Beatrix, (…)
ARTIKEL I
De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:
A Na artikel 172 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 172a
1. Onverminderd artikel 172, derde lid, en hetgeen bij gemeentelijke verordening is bepaald omtrent de bevoegdheid van de burgemeester om bevelen te geven ter handhaving van de openbare orde, kan de burgemeester aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel geven:
zich niet te bevinden in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten binnen de gemeente, dan wel in een of meer bepaalde delen van de gemeente;
zich niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een voor het publiek toegankelijke plaats zonder redelijk doel met meer dan drie andere personen in groepsverband op te houden; of
zich op bepaalde tijdstippen te melden op bepaalde plaatsen, al dan niet in een andere gemeente.
(...)
4. Het bevel geldt voor een door de burgemeester vast te stellen periode van ten hoogste drie maanden. Het bevel kan ten hoogste driemaal worden verlengd met een door de burgemeester vast te stellen periode van telkens ten hoogste drie maanden.
(…)
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Justitie,
De behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is tamelijk turbulent geweest. Tegen de zin van de regering werd een amendement op artikel 172a, vierde lid, ingediend, waardoor een bevel van de burgemeester na drie maanden niet meer zou kunnen worden verlengd. Hoe kon de regering druk uitoefenen om aanvaarding van het amendement te voorkomen?
Een meerderheid van de Eerste Kamer vindt het jammer dat het amendement niet is aangenomen. Kan de Eerste Kamer bewerkstelligen dat de wet alsnog wordt gewijzigd overeenkomstig de strekking van het amendement?
Na de inwerkingtreding van de wet krijgt een inwoner van de gemeente Zierikzee op basis van het nieuwe artikel 172a Gemeentewet een schriftelijk bevel zich gedurende drie maanden niet te bevinden in het uitgaanscentrum van de betreffende gemeente. De inwoner die dit bevelopgelegd krijgt, wil dit aanvechten. Beschrijf de volledige rechtsgang die open staat voor deze inwoner als het wetsvoorstel hier zelf niets over
Eerste Kamer der Staten-Generaal
30 566 Regels inzake het opleggen van beperkende maatregelen aan personen met het oog op de
bescherming van de nationale veiligheid en inzake het weigeren of intrekken van beschikkingen met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid (Wet bestuurlijke maatregelen nationale veiligheid)
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET
20 maart 2007
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
(…)
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
§ 1. Inleidende bepalingen
Artikel 1
1. In deze wet wordt verstaan onder: Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2. Onze Minister oefent de hem in deze wet verleende bevoegdheden uit in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
§ 2. Individuele maatregelen
Artikel 2
1. Onze Minister kan, indien dat noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, aan een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een maatregel opleggen, (…).
2. Een maatregel kan bestaan uit een of meer van de volgende verplichtingen:
a. zich te houden aan een verbod om zich te bevinden in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten dan wel in een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland;
b. zich te houden aan een verbod om zich te bevinden in de nabijheid van een of meer bepaalde personen;
c. zich op door Onze Minister vast te stellen tijdstippen te melden bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de betrokkene woon- of verblijfplaats heeft, dan wel bij de korpschef van een ander door Onze Minister aan te wijzen regionaal politiekorps.
Artikel 11
1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
2. Deze wet vervalt op 1 januari 2012.
3. Het tweede lid kan vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De voordracht voor het koninklijk besluit wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp van het besluit is overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal. (…)
Is de toedeling van de bevoegdheden genoemd in artikel 2 van het wetsvoorstel te beschouwen als een vorm van delegatie van wetgevende bevoegdheid?
Stel dat de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken deze bevoegdheid uit gaat oefenen. Wat is dan het gevolg voor de politieke verantwoordelijkheid van de minister?
Welk grondrecht wordt – gelet op de u bekende jurisprudentie – met dit wetsvoorstel beperkt?
Waarom is de Nederlandse rechter verplicht aan dit grondrecht te toetsen?
Wat is de kern van een ‘parlementair stelsel’?
Verklaar waarom het in een land met een parlementair stelsel als Nederland geen harde regel kan zijn dat de partij die bij de verkiezingen de grootste is geworden de premier levert.
Maak duidelijk waarom de invoering van een relatief meerderheidsstelsel met enkelvoudige districten de kans aanzienlijk vergroot dat de grootste partij ook de premier levert.
J.Th.J. Van den Berg, Werkboek, p. 149/150: ‘Het parlementair bewustzijn in ons land heeft steeds te lijden gehad onder de niet-aanvaarding van het idee van de volkssoevereiniteit als grondslag voor alle politieke machtsuitoefening, daarmee tevens de ontkenning van het primaat van de volksvertegenwoordiging ten opzichte van de regering. Op zijn best zijn wij, achter Thorbecke aan, in een soort van juridisch evenwicht tussen regering en parlement blijven geloven, de soevereiniteitsvraag vermijdend. Velen onzer zijn echter heel lang, al dan niet ‘stiekem’ of zelfs onbewust, blijven geloven in de soevereiniteit van de koning. Wat daarvan in elk geval is overgebleven is de gedachte dat het parlement niet het gezag uitoefent over de regering, maar de belangen van de bevolking bepleit bij de regering.’
Naar aanleiding van deze tekst de volgende vragen
Welk bezwaar heeft Thorbecke tegen een staatsinrichting die gebaseerd is op de idee van de volkssoevereiniteit?
Beredeneer kort bij welke van de volgende politieke denkers de opvatting van Thorbecke over de verhouding tussen regering en parlement het beste aansluit: Hobbes, Locke, Montesquieu, Rousseau?
Noem een element van het moderne proces van kabinetsformatie dat niet strookt met ‘de gedachte dat het parlement niet het gezag uitoefent over de regering, maar de belangen van de bevolking bepleit bij de regering’.
Willem I, die tussen 1815 en 1840 Koning was, had beduidend meer bevoegdheden dan onze huidige Koning.
Noem er drie.
Betoog dat de huidige Koning te veel bevoegdheden heeft, waarmee hij de samenstelling en besluitvorming van de regering kan beïnvloeden.
Een Kamerlid komt met een initiatiefwetvoorstel om de maximumsnelheid te verhogen.
Op welk moment wordt de Raad van State geraadpleegd over dat wetsvoorstel?
Kan een ander Kamerlid er via een amendement voor zorgen dat de maximumsnelheid juist wordt verlaagd?
Stel dat het wetsvoorstel bekrachtigd wordt, wanneer treedt het dan in werking?
In de Stoomwet staat de bepaling dat bij AMVB nadere voorschriften kunnen worden gegeven in het belang van de veiligheid van stoommachines.
Mag de rechter in Nederland controleren of de wetgever deze bevoegdheid mocht delegeren aan de regering?
Mag de regering op grond van de bepaling uit de Stoomwet vaststellen dat de minister nadere voorschriften geeft in het belang van een
In de gemeente Groenewoud (127.000 inwoners) heeft de Milieupartij bij de laatste verkiezingen voor de gemeenteraad een meerderheid van de zetels behaald. De nieuwe gemeenteraad wil meteen vaart zetten achter het milieubeleid. Op 6 juli 2007 stelt de raad een autonome verordening vast, die in de volksmond de ‘Spaarlampenverordening’ wordt genoemd.
Artikel 1 van de Spaarlampenverordening verbiedt inwoners van de gemeente vanaf 1 januari 2008 traditionele gloeilampen te gebruiken in hun woningen. Artikel 2 bepaalt vervolgens dat minder draagkrachtige huishoudens subsidie kunnen krijgen voor de aanschaf van spaarlampen volgens door de burgemeester te stellen regels. Artikel 3 bepaalt tenslotte dat de verordening in werking treedt op de dag na publicatie ervan. De minister van Binnenlandse Zaken is zeer ontstemd over de verordening. Voor de televisie betoogt hij dat een verbod op gloeilampen in strijd is met het EG-Verdrag en dat dit verdrag op grond van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet voorrang heeft boven het Nederlandse recht. Ook stelt de minister dat de verordening het regeringsbeleid doorkruist. De regering prefereert namelijk een milieuheffing op het gebruik van gloeilampen, die in de gehele Europese Unie zou moeten gelden. Nederland wil een voorstel daartoe aankaarten op de eerstvolgende bijeenkomst van de Europese Raad. De minister laat er tijdens het interview geen twijfel over bestaan dat het kabinet voornemens is de verordening van Groenewoud te doen vernietigen. In het parlement ontstaat over dat voornemen grote beroering. De Tweede Kamerfractie van de Milieupartij eist een interpellatiedebat met de minister van Binnenlandse Zaken, waarbij ook de minister van Landbouw – lid van de Milieupartij – aanwezig zou moeten zijn.
Tijdens het interpellatiedebat stelt de minister van Landbouw dat hij niet verantwoordelijk is, want – zo zegt hij – ‘er is nog niets vernietigd’. Ook als de vernietiging wel reeds had plaats gevonden, zou de Tweede Kamer uitsluitend de minister van Binnenlandse Zaken daarvoor verantwoordelijk kunnen stellen, zo voegt hij daaraan toe.
Hoeveel zetels heeft de Milieupartij minimaal in de raad van Groenewoud?
Op basis van welke wetsbepaling is de Spaarlampenverordening vastgesteld?
In welk geval zou de verordening geen vorm van autonomie, maar een vorm van medebewind zijn geweest?
Is artikel 1 van de verordening naar uw oordeel verbindend?
Hoe oordeelt u over de verbindendheid van artikel 2?
Bekritiseer de redenering van de minister van Binnenlandse Zaken inzake de voorrang van het EG-verdrag.
Wie kan namens Nederland het voorstel aankaarten in de Europese Raad?
Kan de regering de Spaarlampenverordening vernietigen, louter omdat deze het regeringsbeleid doorkruist?
Met welk rechtsmiddel kan het gemeentebestuur van Groenewoud opkomen tegen een eventuele vernietiging?
Was
Hieronder vindt u achtereenvolgens fragmenten uit de Europese Tabaksrichtlijn, de Tabakswet en het Aanduidingenbesluit tabaksproducten, dat op artikel 2 van de Tabakswet is gebaseerd. De besluitvorming over de Tabaksrichtlijn in de Raad van Ministers vond met gekwalificeerde meerderheid plaats.
TABAKSRICHTLIJN
Richtlijn 2001/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001
betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaksproducten
Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 95 en 133,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,
Gezien het advies van het Comité van de Regio's,
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag en in het licht van de op 5 april 2001 door het Bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke tekst,
(..)
hebben de volgende richtlijn vastgesteld:
(..)
Artikel 5
Etikettering
1. (..)
2. Op alle verpakkingseenheden van tabaksproducten, met uitzondering van tabak voor oraal gebruik en andere niet voor roken bestemde tabaksproducten, moeten verplicht de volgende waarschuwingen worden aangebracht:
a) een algemene waarschuwing
1. "Roken is dodelijk/roken kan dodelijk zijn",
2. "Roken brengt u en anderen rondom u ernstig schade toe".
Bovenstaande algemene waarschuwingen worden afwisselend aangebracht, zodat zij regelmatig verschijnen. Deze waarschuwing wordt aangebracht op de duidelijkst zichtbare kant (voorkant) van de verpakkingseenheid en op elke in de detailverkoop gebruikte buitenverpakking, behalve op extra cellofaanverpakkingen.
b) een bijkomende waarschuwing, die wordt gekozen uit de lijst van bijlage I.
(..)
TABAKSWET
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. tabaksproducten: producten die voor roken, snuiven, zuigen of pruimen bestemd zijn en die, al is het slechts ten dele, uit tabak bestaan, ook indien genetisch gemodificeerd;
b. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
(..)
Artikel 2
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden in het belang van de volksgezondheid eisen gesteld, waaraan tabaksproducten moeten voldoen ter zake van aanduidingen die moeten voorkomen op de verpakking waarin zij aan particulieren worden verstrekt. (..)
2. (..)
AANDUIDINGENBESLUIT TABAKSPRODUCTEN
Artikel 1
1. Op alle verpakkingseenheden van tabaksproducten worden, met uitzondering van tabak voor oraal gebruik en andere niet voor roken bestemde tabaksproducten, de volgende waarschuwingen aangebracht:
a. één van de volgende algemene waarschuwingen:
Roken is dodelijk Roken brengt u en anderen rondom u ernstige schade toe
b. één van de volgende bijkomende waarschuwingen:
(..)
Artikel 4
1. De waarschuwingen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, en in artikel 1, tweede lid, beslaan minstens 30% van de buitenvoorkant van het betreffende oppervlak van de verpakkingseenheid waarop zij worden aangebracht.
(..)
6. De krachtens artikel 1 vereiste waarschuwingen (..) worden aangebracht:
a. in zwarte vetgedrukte Helvetica-letters op een witte achtergrond, met
.....read moreJoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution