VRAGEN WEEK 5 EUROPEES RECHT – MEDEDINGINGSRECHT
Wanneer is een marktdefinitie noodzakelijk binnen het Europese Mededingingsrecht? Gebruik in uw antwoord het arrest United Brands en leg een verband met zowel het kartelverbod als het verbod van machtsmisbruik in het Werkingsverdrag.
Is er op dit moment één relevante markt voor de distributie van producten of zijn er twee aparte relevante markten: één voor offline en één voor online distributie? Werk uw voorbeeld uit aan de hand van een specifiek product en leg uit waarom u tot uw conclusie komt en welke gegevens u hebt gebruikt.
Leg uit in uw eigen woorden welke vormen van samenwerking allemaal onder artikel 101 VWEU vallen en wat het verschil tussen deze vormen van samenwerking is, en hoe relevant het is een onderscheid te maken tussen deze vormen van samenwerking.
Een gemeente in een niet nader te noemen lidstaat wil dolgraag een nieuw stadion voor de lokale noodlijdende voetbalclub. Zij overweegt de onderstaande maatregelen. Leg uit of het hier staatssteun betreft:
De gemeente bouwt het stadion op haar kosten als multifunctioneel gebouw, waarbij iedere commerciële partij tegen normale commerciële voorwaarden gebruik kan maken van het gehele gebouw.
De gemeente zal garant staan voor de lening die de voetbalclub nodig heeft om de bouw te financieren.
De voetbalclub leent het geld voor de bouw bij de gemeente, terwijl geen enkele bank bereid is dit bedrag te lenen aan de club.
CASUS 1
Op 3 december 2011 is een wijziging van de Mededingingswet in werking getreden.1 De wijziging betreft art. 7 lid 2 van de Mededingingswet (hierna: ‘Mw’). Art. 7 Mw bevat de zogenaamde ‘bagatelvrijstelling’. Het nieuwe art. 7 lid 2 Mw luidt als volgt:
1 Wet houdende wijziging van de Mededingingswet ter versoepeling van de uitzondering op het verbod van mededingingsafspraken, zie https://www.officielebekendmakingen.nl/stb- 2011-569.html. en https://www.officielebekendmakingen.nl/stb-2011-570.html.
"Onverminderd het eerste lid, geldt artikel 6, eerste lid, voorts niet voor overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen als bedoeld in dat artikel voor zover daarbij ondernemingen of ondernemingsverenigingen betrokken zijn die daadwerkelijke of potentiële concurrenten zijn op een of meer van de relevante markten indien: a. het gezamenlijk marktaandeel van de bij de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen op geen van de relevante markten waarop de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging van invloed is, groter is dan 10%, en b. de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging de handel tussen de lidstaten niet op merkbare wijze ongunstig kan beïnvloeden.”
Afspraken tussen ondernemingen die onder de grenzen van de bagatelvrijstelling in art. 7 Mw vallen, worden niet beschouwd als inbreuk op het kartelverbod in art. 6 Mw. Voorheen bevatte art. 7 lid 2 Mw twee (cumulatieve) criteria waaraan moest zijn voldaan voordat een mededingingsbeperkende afspraak buiten het toepassingsbereik van het kartelverbod viel: een gezamenlijk marktaandeel van niet meer dan 5% en een gezamenlijke betrokken omzet van niet meer dan EUR 40 mln. Deze omzetgrens is nu geschrapt en de marktaandeelgrens is
dus verhoogd naar 10%. Hiermee beoogde de wetgever het Midden-en Kleinbedrijf meer ruimte te bieden zijn positie te verstevigen (bijv. door het vormen van verkoopcombinaties) richting grotere afnemers met inkoopmacht.
Op een vrijdagavond op 20 april komt bijeen de Groningse groente en fruit-vereniging ‘Gronings Groente en Fruit Overleg (GGFO)’. Heimelijk besluiten de 20 aanwezige leden gezamenlijk de prijzen te verhogen, in voorbereiding op het vakantieseizoen. Zij schatten in dat hiermee een omzetstijging van 10% (EURO 4,5 miljoen) kan worden gerealiseerd die kan worden gebruikt om de extra kosten voor thuisbezorgdiensten voor de vergrijzende bevolking te compenseren.
Echter, leden van de plaatselijke horecavereniging ‘Hotel en Recreatie Noordoost Nederland’ komen achter de afspraak en vrezen dat de prijsverhoging een negatief effect zal sorteren op met name de stroom van (prijsbewuste) Duitse toeristen richting Appingedam, wat uiteraard een negatieve uitwerking heeft op hun omzet. Verder nemen de leden van de horecavereniging tezamen jaarlijks voor ongeveer €2,5 miljoen aan groenten af. Een prijsstijging van 10% levert dus een extra kostenpost op van €150.000,-
OPDRACHT: Adviseer de horecavereniging over de (on)mogelijkheden om de gemaakte afspraak van de bakkersvereniging aan te pakken. Welke argumenten zou de NNGO hiertegen in kunnen brengen?
Europees Recht 2017-2018 bundel
- Europees recht Hoorcollege 1A
- Europees recht: werkgroep 1 (Vragen)
- Europees recht: Werkgroep 1 (antwoorden)
- HC Europees recht week 2 (a en b)
- Europees recht: werkgroep 2 (Vragen)
- Europees recht werkgroep 2 (antwoorden)
- Hoorcollege Europees week 3 (a en b)
- Europees recht: werkgroep 3 (Vragen)
- Europees recht werkgroep 3 (antwoorden)
- Hoorcollege week 4
- Europees recht werkgroep 4 (vragen)
- Europees recht werkgroep 4 (antwoorden)
- Europees recht HC 5 (5a+5b)
- Europees recht werkgroep 5 (vragen)
- Europees recht werkgroep 5 (antwoorden)
- Europees recht HC6A en 6B
- Europees week 7a en 7b
Add new contribution