Samenvatting van Weerbare democratie: de grenzen van democratische tolerantie van Rijpkema
Inleiding tot het boek
Op 14 september 1930 haalt de NSDAP 18% van de stemmen en wordt de tweede partij in het parlement van Duitsland. Vanaf 1932 zijn ze de grootste. In 1933 vinden de laatste min of meer vrije verkiezingen plaats en behaalt de partij bijna de helft van de stemmen. Op 23 maart 1933 spreekt Hitler over de machtigingswet (Ermächtigungsgesetz) die hem wettelijk tot dictator zal maken. Om de wet te laten doorgaan, heeft hij tweederde van de stemmen nodig. De communistische parlementariërs zijn tegen, maar omdat zij na de Rijksdagbrand zijn gearresteerd, kunnen zij niet stemmen. Dankzij de katholieke Centrumpartij en enkele kleine partijen behaalt Hitler de benodigde meerderheid: het einde van de Weimar-democratie. Door middel van democratische rechten en vrijheden is de democratie omver geworpen.
Weimar is het schoolvoorbeeld van het denken over de weerbare democratie. Het laat zien hoe antidemocratische krachten misbruik kunnen maken van democratische tolerantie, iets dat de weerbare democratie tracht te voorkomen. Andere voorbeelden van zulke praktijken zien we terug bij Benito Mussolini in de jaren '20 in Italie en in de jaren '40 in Frankrijk (Phillipe Petain) en zelfs bij de Atheners in 411 v.Chr., die de democratie inruilden voor steun tijdens de oorlog met Sparta. Meer recentelijk kunnen we kijken naar FIS in Algerije - hier werd echter op het laatste moment ingegrepen door het leger. In 1995 werd de REFAH-partij in Turkije de grootste. Zij propageerden een ondemocratisch programma van sharia en paralelle rechtssystemen. In 1998 werd de partij verboden door het Turks Constitutioneel Hof - dit oordeel werd bevestigd door het Europees Mensenrechtenhof. Ook Egypte (Moslimbroederschap 2012) en Hongarije (Orban) zijn voorbeelden.
De democratie kan zichzelf dus grote schade toebrengen en kan in het ergste geval zelfs tegen zichzelf gekeerd en omver geworpen worden. Voorbeelden van karakteristieken die misbruikt kunnen worden zijn volgens de Duitse politicoloog Loewenstein:
Het compromis- en concensuskarakter dat zij bezit (makkelijk tegen te polemiseren tijdens een crisis)
Ook antidemocraten hebben democratische rechten (vrijheid van meningsuiting; vereniging)
Antidemocraten kunnen toetreden in het parlement
Volgens Loewenstein moet een democratie zichzelf dan ook actief verdedigen en ondemocratische partijen moeten verboden kunnen worden; dit is echter een ondemocratisch middel om de democratie te verdedigen.
Na WOII wordt de weerbare democratie een belangrijke constitutionele theorie die verankerd ligt in constituties en verdragen. Partijen worden soms daadwerkelijk verboden.
Wat is hiervan de rechtsvaardiging? Loewenstein en ook de literatuur die in zijn spoor ontstond geven die niet. De auteur van het boek "Weerbare democratie" meent dat een coherente weerbare democratietheorie begint bij die rechtvaardiging. Er moeten drie vragen worden beantwoord:
Mag een democratie een verbod opleggen op antidemocratische partijen en zo ja, in welke gevallen mag dat dan?
Werken partijverboden?
Hoe kan je ervoor zorgen dat een rechter ook echt iets kan met een partijverbod?
Met het antwoord op deze vragen vormt zich een theorie die een rechtvaardiging, een duidelijk omlijnde verbodsgrond, procedurele waarborgen en oog voor de vormgeving van partijverboden in zich heeft. Het boek "Weerbare democratie" richt zich in de eerste plaats op de eerste vraag. Bij deze rechtvaardigingsvraag denkt de auteur aan geweldloze antidemocratische partijen.
De weerbare democratie moet wel in het grotere geheel worden gezien: de democratische rechtsstaat, niet slechts de democratie. De rechtvaardiging wordt dan relevant voor vele maatregelen, waarvan bepaald moet worden of deze wel zo effectief zijn. Zou Hitler zich hebben neergelegd bij een uitspraak van een Hof waarin zijn machtigingswet onconstitutioneel verklaard werd? En hoe ernstig is eigenlijk, valt het niet ontzettend mee met die zogenaamde democratische zelfontmanteling? Op deze laatste vraag zijn verschillende antwoorden mogelijk:
Partijen worden nou eenmaal verboden en daarom moet deze praktijk bestudeerd worden. Dit is een juridisch-pragmatisch antwoord, de praktijk is er en die dient gerechtvaardigd te worden. Welke concrete partijverboden zijn legitiem en welke verhullen enkel misbruik van macht?
Het gaat niet enkel om antidemocratische partijen die alles de democratie keurig volgens de regels omver willen helpen, maar ook om partijen die de democratie (illegaal doch omhuld met de mantel der legaliteit) kunnen ondermijnen. Ook als minderheid kunnen deze partijen grote schade aanbrengen.
Dan kan men zich ook nog afvragen of de weerbare democratie niet enkel een Europees probleem is. De auteur beantwoordt deze vraag bevestigend, maar dit komt vanwege de manier waarop de Amerikanen met dit probleem om zijn gegaan. De Verenigde Staten hoeven partijen niet te verbieden, omdat ze een van de strengste partijstelsels ter wereld hebben; extremisten (en dus antidemocraten) hebben simpelweg geen enkele kans om zelfs maar deel te nemen aan de verkiezen. De duopolie van Democraten en Republikeinen sluit dit uit, maar, in tegenstelling tot Europa, gebeurt dit in Amerika in alle openbaarheid, door rechters met motiveringsplicht. De Nederlandse democratie lijkt qua weerbaarheid op de Amerikaanse: het wordt gezien als een formele democratie, waarin de meerderheid beslist en er weinig materiële kaders zijn waarbinnen de grondwetgever zich moet bewegen. De Nederlandse wet bevat echter wel een bepaling waardoor partijen verboden kunnen worden: art. 2:20 BW.
Formele democratie: een democratie is enkel een besluitvormingsprocedure, waarin alle ideeën gelijk zijn.
Materiële democratie: een democratie is gefundeerd op een aantal waarden en is daarom niet neutraal te noemen.
Uitgangspunt in dit boek is, dat de democratie minimaal een vorm van bestuur is waarin het volk zichzelf bestuurt. Daarnaast moet in de gaten gehouden worden, dat de theorie van de waarbare democratie niet beperkt is tot de bescherming van een stabiele democratie. Duitsland was na WO II een land in transitie: van dictatuur naar democratie, waarbij steun gezocht werd in de theorie van de weerbare democratie. De weerbare democratie heeft ook de pretentie om in dit soort situaties belangrijk te zijn, aangezien de democratie in haar beginfase het meest kwetsbaar lijkt te zijn. Dit is ook de reden dat de Israëlisch-Amerikaanse socioloog Amitai Etzioni pleit voor een vorm van weerbare democratie in het Midden-Oosten. Het is een middenweg tussen naïef non-realisme (accepteer het islamisme als kinderziekte in de ontwikkeling naar een democratie) en pessimistisch realisme (democratie in het Midden-Oosten leidt tot onderdrukkende islamitische regimes).
De weerbare democratie kan ook op bepaalde punten verbonden worden met het contraterrorisme: extremisten en antidemocraten hebben wel is een terroristische afdeling (of omgekeerd). Denk hierbij aan Spanje (Batasuna, de politieke tak van ETA) en Ierland (Sinn Féin, de politieke tak van IRA).
De volgende vormen van ingrijpen zijn niet te plaatsen onder de weerbare democratie:
Ingrijpen door het leger in een democratie. Het gaat namelijk om een minimale, procedurele waarborg: het door de rechter opgelegde partijverbod. Het valt zelfs te betogen dat het een noodzakelijk vereiste is voor een democratie dat het leger zich schikt naar de representatieve organen.
De Guantanamo Bay-detentie van terrorismeverdachten; een zodanige extrajudiciële ruimte kan niet onder deze noemer worden gerechtvaardigd. Er dient binnen de grenzen van de normale, staatsrechtelijke orde opgetreden te worden tegen de antidemocraten.
Er zijn verschillende vertalingen van de term weerbare democratie:
Militant democracy. Deze Engelstalige term, bedankt door Loewenstein in de jaren '30, is niet erg geschikt. Defensive democracy was een betere keuze geweest.
Streitbare/Wehrhafte Demokratie. Deze Duitse term brengt een verdedigendere houding naar voren, in tegenstelling tot de agressieve houding van de Engelse term. Het gaat namelijk om een democratie die zich verdedigt tegen antidemocratische krachten.
Winston Churchill stelde dat 'democratie de slechtste vorm van bestuur is, op alle andere na'. Maar hoe kan je een democratie verdedigen als je slechts van mening bent dat dit de minst slechte vorm van bestuur is? De auteur probeert in dit boek de democratie positief te verdedigen; de zoektocht naar een rechtvaardiging voor partijverboden is daarmee ook een zoektocht naar de essentie van de democratie.
George van den Bergh (1890-1966) kan gezien worden als de vader van de weerbare democratie. Zijn verdediging van het partijverbod berust op een principe van zelfcorrectie: alle besluiten zijn herroepelijk in een democratie, behalve het besluit om een democratie af te schaffen. Dit is de reden dat democraten zich tegen dat ene besluit mogen verzetten, dit is de rechtvaardiging. In hoofdstuk 1 zal op deze theorie ingegaan worden, waarbij de fundamenten worden herleid tot die van politiek filosoof James Mill (vader van John Stuart Mill) en Voltaire. Van den Bergh zijn werk wordt vergeleken met dat van zijn tijdgenoot Loewenstein.
In hoofdstuk 2 worden de alternatieven en de kritiek besproken. Hierbij worden Karl Popper, Carl Schmitt, John Stuart Mill en John Rawls genoemd. Is er uit deze theorieën een weerbare democratietheorie te halen?
De kritiek van de weerbare democratie is in tweeën op te delen:
Hoofdstuk 2 behandelt de pragmatische kritiek (het werkt niet). Deze kritiek is ook weer op te delen:
Partijverboden zijn ineffectief (de verboden partijen richten zichzelf gewoon opnieuw op).
Partijverboden werken contraproductief (antidemocraten gaan ondergronds en dit heeft meer geweld tot gevolg).
Hoofdstuk 3 behandelt de principiële kritiek (het concept deugt niet).
In hoofdstuk 3 wordt de theorie van democratie als zelfcorrectie verder uitgewerkt, door de ideeën van Popper en Van den Bergh nadrukkelijk te verbinden en auteurs te behandelen die deze theorie kunnen steunen, door specifieke aspecten van de theorie van zelfcorrectie in beeld te brengen: het lerend vermogen, de herroepelijkheid van besluiten en de tijdelijkheid van meerderheden.
Vervolgens wordt aandacht besteed aan de persoon van de rechter: wanneer is er sprake van een zodanige aantasting van het idee van zelfcorrectie, dat de partij verboden moet worden? Hierbij worden twee hoge Europese juridische instanties betrokken: de Duitse hoogste rechter (Bundesverfassungsgericht) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Daarna volgen de procedurele waarboren: waar vindt men deze? En kan een land dat een eeuwigheidsclausule heeft (de nationale democratie is voor eeuwig vastgelegd, bijvoorbeeld in Duitsland) wel opgaan in een federale Europese Unie? Tot slot volgt een samenvatting in de uitleiding en werpt de epiloog een blik vooruit door te vragen wat een weerbare democratie eist van de personen die haar instituties bemannen. Het doel is om een coherente theorie van weerbare democratie te vormen en een goed antwoord te krijgen op de vraag 'waarom democratie?'.
Ontwikkeling van de democratie
Het interbellum
H.G Wells gaf in 1932 aan te willen assisteren in een 'feniksachtige wedergeboorte van het liberalisme'. Het liberalisme zou de trage, besluiteloze parlementaire democratie in haar geheel moeten vervangen. Wells zag het fascisme als een noodzakelijk instrument om een wereldstaat zonder kwalijke invloeden van privébezit en individualisme tot stand te brengen. Essentieel hierbij was een competent reciever, oftewel een verbond dat in staat is de menselijke gemeenschap te leiden.
Wells benadrukte dat deze ideeën lijnrecht tegenover de beginselen van de parlementaire democratie stonden. Een groot aantal intellectuelen steunden de denkbeelden van Wells (denk aan Musil, Cioran en Weber).
De Duitse jurist en filosoof Carl Schmitt stelde dat het idee dat naakte macht en geweld kon worden overwonnen door discussie en openheid achterhaald was. Democratie was ook mogelijk zonder parlementarisme.
De Weimar Republiek (1918-1933) bleek een bijzonder vruchtbare bodem voor democratievijandige ideeën. Weimar en het Europa van de haren dertig hadden op grote schaal hun vertrouwen in de parlementaire democratie verloren. Dit leidde tot de instorting van verschillende prille democratieën (Bv. Portugal, Polen etc.). Er was sprake van democratisch pessimisme.
George van den Bergh
George van den Bergh weigerde zich te conformeren aan de Europese trend van fatalisme en afkeer van de democratie. Hij stelde dat het verbieden van antidemocratische partijen zowel politiek-filosofisch al juridisch te rechtvaardigen was. Het is de opkomst van een weerbare democratie gedachte. Hij gebruikt hierbij in tegenstelling tot Loewenstein een theoretische, politieke, filosofische onderbouwing. De stilte ten aanzien van Van den Berghs rede is dan ook onterecht.
Grondslagen
Voor de grondslagen van de weerbare democratieopvatting moet men terug naar de zeventiende en achttiende eeuw. Voornamelijk Mill en Voltaire zijn hierbij van belang.
James Mill schrijft het Essay on Government, dat grote invloed uit wist te oefenen op de publieke opinie. Het werd gezien als roekeloos en ondemocratisch. Een democratie was voor Mill de enige denkbare regeringsvorm. Het doel van de regering kan alleen maar het grootste geluk voor het grootste aantal zijn. Dit doel kan slechts worden bereikt door een ieder een aandeel te geven in het bestuur. Dit is een de praktijk onmogelijk, maar wanneer maar een kleine groep bestuurt zal het eigenbelang altijd voorop komen te staan. Mills ziet de oplossing in een representatief stelsel.
Leidend in dit systeem is de identity of interests tussen bestuurders en bestuurden. Bestuurders en bestuurden zijn één en hebben dezelfde belangen.
Mill geeft aan dat er bij de klassieke tegenwerping dat burgers niet in staat zouden zijn hun eigen belangen te begrijpen, gekozen zal moeten worden tussen twee kwaden. Enerzijds een besturende klasse met belangen die verschillen van het collectief (gebrekkig bestuur als zekerheid), anderzijds een situatie waarbij de belangen van de bestuurders en het collectie hetzelfde zijn (gebrekkig bestuur als mogelijke uitkomst).
Voltaire was de stem van de progressieve tendensen in het achttiende-eeuwse Frankrijk. Hij achtte de macht van het gepeupel minstens zo gevaarlij als de macht van autocraten of aristocraten. Het volk wordt niet in staat gezien om te regeren. Voltaires model is eerder dat van de verlichte koning of aristocratie. Een democratie is fraai, maar fragiel.
De gedachten van Mill en Voltaire bevatten belangrijke bouwstenen voor de democratietheorie van Van den Bergh.
Loewenstein
Karl Loewenstein wilde de democratie wapenen tegen haar vijanden. De democratie moest weerbaar worden. Democratieën moeten niet langer pacifistisch zijn, ze moeten militant worden.
Fascisme is voor Loewenstein geen inhoudelijke politieke ideologie. Het is ontstaan als een reactie op de democratie. Het kan alleen bestaan bij de gratie van een democratisch systeem en wordt gestimuleerd door de opkomst van de massamedia en de uitbreiding van het stemrecht (massademocratie). Het falen van de democratie zal de vestiging van een autocratisch regime kunnen bespoedigen, maar het zijn de interne zwakheden van de democratie die haar kwetsbaar maken voor fascisme (systeemeffecten).
Loewenstein stelt dat een democratie op drie manieren kwetsbaar is:
Compromis- of consensuskarakter;
Constitutionele vrijheden bieden aan democratievijandige elementen alle mogelijkheden om zich te organiseren en hun propaganda te verspreiden;
Na de verkiezingen zetten het parlement en andere organen de deur open voor diegenen die eerder nog haar ondergang predikten.
Emotionalisme
Sajó is tegenwoordig de belangrijkste Loewenstein-interpreet. Hij verdedigt de weerbare democratie langs de door Loewenstein uitgezette lijnen. Sajó gaat uit van het algemene principe van het emotionalisme. Het gaat daarbij om de politiek van emotionele manipulatie in tegenstelling tot de benadering van problemen door constitutionele instituties (rationeler). Tegenwoordig kent het emotionalisme twee nieuwe gedaanten: een religieus extremistische en een etnische kant.
Loewensteins theorie kan gezoem worden als elitair. Van het volk (de massa) kan weinig verwacht worden qua rationele besluitvorming. Sajó pleit voor maatregelen die moeten voorkomen dat besluitvorming niet vastloopt in een moeras van emotionalisme. De democratie zal zelf een antwoord moeten vinden op het emotionalisme dat ze zelf voortbrengt.
Loewenstein is zich ervan bewust dat de beperking van democratische rechten moeilijk te verenigen is met het weten van de democratie.
Greenberg
Udi Greenberg beschrijft in The Weimar Century de invloed van gevluchte Duitse intellectuelen (émigrés) op het denken tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Koude oorlog. Volgens Greenberg speelden de ideeën van de émigrés een grote rol binnen de wederopbouw van Duitsland als een stabiele democratie.
Greenberg bekritiseert Loewenstein (ontsporen idee weerbare democratie). Echter is het de vraag of dit altijd terecht is. Zo heeft Greenberg weinig aandacht voor de reële dreiging die er op dat moment uitgaat van de as-mogendheden. Feit blijft echter dat de weerbare democratie van Loewenstein vatbaar is misbruik. Dit kan worden verklaard vanuit twee fundamentele zwakheden in de theorie: 1) het onvoorwaardelijke vertrouwen in politieke elites en 2) de gebrekkige afbakening van het begrip weerbare democratie.
Ondanks deze tekortkomingen is Loewenstein internationaal gezien de vader van de weerbare democratie geworden.
De weerbare democratie van Van den Bergh
Bonger beschreef in 'Problemen der demokratie' wat een democratie kenmerkt en haar onderscheidt van een autocratie. Een democratie was volgens de definitie van Bonger een bestuursvorm van collectiviteit met zelfbestuur, waaraan een groot deel van haar leden direct of indirect deelneemt, en waarbij geestelijke vrijheid en gelijkheid voor de wet gewaarborgd zijn. De autocratie is het tegendeel van dit alles. De onderdanen zijn er ter vervulling van de wensen van de besturende klassen.
Problemen der demokratie werd een veelbesproken boek. Binnen de SDAP werd het boek het belangrijkste werk over democratie.
Van den Bergh gaat in zijn oratie in op Problemen der demokratie. Hij neemt de definitie van Bonger over en gebruikt deze als uitgangspunt voor zijn beschouwing. Van den Bergh gaat in op de vraag wat te doen met antidemocratische krachten. Een maatregel hierbij zou moeten zijn dat antidemocratische politieke verenigingen verboden moesten worden. Van den Bergh gebruikt het begrip dictatuur als synoniem voor autocratie; tegenpool van de democratie. De democratie neemt maatregelen tegen gewelddadige antidemocratische partijen op basis van het strafrecht. Niet gewelddadige antidemocratische partijen vormen een groter probleem omdat zij meedoen aan de verkiezingen, parlementariërs leveren en een ledenapparaat bezitten. Deze partijen houden zich ogenschijnlijk aan de wet en formele eisen die worden gesteld aan verkiezingsdeelname. Echter zodra zij een meerderheid krijgen zullen zij de grondwet wijzigen en allee participatieve elementen schrappen. Van den Bergh stelt dan ook dat antidemocratisch niet vanzelfsprekend samengaat met gewelddadig (zoals o.a. Loewenstein wel aannamen).
Hans Kelsen
Hans Kelsen stelt dat antidemocratische partijen als gelijkrechtigden naast andere partijen erkend moeten worden. Een democratie waardeert ieders politieke wil gelijk. Een democratie die zich tegen de wil van de meerderheid in moet proberen te handhaven is opgehouden een democratie te zijn.
In het vooroorlogse debat over democratie heb je drie categorieën:
Vijandige critici (Schmitt, Wells) voor wie de parlementaire democratie zelf het probleem is;
Democraten;
Democraten met als uitgangspunt dat verdraagzaamheid goed is, maar een democratie is geen zelfmoordpact.
Het juridisch betoog
Van den Bergh maakt een onderscheid tussen recht de iure constituto (recht zoals het is, juridische argumenten) en recht de iure constituendo (recht zoals het zou moeten zijn, evaluatie en morele argumenten).
Van den Bergh stelde dat antidemocratische partijen verboden konden worden. Dit was mogelijk op grondwettelijke basis. Op deze manier konden verenigingen worden verboden. Dit verbod kan plaatsvinden wanneer de doelen van de vereniging in strijd zijn met de wet, of wanneer het gaat om aanranding of bederf van de goede zeden. Wat goede zeden zijn is overigens moeilijk te definiëren. Men zal zich moeten oriënteren op het algemene zedenbewustzijn van het volk.
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen politieke partijen die de wet willen wijzigen met als doel bijvoorbeeld de slavernij her in te voeren of partijen die de wet willen wijzigen met als doel bijvoorbeeld de doodstraf in te voeren. In het eerste geval is de wetswijziging zo in strijd met de goede zeden, dat de vereniging die ze nastreeft verboden kan worden. In het tweede geval gaat het om wetswijzigingen die wellicht zedelijke achteruitgang kunnen betekenen, maar die wel door het zedelijk bewustzijn van het volk verdragen kunnen worden. Het verschil tussen beiden heeft te maken met het meer fundamentele karakter van het eerste voorbeeld. Men spreekt van een fundamenteel karakter omdat het gaat om beginselen die het volk als onaantastbaar beschouwd. Voorbeelden hiervan zijn godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting en gelijkheid voor de wet.
De maatstaf bij toetsing aan het begrip goede zeden moet zijn: de fundamentele zedelijke overtuiging van het Nederlandse volk. De dictatuurgedachte van antidemocratische partijen staat recht tegenover de fundamentele zedelijke beginselen. Van den Berg concludeert dan ook dat niet-democratische partijen 'verboden verenigingen' zijn. Van den Berghs betoog was heel invloedrijk.
Beginselendemocratie
De antidemocratische politieke partij is dus rechtens een verboden vereniging. Het is echter belangrijk om ook naar een theoretische rechtvaardiging van de weerbare democratie te kijken.
De doelstelling van antidemocratische partijen hangt samen met verschillende contradicties. Zo verlangen de antidemocraten bijvoorbeeld eerbied van de democratie voor hun eigen overtuiging, terwijl zij anderen die eerbied willen ontzeggen. Er is dus sprake van een paradoxaal karakter. De vraag die man kan stellen is wat er nu eigenlijk paradoxaal is. Je kunt hierbij onderscheid maken tussen een formeel en materieel niveau. Op formeel niveau zijn overtuigingen gelijk, het zijn immers allemaal overtuigingen. Op materieel niveau verschillen de overtuigingen, want de inhoud van de overtuigingen is verschillend. Er kan pas worden gesproken van een paradox wanneer de definitie van democratie het onderscheid tussen het formele en materiële niveau doorbreekt. De belangrijkste regel is dat men de grondslag van de democratie anders zal moeten interpreteren. De democratie kan niet naar de inhoud van de overtuiging kijken.
De democratie wordt volgens Van den Bergh niet alleen maar gekenmerkt door deze regel. Haar wezen ligt in de grondbeginselen van geestelijke vrijheid en gelijkheid voor de wet. Partijen die deze beginselen niet erkennen moet toegang tot de politiek worden ontzegd. Men spreekt in dit verband ook wel van een beginselendemocratie.
Democratie als zelfcorrectie
Er is ook een andere interpretatie van Van den Berghs democratieopvatting mogelijk. Hij combineert namelijk de bouwstenen van Mill en Voltaire tot een oorspronkelijke weerbare democratie. Mill centreerde zijn pleidooi voor de representatieve democratie rond het begrip identity of interests, oftewel de gelijke belangen van bestuurden en bestuurders. Alleen wanneer er sprake is van belangengelijkheid is bestuur ten behoeve van het grootste geluk van het grootste aantal mogelijk.
Van den Bergh stelt dat het niet alleen gaat om deze belangengelijkheid, maar dat het volg zijn eigen beslissingen moet nemen via vertegenwoordigers. De burgers zijn verantwoordelijk voor de gevolgen van deze beslissingen. Het volk kent dus verantwoordelijkheid en in beginsel is iedere democratische beslissing herroepelijk. Dit sluit aan bij de ideeën van Voltaire. Het wezen van de democratie is in deze interpretatie gelegen in bestuur door middel van zelfcorrectie door het volk (zelfcorrigerend vermogen).
Dit heeft gevolgen voor het probleem van antidemocratische partijen. Het enige besluit dat niet dat niet vastbaar is voor democratische zelfcorrectie, is het besluit de democratie af te schaffen. Het streven van anti-democratische partijen gaat dus in tegen het wezen van de democratie. Vandaar dat deze partijen toegang tot het democratische strijdtoneel moet worden ontzegd.
De wet van de reactie
Van den Bergh zette het zelfcorrectieprincipe in ter verdediging van de democratie. Hij maakte het bovendien tot onderdeel van de weerbare democratietheorie. In het formuleren van het zelfcorrectiemechanisme bleef Van den Bergh echter niet alleen.
Al eerder in 1933 komt Milan Markovitch tot een vergelijkbare conclusie. Markovitch wilde in zijn La doctrine sociale de Duguit de waarde van de democratie aantonen. Hij gaat daarom opzoek naar wat de democratie uniek maakt. Deze unieke kwaliteit vindt hij in de 'wet van de reactie'. Nieuwe politieke systemen zijn altijd een reactie op bestaande staatsinrichtingen (aanpassing of verwerping). Zo'n reactie kan op twee manieren plaatsvinden: met bloed of zonder bloed. De tweede optie is natuurlijk altijd te prefereren. De eerste optie is mensonwaardig. De mogelijkheid van aanvaarding, goedkeuring en verwerping van een politiek systeem moet ten alle tijden gegarandeerd worden. Dit moet gefundeerd zijn binnen de mensheid. De democratie is volgens Markovitch het enige systeem dat deze wet van reactie niet ontkent en zich er niet tegen verzet. Via verkiezingen wordt de wet zelfs actief toegepast. Dit maakt de democratie superieur aan alle andere vormen van politieke organisatie, en maakt haar ontastbaar.
Markovitch anticipeert op critici die de onaantastbaarheid van de democratie willen relativeren. Een democratie is niet verplicht alle reacties toe te staan. Een reactie die een nieuwe reactie uitsluit, en daarmee de wet van de reactie negeert (vernietigt) hoeft een democratie niet te tolereren. Ook voor Markovitch geldt dat de democratie zich mag verzetten tegen het ene besluit dat alle andere besluiten onmogelijk maakt, namelijk het besluit de democratie af te schaffen.
Van den Bergh en Markovitch zijn waarschijnlijk onafhankelijk van elkaar op hetzelfde fundamentele, democratische mechanisme van zelfcorrectie gestuit. Toch bestaan er verschillen tussen beide visies. Het gaat dan voornamelijk om begripsmatige verschillen, zo denkt van den Bergh meer aan zelfcorrectie vanuit de democratie zelf. Markovitch ontwikkelt een extern criterium (wet van reactie) waaraan alle politieke systemen moeten voldoen. Dit rechtvaardigt optreden tegen antidemocraten binnen een democratie, maar ook het verzet tegen een ondemocratisch systeem buiten de democratie. Binnen elk politiek systeem moet men rekening houden met de dwingende kracht van menselijkheid, want de mens is alles en overal.
Bij Van den Bergh is de democratie als gevestigd systeem het uitgangspunt. Hij schrijft dat alle besluiten zijn toegestaan behalve één (afschaffing). Als Markovitch hetzelfde stelt verzet hij zich tegen een consequentie van zijn eigen wet van de reactie. Van den Bergh legt de nadruk op de herroepelijkheid van besluiten. Markovitch denkt eerder aan het voorkomen van bloedvergieten. Niettemin is de kern van het zelfcorrectiemechanisme dat alle besluiten zijn toegestaan behalve één. Zowel Markovitch als Van den Bergh brengen dit sterk in beeld.
Interpretaties vergeleken
Majority-rule biedt een beslissingsmechanisme plus een aantal onaantastbare rechten. Democratie als zelfcorrectie biedt majority rule plus een mechanisme om zelfcorrectie te faciliteren en te beschermen. Democratie als zelfcorrectie laat daarmee meer ruimte voor het politieke en democratische debat.
De grondslag voor partijverboden is bij democratie als zelfcorrectie aanzienlijk smaller dan bij de beginselendemocratie. De verbodsgrond is beperkter, met als voordeel dat onwenselijke repressie minder waarschijnlijk is.
Waarborgen
Van den Bergh heeft ook oog voor de concrete uitwerking en toepassing van zijn ideeën. De democratie als zelfcorrectie biedt de meeste garanties. Ook het opportuniteitsprincipe speelt een grote rol. De antidemocratische partij hoeft niet altijd direct verboden te worden. De democratische staat kiest zelf het meest geschikte moment voor de aanwending van haar machtigste verdedigingsmiddel. Om zorgvuldig toepassen te verzekeren pleit Van den Bergh ervoor dat beslissingen over partijverboden uitsluitend door de Hoge Raad genomen zouden moeten worden. Dit zou vervolgens moeten worden gedaan op basis van een zelfstandige Wet op de Staatkundige Verenigingen, met daarin een nauwkeurig geformuleerde verbodsgrond.
Kritiek
De ontvangst van Van den Berghs oratie was overweldigend. Direct na de oratie verschenen er samenvattingen in de belangrijkste kranten en bladen. Er vormde zich een grote stroom aan commentaren en recensies. Niet iedereen was positief over de lezing van Van den Bergh. Zo bleken de liberale Nieuwe Rotterdamsche Courant, het Algemeen Handelsblad en De Avondpost erg kritisch. Positieve aandacht kwam van de kant van De Groene Amsterdammer, die vooral benadrukken dat Van den Bergh erg vernieuwend is met zijn onderscheid tussen geweldloze en gewelddadige partijen.
De communistische en NSB-pers deed de reden af als een "propaganda-rede". Van den Bergh wordt verweten fascisten over een kam te scheren met communisten. Daarnaast zou hij een ongenuanceerd beeld van de dictatuur schetsen.
De dagbladpers was overduidelijk kritisch tot negatief, maar ideologische voorkeur speelde daarbij een grote rol. Van den Berg had zich met een wetenschappelijke beschouwing op politiek terrein gebleven. Het bleek een slangenkuil. De ontvangst in de juridische vakpers was gelukkiger.
Kritiek op de democratie
Inleiding
De democratie is een ‘set van waarden’ die in de praktijk beschermd moet worden tegen haar vijanden. In het denken over de weerbare democratie overheerst het praktische en dat gaat te koste van de politiek-filosofische onderbouwing.
Alternatieve theorieën van weerbare democratie.
Karl Popper (1902-1994)
De open samenleving en haar vijanden van Karl Popper. Hij was een van de meest liberale denkers van de 20ste eeuw. Geen tolerantie voor de intoleranten is het adagium van Popper. De paradox van tolerantie (ongelimiteerde tolerantie leidt tot het verdwijnen van tolerantie) en de paradox van democratie (een meerderheid kan een tiran als heerser kiezen) staan centraal. De paradoxen kunnen omzeild worden door in te zien dat er geen tolerantie kan zijn voor de intoleranten en geen democratie voor de antidemocraten.
Het is in een democratie niet vanzelfsprekend dat antidemocraten geweerd mogen worden op grond van het feit dat zij niet naar rationele argumentatie luisteren. Er is een meer materiële definitie van democratie nodig; ‘democratie is meerderheidsbesluitvorming en grondrechtenbescherming’. Popper gaat uit van de ‘rationele discussie’, de verbinding tussen democratie en wetenschap. Hij staat voor een systeem van ‘wetenschappelijke staatsinrichting’, een systeem waarbij de wetenschappelijke ‘trial and error’ methode de kern is. Popper schuurt hiermee langs de weerbare democratietheorie van Van den Bergh waarbij het wezen van democratie gezocht wordt in haar zelfcorrigerend vermogen. Het leren van fouten als unieke kwaliteit van democratieën.
Bryan Magee, Popper interpreet, werkt dit verder uit. In deze zelfkritische houding ligt volgens Magee de verklaring voor het feit dat democratieën succesvoller zijn dan autoritaire systemen. In autoritaire systemen is weinig plek voor zelfkritiek en daarmee irrationeel en onwetenschappelijk. Onverenigbare visies worden geuit en conflicterende doelen worden nagestreefd.
Poppers ideale politicus is de politicus die zijn eigen fouten toegeeft. Poppers interpreet Parekh werkt de theorie over ‘zelfcorrectie’ uit. Popper ziet zelf het vervangen van regeringen niet als ultieme sanctie voor weinig zelfreflectie bij bestuurders maar als voorkoming van tirannie. Tirannie is de tegenhanger van democratie volgens Popper. Hij is van mening dat het wezen van democratie is gelegen in de voorkoming van tirannie; een theorie van weerbare democratie. Popper is zich er van bewust dat dit op gespannen voet staat met de gedachte dat democratie iets van ‘zelfbestuur door het volk’ moet bewaren, de legitimiteit van de democratie. Popper is van mening dat het volk niet bestuurt maar de overheid, het volk controleert.
Popper schrijft in 1964 over het verschil tussen de ‘Open samenleving’ en ‘Democratie’ waarbij hij de democratie ziet als een set van instituties (recht, strafrecht, grondrecht enz. en de open samenleving als een vorm van samenleven waartoe waarden behoren; vrijheid, tolerantie, rechtvaardigheid, het streven naar geluk enz. Volgens Popper is democratie geen doel maar een middel. De sterke wil om te leven in een open samenleving is wat deze weerbaar maakt, democratie is de eerste verdedigingslinie daarna komt het aan op de burgers zelf.
Is dit nu een weerbare democratietheorie? Ja, deels, er is een strijdbaar element aanwezig. Popper schreef geen boek over weerbare democratie maar was een reactie op theorieën over totalitaire ideologieën zoals die van Hannah Arendt.
Carl Schmitt (1888-1985)
Een ongemakkelijke geestesvader van de weerbare democratie, korte tijd hofjurist van het Derde Rijk (1933-1936). Hij gaat uit van de constituerende macht, die een bepaalde staatsrechtelijke orde kiest, en de geconstitueerde macht, die binnen dat systeem bevoegdheden krijgt toegekend. Een constitutie bevat materiële en formele principes (parlement etc.)die voortkomen uit fundamentele keuzes van het volk, de gekozen staatsrechtelijke orde, Legalität en Legitimität. Een constitutie die deze fundamentele keuze probeert weg te poetsen en niet optreedt tegen vijanden zal uiteindelijk tegen zichzelf gebruikt worden. Waardebevestiging en waarden neutraliteit gaan niet samen. Een constitutie kan niet een keuze voor een staatsrechtelijke orde uitspreken en tegelijkertijd alle staatsordelijke alternatieven als haar gelijke beschouwen. Schmitt is in 1932 staatsrechtelijk adviseur van de Rijkskanselier Von Schleicher, deze probeert te voorkomen dat Hitler aan de macht komt. Hij vraagt de Rijkspresident om de noodtoestand uit te roepen en de Nsdap en de communistische partij te verbieden volgens het model van Schmitt. Hij vindt niet dat een democratie alle partijen een gelijke kans moet bieden. De ‘nooit weer’ bepaling in de Duitse grondwet van na WO2 is van zijn vondst en daarmee ironisch.
John Stuart Mill (1806-1873)
Filosoof en op grond van zijn theorie ‘harm-principle’ in verband gebracht met de Weerbare democratie. De staat kan niet met een enkele democratisch besluit toekomstige democratische besluitvorming onmogelijk maken. Waarom dit niet kan volgens Mill blijft onduidelijk. De theorie bevat wel de kiem van een theorie over weerbare democratie maar is onvoldoende uitgewerkt.
John Rawls (1921-2002)
Politiek filosoof en schrijver van ‘A Theory of Justice’. Twee begrippen staan centraal: ‘de oorspronkelijke positie’ en de twee rechtvaardigheidsprincipes’. De oorspronkelijke positie: een middel om ‘justice as fairness’ (de rechtvaardigheidsprincipes volgen uit een billijke aanvangssituatie) concreet te maken. In de oorspronkelijke positie bespreken burgers hoe een rechtvaardige samenleving eruit zou zien of hoe het institutionele raamwerk van zo’n samenleving in elkaar zou steken. Hij schrijft over de ‘sluier van onwetendheid’, de persoonlijke kenmerken worden weggedacht, zijn geen uitgangspunt. De twee rechtvaardigheidsprincipes: gelijke vrijheid, iedere persoon dient een gelijk recht te hebben op een gelijk systeem van gelijke fundamentele vrijheden. Sociale en economische ongelijkheden dienen zo te worden geordend dat de ordening: a. het meest ten goed komt aan de minst bedeelden en b. dat ambten en functies toegankelijkheid zijn onder voorwaarde van billijke gelijkheid van kansen.
Bij het eerste principe is ongelijke verdeling uitgesloten; vrijheid van meningsuiting, kiesrecht enz. Het tweede principe gaar over sociale rechtvaardigheid, gelijke verdeling of te wel positieve vrijheid. Er kan sprake zijn van ongelijkheden op grond van posities die mensen in de maatschappij bekleden maar ongelijkheden moeten niet uitgevlakt worden (dit kan leiden tot communisme) .De burgers moeten gelijke kansen hebben om zulke posities te bemachtigen. Principe twee is ondergeschikt aan principe één. Vrijheden kunnen enkel ingeperkt worden met het oog op de vrijheid zelf. Het recht van een persoon om te klagen is gelimiteerd tot de principes die hijzelf erkent.
A Theory of Justice: de tolerante groep mag alleen ingrijpen tegen intoleranten en deze onderdrukken als haar veiligheid en de instituties die de vrijheid garanderen in gevaar zijn; dus een politieke partij die aankondigt de vrijheden te beperken zodra zij een meerderheid heeft mag verboden worden. Het is een theorie die vatbaar is voor kritiek.
Alexander Kirshner
A Theory of Militant Democracy; centrale stelling: democraten moeten de democratie actief verdedigen. Ingrijpen is een feit, wanneer en hoe is de vraag. Antidemocratisch gedachtegoed moet bestreden worden maar welke vormen zorgen ervoor dat dit op een ethische en rechtvaardige manier zal plaatsvinden. Gelijke rechten voor mensen zorgen ervoor dat er een balans is. De tweede stelling: Kirshner gaat uit van de beperkte interventie; alleen om te realiseren dat burgers zonder gevaar kunnen participeren aan het democratisch proces. Uitsluitingmechanismen mogen alleen ingezet worden wanneer antidemocraten de rechten van anderen schenden. Er is dus wel ruimte voor het anti-democratisch geluid. De derde stelling: de democratische verantwoordelijkheid. Een besef dat het beperken dan de democratische participatie ‘iets kost’ als dit ontbreekt worden beperkende middelen te lichtvaardig ingezet. De theorie is een Amerikaanse theorie van weerbare democratie. De rechten staan centraal en daarmee is de theorie minder abstract dan de eerder genoemde theorieën. De rechterlijke macht kan standpunten toetsen. De theorie van Kirshner impliceert dat antidemocratische initiatieven in een vroeg stadium bestreden kunnen worden.
Hoe kan de theorie gewaardeerd worden? Het is voor Kirshner geen vraag of antidemocraten bestreden mogen worden maar alleen wanneer en hoe? Het zijn nuchtere regulerende beginselen. Zijn theorie rust op ‘recht op participatie’. Dit is een beginsel waarvan sprake moet zijn vóór het democratische proces. De participanten moeten belang hechten aan participatie voordat er democratische besluitvorming kan plaatsvinden.
Svetlana Tyulkina
Contraterrorisme en religieus extremisme
Publicatie: Militant Democracy: Undemocratic political parties and beyond (2015); de weerbare democratie als juridisch concept en hoe passen democratieën de ‘weerbare democratie maatregelen’ toe? Het onderzoek is in feite een update van het rechtsvergelijkende werk van Loewenstein uit 1937. Zij signaleert dat in vele staten sprake is van emotionele manipulatie als vervanging van rationele besluitvorming. ‘Ídentity politics’ maakt herkenning en emoties los bij de massa. Je zou kunnen zeggen dat Tyulkina de weerbare democratie ziet als een soort ’rechtvaardigheidsstrategie’ die door overheden kan worden ingeroepen om hun ingrijpen te legitimeren, preventie is dan een kenmerk. Twee gezichtspunten voor de weerbare democratie zijn volgens Tyulkina: de noodzakelijkheid moet aanwezig zijn en er moeten strikte procedurele garanties aanwezig zijn. De weerbare democratie kan ook de regels bewaken in de democratie als het gaat om religieus terrorisme. In de theorie is echter een duidelijke rechtvaardigingsvraag afwezig. Zij is hierover niet concreet in haar studie.
Pragmatische kritiek van de weerbare democratie
In de besproken theorieën ontbreekt een echte uitwerking van een theorie van de weerbare democratie. Het zijn inzichten, het gemis kan deels verklaard worden door de juridische vergelijkingen van Loewenstein een standaard voor politieke filosofen. Daarnaast is de ineffectiviteit van de weerbare democratie een punt.
Pragmatische bezwaren: een partijverbod werkt contraproductief (repressief), leden herorganiseren zich. Extremistische partijen keren dubbel gemotiveerd terug. Onderzoek hieromtrent is nog jong. De geur van taboe bij een partijverbod of een informeel partijverbod (cordon sanitaire) zorgt ervoor dat de denkbeelden extremer worden en deelnemers kunnen zich harder afzetten tegen de democratie en daarmee aantrekkelijker wordt voor jongeren. Voorbeelden de Arbeiderspartij (Delnica Strana) in Tsjechië in 2008 en de militante partij NPD in de Duitse deelstaat Saksen (2008). Het gevolg is vaak dat een partij onder een andere naam verder gaat met meer aanhangers. In meerdere landen van Europa is deze reorganisatie voorgekomen. De scheidslijn tussen de nieuwe partij en de verboden partij wordt heel vaag, een verbod verbiedt niet de personen en de basis standpunten verharden meestal. Repressie van extreem rechtse groeperingen kent het stigma als een complicerende factor. Bij gebrek aan andere uitdrukkingsmogelijkheden transformeren deze groeperingen wellicht tot terroristische groepen.
De pragmatische bezwaren getoetst
De Britse politicoloog Tim Bale (1965) bestrijdt de pragmatische bezwaren op grond van onderzoek naar partijverbod in België, Spanje en Turkije. Hij stelt dat bij verbod de dreiging niet groter werd en dat de partijen ook niet verder gingen zoals ze altijd deden. Vlaams Belang toonde zich in België gematigder dan Vlaams Blok. Batasuna in Spanje riep op om niet te stemmen bij regionale verkiezingen maar er gingen juist meer mensen naar de stembus. De conclusie van Bale is dat partijverboden niet per se ineffectief zijn. Frank Buijs (1949-2007) en Meindert Fennema (geb. 1946) zeggen: repressie heeft effect en leidt tot verzwakking van extremistische organisaties en leidt veelal tot matiging van het gedachtegoed, althans naar buiten toe. Zij waarschuwen ervoor dat de thema’s van de verboden partijen geen taboe mogen worden. De socioloog en politicoloog Bart Tromp (1944-2007) stelt dat antidemocratische partijen hebben de keuze tussen meedoen of (gewelddadig) verzet. Meedoen leidt tot aanpassing en daarmee kunnen doelen langzaam meer op de achtergrond komen. Voorbeeld; de ontwikkelingsgang van sociaaldemocraten in West-Europa; democratie als middel om socialistisch ideaal te verwezenlijken en werd na verloop van tijd de democratie als doel.
Positieve neveneffecten van partijverboden
Enkele denkbeelden: verbod is ook een markering van de constitutioneel grenzen van intolerantie. Verbod is een didactisch middel om de democratie te versterken en het democratische karakter van een staat is opeens onderwerp van discussie draagt bij aan de vernieuwing van de democratische cultuur.
Pragmatische bezwaren: conclusies
De pragmatische bezwaren leggen niet genoeg gewicht in de schaal. Partijverboden zijn een belangrijk en niet zelden effectief instrument van democratische zelf verdediging.
Weerbare democratie buiten de West-Europese context en ‘transitioneel constitutionalisme’
Afrikaanse democratieën staan centraal in deze paragraaf. Partijen organiseren zich veelal langs etnische lijnen, dit vergroot verschillen en conflicten tussen verschillende gemeenschappen. Partijen komen vaak niet meer op voor politieke ideeën maar voor een eigen groep of identiteit. Van politiek debat is geen sprake meer. Het verbieden van ‘particularistische partijen’ gebeurt in 40 van de 48 sud-saharische landen. Het verbieden van partijen laat, in onderzoek van Basedau en Moroff, geen duidelijk positief of negatief effect zien. Reorganisatie speelt in de Afrikaanse context geen rol, slechts één partij keerde gereorganiseerd terug. Door deze constateringen ontstaat er een sensitiviteit over dit onderwerp in de West-Europese landen. Een ander gevaar ligt op de loer in de Afrikaanse landen; opportunistisch misbruik door heersende partijen. In Oost-Europese landen (met een communistisch verleden) doet zich een ander gegeven voor; de weerbare democratie wordt gezien als een constitutioneel principe dat de overgang van ondemocratische naar democratische systemen kan begeleiden. Het gaat dan om het idee van ‘transitioneel constitutionalisme’; vooraanstaande leden of sympathisanten van het oude regime worden uitgesloten van het nog prille democratische proces. Voorbeeld: Tatjana Zdanoka (Letland) werd het passief kiesrecht ontnomen. In postcommunistische democratieën hebben relatief weinig partijverboden plaatsgevonden.
Principiële kritiek van de weerbare democratie
Critici geven aan dat weerbare democratie geen werkelijke democratie is omdat deze zich bedient van ‘dictatoriale middelen’. Hans Kelsen (Oostenrijker en rechtsfilosoof); zijn uitgangspunt is dat de democratie waardeneutraal is; standpunten worden niet inhoudelijk getoetst, alleen stemmen worden geteld, gevolg is dat een democratie zichzelf kan afschaffen. Staatsrechtjurist Theo Bellekom legt het formele democratiebegrip uit aan de hand van de metafoor van ‘marktplaats van ideeën’; het uitwisselen aan aanbieden van ideeën op een voor een ieder toegankelijke marktplaats (Amerikaans model). De beste ideeën komen vanzelf bovendrijven; argumentatie en overtuigingskracht zijn de belangrijkste middelen tegen antidemocratisering. Er moet een politieke wil aanwezig zijn om de democratie te handhaven (materiële democratie). Dit model wordt gehanteerd in de Verenigde Staten van Amerika. Het twee partijenstelsel en districtenstelsel werkt de facto restrictief, het leidt tot monopolies. Democratie reduceren tot stemmen tellen is een misvatting. Het wezen van democratie is gelegen in fundamentele waarden, vrijheid en gelijkheid.
Formele democraten hebben kritiek op de materiële democratie; drijft de materiële democratie niet te ver af van belangrijke betekenissen van de democratie, demo-cratie: bestuur door het volk. Is de rechtstaat niet belangrijker dan de democratische besluitvorming? Geeft de democratie niet veel van haar neutraliteit prijs? Worden een aantal waarden tot onaantastbare uitgangspunten verklaard? Een materiële democratieopvatting levert al snel een brede maar onduidelijke verbodsgrond op voor partijen. Met het verwerpen van een zuiver formele democratieopvatting kan niet worden volstaan omdat daarmee enkel een materiële democratieopvatting wordt omarmd. Elzinga zegt hier over: partijverboden zijn niet uitgesloten maar er moet uiterste terughoudendheid betracht worden. Hij stelt dat de rechtsmiddelen summier gebruikt moeten worden bij partijverboden in het kader van de weerbare democratie.
Alternatieven en kritiek: conclusies
Loewenstein en Van den Bergh zijn de politieke filosofen die weerbare democratietheorieën ontwikkeld hebben. Mill, Schmitt, Popper en Rawls ontwikkelen alternatieven.
Mill: je kunt niet in vrijheid definitief afstand doen van je vrijheid; meer dan een vertrekpunt is het niet
Schmitt: er moet verschil gemaakt worden tussen materiële principes (keuzes van het volk) en de formele principes (besluitvormingsprocedures en het parlement). Het is meer een theorie van de weerbare staat die democratisch kán zijn.
Popper en Rawls: zij komen dichter in de buurt van een theorie van weerbare theorie. Popper staat voor open-samenleving versus de democratie. Hij is tegen verregaande tolerantie van intolerantie. Rawls: de rechtvaardige samenleving ontdoen van alle persoonlijke aspecten of te wel het principe van gelijke vrijheid voor iedereen mag beperkt worden ten behoeve van de waarborging van datzelfde principe. Het recht om in te grijpen is er.
Kirshner gaat uit van het recht op participatie.
Zelfcorrectie
Inleiding
Van den Bergh ontwikkelde als eerste een uitgewerkte theorie van weerbare democratie. Hij bouwt daarmee voort op inzichten van Voltaire en Mill. Enerzijds gaat het hierbij om de beginselendemocratie anderzijds om de 'democratie als zelfcorrectie'.
In de afgelopen hoofdstukken is er gesproken over partijverboden. Een verbod werkt niet of is contraproductief, want het leidt tot verharding, martelarenstatus en escalatie. Deze bezwaren blijken echter niet altijd terecht te zijn. De politiek filosofische bezwaren staan echter nog overeind.
Democratie als zelfcorrectie
Als een reactie op de formele democratieopvatting kwam na de Tweede Wereldoorlog een andere democratieopvatting op. De wil van de meerderheid wordt losgelaten. Het gaat om de materiële democratieopvatting. Deze kan worden samengevat als: ja, de wil van de meerderheid, maar niet als je X of Y wilt wijzigen. Zo mogen bepaalde grondrechtsbeginselen niet gewijzigd worden.
Bij Van den Bergh vinden we aanknopingspunten voor een materiële democratie. Fundamentele beginselen zoals geestelijke vrijheid en gelijkheid moeten geaccepteerd voordat een partij toegelaten mag worden tot de democratische arena. Partijen die bepaalde beginselen dus niet accepteren moeten verboden worden (beginselendemocratie). Het is belangrijk in te zien dat dit een brede verbodsgrond oplevert.
De democratie heeft binnen de democratie als zelfcorrectie de volgende betekenis: een manier voor het volk om zichzelf te besturen door middel van zelfcorrectie. Het volk neemt dus zijn eigen besluiten, maar mag ook op die besluiten terug komen. Het is een interpretatie die het midden houdt tussen een formele en materiële democratie.
Idee van democratie als zelfcorrectie
Democratie als zelfcorrectie heeft als unieke eigenschap dat besluiten herroepelijk zijn. Poppers wetenschappelijke interpretatie van de democratie ligt in het verlengde daarvan. De combinatie van beide opvattingen lijkt daardoor bijzonder vruchtbaar.
Een goed functionerende democratie lijkt erg op de wetenschap. Het beleid is als hypotheses die getoetst worden aan de werkelijkheid, waarna correctie plaats kan vinden. Het volk kan oplossingen aandragen en kritiek uiten op de overheid. Dit leidt in een ideale situatie tot aanpassing van het beleid, maar wanneer dit niet gebeurd kan het volk ervoor kiezen personen weg te stemmen. Het volk kan zichzelf op deze manier besturen door voortdurende correctie.
Dit ligt anders in autoritaire systemen. Vrije kritiek op beleid is daar niet vanzelfsprekend, net als de veranderingen die deze kritiek teweeg kan brengen. Op deze manier is er geen ruimte voor ontwikkeling, want de belangrijkste bron van vooruitgang wordt hiermee gestopt. Men zal volharden in fouten, ook nadat deze in de praktijk al lang zichtbaar zijn geworden. De voortdurende zoektocht naar en het toegeven van fouten is het minst aanwezig in autoritaire systemen.
Dit beeld vindt steun in de ideeën van verschillende geleerden en filosofen. Günter Frankenberg stelt dat een lerend aspect binnen soevereiniteit erg belangrijk is. Een democratische soeverein moet mechanismen ontwerpen die ervoor zorgen dat hij altijd openstaat voor nieuwe informatie.
Eenzelfde mening heeft Samuel Issacharoff. Een regering mag nooit een besluit nemen over de structuur van het politieke proces, dat niet door toekomstige meerderheden is terug te draaien. In de kern gaat het dus om herroepelijkheid. Zo is het afschaffen van verkiezingen bijvoorbeeld niet toegestaan.
Een ander element van de democratie als zelfcorrectie is de tijdelijkheid van besluiten. Democratie als zelfcorrectie zie democratie als een stelsel dat de waarborgen biedt die ervoor zorgen dat onjuiste beslissingen worden teruggedraaid, dat inzicht wordt geïncorporeerd en in het besef dat geen besluit definitief zou moeten zijn. Wat democratische soevereiniteit kenmerkt is de bereidheid en de voortdurende mogelijkheid om te leren van fouten.
Unieke eigenschap
De vraag is of zelfcorrectie echt een unieke eigenschap is van democratie. Waarin verschilt dit bijvoorbeeld van bestuur door een verlicht despoot, deze kan toch ook zelfcorrectie toepassen? Allereerst moet worden opgemerkt dat het aspect zelfcorrectie door het volk bij een verlicht despoot afwezig is. Daarnaast moet men bij een verlicht despoot altijd maar hopen dat hij tot nieuwe inzichten komt. De democratie biedt daartegen de waarborgen om ervoor te zorgen dat onjuiste beslissingen ook daadwerkelijk teruggedraaid worden.
Zelfs als een despoot een systeem van adviseurs heeft dat hem op de hoogte houdt van nieuwe (betere?) inzichten, is er niemand die beoordeelt of de despoot deze inzichten daadwerkelijk in voldoende mate benut. Daarnaast is er geen mogelijkheid om iemand aan te stellen die ontvankelijker is voor nieuwe inzichten. Er is dus geen enkele garantie, terwijl dat er in een democratie wel is.
Tegenwerpingen
Er zijn twee voor de hand liggende tegenwerpingen:
Presenteert de democratie als zelfcorrectie niet een te rooskleurig beeld van de praktijk van de democratie?
Heeft de democratie als zelfcorrectie niet een technocratische tendens?
Ten aanzien van de eerste tegenwerping: De voortdurende zelfcorrectie zal altijd slechts in meerdere of mindere mate worden gerealiseerd. Democratie als zelfcorrectie ziet iedere burger als potentiële bron van ideeën en accepteert diversiteit van mening niet alleen, maar moedigt die ook aan.
Niemand zal ontkennen dat de incorporatie van nieuwe inzichten soms lang op zich kan laten wachten. Maar de praktijk laat zien dan in een niet gering aantal gevallen het ideaal wordt benadert. Het proces van verbetering is daarmee in gang gezet.
De tweede tegenwerping is een bezwaar dat ook tegen Poppers politieke filosofie wordt ingebracht. Iets vergelijkbaars geldt ook voor democratie als zelfcorrectie. Het zijn de burgers die de prioriteiten en richting van het beleid bepalen; onderbouwing en kritiek van experts wordt daarbij verwelkomd, maar is niet doorslaggevend. Natuurlijk kunnen de experts grote invloed uitoefenen, maar uiteindelijk worden zij onder controle gehouden door het basisprincipe van de democratie. Experts zullen dan ook voornamelijk veel invloed uitoefenen waar dit principe niet ten volle is gerealiseerd. Het technocratische bezwaar kan tegenover een democratie als zelfcorrectie weinig stand houden.
Verschillen met de materiële democratieopvatting
Er zijn verschillende democratieopvattingen te onderscheiden:
Formele democratie
Democratie als zelfcorrectie
Materiële democratie
Binnen een weerbare democratie kan zowel de democratie als zelfcorrectie als de materiële democratie als grondslag dienen. Men kan zich afvragen of bij een materiële democratie nog wel van een democratie moet worden gesproken, omdat het wordt beladen met termen die weinig met de definitie van een democratie te maken hebben. De vraag is of er binnen deze vorm van democratie nog wel sprake is van zelfbestuur door het volk. En, laat de materiële democratie niet te weinig ruimte aan het democratisch debat? Dit geldt niet voor de democratie als zelfcorrectie. Deze biedt namelijk de beste garantie tegen misbruik en heeft een smalle verbodsgrond voor antidemocratische partijen.
Verbodsgrond
De rechtvaardiging voor optreden ligt in de aantasting van het zelfcorrigerende vermogen van de democratie. Alleen wanneer partijen dit proberen aan te tasten wordt er gesproken van een antidemocratische partij. Een democratie handelt niet ondemocratisch of inconsistent wanneer een partij verboden wordt, haat oorsprong is namelijk gelegen in de permanente herroepelijkheid van besluiten.
Er zijn besluiten denkbaar die zelfcorrectie onmogelijk maken. We moeten hierbij denken aan wijzigen die de herroepelijkheid van besluiten ernstig in gevaar brengen. Een verbodsgrond zou noodzakelijke voorwaarden voor zelfcorrectie moeten omvatten. De vraag is wanneer je kunt zeggen dat een besluit leidt tot afschaffing van de democratie. Oftewel wanneer wordt het zelfcorrigerende vermogen van de democratie aangetast.
Aantasting van het zelfcorrigerende vermogen
De waarborging van passief en actief kiesrecht in combinatie met periodieke, vrije en geheime verkiezingen lijkt nodig te zijn wil het begin van zelfbestuur verzekerd zijn. Partijen die zich ten doel stellen deze bepalingen af te schaffen of fundamenteel te wijzigen komen in aanmerking voor een verbod.
Vanuit de democratie als zelfcorrectie gezien zouden we kiesrecht en verkiezingen het beginsel van evaluatie kunnen noemen. Het stemmen bij verkiezingen dient als waarborg voor zelfcorrectie. Er moet dan immers evaluatie plaatsvinden.
Bundesverfassungsgericht
Een rechterlijke organisatie die zich heeft gebogen over de betekenis van de democratie is het Bundesverfassungsgericht (DU). In de Duitse grondwet is een expliciete verbodsgrond voor politieke partijen opgenomen. Op basis hiervan werd in 1952 de SRP verboden.
Twee begrippen zijn hierbij van belang: Verfassungswidrigkeit (ongrondwettelijk) en Verfassungsfeindlichkeit (grondwetsvijandig). De Bondsdag, Bondsraad en Bondsregering kunnen een verzoek indienen om een partij ongrondwettelijk te laten verklaren. Een partij die ongrondwettelijk is verklaard, is daarmee direct verboden. Bij grondwetsvijandigheid is er geen sprake van een juridisch oordeel en komt er geen rechterlijke instantie aan te pas. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de afzonderlijke deelstaten maken elk jaar een Verfassungsschutzbericht op waarin ze de activiteiten van, en het toezicht op, organisaties bespreken die grondwetsvijandig zijn (bijvoorbeeld NDP en DKP).
Het gemak waarmee een partij het stempel grondwetsgevaarlijk kan krijgen zorgt voor kritiek. Het kan ervoor zorgen dat meningen niet meer worden geuit uit angst om op de lijst geplaatst te worden. Het Verfassungsschutzbericht heeft dan een 'chilling' effect en vernauwt het debat.
Het partijverbod kan ook tegen geweldloze partijen worden ingezet. Dit kan echter alleen wanneer partijen zich verzetten tegen de meest fundamentele uitgangspunten van de liberale rechtsstaat: volkssoevereiniteit, respect voor mensenrechten, machtenscheiding, meerpartijenprincipe etc. Het gaat dus niet alleen om het beschermen van de democratie, maar om het beschermen van liberale democratische grondordening.
Politieke concurrentie
Een belangrijke voorwaarde voor zelfcorrectie is het beginsel van politieke concurrentie, gebaseerd op het meerpartijenprincipe. Het uitsluiten van politieke concurrentie moet niet mogelijk zijn.
Kiesrecht en verkiezingen zijn essentieel; samen vormen zij het beginsel van evaluatie. De vrijheid van vereniging waarborgt de aanwezigheid van meer dan een partij, en het passieve kiesrecht zorgt ervoor dat eenieder zich verkiesbaar kan stellen, waardoor een gekozen aristocratie wordt uitgesloten.
EHRM
Het Europees Hof voor Rechten van de Mens spreekt zich regelmatig uit over de juridische invulling van het begrip democratie. Het Hof doet uitspraken over mensenrechten op basis van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het optreden van politieke partijen in een democratie moet aan twee eisen voldoen: 1) de middelen moeten legaal en democratisch zijn. 2) Het doel moet in overeenstemming zijn met de fundamentele principes van de democratie. Verder zijn alle wetswijzigingen of aanpassingen van de staatsstructuur toelaatbaar. De belangrijkste zaak binnen dit kader is de Refah zaak, waarbij het verbod van de Turkse regeringspartij Refah werd goedgekeurd. De partij zou vijandig staan jegens het seculiere karakter van de Turkse staat; wegens de geschiedenis en bepaalde aspecten van de islam, kende de Turkse constitutie extra gewicht toe aan dit beginsel. Het EHRM oordeelde dat Refah, inderdaad, niet aan de twee genoemde eisen voldeed.
Het EHRM sprak over fundamental democratic principles, waarbij gedacht werd en zowel democratische als rechtsstatelijke principes. Hoe deze ruime uitleg echter precies in elkaar zit, is nog onduidelijk in de zaak Refah. In de uitspraak United Communist Party of Turkey gaat het Hof er wel dieper op in en kent het een zeer belangrijke rol toe aan de vrijheid van meningsuiting in een democratie. Dit is een basisvereiste voor het functioneren van de democratie, belangrijk voor zelfrealisatie, maar bovenal essentieel voor de democratie. Dit principe is zeer belangrijk voor de zelfcorrectie: de gedachte van democratie als zelfcorrectie berust immers op de aanwezigheid van beleidsalternatieven en vrijheid van meningsuiting is daarom een noodzakelijk vereiste.
Beginselen van democratie als zelfcorrectie
Er is veel nagedacht over de manier waarop aan begrippen zoals 'freiheitliche demokratische Grundordning' of 'Fundamental democratic principles' nader invulling kan worden gegeven. Het zijn namelijk begrippen waaraan een partijstreven getoetst moet worden en de consequenties hiervan kunnen zeer ingrijpend zijn. Het is de vraag in hoeverre men erin slaagt inderdaad meer invulling aan deze begrippen te geven.
Eerder werd al vastgesteld dat kiesrecht en verkiezingen essentieel zijn, omdat zij samen het beginsel van evaluatie vormen. Op basis van nadere onderzoekingen kunnen daar twee beginselen aan worden toegevoegd.
Ten eerste gaat het om het beginsel van politieke concurrentie. Monopolist zijn moet onmogelijk worden gemaakt. Er zijn twee waarborgen die dit verzekeren: het passieve kiesrecht en verenigingsvrijheid.
Een tweede noodzakelijk beginsel is de vrijheid van meningsuiting. Een democratie zonder vrijheid van meningsuiting kan niet voortbestaan. Ditzelfde geldt voor democratie als zelfcorrectie. Partijen kunnen zich vrij formeren, burgers kunnen zich verkiesbaar stellen en burgers kunnen de alternatieven geregeld beoordelen en evalueren in verkiezingen.
Als een partij dreigt niet te voldoen aan de bovengenoemde beginselen af te schaffen of aan te tasten komt het zelfcorrectiemechanisme direct in gevaar. Daarmee is niet gezegd dat deze opsomming van beginselen definitief is, het zijn minimumvoorwaarden. Het kan zijn dat er later nog andere beginselen of waarden worden toegevoegd. Het is een limitatieve opsomming.
Procedurele waarborgen: rechterlijke controle
De eerder genoemde limitatieve opsomming voorkomt dat de rechter zich ongewild op politiek terrein moet begeven. De uitspraak van de rechter moet zo apolitiek mogelijk zijn. Echter is het duidelijk dat, er bij een vage verbodsgrond, altijd sprake zal zijn van interpretatieproblemen, wat uiteindelijk het gezag van de rechter aan zal tasten. Een smalle, nauw omschreven verbodsgrond zou een oplossing kunnen bieden tegen politiek geïnspireerde oordelen en interpretatieproblemen.
Van den Bergh doet het voorstel om het oordeel over het verbieden van politieke partijen uitsluitend over te laten aan de Hoge Raad. De Raad zou dit besluit alleen met algemene stemmen mogen nemen. Ook Bellekom sluit zich hierbij aan. Elzinga wijst echter op een nadeel van deze constructie: hoger beroep en beoordeling in verschillende instanties is uitgesloten. Waarborging van een beoordeling lijkt groter wanneer het gaat om meerdere instanties. Dat is een rechter zich eerst over het probleem buigt is dan niet problematisch, omdat men uiteindelijk alsnog naar de Hoge Raad kan stappen. Een ander voordeel hiervan is dat de beperkte ervaring ten aanzien van partijverboden hiermee wordt beperkt.
Procedurele waarborgen: Europese dimensie
De mogelijkheid bestaat om rechtsprekende instanties op internationaal te zoeken, omdat deze verder afstaan van de nationale politiek. Zij zouden daardoor neutraler kunnen functioneren.
Een nadeel van deze benadering is dat een democratie zich hiermee onder curatele plaatst. De belangrijkste beslissingen over de nationale democratie worden immer door een internationaal orgaan genomen. Je kunt je afvragen of het voordeel van neutraliteit moet wordt opgeheven door het nadeel van ongevoeligheid en een gebrek aan kennis t.a.v. de nationale politieke situatie.
Tegelijkertijd is de Europese dimensie van de weerbare democratie al een realiteit. De EU past een vorm van supranationale democratiecontrole toe, en heeft daartoe verdragsrechtelijke bevoegdheden. Het gaat hierbij om toezicht op weerbare democratiemaatregelen en het ingrijpen om democratieën te beschermen. Een voorbeeld hiervan is de nucleaire optie uit het Verdrag van Lissabon. Wanneer er sprake is van een systematische schending hiervan kan het lidmaatschap van een lidstaat worden opgezegd.
De EU is samen met het EHRM een uiting van het naoorlogse 'constitutionele ephos', waarbij sprake was van een groot wantrouwen ten opzichte van volkssoevereiniteit en parlementaire besluitvorming. Het is dan ook niet vreemd dat de EU optreedt als bewaker van de nationale democratieën. De Europese democratieën delegeerden hun macht namelijk om zich te beschermen tegen autocratische terugval.
Jan Werner Müller is een voorstander van Europees toezicht op democratie in de lidstaten. Strikt genomen zijn er volgens Müller geen puur nationale aangelegenheden in de EU. Een EU interventie moet echter aan drie voorwaarden voldoen:
Er moet een track record of violating liberal - democratic principles zijn;
Er moet worden gewacht met ingrijpen als herstel nationaal afgedwongen kan worden;
Qua inhoud moet het gaan om radicale afwijkingen van gedeelde overtuigingen over de democratie.
Daarnaast stelt Müller voor de EU-infrastructuur en het aantal maatregelen uit te breiden.
De EU wordt in toenemende mate politieker, wat zou kunnen uitlopen op een Europees partijensysteem. Vanuit een democratische visie is deze ontwikkeling te prijzen. Het ingrijpen in democratieën zou hierdoor beter gerechtvaardigd kunnen worden (de EU wordt een federale democratische constellatie). Tegelijkertijd zorgt dit ervoor dat de EU minder goed als onafhankelijke arbiter op kan treden. Dit is een reden waarom Müller een onafhankelijk toezichthoudend orgaan voorstelt, op afstand van de Europese politiek. Het is echter de vraag of zo'n orgaan die rol wel vol kan houden.
De conclusie zou daardoor kunnen zijn dat de EU slecht als arbiter kan functioneren zolang zij supranationaal is, en dat alle verdere politisering deze functie juist zal bemoeilijken.
Men zou ook uit kunnen gaan van een situatie waarbij niet Het Europees Hof van Justitie toeziet op de democratieën van de lidstaten, maar dat nationale rechters zich verzetten tegen wat zij zien als EU-aantasting van hun nationale democratieën (constitutionele hoven versus het Europese Hof). Dit gevecht vindt voornamelijk plaats tussen het Europese Hof en Duitsland.
Democratie als zelfcorrectie is in principe ingericht als zelfvoorzienend systeem, de verdediging van de democratie wordt op nationaal niveau geregeld. Dit wordt gewaarborgd door de rechterlijke controle en de regeling omtrent het indienen van partijverbodsverzoeken. De weerbare democratie kan profiteren van een aanvullend negatief toezicht op partijverboden (EHRM). Een partijverbod komt bij het EHRM na een klacht over schending van individuele rechten. Het Hof functioneert dan als een beperkte rechter in laatste instantie. Het kan geen partijverboden opleggen, maar kan onterechte partijverboden wel ongedaan maken.
Procedurele waarborgen: verzoek tot partijverbod
De vraag is wie een verzoek tot een partijverbod in mag dienen. In Nederland is het verzoekende orgaan het Openbaar Ministerie. Het OM staat op enige afstand van de politiek, waarmee men het apolitieke karakter van het proces zo veel mogelijk probeert te waarborgen.
Er zijn binnen dit systeem verschillende problematische situaties denkbaar:
Er is een partij waarvan breed geacht wordt dat zij het zelfcorrectiemechanisme ernstig bedreigt, maar het OM onderneemt geen actie;
Er is een partij waarvan het op z'n minst twijfelachtig is of zij als antidemocratisch aan te merken is, maar het OM start een verbodsprocedure.
De instructiebevoegdheid van de minister van Justitie moet uitkomst bieden, hij is verantwoording schuldig aan de Tweede Kamer.
Vormgeving van partijverboden
In Nederland kan een partij verboden en ontbonden worden op basis van artikel 2:20 van het Burgerlijk wetboek. Als een partij verboden wordt betekent dat ook dat de rechtspersonen ontbonden moeten worden. Wanneer een partij alleen ontbonden wordt krijgt de partij de kans haar doelstelling aan te passen.
De gevolgen zijn drieledig: civielrechtelijk, strafrechtelijk en verkiezingstechnisch.
Vanuit de weerbare democratietheorie moet een partijverbod minimaal twee zaken bewerkstelligen:
Het moet onmogelijk worden om deel te nemen aan verkiezingen als partij, toegang tot het parlement wordt geblokkeerd;
De effectiviteit van het verbod moet worden gewaarborgd door eventuele opvolgers de pas af te snijden.
In Nederland is het uitgangspunt dat alleen het opnieuw oprichten van dezelfde of een vergelijkbare partij verboden is. Oud leiders van antidemocratische partijen moet de mogelijkheid worden geboden terug te keren binnen het democratische leven, binnen de grenzen van democratische tolerantie. Ook andere maatregelen zijn denkbaar, zo is in Duitsland het verspreiden van propaganda en symbolen van verboden partijen strafbaar gesteld, met als doel heroprichting te voorkomen. De wenselijkheid van dit soort maatregelen is discutabel, want gaat dit niet in tegen de vrijheid van meningsuiting?
Parlementariërs en partijverboden
Wat moet er gebeuren met parlementariërs van een verboden partij?
In Nederland geldt dat wanneer een partij wordt verboden die reeds in het parlement zit, de Kamerleden van die partij blijven zitten. Kamerleden beschikken namelijk over een vrij mandaat: alleen onder uitzonderlijke omstandigheden kan er een einde worden gemaakt aan Kamerlidmaatschap. Het verbod van een partij of het verlaten van een partij vallen hier niet onder. Onze Grondwet is nog altijd blind voor politieke partijen en gaat ervan uit dat alle Kamerleden hun zetel zelfstandig hebben verworven, wat lang niet altijd het geval is. De Grondwet loopt uit de pas met de realiteit.
Kamerleden van een verboden partij kunnen dus vier jaar lang deel uitmaken van de Tweede Kamer. Op deze manier behouden antidemocratische partijen een podium, terwijl een partijverbod dit juist moet voorkomen. Daarnaast kunnen antidemocratische parlementariërs door hun optreden in het parlement het functioneren van dit orgaan belemmeren.
In Duitsland en Turkije wordt gekozen voor een systeem waarbij parlementariërs van een verboden partij hun plaats in de regering verliezen.
Kritiek beantwoord
Het principe van democratie als zelfcorrectie geldt als rechtvaardiging voor democratische zelfverdediging, een smalle verbodsgrond bestaande uit evaluatie, politieke concurrentie en vrije meningsuiting. Extra procedurele waarborgen zorgen voor een zorgvuldige toepassing en er is een strenge vormgeving van partijverboden.
Pragmatische kritiek op dit systeem blijkt geen stand te houden. De principiële, politiek-filosofische kritiek staat echter nog overeind. Deze kritiek raakt de kern van het idee van weerbare democratie en de democratie als zelfcorrectie.
Een weerbare democratie is ondemocratisch; ingrijpen door middel van een partijverbod kan niet worden gerechtvaardigd.
Of een democratie ondemocratisch is hangt af van de gekozen democratieopvatting. Uitgaande van de formele democratieopvatting geldt een weerbare democratie als ondemocratisch, maar binnen de materiële democratieopvatting niet perse.
Democratie als zelfcorrectie laat zo veel mogelijk over aan het democratische proces. Dit betekent dat zaken die niet tot de kern van zelfcorrectie behoren, verdedigd zullen moeten worden binnen het democratisch debat. Democratie als zelfcorrectie garandeert wel dat eventuele slechte beslissingen terug te draaien.
Optreden tegen antidemocraten kan misschien worden gerechtvaardigd, maar in de praktijk is een legitiem moment niet aan te wijzen.
Het ingrijpen door een weerbare democratie is meestal slecht getimed; het gebeurt vaak te vroeg of te laat. In de praktijk levert dit dus inderdaad problemen op.
Antidemocraten die het zelfcorrigerende vermogen van de democratie bestrijden of willen afschaffen, handelen in strijd met het wezen van de democratie. De grens van democratische tolerantie is daarmee bereikt, wat daarmee ook het recht geeft in te grijpen. Dat betekent echter niet dat er ook echt ingegrepen moet worden. Popper, Rawls en Kirshner geven aan dat er zo lang mogelijk met ingrijpen gewacht moet worden.
De focus van democratie als zelfcorrectie biedt bescherming tegen voorbarig ingrijpen. Het gaat immers om het verbieden van partijen. Het uiten van antidemocratische meningen alleen is dus niet genoeg. Vrijheid van meningsuiting moet gewaarborgd worden.
Al is er een acceptabel moment voor ingrijpen aan te wijzen, door de afwezigheid van juridische criteria zal altijd een politiek besluit blijven.
Harde juridische criteria om te beoordelen of een partijverbod daadwerkelijk op het acceptabele moment wordt uitgesproken ontbreken. Er zal altijd een zweem van politiek omheen blijven hangen, simpelweg omdat het gaat om het verbod van een partij. Het vermeende politieke karakter kan deels weggenomen worden door de instantie die het verbod vordert op enige afstand van de politiek te plaatsen. Echter staat vast dat dit geen absolute zekerheid biedt.
Moet het verzet tegen antidemocraten niet worden overgelaten aan de samenleving?
Democratie als zelfcorrectie vraagt ook iets van de personen die de instituties van een democratie bevolken en handelen vanuit de gedachte van de democratie. De samenleving als geheel kan dus een rol spelen bij het verzet tegen antidemocraten. Echter is in het verleden wel bewezen dat burgerlijk verzet niet altijd op tijd van de grond komt: dat iemand de antidemocraten niet steunt, wil niet zeggen dat hij de antidemocraten ook bestrijdt.
Moet er ook aandacht zijn voor de interne democratie van partijen?
In democratisch opzicht zijn de eisen aan de interne democratie van partijen bijzonder ingrijpend. Een partij moet zich aan alle externe democratische spelregels houden. In Nederland gaat het dan om het vrije mandaat.
Eisen aan de interne partijorganisatie zijn een extra beperking van de vrijheid van vereniging. Partijen moeten naar hun doeleinden worden beoordeelt. Onvrede over de organisatie kan worden geuit via de reguliere middelen.
Is een eeuwigheidsclausule niet beter dan een partijverbod?
Deze twee beschermingsmechanismen hoeven elkaar niet uit te sluiten. Democratie als zelfcorrectie richt zich echter nadrukkelijk op partijverboden. Waarschijnlijk komt dit omdat eeuwigheidclausules niet erg effectief zijn.
Jaar van samenvatting
Samenvatting van' Weerbare democratie: de grenzen van democratische tolerantie van Rijpkema', geschreven in 2015
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
De diplomademocratie
- 1948 keer gelezen
Samenvatting Democratie in Europe
- 1833 keer gelezen
Wat te doen met antidemocratische partijen? (Rijpkema, Cliteur)
- 2381 keer gelezen
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2802 |
Add new contribution