Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

TentamenTests bij Introduction to Personality, Clinical and Health Psychology - 1e Custom UL druk

Wat houdt abnormaliteit in? - TentamenTests 1

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 1

MC vraag 1

Als wat voor soort theorie van abnormaliteit zou de oude Chinese theorie van de levensadem bestempeld kunnen worden?

  1. Een biologische theorie

  2. Een bovennatuurlijke theorie

  3. Een psychosociale theorie

MC vraag 2

Welke term wordt hier beschreven? Gedrag dat gevolgd wordt door positieve consequenties, zal vaker herhaald worden dan gedrag dat gevolgd wordt door negatieve consequenties.

  1. Klassieke conditionering

  2. Operante conditionering

  3. Leren door observatie

  4. Leren door straffen en belonen

MC vraag 3

Wat houdt ‘cultureel relativisme’ in?

  1. Dat er geen universele standaarden of regels zijn om gedrag als abnormaal te classificeren, gedrag kan alleen abnormaal zijn volgens de heersende normen.

  2. Dat er in verschillende culturen heel verschillende stoornissen voor kunnen komen, waar je rekening mee moet houden bij het assessment.

Open vragen bij hoofdstuk 1

Open vraag 1

Noem de vier D’s van abnormaliteit en leg uit wat ze betekenen.

Antwoorden Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 1

MC vraag 1

A. Een biologische theorie. Deze theorie gaat er vanuit dat menselijke emoties gecontroleerd werden door interne organen. Wanneer de levensadem door één van deze organen stroomde, werd een bepaalde emotie behorende bij dat orgaan ervaren.

MC vraag 2

B. Operante conditionering

MC vraag 3

A. Dat er geen universele standaarden of regels zijn om gedrag als abnormaal te classificeren, gedrag kan alleen abnormaal zijn volgens de heersende normen.

Antwoordsuggesties Open vragen bij hoofdstuk 1

Open vraag 1

Dysfunction, Distress, Deviance en Dangerousness

  • Gedrag en gevoelens zijn dysfunctional als ze iemand’s functioneren in het dagelijks leven belemmeren. Hoe disfunctioneler het gedrag, hoe groter de kans dat dit als abnormaal wordt bestempeld.

  • Gedrag en gevoelens die distress veroorzaken aan het individu en de personen om hem/haar heen worden ook vaak als abnormaal gezien

  • Sterk afwijkende (deviant) gedragingen, zoals chronisch liegen en stelen, leiden tot beoordelingen van abnormaliteit.

  • Gedragingen die gevaarlijk (dangerous) zijn voor het individu, zoals zelfbeschadiging, of voor anderen, zoals ernstige agressie, worden ook gezien als abnormaal.

Welke theorieën en behandelingen van abnormaliteit bestaan er? - TentamenTests 2

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 2

MC vraag 1

Welke benadering voor het verklaren van psychologische klachten gaat uit van iemands overtuigingen, levenservaring en relaties?

  1. De biologische benadering

  2. De psychologische benadering

  3. De socioculturele benadering

MC vraag 2

Welke van de subcorticale structuren houdt zich bezig met geheugen?

  1. Thalamus

  2. Hypothalamus

  3. Hippocampus

  4. Amygdala

MC vraag 3

Welke bewering is juist?

I. Gedragingen worden het snelst aangeleerd met behulp van een continuous reinforcement schedule

II. Gedragingen die zijn aangeleerd met een partial reinforcement schedule zijn het snelst weer af te leren

  1. Alleen bewering I is juist

  2. Alleen bewering II is juist

  3. Beide beweringen zijn juist

  4. Beide beweringen zijn onjuist

MC vraag 4

Bij welke vorm van preventie wordt geprobeerd om een stoornis die zich in een hele vroege fase bevindt te remmen?

  1. Primaire preventie

  2. Secondaire preventie

  3. Tertiaire preventie

MC vraag 5

Over het algemeen zijn lagere niveaus van serotonine geassocieerd met:

  1. Dominant en rigide gedrag

  2. Angstig en agressief gedrag

MC vraag 6

Welke neurotransmitter speelt een rol bij agressieve impulsen?

  1. Serotonine

  2. Dopamine

MC vraag 7

Bij welke soort therapie worden negatieve denkstijlen die gerelateerd zijn aan psychologische stoornissen zoals depressie en angst geïdentificeerd en veranderd?

  1. Cognitieve therapie

  2. Psychodynamische therapie

Antwoorden Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 2

MC vraag 1

B. De psychologische benadering. De biologische benadering gaat bijvoorbeeld uit van een genetische aanleg. De socioculturele benadering gaat uit van culturele waarden of sociale omgeving.

MC vraag 2

C. Hippocampus. De thalamus stuurt inkomende informatie van de zintuigen naar het cerebrum. De hypothalamus reguleert eten, drinken en seksueel gedrag. De Amygdala is kritiek voor emoties zoals angst.

MC vraag 3

A. Alleen bewering I is juist. Gedragingen die zijn aangeleerd met een partial reinforcement schedule zijn juist heel lastig af te leren, omdat de persoon het gewend is om niet continue beloond te worden. Er is dus minder beloning nodig om het gedrag in stand te houden.

MC vraag 4

B. Secondaire preventie. Bij primaire preventie wordt geprobeerd om de omstandigheden te veranderen zodat de stoornis helemaal niet ontstaat. Bij tertiaire preventie wordt geprobeerd de impact van een al bestaande stoornis zo veel mogelijk te beperken.

MC vraag 5

B. Angstig en agressief gedrag

MC vraag 6

A. Serotonine

MC vraag 7

A. Cognitieve therapie

Hoe kun je abnormaliteit beoordelen en diagnosticeren? - TentamenTests 3

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 3

MC vraag 1

Welke soort validiteit wordt hier beschreven? Beschrijft de mate waarin een test de belangrijke aspecten meet van het te onderzoeken fenomeen en de onbelangrijke aspecten weglaat.

  1. Face validity

  2. Content validity

  3. Concurrent validity

  4. Construct validity

MC vraag 2

Welke vorm van betrouwbaarheid wordt hier beschreven? Het gebruiken van verschillende vormen van de test, wanneer deze nog een keer afgenomen moet worden.

  1. Test-hertest betrouwbaarheid

  2. Interne betrouwbaarheid

  3. Interrater betrouwbaarheid

  4. Alternate form betrouwbaarheid

MC vraag 3

Bij welke brain-imagingtechniek wordt een radioactieve stof ingespoten om de hersenen in beeld te kunnen brengen?

  1. Positron-emission tomography (PET)

  2. Computerized tomography (CT)

  3. Magnetic resonance imaging (MRI)

  4. Electroencephalogram (EEG)

MC vraag 4

Welke stoornissen bevinden zich niet op as 1 in de DSM-V?

  1. Depressie en angst

  2. Persoonlijkheidsstoornissen en mentale retardatie

  3. Autisme spectrumstoornissen

  4. Leefomgeving

MC vraag 5

In 1980 kwam de DSM – III uit. Sinds dit moment is de psychiatrische diagnostiek vooruit gegaan, vooral op gebied van:

  1. Betrouwbaarheid

  2. Validiteit

MC vraag 6

Wat houdt een klinische beoordeling/assessment in?

  1. Een assessment is het geven van een label aan een aantal symptomen die vaak samen voorkomen

  2. Een assessment is het proces van symptomen verzamelen en kijken wat de oorzaken hiervan kunnen zijn

MC vraag 7

Aan welke voorwaarden moeten beoordelingstechnieken voldoen?

  1. Beoordelingstechnieken moeten efficiënt, betrouwbaar en valide zijn.

  2. Beoordelingstechnieken moeten betrouwbaar, valide en gestandaardiseerd zijn.

MC vraag 8

Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving: ‘Het gebruik maken van directe observaties om iemands gedachten, gevoelens en gedrag in bepaalde situaties vast te stellen’.

  1. Persoonlijkheidsinventarisatie

  2. Gedragsobservatie

MC vraag 9

Een PET-scan geeft een afbeelding van de….

  1. Activiteit van de hersenen

  2. Structuur van de hersenen

MC vraag 10

Waar houden psychofysiologische testen zich mee bezig?

  1. Met meetbare veranderingen in het zenuwstelsel die emotionele en psychologische veranderingen weergeven

  2. Met het vaststellen van bepaalde neurologische afwijkingen, zoals de aanwezigheid van hersentumoren.

MC vraag 11

Classificatie is…

  1. Het stellen van een bepaalde diagnose bij een individu

  2. Het indelen van problemen van individuen in bepaalde groepen

MC vraag 12

Klaas is gediagnosticeerd met een Major Depressive Disorder en een Post Traumatic Disorder. De aanwezigheid van twee of meer stoornissen bij Klaas op hetzelfde moment wordt …… genoemd.

  1. Comorbiditeit

  2. Multiple-syndroom

MC vraag 13

Wat is een voordeel van zelfobservatie?

  1. Dat gedrag op meer momenten kan worden bijgehouden en geregistreerd

  2. De invloed van de aanwezigheid van een ander persoon vervalt. Dit wordt reactiviteit genoemd.

MC vraag 14

Waarom worden projectieve testen niet vaak gebruikt door andere clinici dan psychodynamische therapeuten?

  1. Het kost veel tijd om deze testen af te nemen

  2. De betrouwbaarheid en validiteit van deze testen zijn niet hoog

MC vraag 15

Wat is een voorbeeld van een projectieve techniek?

  1. De thematische apperceptie test

  2. Het observeren van iemand in een conflict

Antwoorden Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 3

MC vraag 1

B. Content validity

MC vraag 2

D. Alternate form betrouwbaarheid

MC vraag 3

A. Positron-emission tomography (PET). Het wordt ook nog gedaan bij Single photon emission computed tomography (SPECT), dit is een minder dure techniek, maar ook minder accuraat.

MC vraag 4

B. Persoonlijkheidsstoornissen en mentale retardatie

MC vraag 5

A. Betrouwbaarheid

MC vraag 6

B. Een assessment is het proces van symptomen verzamelen en kijken wat de oorzaken hiervan kunnen zijn

MC vraag 7

B. Beoordelingstechnieken moeten betrouwbaar, valide en gestandaardiseerd zijn.

MC vraag 8

B. Gedragsobservatie

MC vraag 9

A. Activiteit van de hersenen

MC vraag 10

A. Met meetbare veranderingen in het zenuwstelsel die emotionele en psychologische veranderingen weergeven

MC vraag 11

B. Het indelen van problemen van individuen in bepaalde groepen

MC vraag 12

A. Comorbiditeit

MC vraag 13

B. De invloed van de aanwezigheid van een ander persoon vervalt. Dit wordt reactiviteit genoemd.

MC vraag 14

B. De betrouwbaarheid en validiteit van deze testen zijn niet hoog

MC vraag 15

A. De thematische apperceptie test

Welke angststoornissen bestaan er? - TentamenTests 4

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 4

MC vraag 1

Wat is niet één van de vier symptomen die nodig zijn voor een diagnose van PTSD?

  1. Herbeleven van de traumatische ervaring
  2. Depressie

  3. Emotionele verdoving

  4. Hyperwaakzaamheid

MC vraag 2

Wat is het verschil tussen behandeling van paniekstoornis aan de hand van medicijnen, ten opzichte van behandeling door cognitieve gedragstherapie?

  1. Behandeling met medicijnen werkt op korte termijn beter dan cognitieve gedragstherapie, maar slechter op de lange termijn

  2. Behandeling met medicijnen werkt op korte termijn slechter dan cognitieve gedragstherapie, maar beter op de lange termijn

  3. Behandeling met medicijnen werkt op de korte termijn even goed als cognitieve gedragstherapie, maar slechter op de lange termijn

  4. Behandeling met medicijnen werkt op de korte termijn even goed als cognitieve gedragstherapie, maar beter op de lange termijn

MC vraag 3

Met welke andere stoornis komt een sociale fobie niet vaak voor?

  1. Gedragsstoornis

  2. Stemmingsstoornis

  3. Angststoornis

  4. Vermijdende persoonlijkheidsstoornis

MC vraag 4

Benzodiazepines...

  1. Zijn effectief bij het behandelen van een gegeneraliseerde angststoornis, maar zijn niet effectief bij het behandelen van paniekaanvallen.

  2. Zijn effectief bij het behandelen van paniekaanvallen zolang het gebruik wordt doorgezet.

MC vraag 5

De frequentie van paniekaanvallen wordt verminderd door antidepressiva:

  1. Bij meer dan de helft van de patiënten met een paniekstoornis.

  2. Bij patiënten die een paniekstoornis hebben, en daarnaast óók last hebben van een depressie.

MC vraag 6

De vier symptoom‐criteria van de DSM-V diagnose post‐traumatische stressstoornis zijn:

  1. Herbelevingen; Vermijding; Negatieve veranderingen in gedachtes en gemoedstoestand; Verhoogde arousal.

  2. Impulsiviteit; Suïcidale gedachten; Verslavingsgedrag; Angst

MC vraag 7

Bij patiënten met een post‐traumatische stressstoornis en bij depressieve patiënten die in hun jeugd mishandeld zijn, zijn er structurele hersenafwijkingen te zien. Een van die kenmerken is dat de hippocampus:

  1. Gemiddeld groter is, wat te maken zou kunnen hebben met het feit dat de hippocampus ‘overuren moet draaien’ om de amygdala‐respons in toom te houden.

  2. Gemiddeld kleiner is, wat te maken zou kunnen hebben met de toxische effecten van chronisch verhoogde cortisolniveaus.

MC vraag 8

Een paniekaanval is volgens de DSM-V relatief zeldzaam. Klopt dit of niet?

  1. Klopt, ongeveer 1% van de bevolking maakt dat ooit in hun leven mee.

  2. Dit klopt niet, ongeveer 28% van de bevolking maakt ooit een paniekaanval mee.

MC vraag 9

Adriaan heeft geregeld godslasterende gedachten en zegt dan precies vijftien keer een schietgebedje om dit ‘goed te maken’. Hij is hier per dag uiteindelijk uren mee bezig. Die schietgebedjes zijn een voorbeeld van een:

  1. Illusie

  2. Compulsie

MC vraag 10

Antidepressiva, met name antidepressiva die invloed hebben op de neurotransmitter serotonine:

  1. Verergeren een obsessief‐compulsieve stoornis.

  2. Hebben een bescheiden positief effect op een obsessief‐compulsieve stoornis.

MC vraag 11

Een angststoornis die naar verhouding vaker bij vrouwen dan bij mannen voorkomt is:

  1. OCD

  2. Paniekstoornis

MC vraag 12

Bij mensen met een depressie is er een chronische hyperactiviteit in de HPA-as. Dit leidt tot schade aan de…

  1. Amygdala

  2. Hippocampus

MC vraag 13

Wat is agorafobie?

  1. Agorafobie is een specifieke fobie, namelijk de angst voor spinnen.

  2. Agorafobie is de angst en het vermijden van situaties of openbare plekken die worden gezien als onveilig

MC vraag 14

Bij mensen met een posttraumatische stressstoornis…

  1. Reageert de amygdala heftiger op emotionele prikkels en is de mediale prefrontale cortex minder actief

  2. Reageert de amygdala heftiger op emotionele prikkels en is de mediale prefrontale cortex actiever

MC vraag 15

Bij welke deel van het zenuwstelsel hoort het CRF-hormoon?

  1. Bij het parasympathische zenuwstelsel

  2. Bij het sympatische zenuwstelsel

MC vraag 16

Comorbiditeit (verschijnen van twee of meer stoornissen bij een individu) komen ook voor bij angststoornissen. Met welke andere stoornis zijn angststoornissen het meest comorbide?

  1. Depressie

  2. Bipolaire stoornis

MC vraag 17

In cognitieve gedragstherapie voor angststoornissen, worden cliënten vaak in stapjes blootgesteld aan situaties waar ze bang voor zijn. Hoe wordt deze techniek genoemd?

  1. Systematische desensitisatie

  2. Graduele gewenning

MC vraag 18

Bij Hoarding…

  1. Hebben mensen een obsessie met kopen, ook wel ‘koopdrift’ genoemd.

  2. Hebben mensen moeite met het weggooien van hun bezittingen, ongeacht de waarde.

MC vraag 19

De fight-flight respons is een reactie van het ….

  1. Adrenaal-corticale systeem

  2. Zowel het adrenaal-corticale systeem als het autonome zenuwstelsel

MC vraag 20

Welke gebied in de hersenen wordt het meest geassocieerd met angst?

  1. De basale ganglia

  2. Het limbisch systeem

MC vraag 21

Wat zijn obsessies?

  1. Obsessies zijn gedachtes, beelden of ideeën die persistent en oncontroleerbaar zijn, en die vaak angst of stress veroorzaken

  2. Obsessies zijn herhaaldelijke handelingen die iemand van zichzelf moet uitvoeren.

MC vraag 22

Over wat voor angst kan er worden gesproken bij een gegeneraliseerde angststoornis (GAD)?

  1. De angst gaat vaak over een specifieke, grote levensverandering

  2. De angst is vaak gericht op veel verschillende, kleine dagelijkse gebeurtenissen.

Open vragen bij hoofdstuk 4

Open vraag 1

Noem vijf mogelijke symptomen die optreden bij een paniekaanval.

Antwoorden Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 4

MC vraag 1

B. Depressie

MC vraag 2

C. Behandeling met medicijnen werkt op de korte termijn even goed als cognitieve gedragstherapie, maar slechter op de lange termijn. Wanneer gestopt wordt met het nemen van de medicatie, komen de symptomen vaak terug. Cognitieve gedragstherapie is veel beter in het voorkomen van een terugval.

MC vraag 3

A. Gedragsstoornis

MC vraag 4

B. Zijn effectief bij het behandelen van paniekaanvallen zolang het gebruik wordt doorgezet.

MC vraag 5

A. Bij meer dan de helft van de patiënten met een paniekstoornis.

MC vraag 6

A. Herbelevingen; Vermijding; Negatieve veranderingen in gedachtes en gemoedstoestand; Verhoogde arousal

MC vraag 7

B. Gemiddeld kleiner is, wat te maken zou kunnen hebben met de toxische effecten van chronisch verhoogde cortisolniveaus.

MC vraag 8

B. Dit klopt niet, ongeveer 28% van de bevolking maakt ooit een paniekaanval mee.

MC vraag 9

B. Compulsie

MC vraag 10

B. Hebben een bescheiden positief effect op een obsessief‐compulsieve stoornis.

MC vraag 11

B. Paniekstoornis

MC vraag 12

B. Hippocampus

MC vraag 13

B. Agorafobie is de angst en het vermijden van situaties of openbare plekken die worden gezien als onveilig

MC vraag 14

A. Reageert de amygdala heftiger op emotionele prikkels en is de mediale prefrontale cortex minder actief

MC vraag 15

B. Bij het sympatische zenuwstelsel

MC vraag 16

A. Depressie

MC vraag 17

A. Systematische desensitisatie

MC vraag 18

B. Hebben mensen moeite met het weggooien van hun bezittingen, ongeacht de waarde.

MC vraag 19

B. Zowel het adrenaal-corticale systeem als het autonome zenuwstelsel

MC vraag 20

B. Het limbisch systeem

MC vraag 21

A. Obsessies zijn gedachtes, beelden of ideeën die persistent en oncontroleerbaar zijn, en die vaak angst of stress veroorzaken

MC vraag 22

B. De angst is vaak gericht op veel verschillende, kleine dagelijkse gebeurtenissen.

Antwoordsuggesties Open vragen bij hoofdstuk 4

Open vraag 1

Mogelijke symptomen zijn:

  • Hartkloppingen
  • Zweten
  • Trillen
  • Kortademigheid of een gevoel van stikken
  • Pijn of druk op de borst
  • Misselijkheid of buikpijn
  • Duizeligheid, licht in het hoofd
  • Derealisatie of depersonalisatie
  • Angst voor het verliezen van de controle of gek worden
  • Angst om dood te gaan
  • Koude rillingen of warme opvliegers
  • Een prikkend of brandend gevoel op de huid

Welke somatische symptoomstoornissen en dissociatieve stoornissen bestaan er? - TentamenTests 5

Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 5

MC vraag 1

Wat is het verschil tussen somatische symptoom stoornissen en psychosomatische stoornissen?

  1. Beide termen beschrijven hetzelfde fenomeen

  2. Mensen met somatische symptoomstoornissen hebben een lichamelijke ziekte, die wordt verergerd door hun psychische toestand. Mensen met psychosomatische stoornissen hebben geen ziektes met een lichamelijke oorzaak

  3. Mensen met psychosomatische stoornissen hebben een lichamelijke ziekte, die wordt verergerd door hun psychische toestand. Mensen met somatische symptoomstoornissen hebben geen ziektes met een lichamelijke oorzaak

MC vraag 2

Welke van de onderstaande stoornissen is geen somatische symptoomstoornis?

  1. Conversiestoornis

  2. Illness anxiety disorder

  3. Factitious disorder

  4. Een dissociatieve identiteitsstoornis

MC vraag 3

Als iemand het gevoel voor de werkelijkheid van de externe wereld verliest, is er sprake van..

  1. Dissociatie

  2. Derealisatie

MC vraag 4

Marieke heeft onlangs een traumatisch auto-ongeluk meegemaakt. Als gevolg hiervan kan ze plotseling haar rechterarm niet meer bewegen. Aan wat voor stoornis lijdt Marieke?

  1. Pain Disorder

  2. Functional Neurological Disorder

MC vraag 5

Iemand doet met opzet alsof hij of zij een ziekte heeft, om medische aandacht te krijgen. Bij deze persoon is er spraken van...

  1. Een factitious disorder

  2. Malingering

MC vraag 6

Welke vorm(en) van amnesie wordt/worden vaak veroorzaakt door een psychologische gebeurtenis?

  1. Retrograde amnesie

  2. Zowel anterograde als retrograde amnesie

MC vraag 7

Van welke stoornis is er sprake als iemand het gevoel heeft dat hij of zij losgekoppeld is van zijn of haar gedachten en lichaam?

  1. Een dissociatieve fugue

  2. Een depersonalisatiestoornis

MC vraag 8

Bij welke stoornis bestaan er wel 100 persoonlijkheden of fragmenten van persoonlijkheden naast elkaar in één lichaam en geest?

  1. Depersonalisatiestoornis

  2. Dissociatieve identiteitsstoornis

MC vraag 9

Bij welke ‘soort’ amnesie is een individu niet meer in staat om belangrijke persoonlijke informatie te herinneren?

  1. Organische, retrograde amnesie

  2. Dissociatieve amnesie

MC vraag 10

Bezie de volgende stelling: Antidepressiva kunnen een positief effect hebben op de behandeling van een dissociatieve identiteitsstoornis. Is deze stelling waar of niet waar?

  1. Deze stelling is waar

  2. Deze stelling is niet waar

MC vraag 11

Waaruit blijkt dat mensen met een dissociatieve identiteitsstoornis dissociatie gebruiken om te ontspannen aan de realiteit?

  1. Uit het feit dat ze makkelijk te hypnotiseren zijn.

  2. Uit het feit dat ze lang gehypnotiseerd kunnen blijven als ze eenmaal gehypnotiseerd zijn.

MC vraag 12

Wat is derealisatie?

  1. Een terugval (relaps) in het proces van gedragsverandering.

  2. Het gevoel dat alles om je heen ‘niet echt’ is.

MC vraag 13

Dissociatie is een vrij zeldzaam verschijnsel.

  1. Niet waar, dissociatie is een normaal verschijnsel en treedt vaak op bij vermoeidheid of stress.

  2. Klopt, slechts 2 – 3% van de bevolking maakt dat ooit mee.

Antwoorden Meerkeuzevragen bij hoofdstuk 5

MC vraag 1

C. Mensen met psychosomatische stoornissen hebben een lichamelijke ziekte, die wordt verergerd door hun psychische toestand. Mensen met somatische symptoom stoornissen hebben geen ziektes met een lichamelijke oorzaak.

MC vraag 2

D. Een dissociatieve identiteitsstoornis. Deze stoornis hoort thuis bij de dissociatieve stoornissen.

MC vraag 3

B. Illness anxiety disorder

MC vraag 4

B. Derealisatie

MC vraag 5

A. Pain Disorder

MC vraag 6

A. Een factitious disorder

MC vraag 7

B. Zowel anterograde als retrograde amnesie

MC vraag 8

B. Een depersonalisatiestoornis

MC vraag 9

B. Dissociatieve identiteitsstoornis

MC vraag 10

A. Organische, retrograde amnesie

MC vraag 11

A. Deze stelling is waar

MC vraag 12

B. Uit het feit dat ze lang gehypnotiseerd kunnen blijven als ze eenmaal gehypnotiseerd zijn.

MC vraag 13

A. Niet waar, dissociatie is een normaal verschijnsel en treedt vaak op bij vermoeidheid of stress.

Meer TentamenTests - Hoofdstuk 6 t/m 19 (Exclusief voor wie volledige online toegang heeft)

Exclusive section of this page (for members with extra services and online access)

Image

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Psychology Supporter
Statistics
2868
Search for summaries and study assistance

Select any filter and click on Apply to see results