Hoorcollegeaantekeningen bij Vaders, Pedagogiek, Universiteit Leiden (2015-2016)


College 1 Historie, betrokkenheid van vaders, media en academische aandacht voor vaderschap

Geschiedenis

Dit vak gaat over vaders. Het meeste onderzoek naar ouder-kind relaties is tot nu toe naar moeder-kind relaties geweest. De relatie met vader wordt niet vaak bekeken. Dit komt door meerdere redenen. Moeder brengt de meeste tijd met de kinderen door, het is lastig om vaders te betrekken in onderzoek (als vader fulltime werkt) en de rol van vader werd als minder belangrijk gezien. Tegenwoordig is er wel steeds meer aandacht voor de rol van de vader in het gezin. Er komt ook meer betrokkenheid van vaders. Er zijn nu bijvoorbeeld ook ‘papa dagen’. Ook is het vaderschap nu belangrijker door het toenemende aantal echtscheidingen. Vrouwen gaan nu ook werken, veranderingen in de gezinssamenstellingen (meer echtscheidingen zorgt voor meer gecombineerde gezinnen), dus kinderen hebben soms ook dat stiefvaders wel bij hen wonen en de biologische vaders niet. Het wordt ook steeds gewoner dat mannen op veel latere leeftijd nog meer kinderen krijgen (serial fathering). Ook door de groeiende culturele verschillen is de interesse naar invloed van vaders in het gezin toegenomen. Wouter Bos is gestopt met zijn politieke carrière om voor de kinderen te zorgen.

Barack Obama geeft het advies dat vaders liefde, structuur en kwalitatieve aandacht geven aan het kind. De kleinste momenten kunnen de grootste impact hebben op het kind.

J. Wubs (2000) heeft een artikel geschreven over de opvoedingspraktijk, de opvattingen over de rol van de vader door de jaren heen in Nederland. Dit deed zij door in 120 opvoedingsboeken die tussen 1945-1995 geschreven zijn te bekijken wat voor opvoedingsadviezen er aan vaders gegeven werden.

Lamb: in de loop van de geschiedenis hebben vaders verschillende rollen gehad. Eerst was de vader een morele leider. De vader leerde kinderen bepaalde morele waarden, bijvoorbeeld bidden en de bijbel lezen. Daarna werd de vader vooral gezien als kostwinner. Daarna als rolmodel voor de zonen (vooral) en ten slotte wordt de vader gezien als zorgende vader.

In de jaren 50/60 kwam er steeds meer betrokkenheid van vader. Vader werd gezien als een helper van de moeder. Uit de boeken bleek dat zowel de moeders zelf als deskundige vonden dat meer betrokkenheid van vaders goed was, maar dit hoefde niet evenveel als dat van de moeders te worden. Vader werd gezien als een voorbeeld voor de zoon een als een voorbeeld voor ideale man voor de dochter. Alle adviezen die aan vaders gegeven werden, waren via moeder. Zo moest de man  de vrouw ondersteunen, liefst al tijdens de zwangerschap en begripvol, trouw en toegewijd zijn. Vader werd dus nog niet direct in relatie met de kinderen aangesproken. Spock, een bekende kinderpsychiater die door de jaren heen meerdere boeken vol praktische opvoedingstips heeft geschreven, schreef in zijn boek in 1950 dat vaders vooral niet gedwongen moeten worden om meer in de verzorging van kinderen te doen dan ze willen. Volgens hem moest de vader gezien worden als ‘occasional helper’ en zou het ook prima zonder zijn hulp moeten kunnen.

In de jaren 70 werden principes uit de psychologie meer van belang. Vaardigheden die je door het leven heen ontwikkelt moeten toegepast worden in de opvoeding. De opvatting ‘opvoeden kan iedereen, dus ook vaders’ overheerst. Emancipatie gaat een steeds grotere rol spelen waardoor moeders steeds vaker gaan werken en vaders meer voor kinderen komen te zorgen. Spock schreef in 1978 dat vaders even goed als moeders in staat zijn voor de kinderen te zorgen, maar '... hun bijdrage verliest alle waarde als ze dit werk doen om hun vrouw een gunst te bewijzen, aangezien ze daarmee stilzwijgend te kennen geven dat het eigenlijk niet hun werk is maar alleen buitengewone edelmoedigheid van hun kant'. De opvatting van Spock veranderde dus ook. Spock gaf ook hele praktische concrete adviezen aan vaders om met kinderen om te gaan, wat nog vooruitstrevend was voor die tijd.

Rond de jaren 80 beginnen ouders zelf opvoedingsdoelen te bedenken. Vaders beginnen ook met het schrijven van opvoedboeken voor vaders en er bestaat een “bijna-net-zo-goed-als-mama” vaderschap, vaders kunnen wel opvoeden maar moeders toch altijd net iets beter. Vaders worden in veel boeken als een onbenul en onhandige vader afgeschilderd met zinnen als “Dit boek praat over baby’s op een manier die zelfs een vader kan begrijpen”. Nu worden vaders wel serieuzer genomen en er zijn ook serieuzere opvoedboeken voor vaders.

Vanaf de jaren 90 werd vader thuis als net zo onmisbaar als op het werk gezien. Tegenwoordig heeft de vader meerdere rollen in het gezin als broodwinner, speelmaatje en verzorger die allemaal van belang zijn.

Betrokkenheid van de vader

Lamb-Pleck conceptualiseerde in de jaren 80 een aantal begrippen met betrekking tot betrokkenheid van de vader. Zo wordt engagement gezien als de directe betrokkenheid tussen vader en kind, accessibility (beschikbaarheid) als de toegankelijkheid van de vader, in hoeverre de vader er voor het kind is zonder dat er noodzakelijk sprake is van contact en responsibility (verantwoordelijkheid) staat ervoor dat een vader verantwoordelijkheid voor zijn kind moet nemen, dit moet ook zo zijn als er geen direct contact meer is.

In de herziene druk wordt betrokkenheid geconceptualiseerd als positieve betrokkenheid in activiteiten als intensief spel, warmte en responsiviteit, controle waaronder monitoren, keuzes maken, disciplinering en structurering valt, indirecte verzorging waaronder matriele zorg, geld, maar ook sociale zaken als het brengen naar de sportclub valt en verantwoordelijkheid over het proces, het in de gaten houden of alles goed gaat in de opvoeding.

Volgens Pleck wordt betrokkenheid geconceptualiseerd als positive engagement activities, warmte en responsiviteit en ten slotte om controle. Dus er was oorspronkelijk een driedeling, maar engagement is nu nog extra verdeeld in de bovenstaande categorieën. Onderzoek van nu is vooral gericht op engagement.

Er zijn vanuit de vader gezien twee belangrijke motivaties om betrokken te zijn bij kinderen. Vanuit biologisch-evolutionair perspectief: waarom investeren ouders in de opvoeding van hun kinderen? Een vader investeert meer tijd in een kind als hij de biologische vader is (hypothese), maar deze hypothese houdt geen stand. Dieren investeren meer in een kind als ze niet zeker zijn van het vaderschap. Een andere hypothese was dat kinderen minder overlevingskans hebben met een afwezig vader, maar dit is niet zo vanwege alloparenting (opvoeding door anderen dan de ouders). Dit laat zien dat anderen heel goed de opvoeding kunnen overnemen.

Psychosociale motivatie: opvattingen en attitudes over de betrokkenheid van de vader kunnen een rol spelen.

Empirisch onderzoek

De laatste jaren is er veel meer onderzoek gedaan naar vaders dan een paar jaar geleden.

Correlationele studies tussen 1940 en 1970 hebben de hypothese dat vaders mannen van hun zoons maken en masculiniteit alleen door vader doorgegeven wordt verworpen. In de jaren 50 werd er onderzoek gedaan naar kinderen die zonder vader opgroeiden. Men vergeleek kinderen met vader en moeder en kinderen met alleen een moeder.

Er werd in onderzoek ook gekeken naar variaties bij vader in betrokkenheid. Er werd ook steeds meer gekozen voor longitudinaal onderzoek omdat er dan meer over causaliteit kan worden gezegd. Ook wil men weten of de betrokkenheid toe- of afneemt als de kinderen ouder worden. Verschillend opvoedgedrag tussen vaders en moeders. Observatie van vadergedrag. Veel studies naar biologische aspecten van vaderschap.

Zijn er verschillen tussen kinderen die zonder vader opgroeien tussen kinderen die met vader opgroeien? Er werden wel verschillen gevonden, maar de vraag was of er niet nog andere factoren een rol speelden. Het kan zo zijn dat afwezigheid van de vader invloed heeft op de moeder (bijvoorbeeld emotionele stress) en dat dit invloed heeft op de ontwikkeling van het kind. Conflict tussen vader en moeder zou ook invloed kunnen hebben op het kind.  Je moet altijd meer variabelen meenemen.

In de jaren 80 is een onderzoek gedaan die kinderen uit traditionele gezinnen vergeleek met kinderen die vooral door vader opgevoed werden. Je moet dan nog wel variabelen meenemen, zoals opleidingsniveau, financiën, culturele achtergrond, of het de biologische vader is, etc.

US panel studie of income Dynamics: de samenhang is onderzocht tussen gezinssamenstelling en betrokkenheid van de vader. Men keek ook naar de attitude van de vader. Het viel op dat bijna 70% in een gezin met 2 ouders opgroeit (wit), maar African-American families bestonden vooral uit alleenstaande moeders. Het onderzoek startte in 1968. De onderzoeksvraag staat op dia 41. Er werd onderscheid gemaakt tussen beide biologische ouders, alleen met vader, vader en andere opvoeder en stiefvader. Hypothese was dat stiefvader minder betrokken is. Met engagement wordt bedoeld: tijd, warmte, controle en regels. Ook is er gekeken naar attitudes van de vader. Een voorbeeld van hoe de ouderlijke warmte is gemeten staat op dia 43, controle variabelen staan op dia 44. Vaders zijn minder betrokken als de kinderen jonger zijn, vaders zijn meer betrokken bij jongens. Vaders van etnische minderheden zijn vaak meer betrokken.

De conclusies van dit onderzoek waren dat:

  • Biologische relatie is geen voorspeller van betrokkenheid vader

  • Alleenstaande vaders zijn het meest betrokken (door bijvoorbeeld dat vaders meer de kans krijgen om betrokken te zijn omdat de moeder dit niet is)

  • De relatie tussen gezinssamenstelling en betrokkenheid wordt gemedieerd door attitude

  • Zowel attitude als betrokkenheid van vader stegen tussen 1997 en 2003

  • Vader 2.0 lijkt in NL nog niet op grote schaal aan de gang omdat kostwinnerschap voor veel vaders de belangrijkste taak is. Het aandeel mannen met pappa-dag is zeer beperkt. Het gedrag van de maatschappij blijft achter bij attitudes. De Nederlandse context is dat de moeder als ideaal wordt gezien.  

Wenselijkheid arbeidsparticipatie van de bevolking: moeders moeten minder werken dan vaders. Arbeidsduur mannen veranderde niet, veel moeders gingen minder werken. Ouderschapsverlof: veel meer mannen dan vrouwen nemen ouderschapsverlof op. Hoe hoger de opleiding hoe eerder ouders geneigd zijn ouderschapsverlof op te nemen. In Nederland worden vaders wel een beetje belemmerd door de vrouw, want het moederschapsideologie staat hoog in het vaandel.

Vaders hadden eerst altijd 2 dagen vrij na de geboorte, maar nu is dit 5 dagen. De meeste mensen in de bevolking wil de zorg van de kinderen gelijk zien bij vader en moeder. Voor mannen is er minder parttime werk voorhanden. Betaald verlof is heel kort voor vaders in vergelijking met andere landen.

College 2 Gehechtheid

Deel 1 “Gehechtheid in vogelvlucht”

Hechting

John Bowlby is de vader van de gehechtheidstheorie. Deze theorie zegt dat kinderen een aangeboren neiging hebben om nabijheid te zoeken van een beschermende volwassenen in tijden van stress, angst en verdriet. Dit is niet alleen bij mensen het geval, ook bij primaten. Gehechtheid is een universeel gedrag. De theorie is gebaseerd op observaties van jeugddelinquenten en op werkervaring met kinderen met gedragsproblemen. Kinderen zijn genetisch ‘geprogrammeerd’ om zorg te krijgen. Volgens de psychoanalyse is het doel van gehechtheid voeding, volgens de gehechtheidstheorie is het doel nabijheid. Bowlby heeft ook onderzoek gedaan naar scheiding tussen moeder en kind in de eerste drie jaar en hij heeft gekeken naar het effect van de langdurige scheiding op het kind. Hij ontdekte een blijvend negatief effect op de psychische gezondheid van het kind. Zijn advies was dat als moeders in het ziekenhuis zijn zij een (deel van de) zorg blijven doen.

Ook is er veel onderzoek naar kinderen in tehuizen gedaan. Kinderen in tehuizen hadden vaak een ontwikkelingsachterstand, waren passief en maakten herhaalde bewegingen. Veel van deze kinderen waren dan ook onveilig gehecht. Dit kwam omdat ze zich niet aan één iemand konden hechten vanwege wisselende verzorgsters en weinig persoonlijke aandacht. Kinderen werden fysiek en cognitief weinig uitgedaagd. Actief gehechtheidsgedrag is bijvoorbeeld toenadering zoeken, passief gehechtheidsgedrag is bijvoorbeeld het zoeken van aandacht bij een volwassene (bijv. huilen of schreeuwen). Type gehechtheidsgedrag kan verschillen tussen culturen. In Westerse culturen is er meer actief gehechtheidsgedrag, in Aziatische landen maar passief. Het kind vertoont gehechtheidsgedrag als het kind denkt dat er gevaar is (bij angst, stress, ziekte en verdriet). Dit gedrag wordt vertoond om bescherming te krijgen en om troost/geruststelling te krijgen. Gehechtheidsgedrag heeft een evolutionaire basis: kinderen kunnen niet overleven zonder gehechtheidsrelatie. Dit is ook onderzocht bij baby-rhesus aapjes in een kooi met nepmoeders: stalen moeder met drinken en zachte moeder zonder drinken. De aapjes hadden voorkeur voor de zachte moeders zonder drinken (maw nabijheid, liefde en warmte).

Fasen gehechtheid

  • -A-social (0-6 weken): wel gehechtheid maar niet op bepaalde personen gericht.

  • -Indiscriminate attachment (2-6/7 maanden): beginnen de ouders te herkennen, begin van voorkeur.

  • -Specific attachment (vanaf 7 maanden): herkenning en voorkeur, protest bij scheiding (eenkennige fase).

  • -Multiple attachments: gehechtheids ‘netwerk’, bijvoorbeeld leidsters van het kinderdagverblijf, opa of oma, etc.

Van alle kinderen is ongeveer 65% veilig gehecht (B), 25% onveilig-vermijdend (A) gehecht en 10% onveilig-ambivalent (C) gehecht. Hiernaast bestaat ook de gedesorganiseerde gehechtheid (D)

A: deze kinderen zijn schijnbaar onverschillig, ze vermijden de ouder, de nadruk ligt op exploratie. Als ze worden blootgesteld aan gevaar zijn ze zeker wel bang, maar ze uiten (bijna) geen gehechtheidsgedrag.

B: optimale balans tussen gehechtheidsgedrag en exploratie. Ze zijn van streek bij ‘gevaar’ maar ze zijn makkelijk te troosten. De ouder-kind interactie is over het algemeen positief.

C: ze zijn zeer van streek bij ‘gevaar’, laten een heel hoog niveau van gehechtheidsgedrag zien. Ze zijn ontroostbaar en passief, of ze klampen zich vast gemengd met boosheid.

D: tijdelijke desorganisatie van A, B of C patroon. Hogere percentages bij bijvoorbeeld geadopteerde kinderen en kinderen uit kindertehuizen. Het voorspelt latere psychopathologie en externaliserende problemen. Ze laten angst- of schrikreacties zien maar verstarren dan. Ze weten niet wat ze moeten doen. Ze laten dan ook tegenstrijdig gedrag zien (toenadering en terugtrekken). Dit type gehechtheid komt veel voor bij mishandelde kinderen. Ouders zijn vaak een bron van zowel veiligheid als gevaar.

De Vreemde Situatie Procedure (VSP) is een meetinstrument om gehechtheid te meten. Het is gebaseerd op stressvolle situaties die angst en verdriet opwekken. In de VSP worden kinderen tussen de 12 en 18 maanden oud eerst met moeder samen in een onbekende ruimte gezet (laboratoriumonderzoek). Na gespeeld te hebben komt een onbekende volwassene binnen die met het kind gaat spelen. Hierna gaat de moeder weg en laat het kind alleen in de ruimte met de vreemde persoon. Vervolgens keert de moeder terug en vertrekt de vreemde. Hierna verlaat de opnieuw de ruimte en laat het kind alleen achter. Vervolgens keert de vreemde terug en hierna keert de moeder terug. Er wordt bij scoring van de gehechtheid vooral gelet op hoe het kind reageert op terugkeer van de moeder, of het kind zich goed laat troosten en of het nabijheid zoekt. Kinderen die veilig gehecht zijn zoeken bij hereniging met de moeder nabijheid, en na getroost te zijn speelt het kind weer verder en exploreert de omgeving verder. Onveilig-vermijdend gehechte kinderen zoeken bij hereniging geen nabijheid met moeder maar gaan ook niet verder met spelen. Onveilig-ambivalent gehechte kinderen zoeken wel nabijheid bij moeder na hereniging, ze klampen zich vast, maar zijn tegelijk afwerend, boos en niet te troosten. Gedesorganiseerd gehechte kinderen verstarren, duwen moeder weg of trekken juist aandacht bij hereniging. Dit meetinstrument is valide en betrouwbaar voor moeders, maar hoe zit dat bij vaders?

Onveilig vermijdend en onveilig ambivalent kan verschillen tussen individuele culturen en collectivistische culturen. In collectivistische culturen zijn onveilig gehechte kinderen vaak ambivalent gehecht. .

De Attachment Q-sort is een langdurige observatie van kinderen van 12-48 maanden oud. De observator gaat aan de slag met kaartjes. De observator gaat de kaartjes sorteren met gedragsomschrijvingen in stapels van zeer tot niet van toepassing. Op basis van die stapeltjes komt er een score uit. Deze score wordt vergeleken met een expert-omschrijving van het ‘ideale gehechte kind’. De uitkomst is numeriek, er is geen strikte scheidslijn tussen veilig en onveilig gehecht. Er is geen onderscheid in verschillende gehechtheidcategorieën.

De Adult Attachment Interview (AAI) is een gehechtheidsbiografisch interview (Mary Main) om de gehechtheid met ouders op latere leeftijd te meten. Dit kan echter alleen met volwassenen die al ervaring hebben met opvoeden. Tijdens een interview worden vragen over de jeugd gesteld en moet de geïnterviewde vertellen over ouders en opvoeding. Er wordt in dit verhaal vooral gelet op de coherentie: de kwaliteit, de kwantiteit, de relevantie en de wijze van vertellen. Hieruit blijken een aantal hechtingstijlen die corresponderen met de hechting die uit de VSP blijkt.

  • Autonoom; vertelt positieve en negatieve aspecten van de jeugd, de emoties zijn gedoseerd.

  • Gereserveerd; idealiseert de jeugd, doet beroep op een slecht geheugen en is onder-emotioneel.

  • Gepreoccupeerd; vertelt zeer negatief over de jeugd, gechargeerd en over-emotioneel.

  • Unresolved/disorganised: kunnen de lijn van het verhaal helemaal loslaten. De volwassene denkt terug aan een verhaal over een ouder die er niet meer is en spreekt er dan over alsof dat wel zo is. Er is geen realisme.

Sensitieve responsiviteit wordt op dia 22 uitgelegd. Hoe de ouders responsief zijn bij de verschillende soorten gehechtheid is te zien op dia 24. Gehechtheidsrepresentatie van de volwassenen zelf kan een verband hebben met de gehechtheid van het kind. Dit is te zien op dia 26.

Deel 2 “Gehechtheid aan vaders”

Bowlby zei dat moeders altijd primaire opvoeders zijn, maar later kwam er in zijn werk meer over de rol van de vader aan bod.

Het reviewartikel van Bretherton (2010) wordt in dit college uitgebreid besproken. Er zijn 4 fasen in empirisch onderzoek naar vaderlijke gehechtheid waarbij in elke fase een aantal vragen worden gesteld.

Fase 1: Kunnen vaders fungeren als gehechtheidsfiguur?

Fase 2: Is de rol van de vader in hechting secundair of gelijk aan die van de moeder?

Fase 3: Wat is de vergelijkende kwaliteit van de gehechtheid van vader en die van moeder?

Worden intergenerationele relatiekwaliteiten onafhankelijk overgedragen van vader en moeder op kinderen?

Fase 4: Zijn de ontwikkelingsuitkomsten anders voor vadergehechtheid dan voor moedergehechteid? Worden dezelfde methoden van onderzoek toepasbaar voor studies naar moedergehechtheid en vadergehechtheid?

Deze vragen worden per fase behandeld in het college.

Kunnen de vaders fungeren als gehechtheidsfiguur?

Mary Ainsworth deed in 1963 en 1967 al onderzoek naar gehechtheid en vaders. Zij vroeg zich af of vaders, net als moeders, kunnen dienen als gehechtheidsfiguur. Zij onderzocht dit onder 26 moeder-kind paren in Uganda en vond dat de hechting aan vaders gelijk was aan die van de moeder. Van deze 26 was 1 kind die exclusief aan vader gehecht was en 3 die een voorkeur hadden voor vader. Schaffer & Emerson deden hier in 1964 ook onderzoek naar door 60 moeders te interviewen. De hechting aan vaders leek ook in deze studie gelijk te zijn aan die van de moeder. In 10 van de 60 gezinnen was de vader de belangrijkste hechtingsfiguur. Dit waren al eerste aanwijzingen dat de vader wel degelijk kon fungeren als gehechtheidsfiguur.

In 1969 herdefinieerde Bowlby de term monotropy; een kind heeft de neiging om een voorkeur te hebben voor een hoofdhechtingsfiguur en daarnaast een aantal ‘minder belangrijke’ hechtingsfiguren (hij bedoelde waarschijnlijk de vader) te hebben. Moeder zou nog steeds de belangrijkste hechtingsfiguur zijn, waar kinderen naartoe gaan tijdens stress en kinderen zouden voor het spelen een voorkeur hebben voor vader.

Is de rol van de vader in gehechtheid secundair of gelijk aan die van de moeder?

Attachment Hierarchy hypothese: moeder is de belangrijkste gehechtheidsfiguur en vaders spelen hiernaast ook een belangrijke rol. Michael Lamb deed hier in 1976 en 1977 onderzoek naar. Hij onderzocht de reacties op de ontwikkeling van kinderen op verschillende ervaringen van gedrag van ouders. Hij vond dat kinderen wel contact opzoeken met hun vader als er geen stress was, maar tijdens stresssituaties (als er bijvoorbeeld een vreemdeling komt) richten ze zich toch eerder tot hun moeder. Moeders zijn meer verzorgend en vaders meer spelend.

Ook vond hij dat jongens meer contact opzoeken met vaders en meisjes meer met hun moeder. Gebaseerd op deze bevindingen concludeerde Lamb dat vader-kind en moeder-kind relaties misschien heel andere ervaringen betekenen voor kinderen en ook verschillend kunnen uitwerken op hun ontwikkeling.

Wat is de vergelijkende kwaliteit van de gehechtheid van vader en die van moeder?

Lamb (1978), Main en Weston (1981) vonden dat kinderen (getest met 12 maanden oud) over het algemeen geen verschillen vertonen wat betreft veilige hechting. Bij zowel vaders als moeders was sprake van 65% veilige gehechtheid, gemiddeld komt het dus overeen. Wel was er sprake van discordantie, als je binnen een kind keek. Zo waren er veel gezinnen waarin een kind wel veilig gehecht was aan vader maar niet aan moeder en andersom. Bowlby deed weer aanpassingen, hij noemde voor het eerst expliciet vader. Dus over groepen heen waren er dezelfde percentages, maar binnen 1 kind kan er niet veel voorspelt worden.

Bowlby heeft een later in zijn werk de vader meer bij de onderwerpen van gehechtheid betrokken. Hij veranderde zijn visie en gaf aan dat vaders ook een belangrijke rol spelen en ook als gehechtheidsfiguur kunnen fungeren.

Worden intergenerationele relatiekwaliteiten onafhankelijk overgedragen van vader en moeder op kinderen?

Intergenerationeel overdracht gaat over de correlatie tussen gehechtheidsrepresentatie van ouders (hoe praten ze over hun jeugdervaringen) en de gehechtheidsrelatie van het kind.

Bretherton (2010) heeft een meta-analyse uitgevoerd met verschillende studies (zie sheet 22) en kwam met een schema waarin links gegevens van de moeder te zien zijn en rechts die van de vader. De getallen (r) zijn de gecombineerde effectgroottes, de getallen tussen haakjes zijn het aantal studies/aantal proefpersonen. Alle correlaties zijn significant. Verder staat SSP voor Strange Situation Procedure (gehechtheid van het kind) en AAI voor Adult Attachment Interviews (gehechtheidsrepresentatie van ouders). De conclusies die uit dit schema gehaald kunnen worden zijn:

  • Er is een hoge correlatie tussen de score op AAI van moeder en de hechting die uit de SSP bij moeder blijkt (.50). Dit geldt ook voor vader, met een wat minder sterk verband (.37). Dit geeft aan dat moeders meer doorgeven aan hun kinderen dan vaders.

  • Ook bestaat er een relatie tussen de score op AAI van vader en moeder (.28). De relatie tussen de gehechtheidsscore van het kind bij vader en moeder heeft een correlatie van.17, wat iets minder sterk is dan de relatie tussen de AAI scores. Gehechtheidsrepresentatie zegt namelijk iets over hoe je nieuwe intieme relaties aangaat (soort zoek soort).

  • Ook bestaat er een correlatie tussen de score in de VSP bij moeder en de sensitiviteit gemeten bij moeder (.24). Dit verband bestaat ook bij vader alleen wat minder sterk (.13). De sensitiviteit van moeder voorspelt de gehechtheidsrelatie van het kind dus beter dan de sensitiviteit van vaders.

  • De relatie tussen moeders score op AAI en de sensitiviteit naar haar kinderen is hoog (.34), deze relatie is onbekend wat betreft vaders.

  • In het algemeen zijn correlaties hoger bij moeders dan bij vaders.

In een onderzoek naar de gehechtheid middels de SSP bij moeders en vaders (n=950) bleek dat 45% veilig gehecht was met beide ouders, 17% onveilig met beide ouders en 38% veilig met de een en onveilig met de ander. Bij de laatste categorie zijn de kwaliteiten van elke ouder afzonderlijk van elkaar op verschillende manieren en in verschillende mate van invloed. Hier is dus sprake van een hoge discordantie.

Wat betekende dit voor Bowlby? Zie dia 25. Moeders en vaders hebben toch een andere invloed op de kinderen, maar het blijft zo dat kinderen veel meer interacteren met moeders.

Zijn de ontwikkelingsuitkomsten anders voor vadergehechtheid dan voor moedergehechteid?

Bowlby (1988) was in de veronderstelling dat de invloed van vader en moeder verschillend is voor jongens en meisjes wat betreft de ontwikkeling van persoonlijkheid. Hij dacht dat vooral in de eerste jaren van de ontwikkeling van een kind moeder van belang is omdat daar de meeste interactie mee plaatsvindt in de jonge jaren van een kind. Een longitudinale studie (Van IJzendoorn et al., 1992; Steele et al. 1992; Grossmann et al., 2005) wees aan dat er invloed is van vroege hechting aan de vader op latere uitkomsten in adolescentie en jong-volwassenheid.

Al het tot nu toe uitgevoerde onderzoek kan worden ondergebracht in vier mogelijke modellen voor de hechting aan vader en moeder;

  • Monotropy model: alleen de belangrijkste hechtingsfiguur (moeder) heeft invloed op de persoonlijkheid van het kind. Dit model haalt Bowlby altijd aan.

  • Hierarchy model: gehechtheid aan moeder is belangrijkste voorspeller. Er zijn wel andere gehechtheidsrelaties, maar die zeggen minder.

  • Independence model: alle gehechtheidrelaties zijn belangrijk en dragen op hun eigen manier bij aan de ontwikkeling van het kind. De gehechtheidsrelatie met de vader zorgt voor zelfstandigheid, terwijl de gehechtheidsrelatie met de moeder belangrijk is voor de persoonlijkheidsontwikkeling.

  • Integration model: er moet gekeken worden naar de gehechtheid van vader en moeder (alle gehechtheidsrelaties samen), beide moeten worden meegenomen in de uitkomst.

Van IJzendoorn & De Wolff (1997) vonden in hun meta analyse een gecombineerde effectgrootte van.24 voor de relatie sensitiviteit en gehechtheid moeder en kind (21 studies, n=1099) en een gecombineerde effectgrootte van.13 voor vaders (8 studies, n=546). Deze verschillen in effectgrootte kunnen verklaard worden doordat vaders minder tijd doorbrengen met hun kinderen (hierdoor kennen ze hun kind minder en reageren ze minder sensitief op hun kind) of door de verschillende manieren van interactie van moeder en vader (moeder meer gericht op warmte en verzorging en vader meer gericht op stimuleren van exploratie/spel van het kind).

Nicole Lucasse (2010) gaf aan dat dit op 2 manieren onderzocht kon worden: (1) er moet een groep hoog betrokken vaders bekeken worden (2) en het verschil in interactie moet verder bestudeerd worden. ze heeft verder meta-analyses gedaan. Met haar meta-analyses onderzocht ze of effectgroottes groter zouden zijn bij recentere studies. Verder heeft ze in haar meta-analyse specifiek gekeken naar het verschil in gehechtheidrelatie van vader en kind, met alleen sensitiviteit en sensitiviteit gecombineerd met stimulatie (sensitiviteit = vaardigheid van vaders om de signalen van een kind correct waar te nemen en vervolgens prompt en gepast te reageren, stimulatie = actief gedrag van de vaders om de exploratie door het kind te vergroten). 16 studies werden meegenomen, met 1355 vader-kind paren. Haar hypothese was dat er een grotere effectgrootte gevonden zou worden. Er werd een effectgrootte van.12 (p<.01) gevonden voor beide situaties. Er is dus geen bewijs gevonden voor een sterker effect van sensitiviteitsgehechtheid wanneer kinderen positief gestimuleerd worden (waar vaders goed in zijn). (NB: dezelfde effectgrootte als de studie van Bretherton, dus geen verschil in effectgroottes). Lucasse concludeerde dat de sensitiviteit van de vader gepaard gaat met een hoge kwaliteit van de vader-kind gehechtheidsrelatie, maar dat dit effect vrij zwak is. Het effect van de moeder blijft het sterkst. Verder is er geen bewijs gevonden voor de invloed van toenemende betrokkenheid van de vader op de associatie tussen sensitiviteit en gehechtheid. Een kanttekening hierbij is dat ze de betrokkenheid niet gemeten heeft (dit was een aanname). Als laatste is er ook geen bewijs gevonden voor een sterker effect wanneer kinderen positief gestimuleerd worden.

Lucassen heeft ook gekeken naar de relatie tussen de sensitiviteit van de moeder en die van de vader. Onderzoek naar sensitiviteit van vader laat wisselende resultaten zien, sommige studies laten geen verschil tussen vader en moeder zien en andere tonen weer aan dat vader niet zo opmerkzaam is als moeder. Hypothese is dat deze verschillen in onderzoeksresultaten voortkomen uit individuele verschillen tussen vaders en tussen.

Generation R Focus Cohort

Generation R is een heel groot onderzoek waarbij kinderen heel lang gevolgd worden in hun ontwikkeling. Het is een van de eerste Nederlandse onderzoeken die ook de aandacht richt op de rol van vaders. Ouders ontvingen informatiefolders zodra het kind 4 jaar was en er werd een afspraak gemaakt voor huisbezoek wanneer het kind 4 jaar en 2 maanden oud was. Ze hebben naar de sensitiviteit van vader en moeder gekeken aan de hand van de teaching tasks. Ouders moeten met hun kind een tekening maken op een apparaat (edge of sketch) en er werd dan gekeken naar de emotionele ondersteuning (supportive presence) en het respect voor de autonomie/opdringerigheid (intrusiveness) van de ouders jegens het kind.

Ze hebben in de Generation R ook gekeken naar de correlatie tussen vader en moeder, Lucassen (2013) heeft in haar studie een effectgrootte van 0.15 gevonden, wat vrij laag is.

De conclusies die we uit dit college kunnen halen is dat er bij vaders dezelfde verdeling in gehechtheidsclassificaties te vinden is als bij moeders, maar er is wel veel discordantie, (veilig gehecht aan moeder en onveilig aan vader en vice versa). Verschillende studies hebben laten zien dat in stresssituaties de voorkeur naar de moeder gaat. Verder is ook bij vaders een samenhang gevonden tussen een sensitieve opvoedgedrag en een hoge kwaliteit van vader-kind gehechtheid.

College 3 De biologie achter de vader

In dit college wordt er verteld over de biologie van de vader. Er is altijd maar 1 spermacel die in een eitje kan komen, daarna komt er niets meer bij. Een lichaam bestaat uit cellen. Elke cel is ongeveer hetzelfde opgebouwd. Elke cel heeft een kern waar het genetisch materiaal ligt. Niet elke cel is helemaal gelijk, er zijn bijvoorbeeld geslachtscellen en huidcellen. DNA zit omwonden om eiwitten. DNA is de basis om alles te maken wat je nodig hebt. Histon acetylatie zorgt ervoor dat DNA toegankelijk wordt replicatie en transcriptie. DNA methylatie zorgt ervoor dat DNA  ontoegankelijk en inactief wordt. Epigenetische veranderingen zijn onder invloed van de omgeving.

Geslachtsorganen

Genen bevinden zich op chromosomen en de mens heeft 23 paar homologe chromosomen. Homoloog houdt in dat ze niet gelijk zijn, want je “krijgt” er 1 van je vader en 1 van je moeder. Een vrouw heeft twee x chromosomen, een man heeft een X en een Y. De Y is voor de man een heel belangrijk chromosoom. Als je als vrouw een X chromosoom mist, kan het kindje levensvatbaar zijn, maar een man kan niet een Y chromosoom missen.

Aan een embryo van 5-6 weken is nog niet te zien of het een jongen of een meisje is. Vanaf 7-8 weken begint het geslacht zich te ontwikkelen. De testes zorgt voor het aanmaken van testosteron. Testosteron zorgt ervoor dat de primitieve ontwikkeling van de geslachtsontwikkeling begint en het kindje een jongetje wordt. Als er geen testosteron wordt aangemaakt gaan de vrouwelijke organen zich ontwikkelen. In de pubertijd komt er een nieuwe toename van testosteron, zodat de secundaire mannelijke eigenschappen ontwikkelen (baardgroei etc).

Het grote (hormonale) verschil tussen mannen en vrouwen zijn de hoeveelheden geslachtshormonen: androgenen en oestrogenen.

Hormonen

Hormonen kunnen organiserende en activerende effecten hebben. Hormonen worden aan het bloed afgegeven en maken het lichaam klaar voor bepaalde processen. Hormonen hebben alleen effect als er receptoren voor zijn. Organiserende effecten bepalen of hersenen/lichaam mannelijke of vrouwelijke kenmerken

ontwikkelen. Activerende effecten beïnvloeden seksueel gedrag. Vrouwen hebben ook testosteron, hoeveel een vrouw heeft bepaalt ook voor een deel het gedrag.

Er is een duidelijke fysieke rolverdeling, vrouwen baren en zogen en mannen zijn sterk en agressief. Als de mannetjes sterk en gezond zijn, zijn er goede genen voor het nageslacht zie dia. Is dit compatible met vaderzorg. Bij leeuwen is de vader niet zo belangrijk in de zorg, maar wel in het territorium bewaken. Na een paar weken zien de jongen pas hun vader. Als er een onbekende leeuw komt en die neemt de leiding over, dan doodt hij de jongen die niet van hem zijn.

Evolutie van vaderlijke zorg

Tinbergen deed onderzoek naar bijen en meeuwen. Hij keek naar stimuli die in gedrag belangrijk zijn. Je moet kijken naar de ultimate oorzaken: waarom is bepaald gedrag geëvolueerd? Ook moet gekeken worden naar proximate oorzaken: wat ligt aan dit gedrag ten grondslag? Wat zijn de stimuli?

Als vrouwtjes eieren leggen, kun je als man veel betekenen. De broedzorg kan worden overgenomen, en de jongen hebben geen melk nodig, dus de vaders kunnen ook voedsel verzorgen. Het grootste deel van de ei-leggende dieren laat dus ook vaderlijk gedrag zien. Maar 10 % van de zoogdieren laat vaderlijk gedrag zien. Evolutionair gezien wil je reproductie zo succesvol mogelijk doen. Je wil zoveel mogelijk jongen krijgen met zoveel mogelijk vrouwtjes. Ook moet je de zorg voor nakomelingen delen  om zo hoog mogelijke overlevingskans van nakomelingen te bewerkstelligen.

Biparentale zorg zou evolutionair geselecteerd zijn door moeilijke omgevingscondities, daarom is vaderzorg erg belangrijk.

Vaderlijk zorg is nodig als de moeder voedsel moet halen om de nieuwgeboren jongen te eten te geven. Bij zeepaardjes is het mannetje zwanger. Pinguïns en zeepaardjes zijn ook monogaam. De waterwants is een hele goede vader. Het vrouwtje legt de eitjes, maar plakt ze op de vader. De kikker (vader) neemt de eitjes op de rug mee.

Bij zoogdieren is vaderlijk gedrag vooral ontstaan in moeilijke omgevingscondities, bijvoorbeeld bij primaten en bij bepaalde muizensoorten. De jongen zijn eigenlijk te zwaar voor de moeder (primaten). De vader neemt dat kind dan mee. Ook vossen leven in een familie. Vader vos is betrokken bij de jongen. Biparentale zorg gaat vaak samen met monogamie.

Vaderlijke zorg in zoogdieren

Vaderlijke zorg gaat vaak via de moeder. De vader moet goed zorgen voor de moeder zodat die goed kan zorgen voor de kinderen. Vaderzorg  is op basis van dezelfde mechanismen als

partnerbonding. Vaderlijk gedrag is bij mens vrijwel zeker belangrijk geweest in  de overlevingskansen van het kind. Kinderen zijn lang afhankelijk van hun ouders. Mensen delen zorg en hebben het ook nodig. Nu families vaak niet bij elkaar in de buurt wonen, krijgt de vader een grotere rol.  

Kinderen van ‘onbekende’ vaders hebben een 2x zo groot risico te overlijden ten opzichte van kinderen van ‘bekende’ vaders (na correctie van leeftijd, opleidingsniveau, roken etc). Kinderen van ‘onbekende’ vaders hebben een groter risico op ondergewicht en prematuriteit. Moderne technologie en ontwikkelingen in de gezondheidszorg hebben een stukje mannelijke zorg ondervangen, maar het is weer extra belangrijk om kinderen voor te bereiden op de complexe sociale maatschappij. Kinderen van single moeders hebben een groter risico op: vroegtijdige schoolverlating, minder scholing, lastig en delinquent gedrag, minder inkomen later, minder stabiele relaties, eerder ongesteld.

Proximate oorzaken van vaderlijk gedrag zijn de directe oorzaken, zo heeft de moeder bijvoorbeeld vaak een grote rol in wat ze de vader gunt (de hoeveelheid tijd met het kind). Dit heeft effect op hormonale en neurale mechanismen om de ontwikkeling van vaderlijk gedrag te stimuleren/behouden.

Hormonale veranderingen in moeders

De hormonen die betrokken zijn bij de fysiologische processen zijn ook betrokken bij maternaal gedrag. De vrouwelijke hormonen (oestrogeen en progesteron) zijn belangrijk in de slijmvorming in de baarmoeder. De hormonen zorgen ervoor dat het eitje kan rijpen. Aan het eind van de zwangerschap is een hoog niveau van oestrogenen wat ervoor zorgt dat er bepaalde receptoren voor prolactine en oxytocine worden gemaakt (het aantal receptoren wordt  hoger). Wanneer het hoofdje op de baarmoeder drukt wordt er oxytocine gemaakt, wat zorgt voor contracties, waardoor de bevalling begint..

Prolactine en oxytocine worden gebruikt bij het zogen. Prolactine zorgt voor melkproductie, oxytocine zorgt voor de melkafgifte.

Oxytocine en vasopressine zijn betrokken bij sociaal gedrag. Hier zijn receptoren voor in het brein. Prolactine en oxytocine zijn belangrijk voor de initiatie van maternaal gedrag. Het zorgt voor het vrijmaken van dopamine in de belonings gebieden. Oestrogenen zorgen voor een verhoging van oxytocine en prolactine receptoren in de hersenen. Hormonale veranderingen in vaders zijn vergelijkbaar en worden gemoduleerd door ervaringen.

Couvade syndroom (de kraamperiode van mannen): er zijn mannen die zwangerschapskwaaltjes laten zien (rugpijn, aankomen, misselijkheid). Dit is gelinkt aan hormonale status, ze ondergaan ook hormonale veranderingen, er is sprake van een lager testosterongehalte en een hoger prolactine niveau. Dit komt door de feromonen, dit is de chemische communicatie tussen man en vrouw.

Chemische communicatie

Dieren hebben een orgaan dat feromonen oppikt, het vomeronasaal orgaan. Dit heeft invloed op gedrag. Feromonen zijn betrokken bij angst en aantrekking. Vrouwen zoeken een partner met een complementair immuunsysteem. Of mensen een vomeronasaal orgaan hebben is nog een debat. Paren en cohabitatie met zwangere vrouwtjes kan de gevoeligheid voor pupferomonen veranderen. Pups stimuleren de medial preoptic area in de hypothalamus, die betrokken is bij parental behavior. Als het mannetje bij het vrouwtje is gebleven tijdens de zwangerschap is de kans groter dat hij voor de pups gaat zorgen.

Hormonale veranderingen bij vaders: testosteron

Ook in het mannenlichaam treden er hormonale veranderingen op tijdens de zwangerschap van hun partner (minder testosteron). Ze zijn dan ook iets minder aantrekkelijk voor vrouwen die nog geen kinderen hebben. Ze hebben ook wat minder baardgroei. De mannen zonder vaste partner hebben het hoogste testosteronniveau, mannen met een vaste partner iets minder en als er ook nog kinderen bij zijn is het testosteronniveau nog lager. Mannen met een lager testosteronniveau trouwen eerder. Er zijn ook andere hormonen die een stempel drukken op het vaderlijk gedrag zoals prolactine, cortisol, oxytocine en vasopressine.

Prolactine bevordert het eten maar ook het contact zoeken met het kind. Mannelijke helpers hebben meer prolactine. Als je prolactine remt dan blijft het vrouwtje langer weg van het nest. De tijd die wordt doorgebracht met het kind beïnvloedt prolactine niveaus (bij stokstaartjes).

Bij een onderzoek bij vaders bleek dat voor interactie met hun kind ze een hoger prolactine niveau hadden, zeker op een werkdag.

Vasopressine en oxytocine spelen een grote rol bij verdediging en paarvorming. Als vasopressine na een copulatie bij rattenmannetjes wordt geïnjecteerd gaan ze hun territorium actief bewaken en markeren. Ook bij de mensenman wordt deze stof vlak voor de ejaculatie in verhoogde concentraties aangetroffen

Selective bonding in de prairie vole (prairie wolmuis) en de meadow vole (grasland woelmuis)

Bij de prairie wolmuis hebben de mannetjes monogame eigenschappen na paring. Ze hebben dan een specifieke partnervoorkeur, toegenomen agressie naar andere mannetjes (partnerbescherming) en toegenomen ouderlijke zorg. De mannelijke grasland woelmuis laat na paring geen structurele veranderingen in sociaal gedrag zien.

Vasopressine komt bij beide soorten muizen vrij. Dat kan het verschil niet veroorzaken. Door vasopressine toe te dienen aan de grasland wolmuis zorgt dit voor partnervoorkeur en ouderlijke zorg. Het bleek dat het gen dat tot expressie komt bij vasopressine verschillend is in de twee soorten muizen. Ook zijn er individuele verschillen tussen muizen. Bij mensen is er ook variatie. De hormoonveranderingen bij de muizen die betrokken zijn bij paarvorming zijn ook betrokken bij vaderlijk gedrag. Diversiteit in gedrag kan verklaard worden door verschil  in receptor gen expressie patronen. Maar diversiteit in gedrag is ook afhankelijk van de omgeving. Andere woelmuizen hebben het gen ook, maar zij vertonen niet altijd vaderlijk gedrag. Dit komt omdat de toegang van de vader tot de kinderen vaak bepaald wordt door de moeder.

Mensen hebben een relatief grote prefrontale cortex met meer interconnecties met de rest van het brein. De mens heeft een hersendeel voor cognitieve en emotionele functies zoals beslissingen nemen, plannen, sociaal gedrag en impulsbeheersing. De mens is minder afhankelijk van hormonen, cognitieve beslissingen spelen een grotere rol, maar de hormonale context is context is wel belangrijk.

Vaderschap en het brein

Uit onderzoek aan penseelaapjes (cooperative breeders) is gebleken dat er door het vaderschap structurele veranderingen plaatsvinden in de prefrontale cortex. Dit gebeurt bij de hormoonreceptoren in dit gebied. Neuronen van vaders hebben meer verbindingen.  Vaders hebben meer vasopressine receptoren. Dit is afhankelijk van hun contact met het kind. Hoe ouder het kind is, hoe minder vasopressine receptoren de vader heeft.

Conclusie van het onderzoek was: vaderschap zorgt voor veranderingen in de hersenen. Naarmate de jongen ouder worden, nemen de veranderingen in de hersenen en de zenuwcellen van de penseelaapjes weer af. Vaderschap zorgt voor veranderingen in de hoog-cognitieve gebieden van de hersenen

Oxytocine en sociaal gedrag

Oxytocine is een hormoon dat angst onderdrukt. Oxytocine verhoogt het gevoel van beloning door sociale stimuli. Daardoor is er een grotere motivatie tot het aangaan van sociale interacties. Vooral subtiele signalen rondom de ogen zouden beter worden waargenomen door oxytocine (empathie).

Oxytocine niveaus na spel zijn gelijk in moeders en vaders. Hoog plasma oxytocine niveau bij moeders is gerelateerd aan hoeveelheid affectie zoals knuffelen, lieve woordjes zeggen en veel kijken naar het kind. Een hoog plasma oxytocine niveau bij de vaders is gerelateerd aan de hoeveelheid stimulering zoals objectpresentatie en stoeigedrag.

Door intranasale toediening van oxytocine kan je de bloed-hersen barrière deels ontwijken Via een epitheel komt oxytocine  in de neus in de hersenen en hersenvloeistof terecht.

Er werd een dubbel blind placebo gecontroleerd within subject experiment gedaan. De vaders zijn hun eigen controle. De ene week kreeg de ene helft van de vaders oxytocine en de andere helft een placebo en andersom. Er waren resultaten bij structure en non-hostility Negatieve lichaamscues kwamen minder voor bij vaders die oxytocine kregen. Ook was er dan meer stimulatie van het spelgedrag. Oxytocine toediening leidt tot een betere kwaliteit van de interactie tussen vader en kind.

Oxytocine speelt een belangrijke rol bij opvoeding bij het vormen van de gehechtheidsrelatie en het zorgt voor een verhoogde sensitiviteit van ouders.

Ouderschap en stresshormonen

De stress respons is goed, dan komt er focus en kan er worden gedeald met uitdagingen

Cortisol kan een stimulerende werking hebben op ouderlijk gedrag, maar een slechte afstelling van stress systemen zorgt voor lagere kwaliteit van parental care. Stress in het vroege leven speelt hierin mee en stress is ook transgenerationeel, ook via sperma.

Concluderend: vaderlijk gedrag in de mens heeft waarschijnlijk wat meer exposure aan kinderen nodig om tot bloei te komen, dan het geval is bij vrouwen en monogame vaderlijke diersoorten. Eerste onderzoeksresultaten laten wel vergelijkbare onderliggende mechanismen zien.

College 4 Betrokkenheid van de vader

Father involvement: Long-term effects and interventions

Er zijn niet veel longitudinale onderzoeken verricht naar vaders. Er wordt vandaag gefocust op gehechtheid, probleemgedrag en de taalontwikkeling. En als laatst worden er interventies genoemd

The uniqueness of the Child-Father Attachment Relationship: Fathers’ sensitive and challinging play as a pivotal variable in a 16-year longitudinaal study.

De kinderen in dit onderzoek zijn gevolgd in hun ontwikkeling, op zestien jarige leeftijd is een AAI afgenomen. Samenhang tussen vaderlijke sensitiviteit en gehechtheid hangt minder sterk samen dan gehechtheid en moederlijke sensitiviteit, dit komt omdat er vooral gekeken is naar verzorgende taken. In dit onderzoek is er gekeken naar sensitiviteit tijdens spel.

De hoofdvraag van dit artikel is: Welke aspecten van de kind-vader en kind-moeder interacties zijn gerelateerd aan latere gehechtheid? Er wordt verwacht dat de sensitiviteit van vaders gedurende uitdagend spel een voorspeller is van de latere gehechtheidsrepresentatie.

Op die 8 zie je een soort weegschaal, je kan de gehechtheid onderzoeken in een stress situatie, kinderen zullen dan eerder geneigd zijn naar moeder te gaan. Maar hoe zit het als kinderen niet in een stress situatie zitten, dus wanneer zij aan het exploreren zijn? Dit wordt veilige exploratie genoemd. Dit is onderzocht met behulp van de Bielefield longitudinal study, hierin deden 49 traditionele gezinnen mee uit de (lage) midden-klasse. Er is een VSP gedaan met moeder en vader op een leeftijd van 6 maanden, ook is er gekeken naar uitdagend spel met moeder en vader. In de eerste folluw up is weer uitdagend spel geobserveerd, vervolgens op zes jaar weer, en op zestienjarige leeftijd is de AAI afgenomen.

Meetinstrumenten

Samengestelde ‘caregiving index’ vader, hierbij is sprake van observatie van de vader. Is de vader aanwezig bij de geboorte? Hoe sensitief is de vader? Door moeder wordt gerapporteerd in hoeverre vader betrokken is bij het kind in het eerste levensjaar, ook rapporteert moeder de kwaliteit van spel van vader en kind.

Bij moeder en vader : gehechtheid, spel sensitiviteit op 2- en 6-jarige leeftijd. Op twee jarige leeftijd gaat het om tien minuten vrij spel, bij zes jaar gaat het om een probleemoplossings-taak: bouwen met voorbeelden. Twee problemen hierbij waren dat het kind altijd eerst met moeder speelde en daarna met vader en dat er gebruik gemaakt werd van verschillende materialen bij vader en moeder. Ook wordt de gehechtheidsrepesentatie van ouders meegenomen door middel van de AAI.

Correlatietabel vaders, laatste kolom gehechtheidsrepresentatie vader: bij de vaders is de gehechtheidsrepresentatie gecorreleerd met alle andere maten. Spel sensitiviteit van vader is gecorreleerd met caregiving in het eerste jaar. Sensitiviteit van moeder voorspelt gehechtheid op 12 maanden (maar bij vaders is dit anders gemeten), bij de moeders correleert eigen gehechtheidsrelatie niet met alle andere punten.

Regressieanalyse gedaan om te voorspellen: alleen uitdagend spel met vader is gecorreleerd met gehechtheidsrepresentatie van jongere.

De conclusie van dit onderzoek was dat spel sensitiviteit van vaders een significante voorspeller is van de gehechtheidsrepresentatie met 16 jaar. Is het inderdaad zo dat vaders en moeders complementaire rollen hebben, dus ze vullen elkaar aan in de opvoeding?

Do early father-infant interactions predict the onset of externalising behaviours in young children? Findings from a longitudinal cohort study

Kunnen vroege interacties tussen vader en kind later externaliserend probleemgedrag voorspellen? Biologische factoren van het kind kunnen een belangrijke factor zijn van probleemgedrag. Maar ook kenmerken van ouders zijn van belang, in eerder onderzoek is er vooral gekeken naar kenmerken van de moeder, maar hoe zit dit nou met vaders? Dit is belangrijk omdat we weten dat vaders en moeders gaan anders om met hun kind, vaders kunnen een unieke bijdrage hebben aan het gedrag van hun jonge kinderen. psychopathologie van de vader hangt samen met een verhoogde kans op gedragsproblemen.

In dit artikel is gekeken naar of de interactie tussen vader-kind in de babytijd samenhangt met het ontwikkelen van externaliserend probleemgedrag. En of er specifieke aspecten van de vader-kind interacties van belang zijn in het voorspellen van externaliserend probleemgedrag.

Er deden 168 mannen met baby’s mee, de mannen zijn onderzocht toen de baby’s 3 en 12 maanden oud waren. Hij heeft een gewogen steekproef, hij heeft alleen mannen geïncludeerd die hoger scoren op depressie. Ook was er sprake van een hoge SES.

Vader-kind interacties werden gemeten op drie maanden door middel van observatie in het autostoeltje/op de vloermat. Zo kon sensitiviteit, intrusiviteit, afstandelijkheid en gedrag gerelateerd aan depressie geobserveerd worden. Het temperament werd op drie maanden gemeten door middel van observatie. Externaliserend gedrag op 12 maanden werd gemeten door middel van de CBCL, ingevuld door moeder.

Sheet 27: Er is een regressieanalyse gedaan om externaliserend probleemgedag te voorspellen uit de interactie tussen vader en baby, kenmerken van vader en moeder zijn meegenomen en bij de laatste stap is gekeken naar de afstandelijkheid van vader (significant voorspeller in de regressieanalyse- dus gecontroleerd voor allerlei aspecten is het zo dat teruggetrokken gedrag van vader een significante voorspeller is voor externaliserend probleemgedrag).

Sheet 28: intrusiviteit, geen significante voorspeller voor externaliserend probleemgedrag.

Er is ook gekeken naar verschillen tussen jongens en meisjes. Als je kijkt naar het eerste tabel zie je dat het alleen significant is voor jongens en niet voor meisjes.

De conclusie van dit onderzoek was dat afstandelijke en teruggetrokken vader-kind interacties externaliserend gedrag met op 1 jarige leeftijd voorspellen. Dit patroon was sterker voor jongens dan voor meisjes. Zijn jongens meer ontvankelijk voor de invloed van vaders vanaf een zeer jonge leeftijd?

Discussiepunten van dit artikel: het gaat vooral om oudere vaders met een hoge opleiding, ook is er sprake van oversampling van vaders met psychopathologie. Ook is externaliserend gedrag op zeer jonge leeftijd gemeten door ouder en dus door ouder gerapporteerd. Er zijn geen causale relaties vastgesteld. De gevonden samenhang geldt alleen voor één type interactie, namelijk de vloermat setting.

De rol van de vader in de taalontwikkeling van kinderen

Vaders zijn belangrijk voor de taalontwikkeling van kinderen. Maar verschillen moeders en vaders in de manier waarop zij met hun kinderen praten? Er zijn veel overeenkomsten in taalgebruik tussen vader en moeder. Er zijn tegenstrijdige bevindingen, maar over het algemeen is het taalgebruik van vaders en moeders meer gelijk dan verschillend.

Lijken vaders en moeders binnen een gezin op elkaar als het gaat om de manier waarop zij met hun kind praten? De associaties tussen taal van vader en moeder zijn matig tot sterk. De gecombineerde bijdrage van vader en moeder is additief. Dit komt omdat ze taal van elkaar overnemen, ‘soort zoekt soort’ en er kunnen ook kindeffecten zijn.

Welke aspecten van de taal van vaders zijn gerelateerd aan welke aspecten van de taalontwikkeling van kinderen? Vader en moeder reageren op dezelfde manier als een kind op een bepaalde manier tegen de ouders praat. De kwaliteit van vader interacties (bijvoorbeeld sensitiviteit, steun) en taal van vader  voorspellen taal en cognitie kind. Deze samenhang blijft bestaan als de taal van moeder in de analyse wordt meegenomen. De invloed van vaders is gelijk aan of zelfs groter dan die van moeders

Practioner review: engaging fathers- recommendations for a game change in parenting interventions based on a systematic review of the global evidence

Er is beperkte ‘evidence-base’ voor vaders. Weinig vaders doen mee in interventie-onderzoek en anders zijn deze studies vaak methodologisch zwak bv. zonder controlegroep. Ook zijn studies vaak gericht op de kwantiteit of kwaliteit van betrokkenheid terwijl beide meegenomen moeten worden.

Review:

  • Hoe worden vaders wereldwijd betrokken in interventieprogramma’s?

  • Hoe kunnen deze programma’s verbeterd worden?

Er is gevonden dat als vaders betrokken zijn dat het dan vaak gaat om alleen de vader niet vader en moeder. Heel vaak zie je dat interventies worden gedaan in risicogezinnen. We missen in programma’s een theoretisch perspectief, studies met gerandomiseerde onderzoeksopzetten, quasi-experimenteel onderzoek, observatiematen en grote steekproeven.

Er is nog meer discussie: moet je alleen de vaders in een interventie te betrekken of moet je ouderparen in een interventie betrekken?

VIPP-SD

De VIPP-SD is nog niet bij vaders gedaan. VIPP verbetert de sensitiviteit en sensitief disciplineren. Het wordt nu getest met vaders (ouderparen).

Evaluating a couples group to enhance father involvement in low-income families using a benchmark comparison

In deze studie is een interventie opgezet om vaderbetrokkenheid te verhogen in low-income families. De interventie duurde 16 weken, 2 uur per week. Groepen van 5 tot 9 ouderparen, gestructureerd curriculum (oefeningen, opdrachten, discussie), open-ended time (problemen uit het echte leven).

Er is sprake van een family system benadering, er moet gekeken worden naar kenmerken binnen en buiten het gezin. Dus: Individuele kenmerken van ouders, kwaliteit van ouder-kind interacties, kwaliteit van de partnerrelatie, intergenerationele ouder-kind relaties en externe invloeden (bv. Sociale steun van vrienden).

In al de vijf bovengenoemde kenmerken kunnen risicofactoren maar ook protectieve factoren. Zij richten zich in de interventie op alle vijf de domeinen.

Supporting father involvement

Preventieve interventie, gericht op verandering in: vader-kind relaties, partnerrelaties, kinduitkomsten.Hoe hebben ze de interventie gedaan? Er is gebruik gemaakt van een benchmark, de benchmark zijn de resultaten uit een eerdere studie. Dit is gedaan uit ethische overwegingen, de controlegroep uit een eerdere studie vertoonde geen verandering en soms zelfs achteruitgang.

steekproef

De benchmark steekproef bestaat uit: Vaders (95 stellen), ouderparen (95 stellen), vergelijkingsgroep (low dose, 98 stellen), kinderen tussen de 0 en 7 jaar. 67 Mexicaans Amerikaans.

Deze steekproef bestaat uit: vaders ( ongeveer 95 stellen), ouderparen (ongeveer 236 stellen), vergelijkingsgroep (zie benchmark studie), 50% was mexicaans-Amerikaans, maar ook Afrikaans-Amerikaanse ouderparen. Leeftijd van het kind lag tussen de 0 en 11 jaar. Ook ouderparen met partner die niet de biologische ouder is.

design

Benchmark studie: design

Er was sprake van een geradomiseerde onderzoekspzet, twee variaties van preventieve interventie (16 weken groep voor vaders, 16 weken groep voor ouderparen). Low-dose vergelijkingsgroep, professionele hulpverleners (gelijke training).

Deze studie: design

Geen variaties in preventieve interventie, benchmark als vergelijkingsgroep, professionele hulpverleners (gelijke training).

Onderzoeksvragen :

  • Houden de effecten van de eerste studie stand (in de ouderparen)

  • Worden de resultaten gerepliceerd in een steekproef met meer diversiteit

  • Wat is de invloed van distress tijdens de baseline

Methode

Vaderbetrokkenheid, the pie (sheet 59): er werd gevraagd of vaders in een cirkel konden aangeven hoe zij zichzelf zagen, dus in hoeverre zag een man zichzelf als: vader, man, werker, zoon.

Ouderschapsstress gemeten met PSI (vragenlijst), attitudes over ouderschap, partnerrelatie, gedragsproblemen kind. (In het artikel geldt dat bij bepaalde variabele geen verandering als positieve verandering wordt gezien).

Resultaten: ouder-kind relatie

Deze studie vs benchmark:

  • Fathers pie: eerder positief effect niet bevestigd

  • Who does what? positieve verandering, maar kleiner dan in de benchmark.

  • Ideas about parenting: geen significantie verandering, net als in de benchmark

  • Parenting stress: geen sifnificante verandering net als in benchmark.

Resultaten: partnerrelatie

  • Quality of marriage: geen significante verandering, net als in benchmark

  • Violent problem solving: positieve verandering (reductie), en groter dan in benchmark

Resultaten: probleemgedrag kind

  • Agressie: positieve verandering (reductie), en groter dan in benchmark

  • Hyperactiviteit: geen significate verandering, net als in benchmark

  • Sociale isolatie: geen significante verandering, net als in benchmark

  • Internaliserend: geen significate verandering, net als in benchmark

Discussie

Er is sprake van een convience sample, er is niet geobserveerd, resltaten zijn gebaseerd op ouderrapportage. Het is ook niet duidelijk welk aspect van de interventie verantwoordelijk is voor veranderingen.

Hoe zou je de interventie opzetten als het doel is het bevorderen van de sensitiviteit van de vader? In de VIPP: gedrag van vader en kind op video opnemen en later terugkijken met vader, aan de hand daarvan tips geven.

Conclusies

  • Sensitiviteit van vaders is een significante voorspeller van latere gehechtheid

  • Vaders hebben een positieve invloed op de taalontwikkeling van kinderen

  • Afstandelijke vader-kind interacties hangen samen met externaliserend probleemgedrag

  • Het is mogelijk met interventies de betrokkenheid van vaders te verhogen

  • Maar in het algemeen is kwalitatief goed interventie-onderzoek naar vader schaars.

College 5 Psychopathologie en echtscheiding

Psychopathologie en vaders

We beginnen met psychopathologie. Psyche is ook wel de geest en pathos is pijn, dus de leer van de geestenpijn ofterwel de psychische stoornissen.

Waarom verwachten we dat psychopathologie voor vaders een andere invloed heeft dan moeders? Dit komt onder andere door de sociale rol, moeders zorgen vaak meer voor de kinderen. Mannen zijn ook biologisch gezien anders, ze gaan bijvoorbeeld anders om met stress. Vaders zijn meer gericht op exploratie tijdens interactie, moeders zijn meer een veilige haven. De verloop van stoornissen en de hoeveelheid stoornissen verschilt bij mannen en vrouwen. Het is dus interessant om te kijken of vaders en moeders verschillende gevolgen hebben voor kinderen.

Ouders met een depressie hebben vaak veel moeite om sociale relaties aan te gaan en vinden het moeilijk om de relatie met kinderen goed te houden. Als je 5 van de 9 kenmerken van de DSM hebt voor twee weken, heb je een zware depressie. Vrouwen hebben vaker depressies dan mannen, bij vrouwen is dit percentage 24% en bij mannen 13%. Een subklinische depressie scoort 2-4 kenmerken op de DSM. In veel epidimologische onderzoeken komen depressies het meest voor als er kinderen geboren worden (<45 jaar). Er zijn verschillen in leeftijd, etniciteit en SES.

Statistieken van het CBS zijn te zien op dia 6,7,8. Hier gaat het om depressieve klachten, hier zie je dat de depressie in de leeftijdscategorie rondom de leeftijd van het krijgen van kinderen het hoogst is. Ook zie je dat wanneer je hoog opgeleid ben je minder kans hebt op depressieve klachten. En ook de culturele achtergrond, de groepen die in de minderheid zijn laten meer depressieve klachten zien.

Positief en negatief opvoeden

Er is een meta-analyse gedaan naar het effect van positief en negatief opvoeden. Naarmate een vader depressief was, was er meer negatief opvoedgedrag wat zorgt voor depressie bij het kind, lagere schoolprestaties etc.. Het gedrag van vader was vergelijkbaar met onderzoek naar moeders. Ze vonden ook moderatoren: negatief opvoedgedrag werd versterkt wanneer de vader en het kind jonger waren en wanneer ze niet kaukasisch waren.

Er wordt gesuggereerd dat wanneer een vader depressief is, het conflict tussen de ouders ook toenam. Dit zorgt voor meer negatieve kinduitkomsten. Als een kind jonger is, is een kind wellicht gevoeliger voor een depressie van vader/moeder. Verder kan het gen om depressief te worden ook doorgegeven worden, maar het kan ook zo zijn dat kinderen het gedrag nadoen.

Verschillende mechanismen worden onderzocht, het kan zijn dat er een samenspel is dat de genen en opvoeding samen leiden tot een risicofactor voor het kind (moderatie; interactie). We kunnen het ook hebben over een indirect effect, dit is mediatie. Depressie kan leiden tot conflicten met het kind waardoor het kind negatieve conflicten ontwikkeld. Het kan ook via het conflict tussen ouders dat het kind zich onveilig voelt en depressief wordt. Depressie heeft effect op opvoeding van de vader en dit heeft effecten op het kind. Positieve opvoeding gaat ten koste door depressie.

Er zijn enkele moderatoren gevonden in de studie van Wilson et al., (2010), er waren alleen maar interactie effecten bij negatief opvoeden. Leeftijd van het kind en leeftijd van de vader en de culturele achtergrond hebben invloed op de opvoeding die vader geeft tijdens een depressieve periode. Als vader jonger en depressief is is dit een extra sterke relatie vader is nog niet stabiel. Wanneer kind jonger is heeft hij of zij een groter risico, zij hebben meer aandacht nodig dan oudere kinderen, jongere kinderen zijn uitdagender. Aantal kanttekeningen: er wordt vooral onderzoek gedaan naar depressieve symptomen. Het is correlationeel, je kan niks zeggen over de richting van de verbanden. Is de bijdrage van vader uniek? Moeder wordt niet meegenomen in de onderzoeken.

Angststoornis

Er is vrij weinig onderzoek gedaan naar paternal anxiety (angststoornis). Er zijn veel verschillende soorten angststoornissen (sociaal, algemeen). Ongeveer 1,6% van de mannen heeft een angststoornis, komt het meest voor in de leeftijd waarin ouders opvoeden (25-44 jaar). Kinderen van deze vaders hebben een 2x zo hoog risico op een angststoornis. Het is belangrijker als vader het heeft dan moeder, omdat de vader een belangrijkere rol heeft in het socialisatieproces (zegt de studie). Er is een studie gedaan met 121 kinderen met een angststoornis, 38 zonder. Er is gekeken naar hoe de ouders met deze kinderen omgingen. Vaders met een angststoornis vertoonden meer controle. Maar het was niet significant. Ook was het een selectief sample.

Post traumatische stress stoornis (PTSS)

Hierbij is weer het meeste onderzoek gedaan naar moeders. De mate van impact op een kind heeft eigenlijk te maken met waar het kind staat in de ontwikkeling, de perceptie (wordt door de ouder gedaan, als de ouder dingen verbergt dan heeft een kind er minder last van) en mate van blootstelling aan het kind. Ook heeft het te maken met de gehechtheid, als gehechtheid onveilig wordt kan dat het effect vergroten (negatief).

Er is onderzoek gedaan naar kinderen die een aardbeving hebben meegemaakt. Er werd gekeken naar wat voor effect de vader had (hoe hij ermee omging) en dit vergeleken ze met de moeders. De mate van PTSS van kinderen werd het meest voorspeld door PTSS van vader. Dit geldt ook voor de mate van depressieve gevoelens. Algemene angst werd niet door ouderlijke variabelen voorspeld. Vader zijn veel meer externaliserend, ze kunnen het minder goed verbergen dan moeders (mogelijke verklaring). Vaders gingen zich veel meer terugtrekken en waren heel makkelijk geïrriteerd. Moeder hadden ’s nachts meer last van schreeuwend wakker worden, ze gingen veel meer hun herinneringen uit de weg.

Metodologische tekortkomingen: alleen maar zelf-rapportage. PTSS kan alleen klinisch worden vastgesteld. Verder was het een kleine steekproef met lage ses en waren er niet heel veel post traumatische klachten.

Middelenmisbruik

Hierover is meer onderzoek gedaan bij vaders, omdat het meer voorkomt bij vaders. De prevalentie varieert wereldwijd. Alcoholisme komt in Nederland 2x zoveel voor bij mannen. Het zorgt voor een toegenomen risico op psychopathologie bij kinderen. Middelenmisbruik heeft grotere effecten maar wordt meer verborgen. Alcoholmisbruik zorgt voor meer externaliserend gedrag bij kinderen, lager zelfvertrouwen, meer gedragsproblemen, en school gaat minder goed. Middelenmisbruik heeft een groter effect op jongens. Het meeste onderzoek is hierbij gedaan bij oudere kinderen. Als er middelenmisbruik bij de moeder was, vertoonden de kinderen meer internaliserend probleemgedrag, als er bij de vader middelenmisbruik was, vertoonden de kinderen meer externaliserend probleemgedrag.

Als vaders drugs gebruiken komen er extra risicofactoren voor probleemgedrag bij, het risico op probleemgedrag neemt dan toe. Dit komt omdat minder mensen iemand met een drugsprobleem willen steunen en minder interventies doen dan bij alcohol. De kans op psychiatrische stoornissen is groter. Mediatoren zijn ouderlijke conflicten, agressie en slecht opvoeden.

Psychopathologie

Als vaders psychopathologie hebben, hebben kinderen daar ook meer risico op. Dit kan komen door genen, het kan komen door de omgeving maar ook door een interactie tussen genen en omgeving. Het kan zo zijn dat vaders hun genen doorgeven, maar dit is zeldzaam. Op dia 37 zijn de genetische mechanismen te zien, op dia 38 de omgevingsmechanismen en op dia 29 de interactie tussen genen en omgeving. Samenspel genen omgeving: hoe meer de vader aanwezig is, hoe minder probleemgedrag er is. Maar als de vader antisociaal is, dan is de aanwezigheid van vader een risico voor antisociaal gedrag van kinderen.

Ramchandani et al., (2005): het negatieve effect van alcoholisme en depressie van vader versterkt als kind ouder is. Jongens zijn kwetsbaarder voor vaderlijke depressie, waarschijnlijk omdat het meer een rolmodel is en vader meer tijd met het een jongen doorbrengt.

Kinderen met een moeilijk temperament zijn kwetsbaarder voor de psychopathologie van vader. Een kind kan ook invloed hebben op opvoedgedrag. Ook speelt differential susceptibility een rol, als een kind hoog sensitief is, is het meer kwetsbaar voor een slechte opvoeding maar bloeit het ook meer op bij een goede opvoeding. Zij lopen een hoger risico op psychopatholgie als een van de ouders psychopatholie heeft (orchidee). Een laag sensitief is minder vatbaar voor de omgeving . Een ‘paardenbloem’ is helemaal niet beïnvloedbaar door ouders.

Hoe meer de vader met psychopathologie aanwezig is hoe meer het kind ook antisociaal gedrag vertoont. Hoe minder de vader aanwezig is hoe minder risico het kind loopt. Wanneer beide ouders psychopathologie hebben neemt het externaliserend en internaliserend probleemgedrag van kinderen toe.

Een samenvatting van de belangijkste punten:

  • Weinig studies met vaders naar psychopatholie

  • Zwakke methodologie

  • Invloed van de moeder moet gecontroleerd worden

Tot nu toe kunnen we voorzichtig de conclusies trekken dat:

  • Overall hoger risico op problemen bij kinderen

  • Risico’s lijken groter voor oudere kinderen en jongens

  • Moeders psychopathologie leidt tot internaliserend probleemgedrag en vaders psychopathologie leidt tot externaliserend probleemgedrag.

  • Onderliggend mechanisme is mogelijk anders

Scheiding

Een scheiding is een stressvolle gebeurtenis voor ouders en kinderen, er zit een grote variabiliteit tussen de mate van stress. Voor ouders is het vooral afhankelijk van wie het initiatief kwam voor de impact die de scheiding zal hebben, maar ook de kwaliteit van huwelijk voor de scheiding. In NL zijn 37% van de getrouwde stellen gescheiden, in 2014 maakte 35.727 kinderen een scheiding mee. In totaal zijn er 890.000 één-oudergezinnen.

75% van de kinderen blijft bij de moeder en 25% heeft nooit contact met de vader. 40% krijgt een stiefouder. Kinderen zijn negatiever over het contact met de ouders na scheiding.. Er is een wereldwijde toename in echtscheidingen, in Nederland is het 37%.

Er zijn veel scheidingen geweest in de Tweede Wereldoorlog: veel mannen kwamen niet terug en vrouwen dachten dat hun mannen waren overleden, dus gingen ze scheiden.

De toename in de jaren ’60 komt door een aantal zaken: de samenleving wordt steeds moderner en het wordt steeds gewoner om te scheiden, vrouwen zijn steeds meer onafhankelijk, er is minder religie, er is een stijging in individualisme en een daling in communisme.

Er zijn ook specifieke oorzaken voor Nederland, zoals de algemene bijstandswet: als je als vrouw alleen kwam te staan, kon je wel voor jezelf zorgen. Wet herziening echtscheidingsrecht zorgde ervoor dat het makkelijker werd om te scheiden.

Er zijn een aantal economische en demografische risicofactoren aangetoond: hoe armer je bent hoe eerder je zal scheiden, geen kinderen hebben, verschillende of geen religie hebben, wonen in de stad, jong trouwen etc. Als de sociale en economische kosten hoog zijn, scheiden hoog opgeleiden mensen eerder dan laag opgeleide mensen.Tegenwoordig zijn de sociale en economische kosten laag, er wordt vaker gescheiden, nog vaker door laag opgeleide dan door hoog opgeleide.

Ook zijn er relationele risicofactoren: conflicten, negatieve gevoelens, ontrouw, huiselijk geweld etc. Redenen waarom mensen scheiden: karakters botsen, een ander in het spel, huiselijk geweld. Gevolgen voor kinderen. Er zijn twee wegen: je hebt het prima naar je zin maar voelt weinig betrokkenheid bij de relatie, of er is veel conflict en het echtpaar is ongelukkig.

Mannen die gescheiden zijn hebben over het algemeen minder goed psychologisch welzijn dan mannen die niet gescheiden zijn. Ook de fysieke gezondheid is vaak minder, het inkomen is minder, ze roken 2x zo vaak, zijn het 1.9x zo vaak hevige drinkers, zijn ze 2x zo vaak depressief en hebben ze 3 x zo vaak emotionele problemen. Dit alles komt vooral doordat doorbreken van het huwelijk stress geeft en die stress chronisch wordt doordat bijvoorbeeld het contact met de kinderen slechter is geworden. Ook mist de man opeens de voordelen van het huwelijk, de emotionele steun is weg, economische zekerheid is minder, er is opeens niemand meer die een gezond leven aanmoedigt. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat er sprake is van selectie. Deze problemen konden ook al vooraf aanwezig zijn geweest waardoor de scheiding juist ontstaan is. Beschermende factoren voor de gevolgen van een scheiding zijn: geen economische problemen hebben, werk hebben, emotionele steun hebben, een nieuwe partner hebben (meer inkomen en emotionele steun), de initiator zijn van de scheiding en wanneer er in het huwelijk veel problemen waren waardoor de scheiding juist goed is. Feministen zeggen dat een scheiding in het voordeel van de vrouw is omdat vrouwen als single juist langer leven en mannen korter. Mannen en vrouwen reageren dan ook heel anders op een scheiding, vrouwen reageren meer internaliserend (depressie) en mannen meer met externaliserende problemen (als alcoholmisbruik). Met financiële zekerheid zijn er meer overeenkomsten tussen mannen en vrouwen dan verschillen. Mannen hebben sneller een nieuwe partner, waardoor ze zich beter aanpassen.

De effecten van echtscheiding op kinderen zijn onder andere: gemiddeld meer kans op problemen, 20-35% ten opzichte van 12-15%. Op korte termijn scoren kinderen emotioneel, sociaal en academisch lager. Op lange termijn leidt een scheiding tot een lagere opleiding, problemen met intieme relaties, meer relatieproblemen en een verhoogd (x2) risico om te scheiden.

Een scheiding zorgt ervoor dat: Contact met afneemt, opvoeding verminderd, meer stress, relatie met veel conflicten leiden allemaal tot minder goede kind uitkomsten (dit zijn allemaal mediatoren).

Moderatoren: het kan zijn dat het voor jongens en meisjes anders is, het antisociaal gen kan ook meespelen. Maar stel je voor dat het een hele slechte situatie was waar jij tussenin zat kan de scheiding ook een beschermende factor zijn.

Tussentijdste samenvatting:

  • Een scheiding is stressvol voor zowel ouder als kind

  • 80% woont bij moeder, 25% spreekt vader niet (1/3 slecht contact)

  • Kind heeft een hoger risico op problemen (dubbel zo hoog)

  • Gescheiden vader leidt tot meer fysieke en emotionele problemen

  • Vaders hebben meer externaliserende problematiek en moeders hebben meer internationaliserend probleemgedrag

  • Vrouwen nemen vaker het initiatief en mannen vinden sneller een nieuwe partner

Nonresident vaders

Kwantiteit van contact: Uit onderzoek naar het contact van niet thuiswonende vaders is gebleken dat de vaders die meer contact hebben ook een grotere financiële bijdrage leveren. Welke kant dit effect op werkt is niet bekend. Het zou een wederkerige beïnvloeding kunnen zijn, doordat een vader contact heeft wil hij betalen of hij wil juist contact omdat hij betaalt. Het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat de vader het gevoel heeft dat hij recht heeft op contact met zijn kind omdat hij ervoor betaald, of dat de vader door de betalingen beter zicht heeft op de benodigdheden van zijn kind, of dat de vader goed zicht op wil houden dat zijn geld wel goed besteed wordt. Er zou ook een derde variabele kunnen meewegen, bijvoorbeeld de variabele betrokkenheid. Door de jaren heen (1976-2002) is het percentage vaders dat wekelijks contact met zijn kind heeft toegenomen met 50%, het aantal vaders dat helemaal geen contact heeft is gedaald.

Contact is over het algemeen meer wanneer vader getrouwd is geweest met moeder, wanneer vader gelovig is, op hogere leeftijd, hogere educatie en inkomen, wanneer het om een zoon en/of een ouder kind gaat, met een goede relatie met moeder en minder wanneer vader hertrouwd. Contact is ook minder wanneer vader en moeder ver van elkaar gaan wonen. Uit onderzoek is gebleken dat 12 jaar na de scheiding 38% hoog betrokken bleef, 32% laag betrokken bleef, 23% hoog betrokken was en later minder betrokken werd, 7% laag betrokken was en dit is toegenomen (30% is het contact dus niet stabiel).

Kwaliteit van contact

Naar kwaliteit van contact is minder onderzoek gedaan, maar uit een meta-analyse bleek dat eigenlijk alleen de kwaliteit van het contact van invloed is op de ontwikkeling van kinderen omdat dit van invloed is op internaliserende, externaliserende en academische problemen bij kinderen. Wat veel voorkomt bij weekendvaders is dat ze zich als recreationele vader opstellen. Er worden alleen nog maar leuke dingen gedaan waardoor de discipline wegvalt. De vraag is echter of dit nog wel bijdraagt aan de opvoeding, heeft de vader nog wel een ondersteunende rol? Longitudinaal onderzoek (Hawkins, Amato, & King, 2007) toonde aan dat kinderen die meer contact hebben met vader beter aangepast zijn dan kinderen die minder contact hadden. Dit verband werkt slechts een richting op (zie dia 61). Bij getrouwde vaders is dit verband wederkerig; meer frequent en positief betrokken is beter dan weinig niet positief betrokken.

Voogdij en ouder-tijd

In Nederland duurt ouderlijk gezag na de scheiding in principe voort. Na het verzoekschrift tot echtscheiding moet er onderhandeld worden over de huisvesting, alimentatie en verdeling inboedel alvorens het ouderschapsplan geschreven wordt. Dit plan is sinds 2009 verplicht. Het houdt een precieze beschrijving in van hoe de zorg en opvoedingstaken verdeeld worden, hoe informatie verschaft wordt aan elkaar en hoe de kosten van ze verzorging en opvoeding verdeeld worden, hoe er wordt omgegaan met het kind en hoe ouders overleggen over zaken die het kind aangaan.

Voordelen van gedeeld ouderschap is dat er minder economische stress is, het effect van één van beide ouders wordt verkleind en er is meer mogelijkheid voor autoritatief opvoeden door beide ouders. Voordelen van ouderschap alleen is dat er dan niet continue een strijd is over de opvoeding en stabiliteit.

Uit meta-analyse (Bauserman, 2002) bleek dat kinderen die in een gedeelde voogdij zitten beter af zijn dan de kinderen die slechts bij een ouder opgroeien. De kinderen in de gedeelde voogdij verschilden zelfs niet significant van de kinderen waarbij de ouders bij elkaar bleven. Ze hebben niet gecontroleerd op of er al veel conflicten in het gezin plaatsvonden.

Moeders die graag het gezag hebben krijgen het advies om veel conflict te veroorzaken zodat het kind bij de moeder wordt geplaatst. Onderzoek van Lamb en Kelly (in press) toonde aan dat het beter is voor kinderen om beide ouders te blijven zien, zelfs al is er veel ruzie. Conflict mag niet gebruikt worden om toegang te ontzeggen tot 1 van de ouders. Uitzondering hierop bestaat bij ernstig geweld waarbij het kind gevaar kan lopen.

Oplossingen

Door te zorgen dat er minder vaak transities zijn, kunnen de ruzies worden verminderd omdat er minder contact is. Als je het contact met de vader wegneemt heb je het contact ook niet meer als buffer. Alternatieven zijn mediation en bepalen wie de ‘beste ouder’ is. Mediation kan een goed voorstel zijn. Het aanbod en de duur is heel divers. Er is geen evidence based programma in Nederland. Je kunt ook online mediation doen. In de USA noemen ze mediation ook wel alternative dispute resolution. Hier kijken ze ook naar opvoedgedrag. Vanaf dia 92 zijn verschillende interventies te zien.

College 6 Vaderschap en genderrollen

Het eerste deel zal gaan over de theoretische achtergrond: gender rollen in het (veranderde) gezin. In het tweede deel wordt het onderzoeksproject ‘’ Boys will be boys’’ besproken. Dit gaat over de genderspecifieke opvoeding door vaders en moeders ten aanzien van jongens en meisjes.

Gender vs geslacht

In de definitie geslacht is er een duidelijk onderscheid te maken, je bent een jongen of je bent een meisje. Gender gaat over een complex van ideeën, tradities, gedragscodes, rollen en voorke uren etc. Geslacht is statisch en gender is over het algemeen heel flexibel.

Er zijn 4 dimensies van gender (Connel, 2002):

  • Machtsverhoudingen: verwijzen naar verschillen in gezag, inkomen, zeggenschap tussen mannen en vrouwen.

  • Taak-/productieverdelingen: verwacht wordt dat mannen buitenshuis werken en vrouwen binnenshuis onbetaald werk verrichten.

  • Emotionele verhoudingen: vrouwen meer op relatie gericht, onderdaniger, mannen zijn assertiever en meer op prestaties gericht.

  • Gender symbolen: masculiniteit vs feminiteit in taal, media etc.

Connels approach focusses on gender as structure (macro-level) and ageny (micro-level)! Structuur gaat over datgene wat van buitenaf wordt opgelegd. Agency betekent dat je zelf invloed hebt op rolgedrag, dit kan je verminderen of versterken (doing gender is gedrag waarmee je genderrollen bevestigd).

De vaderrol

Tot 1960/1970 hadden vaders een duidelijke rol in het gezin. Vader was namelijk het hoofd van het gezin, droeg de financiële zorg voor het gezin en vader was een laatste redmiddel bij het disciplineren van de kinderen (getrouwde, welvarende, blanke mannen). Nu is er meer (oog voor) diversiteit in de rol van de vader, dit komt ondere andere door veranderde demografische kenmerken, er zijn meer echtscheidingen en er is vaker sprake van stiefgezinnen. Ook komt de veranderde rol door sociale en culturele veranderingen, er is meer betrokkenheid van de vader, daarnaast wordt de rolverdeling van vaders en moeders steeds meer gelijk. Als laatst wordt de rol van vader veranderd door economische veranderingen, er is een toename van werkloosheid, vooral bij mannen die laag opgeleid zijn. Het verschil tussen hoog opgeleide gezinnen en laag opgeleide gezinnen wordt steeds groter.

Theoretische invalshoeken:

  • Role theory: vaderschap verbonden aan specfieke gedragscode/rol van buitenaf

  • Development theories: Vader worden bevordert de eigen ontwikkeling, het proces naar volwassen worden

  • Identity theories: de rol als vader kan een belangrijk onderdeel zijn van de eigen identiteit

  • Life course theory: de vaderrol ontwikkelt zicht in constante interactie met gezinsleden (Linked lives), binnen een groter netwerk van sociale relaties (Kin), over tijd en over generaties heen en onder specifieke omstandigheden in een bepaalde context

Het worden van vader heeft gevolgen voor het welbevinden. Het heeft effect op: lichamelijke gezondheid, mannen passen hun gedrag aan ten gunste van hun gezondheid. Ook heeft het worden van vader invloed op het psychisch welbevinden, kort na de geboorte ervaren ouders meer stress en depressie, dus de psychische gezondheid gaat even achteruit. Sociale contacten worden ook vergroot, vaders zijn vaak meer betrokken bij sociale instituties als de kerk. Wanneer gekeken wordt naar het arbeidsleven is te zien dat inkomen en uren van een vader stijgt (vooral hoog opgeleide, blanke vaders).

Nieuwe gezinssamenstellingen

Gezinssamenstellingen veranderen steeds meer, vroeger bijna alleen maar kinderen binnen het huwelijk van man en vrouw. Tegenwoordig zijn er steeds meer mannen en vrouwen die samenwonen maar niet getrouwd zijn. Ook zijn er steeds meer eenoudergezinnen, waarbij de andere ouder een rol op afstand heeft en waar na verloop van tijd een nieuwe partner bijkomt. Dan heb je ook de blended gezinnen, dit zijn gezinnen waar ouders stiefkinderen en eigen kinderen hebben. Ook zijn er gezinnen met twee vaders of twee moeders.

20% van de gezinnen bestaat uit eenoudergezinnen. Meeste kinderen worden geboren in het huwelijk maar er zijn ook nog veel ouders die ongehuwd kinderen krijgen (groeit steeds meer naar elkaar toe).

Waarom verwachten we verschillen tussen getrouwde en samenwonende/ stiefgezinnen?

  • Sociological perspective: huwelijk voorziet (biologische) vaders van wettelijke en sociale rechten en plichten. Ouders zouden een huwelijk meer serieus nemen dan alleen samenwonen.

  • Evolutionary perspective: grotere investering in biologisch eigen kinderen om het doorgeven van genenpakket te verzekeren. Dit kan het verschil laten zien tussen stief vaders en getrouwde vaders. Als je getrouwd bent ben je meer zeker dat het kind van jouw is waardoor vader meer betrokkenheid kan voelen.

  • Family systems/ life course perspectives: kijken naar de interactie tussen biologische motivaties en sociale motivaties.

Panel study of income dynamics (PSID)

Langdurige vragenlijst van een representatieve sample in de VS. Er is gekeken naar de betrokkenheid van vaders door vragenlijsten die moeder invult. Ook is er een 24-uurs dagboek bijgehouden. Daarnaast zijn er nog een aantal vragen voor (stief)vaders toegevoegd.

Er zijn geen verschillen gevonden tussen getrouwde biologisch eigen vaders en niet getrouwde biologische vaders.Stiefvaders doen het over het algemeen minder goed dan biologische vaders, tonen minder warmte, doen minder activiteiten en zijn minder beschikbaar. Ze doen wel evenveel activiteiten als biologische vaders. Biologishe getrouwde vaders doet het iets beter dan mannen die alleen partner zijn.

Is de biologie belangrijker dan het wel of niet getrouwd zijn? Resultaten zijn gebaseerd op verschillen tussen gezinnen. Andere factoren moeten ook meegenomen worden, je kan niet concluderen dat het aan de biologie alleen ligt.

Hoe ziet het met de betrokkenheid van vader binnen hybride/blended gezinnen? Ongetrouwde vaders doen het slechter in blended gezinnen, stiefvaders hebben meer tijd voor hun stiefkind. De conclusie luidt: het huwelijk bevordert de betrokkenheid van vader, meer dan de biologische kenmerken.

National Survey of Family Growth (NSFG)

Een studie verricht tussen 2006-2008, 1583 vaders tussen de 15-44 jaar oud deden mee aan dit onderzoek. Er werd onderzocht met behulp van een interview. De getrouwde vaders zijn vergeleken met samenwonende vaders (biologische-, stief- of biologische- en stiefkinderen).

Samenwonende vaders hebben meer stiefkinderen en vaker een combinatie van stiefkinderen en biologische kinderen. getrouwde vaders hebben vooral biologische kinderen. Samenwonende vaders hebben minder vaak werk en een lager inkomen. Samenwonende vaders zijn over het algemeen jonger, hebben een kortere relatie.

Getrouwde vaders lezen hun 1-5 jarige biologische kind vaker voor dan samenwonende vaders. De getrouwde vaders praatten meer met het (stief)kind over de dag van het kind dan samenwonde vaders. Samenwonende vaders met stiefkinderen stopte het kind vaker in bad dan getrouwde vaders met alleen stiefkinderen

Concluderend: samenwonende vaders scoren iets slechter dan getrouwde vaders. Maar er zijn elf aspecten van opvoedgedrag vergeleken met 8 groepen, dit zijn 88 vergelijkingen. Wanneer zeven groepen een significant verschil hebben  grotere kans op type 1 error. Samenwonende vaders verschillen weinig van getrouwde vaders, geldt zowel voor vader met biologisch eigen kinderen, stiefkinderen en beide ‘soorten’ kinderen.

Maternal gatekeeping

Maternal gatekeeping is het actief belemmeren van de betrokkenheid van vader door de moeder. Moeders denken vaak: ‘ik heb de grootste verantwoordelijkheid thuis en als ouder’. Hierdoor wordt vader als minder geschikt gezien. Gatekeepers hebben over het algemeen een hoge standaard van opvoeding en huishouden, hebben graag controle over het gezinsleven, maken opvoeding en verzorging onderdeel van eigen identiteit en hebben zij meer tradionele ideeën over de rolverdeling.

Redenen voor gatekeeping (externe factoren): vader woont niet meer in het gezin, vader draagt financieel weinigi bij, de vader is een minder competente ouder en ten slotte wordt de vaderrol minder belangrijk gevonden dan de moeder.

Fagan & Barnett hebben onderzoek verricht naar alle factoren die invloed hebben op vaderbetrokkenheid. Ze vonden dat wanneer vader niet thuis woonde moeders meer gate keeping lieten zien. daarnaast was competentie van vader een voorspelling voor gatekeeping gedrag (maar ze hebben aan moeder gevraagd hoe competent vader is..). het verband tussen competentie vader en vaderlijke betrokkenheid werd gemedieerd door de mate van gate keeping door de moeder.

Longitudinaal onderzoek, vaders, moeders, jongens, meisjes (Boys will be boys)

Er is gekeken naar genderspecifieke opvoeding: stereotypen, gender talk, sensitiviteit en nonintrusiviteit, disciplineren, emotiesocialisatie. Het doel van het onderzoek was de rol van gender en de sociaal-emotioenle ontwikkleing van kinderen in kaart brengen. Genderspecifieke opvoeding, genderspecifieke gevoeligheid en de verschillen in sociaal emotioneel gedrag tussen jongens en meisjes.

Gender specifieke opvoeding: ouders spelen met jongens op een meer fysieke manier, met meisjes gaan ze meer om op een verbale manier. Met name de vaders hebben meer fysiek spel met hun zonen

Gender specifieke gevoeligheid voor opvoeding: jongens zijn gevoeliger voor factoren uit omgeving dan meisjes. Jongens kunnen meer profiteren van hele rijke omgeving maar zij kunnen ook meer last hebben van een ngatieve omgeving.

Verschillen in sociaal-emotioneel gedrag van jongens-meisjes, jongens vertonen meer externaliserend gedrag, meisjes meer empathisch en prosociaal. Het verschil in prosociaal gedrag is een van de meest robuuste verschillen samen met het verschil in ruimtelijk inzicht (hier zijn jongens beter in). Maar Fysiologisch gezien kunnen jongens en meisjes evenveel schrikken van eenzelfde videofragment.

Bij verschillen tussen gezinnen kunnen achtergrondfactoren ook een rol spelen. Bij verschillen binnen gezinnen wordt er gekeken of vaders en moeders anders omgaan met dochters en zonen in hetzelfde gezin? Zijn jongens gevoeliger dan de meisjes?

Er deden 390 gezinnen mee (vader, moeder, 2 kinderen), deze gezinnen bestonden uit 4 gezinstypes: twee jongens, twee meisjes (geen gender verschil) en gezinnen met een oudere zoon en dochter en oude dochter en zoon.

Genderstereotiepen van de ouders en kinderen in het gezin

De start van de ontwikkeling van genderstereotiepen is rond de 2-3 jaar. Ouders spelen een belangrijke rol bij ontwikkeling van gender-stereotiepen, de link tussen stereotiepen kind en ouders komen herhaaldelijk naar voren. Het meten van stereotiepen kan op basis van rapportage van ouder of het kind (risico= sociale wenselijkheid). Nieuw instrument om implicieite stereotiepen te meten: Action inference paradigm

Vraagstelling:

  • Is er een associatie tussen de genderstereotiepen van ouder en kind?

Het algemen doel was onderzoeken van genderstereotiepen van ouder en kind binnen de gezinscontext. Dit is onderzocht met behulp van de

  • CRSRAS, vragenlijst die gevoelig kan zijn voor sociale wenselijkheid

  • IAT (Implicit Association task): 2 categorie indelingen + een opdracht: man-vrouw, verdelen van mannen- en vrouwennamen en carrière- gezin: verdelen van termen die met carrière of gezin te maken hebben, en de

  • AIP- kinderen krijgen plaatjes te zien van speelgoed, in het cogruente blok moeten zij meisjes speelgoed aan meisjes koppelen en andersom. In het incongruente blok moeten ze meisjes speelgoed koppelen aan jongens.

Conclusies genderstereotiepen

Moeders hebben meer impliciete stereotiepen dan vaders. Vaders hebben meer expliciete stereotiepen dan moeders. Er is een positieve relatie tussen de genderstereotiepen van moeders en hun dochters (alleen gevonden wanneer hetzelfde instrument werd gebruikt om stereotiepen van ouder en kind te meten). Er is geen verband tussen stereotiepen van vaders en hun kinderen.

Gender talk

Moeders en vaders gender talk tijdens het voorlezen. Vaders en moeders bespreken het boek met beide kinderen samen maar hoe doen zij dit precies? In het boek wat de ouders kregen zaten congruente en incongruente platen. Er kwamen jongens, meisjes en neutrale kinderen voor in het boek.

Het label ‘jongen’ werd vaker gegeven aan neutrale kinderen bij jongens activiteiten, dit was niet zo bij neutrale kinderen die meisjes dingen doen. Moeders beoordeelde congruent gedrag positiever dan incongruent gedrag. Er is geen verschil in evaluatie van stout gedrag van jongens en meisjes. Er is wel een interactie met gezinstype gevonden: vaders met twee jongens zijn minder negatief over de plaat met negatief gedrag van jongens dan over de plaat met negatief gedrag van meisjes.

Vaders en moeders maken meer stereotiepe dan contrastereotiepe opmerkingen over genderstereotiepen. Vaders maken meer stereotiepe opmerkingen bij incongruente platen dan moeders. Moeders maken meer stereotiepe opmerkingen bij congruente platen dan bij incongruente platen. Vaders maken wel meer expliciete stereotype opmerkingen. Alleen voor moeders is er een associatie met genderstereotypen.

Sensitiviteit

Hierbij gaat het hoe ouders ingaan op initiatieven van het kind, volgend en positief affect. Dit is gemeten door: vrij spel. Vaders en moeder met elk kind apart en Emotional Availability Scales. Moeders laten meer sensitiviteit zien dan vaders. Moeders laten daarnaast meer nonintrusiviteit zien dan vaders. Het geslacht van het kind heeft bijna geen invloed op de nonintrusiviteit. Alleen voor vaders met als oudste kind een meisje.

Disciplineren

Gekeken naar moeders’ en vaders’discipline strategieën. De mate van disciplineren is gemeten door middel van de afblijftaak: vaders en moeders met beide kinderen en er is gekeken naar de reacties van ouders op ongehoorzaam gedrag. Hieruit blijkt dat moeders meer verbaal en fysiek ingrijpen dan vaders, ook doen moeders meer aan afleiden. Vaders waren meer laks en lieten het vaker gebeuren dat het kind speelgoed pakte. Het geslacht van het kind maakt niet heel veel uit voor het disciplineren. Er is alleen sprake van een interactie effect tussen geslacht moeder en geslacht kind, moeders disciplineerde zoons meer dan vaders dat doen.

Emotiesocialisatie

De manier waarop ouders praten met hun kinderen over emoties. Gender stereotypen hebben vaak betrekking op emoties. Vaak wordt verwacht dat zachte emoties (bang, verdrietig, blij zijn) meer voor meisjes zijn. De meer externaliserende emoties (boos, uitlachen) past meer bij jongens.

Emoties kan je socialiseren door:

  • Uiting van emoties door ouder in bijzijn van het kind

  • Reactie van ouder op emoties kind

  • Praten over emoties met het kind, gemeten met het emotion picture book, hierin worden 4 basisemoties laten zien : boos, bang, verdrietig, blij. Vaders en moeders bespreken het platenboek met elk kind apart.

Emotietalk is gecodeerd door de uitgebreidheid over het praten over emoties. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de emoties, emotiegedrag en de oorzaak. Ook is gekeken naar benoemen van geslacht van de neutrale kinderen. Moeders praten uitgebreider over emoties dan vaders. Als we keken naar geslacht van het kind vonden we geen verschillen. Boosheid werd geassocieerd met ‘jongen’, verdriet en blijdschap werd geassocieerd met ‘meisje’.

College 7 Vaders in verschillende culturen

Het tentamen zal bestaan uit 7 open vragen, met daarin weer sub-vragen. Volgens Harriët Vermeer moeten we ‘to the point antwoorden’, dus alleen opschrijven wat er gevraagd wordt en niet de hele collegestof herhalen.

Aka Pygmee

De vaders van deze Afrikaanse stam uit Congo staan bekend als ’s werelds beste vaders. In de literatuur komen deze vaders veel aan bod. De stam is bezocht door de antropoloog Barry Hewlett, die heeft jaren bij ze doorgebracht door middel van participerende observatie. Hij is een van de weinige cultureel-antropologen die specifiek heeft gekeken naar het opvoedgedrag van vaders.

Het is zo dat Zweedse vaders ook heel betrokken zijn (in Europa staan ze bovenaan; dit heeft natuurlijk te maken met het vadervriendelijk-beleid dat gevoerd wordt in Zweden), maar Aka-vaders doen meer aan verzorging en voeding dan alle anders vaders in andere culturen in de wereld.

Aka vaders

Wat maakt nou dat deze vaders zo betrokken zijn? En hoe kenmerkt deze betrokkenheid zich? Er is veel nabijheid tussen vader en kind. Tevens zijn deze vaders ten alle tijden beschikbaar voor hun kind. Op de sheet staan de volgende dingen: deze vaders zijn 50% van de tijd binnen armafstand van hun kinderen, ze zijn 88% van de tijd aanwezig/in het zicht van hun baby en ze houden hun baby 5x zo vaak vast in vergelijking met vaders in andere culturen.

Nog meer feiten over de Aka-vaders: ze nemen hun kind mee als ze palmwijn gaan drinken of tijdens andere sociale activiteiten, ze houden hun kind dicht tegen zich aan (soms zelfs enkele uren achter elkaar) en vaak zijn het de vaders die er ’s nachts uitgaan om hun kind te troosten of te voeden.

Wat volgens Hewlett fascinerend aan deze cultuur is, is dat de rollen omgedraaid zijn: mannen en vrouwen zijn compleet inwisselbaar. De vrouwen jagen en de mannen zorgen dan voor de kinderen. Volgens hem kunnen we van deze benadering veel leren, Aka-vaders spelen namelijk een cruciale rol in de ontwikkeling van hun kinderen.

Bronnen van betrokkenheid van vaders

Wat maakt nou dat de ene vader meer betrokken is dan de andere vader? Ten eerste speelt motivatie een rol, ten tweede vaardigheden en zelfvertrouwen, ten derde sociale steun en als laatste maatschappelijke faciliteiten.

Opdracht: noem van elk onderdeel een voorbeeld dat cultureel bepaald is

Motivatie: wat maakt dat de ene vader meer gemotiveerd is dan de andere vader? Biologische verwantschap kan een reden zijn, dus of de vader met zekerheid kan zeggen dat het zijn kind is. Een andere reden is bijvoorbeeld een samenleving als die van de Aka, waar ze zelfvoorzienend zijn waardoor het indirect een oude-dag-voorziening is aangezien je investeert in je kinderen en ze jou later dan verzorgen en het jagen overnemen. Als laatste argument is dat als je om je heen ziet, als klein jongetje al, dat mannen voor kinderen zorgen en dat dat als heel gewoon wordt beschouwd je het later waarschijnlijk ook doet als vader.

Vaardigheden en zelfvertrouwen: als je veel vaders om je heen ziet en kijkt hoe zij hun kinderen opvoeden dan kan dit positief zijn voor je zelfvertrouwen en vaardigheden. Om je heen zie je namelijk hoe je moet reageren op kinderen en hoe je dingen kan uitleggen aan kinderen.

Sociale steun: denk hier bijvoorbeeld aan de nabijheid van familieleden. Familieleden kunnen een taak van je overnemen, je advies geven.

Maatschappelijke faciliteiten: dit gaat over maatschappelijke instituties, zoiets bestaat er bij de Aka helemaal niet. Denk hier dan aan vaderschapsverlof; bij de Aka stellen ze samen de regels op en daar houden ze zich vervolgens aan.

Vaders in traditionele culturen

De meeste studies naar vaders zijn gedaan in culturen met complexe niveaus van hiërarchie. Die hiërarchie ontbreekt in traditionele culturen, de rol van de vader is dan anders. In de meeste samenlevingen wordt de opvoedersrol van vaders deels bepaald door de overheid; als de overheid wegvalt dan is het interessant om te zien wat er gebeurt met de rol van de vaders (als er dus geen regels van bovenaf worden opgelegd). De startsituatie voor mannen en vrouwen is dan gelijk afgezien van dat vrouwen zwanger kunnen worden en mannen niet. Verder is het zo dat in traditionele culturen mannen meer kennis hebben over ouderschap dan mannen in de Westerse (kapitalistische) wereld.

Cross-culturele studies

Er zijn verschillende voorbeelden van cross-culturele studies. Een voorbeeld is een studie waarin vooral gekeken wordt naar de rol van de vaders bij bijvoorbeeld de geboorte van hun kind(eren). In een andere studie wordt bijvoorbeeld gekeken naar de aanwezigheid van vaders in de nacht en nog een andere studie kijkt bijvoorbeeld naar factoren die geassocieerd worden met hogere betrokkenheid van vaders.

Standard Cross-Cultural Sample (SCCS)

Dit is een sample die veel door antropologen wordt gebruikt. Het is een groot bestand met allerlei informatie uit 186 verschillende culturen. Aan de hand van deze sample hebben ze gekeken naar de rol van vaders bij de geboorte. Hiertoe hebben ze 120 culturen bekeken. Het resultaat was als volgt: in slechts 27% van culturen waren vaders aanwezig tijdens de geboorte. In 60% van de culturen mogen vaders zelfs niet aanwezig zijn tijdens de geboorte.

Nachtelijke aanwezigheid van vaders

Onderzocht in 80 traditionele culturen. In de onderzochte culturen sliepen alle kinderen met de moeder. In ongeveer een derde van de gevallen (31%) sliep vader in hetzelfde bed, in ongeveer een derde van de gevallen (29%) sliep vader in dezelfde ruimte en in ongeveer een derde van de gevallen (31%) sliep vader in een andere ruimte.

Hogere betrokkenheid van vaders

Wat maakt nou dat vaders in jager-verzamelaarsculturen meer betrokken zijn? Allereerst de coöperatie van mannen en vrouwen, ofwel de inwisselbaarheid van de rollen. Ten tweede de afwezigheid van of een gebrek aan polygynie; hoe minder, hoe groter de betrokkenheid van vaders. Ten derde minder agressie bij mannen en als laatste weinig oorlog.

Uitdagend spel?

Volgens Hewlett is het opvallend dat de Aka-vaders nauwelijks uitdagend spel hebben met hun kinderen: 265 uur aan observatie leverde slechts één episode op van uitdagend spel.

Wat vinden Aka zelf een goede of slechte vader? Een goede vader toont liefde voor zijn kind, blijft dichtbij hen en helpt moeder bij de verzorging als haar werk veel tijd in beslag neemt. Een slechte vader verlaat zijn kinderen en deelt geen voedsel met hen.

Patterns and predictors of father-infant engagement across race/ethnic groups (Cabrera, Hofferth & Chae, 2011):

Wat is de aanleiding voor dit onderzoek? Ze zeggen dat we eigenlijk nog heel weinig weten over bijvoorbeeld afro-Amerikaanse vaders in de VS. In de literatuur is er over het algemeen veel bias, er is veel vooringenomenheid over de rol van etnische minderheden. De auteurs beweren dat zij hebben laten zien dat er studies zijn waarin blijkt dat afro-Amerikaanse vaders en Latino-vaders juist meer betrokkenheid tonen dan blanke vaders. Echter: de meeste van deze studies zijn gericht op oudere kinderen en de meeste studies maken gebruik van convenience samples. Het zou dus kunnen dat alleen de meest gemotiveerde vaders er aan mee hebben gedaan.

Er is onderzocht of het inderdaad zo is dat vaders van etnische minderheden in de VS meer betrokken zijn bij hun kinderen dan blanke vaders en waar dat dan mee samen hangt. Er is gebruikt gemaakt van een conceptueel model (zie de sheets). Dit model is al uitgebreid getoetst bij moeders en toen vonden ze dat ouderschap wordt verklaard door gezamenlijke invloeden van kenmerken van de ouders, zoals depressie. Kenmerken van kinderen spelen ook een rol evenals de context waarin al deze relaties zich ontwikkelen, zoals de partnerrelatie. Het model is gebruikt om naar drie typen van betrokkenheid te kijken: literacy (verbale stimulering), caregiving (verzorging) en physical play (fysiek spel).

Er waren twee onderzoeksvragen:

  • Voorspelt ras/etniciteit verschillende niveaus van betrokkenheid? De verwachting hierbij was dat er significante verschillen wat betreft ras/etniciteit zouden zijn

  • Zijn de modellen gelijk voor ras/etniciteit? De verwachting hierbij was dat er geen significante verschillen zouden zijn

Participanten

Er is gebruik gemaakt van een al bestaande steekproef; de kinderen waren rond de 9 maanden oud. De steekproef bestond uit ongeveer 5000 vaders (waarvan 3102 blanke vaders, 1586 Latino-vaders en 401 afro-Amerikaanse vaders).

Meetinstrumenten

Er is gebruik gemaakt van zelf-rapportage. Dit werd gebruikt om depressie en de kwaliteit van de partnerrelatie te meten. Tevens werd sociodemografische data verzameld, zoals gezinsstructuur, ras/etniciteit en opleiding.

Vaderbetrokkenheid

Vaders moesten aangeven hoe vaak ze de afgelopen week bijvoorbeeld boeken lazen, verhalen vertelden, liedjes zongen, de luier verschoonden en speelden met hun kind.

Controle variabelen

In alle analyses is er gecontroleerd voor het werk van de vader en de leeftijd van het kind.

Resultaten: betrokkenheid vader

Over het algemeen wordt er gemiddeld gescoord. Zijn er verschillen tussen de groepen vaders? Wat vetgedrukt is verschilt significant. Op verzorging scoren afro-Amerikaanse vaders hoger dan Latino- en blanke vaders. Op fysiek spel scoren afro-Amerikaanse- en Latino-vaders hoger dan blanke vaders.

Resultaten: multivariaat

  • Verbale stimulering: hierbij doet de opleiding ertoe (hoe hoger de opleiding, hoe meer verbale stimulering). Tevens is het zo dat hoe meer conflicten er binnen de partnerrelatie zijn hoe minder aandacht vaders hebben voor verbale stimulering van hun kinderen (conflicten hebben ook een negatief effect op verzorging en fysiek spel)

  • Verzorging: als partners getrouwd zijn hebben vaders minder aandacht voor de verzorging van hun kinderen

  • Fysiek spel: hierbij doet de opleiding er ook toe (hoe hoger de opleiding, hoe meer aandacht vaders hadden voor fysiek spel). Daarnaast is het zo dat als partners getrouwd zijn vaders minder aandacht hebben voor fysiek spel samen met hun kind

Resultaten: ras/etniciteit

Op de sheet staan de volgende dingen: er zijn geen verschillen in verbale stimulering, AA en Latino-vaders rapporteren meer betrokkenheid tijdens fysiek spel dan blanke vaders & AA-vaders rapporteren meer betrokkenheid tijdens verzorging dan blanke vaders, terwijl Latino-vaders minder betrokken zijn dan blanke vaders (na controle voor andere belangrijke predictoren)

Resultaten II

Over het algemeen verschilt het model niet voor ras/etniciteit: opleiding, mentale gezondheid en contextuele factoren voorspelden betrokkenheid van vaders voor de drie groepen.

Vaderschap in Japan

Waarom is er zoveel onderzoek naar vaderschap geweest in Japan (met een piek in de jaren ’80 en ’90)? In jaren ’80 en ’90 waren er veel gevallen van psychopathologie (gedragsproblemen en zelfs zelfmoorden) in de jeugd en men dacht in Japan dat de afwezigheid van vaders hierin een belangrijke rol speelde. Er werd echt met een beschuldigende vinger naar de vaders gewezen. Sinds de jaren’90 spoort de regering vaders aan om meer betrokken te zijn bij de opvoeding van hun kinderen.

Teruggang geboortecijfer

Sinds de jaren ’70 is het geboortecijfer in Japan gestaag achteruit gegaan. Wat zijn hier de oorzaken van? Allereerst een gebrek aan betrokkenheid van mannen bij de opvoeding van hun kinderen, maar ook zeker omdat vrouwen steeds meer op de arbeidsmarkt zijn toegetreden en ook full-time zijn gaan werken. Ten tweede doordat het huwelijk wordt uitgesteld. Ten derde vanwege een toename qua alleenstaanden en als laatste huisvestingsproblemen.

 

Access: 
Public
This content is related to:
Vaders en hun rol in opvoeding en ontwikkeling van kinderen - Samenvatting artikelen
Check more of this topic?

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2207 1