Psychology and behavorial sciences - Theme
- 16144 keer gelezen
In dit artikel worden de verschillen besproken tussen arbeidsmarktparticipatie en werkloosheid in verschillende immigrantengroepen in verschillende landen. De stelling is dat twee 'macrodesigns' gecombineerd moeten worden om de economische integratie van immigranten beter te begrijpen. Dit betekent dat verschillende herkomstlanden én verschillende aankomstlanden met elkaar worden vergeleken. Er wordt namelijk vanuit gegaan dat er een 'origin effect' is (herkomstland heeft effect op de economische status); een 'destination effect' (land van aankomst heeft effect op de economische status) en een 'community effect' (specifieke relatie tussen herkomst en aankomstland heeft effect op de economische status). Compositionele hypotheses worden afgeleid van 'human capital theory', die zegt dat de selectie van menselijk kapitaal van belang is; en van discriminatietheorie, die zegt dat macro-effecten veroorzaakt worden door in-group voorkeuren en out-group vooroordelen. Data van 18 Westerse landen uit 1980-2001 worden gerapporteerd en geanalyseerd met 'multilevel technieken'. Aangetoond wordt dat de status van immigranten wordt bepaald door:
politieke onderdrukking in herkomstland;
inkomensongelijkheid;
geografische afstand;
contextuele effecten zoals religie,
linkse partijen in de overheid;
de grootte van de immigrantengemeenschap.
De hoeveelheid migranten in de VS, Canada en Australië is sinds de jaren '60 sterk gestegen, wat leidt tot zorgen over de economische positie van immigranten onder beleidsmakers. Micro-perspectieven over de oorzaken zeggen dat individueel menselijk kapitaal, dat immigranten meenemen, afhangt van zaken als educatie, taalvaardigheden, ervaring, leeftijd en duur van verblijf. Er zijn twee macroperspectieven met elk een ander onderzoeksdesign. De eerste vergelijkt verschillende immigrantengroepen in een land, en zegt dat de positie verschilt tussen herkomstland. De tweede vergelijkt een bepaalde groep immigranten uit een land in verschillende bestemmingslanden. Bij de laatste worden echter zelden grote verschillen gevonden.
Door deze twee perspectieven te combineren, onderzoeken we zowel het 'origin effect' als het 'destination effect'. Het grootste voordeel hiervan is dat dit een representatiever macro-beeld schept, het is beter te generaliseren voor zowel verschillende migrantengroepen als voor verschillende landen. Een tweede voordeel is dat een derde macro-effect gemeten wordt, namelijk het 'origin-by-destination effect', dat sommige groepen het in bepaalde landen veel beter doen.
Dit is al een paar keer gedaan, bijvoorbeeld voor niet-witte groepen in Londen en New York. Hieruit bleek dat tussen beide variabelen verschillen bestonden. De auteurs breidden de eerdere vergelijkende studies uit op meerdere manieren:
Een bredere hoeveelheid aankomstlanden: 18 westerse landen (Australië, Canada, VS en 15 Europese landen)
Het belang van herkomst, bestemming en gemeenschap is meer systematisch onderzocht, d.m.v. variatie te onderzoeken in bijvoorbeeld politieke situatie van de herkomstlanden, immigratiebeleid in bestemmingslanden en groepsgrootte van de gemeenschappen. Dit noemen ze macro-level variabelen.
Multilevel methodes zijn gebruikt om de verschillende niveaus in de data van elkaar te onderscheiden.
Twee belangrijke aspecten van economische integratie zijn bekeken: 'labor force participation' (deel van de beroepsbevolking dat wil werken) en employment (deel van de immigranten die ook echt een baan hebben). Om dit te onderzoeken zijn 100 bestaande studies verzameld en gestandaardiseerd. Een dataset werd samengesteld uit 18 bestemmingslanden, 187 herkomstgroepen, meer dan 900 combinaties van die twee en meer dan 300.000 immigranten.
De impact van origine en bestemming moet dus tegelijkertijd onderzocht worden. Hierbij wordt aangenomen dat het land van origine een verschil maakt in de economische positie van de immigrant. De politieke situatie kan hierbij een oorzaak zijn. Ook de landen van bestemming hebben invloed, door bijvoorbeeld integratiebeleid. Verder is de grootte van een immigrantengemeenschap in een land en de geografische afstand tussen herkomst en bestemming van belang.
Compositie-effecten ontstaan als de eigenschappen van individuen niet evenredig over een macro-groep verdeeld zijn, en de afhankelijke variabele beïnvloeden. Contextuele effecten ontstaan doordat eigenschappen van de macro-groep de individuele resultaten beïnvloeden, meer dan de individuele eigenschappen. Hieruit volgen twee theoretische perspectieven:
-'human capital perspective': het menselijk kapitaal wordt beïnvloed door educatie, ervaring, taalbeheersing en talent. Verschillen tussen groepen worden dus hierdoor uitgelegd.
- sociologisch perspectief: macro-factoren scheppen kansen en restricties voor immigranten, bijvoorbeeld door discriminatie.
In de theorie wordt economische incorporatie in het algemeen beschreven, gemeten door inkomen of beroepsstatus. Wij nemen aan dat mensen deelnemen aan de arbeidsmarkt om een baan te vinden. Mensen met meer menselijk kapitaal hebben meer kansen op die arbeidsmarkt en participeren dus ook meer. Sociologen zeggen dat discriminatie zorgt voor minder participatie.
Volgens human capital theory is succes afhankelijk van vaardigheden: observeerbare en onobserveerbare vaardigheden. Observeerbaar is educatieniveau, taalbeheersing, werkervaring. Onobserveerbaar is vaardigheid, motivatie, talent. Dit is interessant voor dit onderzoek omdat macro-factoren een rol spelen in de selectie van de vaardigheden van immigranten. We zullen deze macro-factoren nu beschrijven en hypotheses formuleren:
Immigratiebeleid kan ervoor zorgen dat immigranten gunstig worden geselecteerd: migranten die asiel aanvragen worden beoordeeld op zaken als taalvaardigheid, ervaring en educatie, door middel van een puntensysteem. In deze landen verwachten we dat immigranten beter presteren.
Politieke eigenschappen van het land van herkomst kunnen van belang zijn, omdat onderdrukking en instabiliteit ervoor zorgen dat mensen verhuizen vanwege niet-economische redenen. Vluchtelingen zijn dus minder gunstig geselecteerd dan economische migranten, en zouden het minder goed doen op de arbeidsmarkt (volgens Chiswick).
Eigenschappen van de gemeenschap waarin migranten zich bevinden, bepalen de selectie van de migranten. Bijvoorbeeld, als er veel inkomensongelijkheid is in het land van herkomst, zijn het juist diegenen die minder getalenteerd zijn die migreren. Bij herkomstlanden met een grotere gelijkheid zijn het juist vaak de beter bedeelden die migreren, vanwege belasting voor hoge inkomens. Bestemmingslanden met hoge ongelijkheid trekken juist weer migranten aan met hoge onobserveerbare talenten. De hypothese is daarom dat hoe kleiner de inkomensongelijkheid bij het herkomstland in verhouding tot het land van bestemming, hoe beter de positie van immigranten op de arbeidsmarkt.
Gesuggereerd is dat migranten uit ontwikkelingslanden lagere vaardigheden hebben dan migranten uit meer ontwikkelde economieën. Migranten uit rijke landen kunnen makkelijker aanpassen doordat hun diploma's over te zetten zijn. Hoe meer economisch ontwikkeld het land van herkomst in verhouding tot het land van bestemming, hoe beter immigranten het dus zullen doen.
Geografische afstand tussen oorsprong en bestemming zorgt voor meer kosten voor de migratie, waardoor bij lange afstanden meer migranten zullen zijn met hoge onobserveerbare vaardigheden. Ook is terugkeer hierbij minder waarschijnlijk, waardoor het aantrekkelijker is te investeren in je eigen menselijke kapitaal (zoals de taal leren). Grotere afstand zou dus samen moeten vallen met betere prestaties.
Blootstelling aan de taal van het bestemmingsland in het land van oorsprong maakt integratie makkelijker: wie de taal al spreekt zal beter presteren op de arbeidsmarkt.
In het sociologische framewerk wordt gezegd dat discriminatie negatief uitwerkt op de positie van immigranten. Vooroordelen en voorkeur voor ingroup-leden zorgen voor minder en slechtere banen voor de immigranten, en lagere lonen. Sommige theorieën hierover richten zich op de rol van de overheid, anderen op de rol van de lokale bevolking en anderen op de rol van de immigranten zelf. De auteurs verwachten dat de overheid invloed heeft: een democratie en linkse partijen zouden leiden tot meer gelijkheid (Lenski). De hypothese is dat hoe langer er al linkse partijen in een politiek systeem aanwezig zijn, hoe beter de immigranten participeren in de arbeidsmarkt.
De sociale afstand die de lokale bevolking voelt tot immigranten zou ook een effect hebben. Een sympathetisch begrip tussen de groepen verschilt sterk, afhankelijk van cultuurverschil, fysieke gelijkenis en socio-economische achtergrond. Een grote afstand leidt tot discriminatie. Dit wordt in deze studie gemeten dmv verschillen in religie en het gemiddelde niveau van educatie. Een groter verschil hierin zou samengaan met grotere sociale afstand, en slechtere arbeidsparticipatie onder immigranten.
De relatieve grootte van een groep immigranten kan een belangrijke factor zijn op het niveau van gemeenschappen. Dit heeft op twee manieren met discriminatie te maken:
vooroordelen zijn groter wanneer een immigrantengroep groter is, omdat ze dan beter zichtbaar zijn in de maatschappij en een potentiële dreiging vormen voor de economische en politieke positie van de lokale bevolking.
grotere immigrantengroepen presteren economisch vaak beter dan kleinere, omdat de immigranten elkaar dan helpen. Dit voorspelt dus juist het tegenovergestelde dan de etnische dreiging-hypothese.
Tot slot speelt de discriminatie van vrouwen binnen immigrantengroepen nog een rol. Onder immigranten is vaak een groter verschil in arbeidsparticipatie tussen de geslachten, doordat culturele patronen uit de landen van oorsprong vastgehouden worden. Kortom: hoe hoger de arbeidsparticipatie bij vrouwen in het land van oorsprong, hoe hoger de prestaties van de immigranten op de arbeidsmarkt.
De gegevens zijn verzameld en gestandaardiseerd. De enquêtes werden gegroepeerd in een enkele transnationale dataset, genaamd 'International File of Immigration Surveys' uit 2004. 115 beroepsbevolkings-studies werden uitgevoerd in 15 EU-landen tussen 1992 en 2001. Drie criteria werden gesteld aan de studies:
de hoeveelheid immigranten moest groot genoeg zijn, representatief voor een land
het moesten standaard enquêtes zijn met gefixeerde antwoord-categorieën
de afhankelijke en onafhankelijke variabelen moesten vergelijkbaar zijn met die van dit onderzoek
Alleen eerste-generatie immigranten zijn meegenomen in de analyse, met een leeftijd van 25-54 en zowel mannen als vrouwen.
De immigranten werden opgedeeld in: werkend (betaalde baan), werkloos (werkzoekend) & inactief (alle anderen, zoals studenten, huisvrouwen enz.).
De onafhankelijke variabelen zijn gerelateerd aan het land van bestemming, van oorsprong, de immigrantengemeenschap, micro- en macroniveaus:
aanwezigheid van een puntensysteem (voor immigrantenselectie)
aanwezigheid van linkse partijen in de politiek gedurende de laatste 10 jaar (1 bij een eenpartij-regering; 0.5 bij een coalitie; 0 wanneer niet in de regering)
politieke onderdrukking in land van herkomst, in termen van politieke rechten (1=vrije verkiezingen; 7=onderdrukkend regime of oorlog) en burgervrijheid (1=vrije meningsuiting, religie en economische activiteit; 7= geen religieuze vrijheid, politieke angst, enz)
religieuze origine (wel of niet een Christelijke meerderheid)
participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt
inkomensongelijkheid (in land van oorsprong, in verhouding tot land van bestemming)
economische ontwikkeling (BNP in land van oorsprong in verhouding tot land van bestemming)
geografische afstand tussen de landen
officiële taal (wel of niet hetzelfde in beide landen)
groepsgrootte (grootte van de immigrantengroep tov totale populatie.
gemiddeld opleidingsniveau
Individuele controlevariabelen waren: leeftijd, duur van verblijf, educatie (laag / midden / hoog), taalvaardigheid.
Op macro-niveau waren er 2 controlevariabelen: economische kansen (werkloosheid bij autochtonen) & enquêtesoort (er kan een verschil zijn tussen enquêtes die alleen afgenomen zijn bij immigranten en bij de gehele populatie)
De methode die de onderzoekers gebruikten wordt omschreven met de volgende termen:
'logit regressie-technieken' (eerst arbeidsmarktparticipatie meten, dan van het actieve deel meten of ze een baan hadden), apart voor mannen en voor vrouwen.
multilevel technieken. Hierdoor kon de variatie tussen zowel micro- en macroniveaus uitgelegd worden.
'random intercept models' met twee niveaus: micro en macro.
'cross-classified models' origine en bestemming worden parallel aan elkaar gemaakt omdat ze elkaar beïnvloeden.
Omdat de variabelen fluctueren (mensen veranderen van beroepsstatus) worden de bestemmingslanden 'tijd-afhankelijk' gemaakt, zodat meer dan 100 'bestemming/jaar'-eenheden werden gemaakt, ipv 18 landen.
Eerst zullen we ons beperken tot mannelijke immigranten uit Duitsland, Italië, Marokko, Turkije, Engeland. 89.7 % van alle actieve mannelijke immigranten hadden een baan. Duitsers hadden een bovengemiddeld hoge baan (94.3%), Marokkanen een lage (71%). Ook hadden veel meer Duitsers dan Marokkanen een baan in zowel Nederland en België. In Italië had maar 71.3% van de actieve immigranten een baan, in België werkte 81.4%, in Zweden 82.5%, Luxemburg 97.5%, VS 94.7%, Portugal 94.6%. Immigranten uit Duitsland en Italië waren vaker werkloos in België dan in Luxemburg. Het land van bestemming blijkt de kans op een baan sterk te beïnvloeden, onafhankelijk van het land van oorsprong.
In België heeft 66.7% van de Turkse immigranten een baan, lager dan in andere landen: in Duitsland 80.6%. De omstandigheden voor Duitsland zijn dus veel gunstiger specifiek voor Turken dan de omstandigheden in België.
Hoeveel verschilt de arbeidsmarktparticipatie tussen landen van oorsprong en bestemming? Veel variatie bestaat tussen de landen. Voor mannen loopt de participatie meer uiteen per bestemmingsland dan voor land van oorsprong, terwijl dit voor vrouwen andersom is. De kans op werk voor vrouwen wordt meer bepaald door de kenmerken van het herkomstland. Voor mannen veranderde de kans op werk aanzienlijk in verschillende jaren. Over het algemeen blijkt dat herkomstland de kans op werk sterk determineert.
Van de compositionele hypotheses is de verwachting dat een puntensysteem tot betere resultaten leidt niet uitgekomen. Immigranten uit landen met meer onderdrukking hebben wel minder kans op werk, die hypothese is significant bevestigd. Niet-economische redenen voor migratie zorgt dus voor een minder gunstige selectie. Ook de hypothese van de relatie tussen inkomensongelijkheid in het land van oorsprong en lagere participatie is bevestigd. Alleen bij vrouwen zorgde dit niet voor een hogere arbeidsmarktparticipatie. In landen met grote ongelijkheid zijn het dus inderdaad de minst getalenteerden die emigreren.
Immigranten die uit een meer economisch ontwikkeld land komen hadden gek genoeg niet meer kans op een baan. Dit gaat dus sterk in tegen het idee dat uit rijkere landen degenen met de beste vaardigheden verhuizen.
Geografische afstand had een differentieel effect op de prestaties van immigranten: lange afstanden leiden wel tot selectie van immigranten die eerder een baan vinden als ze dat willen, maar (vooral vrouwen uit deze groep) bleven ook vaker buiten de arbeidsmarkt. De hypothese dat bekendheid met de taal van het aankomstland positief uitwerkt wordt niet ondersteund, behalve bij mannen waarvan die taal in het land van oorsprong officieel was. Voor vrouwen had dit geen effect.
Contextuele effecten zoals de aanwezigheid van linkse partijen in de regering en de dominantie van het Christendom in het herkomstland worden beiden bevestigd: deze zorgen voor een betere positie van de immigranten. Ook de hypothese dat culturele patronen zoals de norm dat vrouwen werken worden meegenomen is bevestigd: werkende vrouwen in het herkomstland leidt tot veel werkende vrouwen in het land van aankomst.
Leden van grotere groepen immigranten deden het economisch gezien niet minder goed: ze waren vaker actief maar dit had geen duidelijk effect op banen. Ook de hypothese over educatie klopt niet, lagere educatie van een immigrantengroep ging samen met een hoger niveau van arbeid. Wel waren hoger opgeleiden minder vaak werkloos.
We hebben dus laten zien dat context en compositie voor een deel de positie van immigranten verklaren. Dit zullen we nu illustreren met voorbeelden. Politieke onderdrukking, Gini ratio, geografische afstand en officiële taal spelen een rol. Groepen met op deze punten ideale omstandigheden kunnen een tot 55% hogere kans hebben op een baan.
Van de 922 immigrantengroepen in de studie, waren er 27 gunstig geselecteerd: uit landen met lage onderdrukking, een lage Gini ratio, grote geografische afstand en dezelfde officiële taal in aankomst en bestemmingsland. Van deze groepen had 93% een baan. 97 groepen waren ongunstig geselecteerd, van hen had gemiddeld 74% een baan. Een voorbeeld van de eerste groep is de Britse immigrantengroep in Australië (95% een baan), een voorbeeld van de ongunstige groep is de Irakezen in Zweden (56% een baan). Het verschil van 39 procentpunten zegt genoeg.
Het doel van dit artikel was om de macro-effecten op arbeidsmarkt-participatie en kans op werk van immigranten te onderzoeken. De auteurs zeiden dat een combinatie van een vergelijking tussen herkomstlanden en een vergelijking tussen landen van aankomst tot een beter beeld zou leiden. Daarom werd een een dubbel vergelijkend onderzoek opgezet, zodat 'origin-by-destination' (gemeenschappen) onderzocht konden worden. De resultaten kunnen dmv verschillende perspectieven onderzocht worden:
We kunnen ons afvragen of het nuttig is zowel herkomst als bestemming als gemeenschap mee te wegen. De variatie in de dataset leert ons van wel.
In hoeverre kunnen macro-verschillen geinterpreteerd worden in termen van selectie en discriminatie? Enkele hypotheses over selectie van vaardigheden bij immigranten zijn bevestigd. Onder andere immigranten met een economische drijfveer zijn gunstiger geselecteerd.
Welke hypotheses hebben geen empirische ondersteuning gekregen? De hypothese over het puntensysteem is niet bevestigd, wellicht vanwege het feit dat niet de 'betere' immigranten hierdoor worden aangetrokken, maar simpelweg immigranten uit andere landen. Ook illegale, ongedocumenteerde migranten kunnen dit beeld vertekenen. Ook werd de hypothese niet bevestigd die zei dat immigranten uit sterk ontwikkelde economieën betere diploma's zouden hebben en dus eerder een baan zouden hebben. Misschien hebben migranten uit armere landen meer te winnen en zullen ze eerder in menselijk kapitaal investeren. Er bleek ook geen relatie te zijn tussen groepsgrootte en (discriminatie en) economische integratie, wat betekent dat immigranten uit grote groepen dus niet meer als bedreiging gezien worden, maar elkaar meer helpen en dus eerder een baan vinden.
Waren de resultaten anders voor de twee afhankelijke variabelen en tussen mannen en vrouwen? De participatie in de arbeidsmarkt van immigrantenvrouwen is niet verklaard door de hypotheses, behalve door de hypothese van politieke onderdrukking, christelijke origine, participatie in land van origine en groepsgrootte. Participatie van vrouwen is zeer complex, en hangt van factoren af die hier niet meegenomen zijn, zoals de aanwezigheid van jonge kinderen.
Zijn de resultaten anders dan die van eerder onderzoek? Ja: er was weinig bevestiging voor de hypotheses van skill-selection, waarschijnlijk omdat het onderzoeksdesign toen anders was.
Tot slot is er meer onderzoek nodig om de methodologie en substantieve aanpak van dit onderzoek toe te passen op vraagstukken over gemengde huwelijken, politieke participatie en residentiële segregatie.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1406 | 1 |
Add new contribution