Begrippenlijst en oefenvragen bij Introductie Maatschappijwetenschappen aan de Universiteit Utrecht
Begrippenlijst
Hoofdstuk 1
Theologie | Godgeleerdheid |
De Verlichting | In de 17e en 18e eeuw werd minder waarde gehecht aan religie. In plaats hiervan werd door denkers meer waarde gehecht aan Rede en verstand. |
Aristocraat | Rijke vooraanstaande persoon met een hoge maatschappelijke positie. Op deze plaats in de tijdsbalk waren dat geestelijken en mensen van adel |
Stratificatie | Gelaagdheid in de maatschappij in de zin van klassen en standen. |
Industrialisme | Tijdsperiode die zich liet kenmerken door het geloof dat vooruitgang gebaseerd is op wetenschap en dat nieuwe samenlevingen voortvloeien uit oude |
Drie stadia van kennis | Systematische et van Comte die zegt dat elke vorm van kennis begint in theologische vorm, doorgaat in metafysische vorm om uiteindelijk positivistisch te worden. Hiermee gepaard gaat een rangschikking der wetenschappen. Gegradeerd op basis van moeilijkheid en abstractie |
Theologische kennis | Kennis die gebaseerd is op een geloof in die zin dat het nog niet redelijk beredeneerd kan worden. Het wordt uitgelegd aan de hand van animisme geesten of Goden |
Metafysische kennis | Kennis die het natuurlijke overstijgt. Hier begint het moment van verwondering en gaat men zich afvragen hoe iets komt of waarom iets zo is. Hierbij probeert men fenomenen uit te leggen aan de hand van abstracte filosofische speculatie |
Positieve kennis | Na degelijk onderzoek komt men hier op uit. Kennis wordt uitgelegd door de wetenschap gebaseerd op observatie, experimenten en vergelijking |
Frenologie | De visie van Comte is hier op gebaseerd. Dit is een systeem dat geloofd dat hersencapaciteit afgeleidt kan worden aan de vorm en grootte van het schedel. In het boek staat dat dit systeem temperament verklaard aan de hand van vergroting van verschillende hersenonderdelen |
Behaviorisme | Stroming in de psychologie die waarneembare gedragingen als enig onderzoeksobject erkent. |
Hoofdstuk 2
Rule of Law | Liberaal filosofisch gedachtegoed dat zegt dat de overheid zich ook aan de wet moet houden. |
Klassenbewustzijn | Idee van Marx dat mensen door de materiële organisatie/verdeling van de samenleving een sterk gevoel hebben dat ze tot een bepaalde klasse behoren |
Gewone politiek | Volgens Marx is dit de strijd om de staat te controleren zodat haar macht gebruikt kan worden voor persoonlijke doeleinden |
Echte politiek | Gesprekken over de verfijnde economische problemen die schuilgaan achter de preken van politici |
Dehumanisering | De verontmenselijking die mensen ervaren door hun perceptie van mensonwaardigheid in bijvoorbeeld werk |
Hoofdstuk 4
Apollinische stijl | Een serene, harmonieuze, ordelijk doordachte stijl van muziek en cultuur. Gedachtegoed van Nietszche. |
Dionysische stijl | Eveneens gedachtegoed van Nietszche. Een stijl van extremen, extatisch beleefde onbeheerste vorm van muziek en cultuur. |
Dogma | Een strak, vaststaand geloofsartikel dat door de kerk als waar wordt voorgehouden dat geen redenering rijk is. |
Secularisatie | Proces waarbij de kerk haar greep van invloed op de samenleving verliest. |
Altruïsme | Is een handelswijze, gewoonte of ethische doctrine die voortkomt uit Comte. Het houdt het onbaatzuchtig handelen in, of handelen in het belang van een ander |
Hoofdstuk 5
Verstehen | Begrijpen; Weber vond dat de sociale wereld niet alleen verklaard kan wirden aan de hand van mechanische analogiën met de natuur, maar dat het moet worden begrepen door inleving in de menselijke ervaring die de wereld van een individu creëert en in stand houdt |
Ideaaltype | Een hulpmiddel om wetenschappelijke generalisaties te filteren uit de complexiteit en veranderlijkheid van de feitelijke wereld. Het is een abstracht beschreven model waarin men kenmerken van een werkelijkheid benadrukt om zo een beter inzicht te krijgen. Dit model is in optima forma. |
Nominalisme | Het `nominalisme` is een theologische/filosofische stroming uit de tweede helft van de Middeleeuwen. Deze stroming binnen de metafysica ziet de individuele dingen als werkelijk en niet de universele gestalte ervan. Niet de mensheid is werkelijk, maar de individuele mens |
Meaningful human actions | Hetgeen waarmee mensen hun vrije tijd invullen en wat het bezighoudt is volgens Weber betekenisvol en belangrijk |
Patriarchie | Volgens Weber was de traditionele samenleving Patriarchaal, dit houdt in dat het een vaderrechtelijke samenleving is |
Bureaucratie | Volgens Weber kenmerkt hier de moderne samenleving zich door: een organisatiestructuur die gekenmerkt wordt door aan regels onderheven procedures, verdeling van verantwoordelijkheid, hiërarchie en onpersoonlijke relaties |
Legitiem gezag | Weber onderscheidde drie legitieme vormen van gezag. Traditioneel gezag, omdat dit altijd al zo geweest is. Charismatisch gezag is gebaseerd op het geloof in uitzonderlijke kwaliteiten van een persoon, en rationeel-legaal gezag kenmerkt zich doordat bijvoorbeeld wetten bepalen hoe iemand aan de macht komt; er zijn vaste procedures voor |
Feodalisme | Samenleving met leenstelsels |
Rationalisme | Denkrichting die kennis aanvaard wanneer het vanuit de Rede kan worden begrepen, gebaseerd op algemene en consistente principes |
Universalisme | Ziet het geheel niet als een som van individuen maar als zelfstandige grootheid |
Hoofdstuk 6
Liberalisme(algemeen) | Politieke Stroming die ontstond in de tweede helft van de negentiende eeuw, als ondersteuning van het idee van de vrijheid van iedere individuele burger, en die ook functioneerde als onderbouwing en rechtvaardiging van de kapitalistische productiewijze. |
Utilitarisme | Opvatting waarbij nut het enige streven moet zijn in politiek en ethisch handelen. Streeft dus ook altijd naar het grootste nut |
Principes van politieke economie | De wetten van de markt zijn statements van hoe dingen werken wanneer we de markt niet tegenhouden. Liberalisme (L) liberalisme (l) |
Ferguson | De samenleving is een levend organisme en het sociale lichaam heeft niet de constante supervisie van het hoofd nodig. |
Smith | Hij interpreteerde de consequensies van Ferguson. De markt heeft wetten van Vraag en aanbod, hier moet niet ingegrepen worden vanwege de onzichtbare hand |
Homo economics | Rationele individuen die winst en verliezen berekenen en daar naar handelen. |
Jeremy Bentham | Oprichter school van utilatirisme (nut is hoogste goed). |
Evolutionisme | Stroming die geloofd dat iets wat tegen de wetten van de natuur ingaat zich nooit zal ontwikkelen. |
Basisprincipe spencer | Dingen bewegen van simpel en ongeorganiseerd naar complex en georganiseerd |
Regulatief systeem | Omgang met de buitenwereld en de ontwikkeling van het zenuwstelsel in de organische samenleving |
Ondersteunend systeem | Dit bestaat uit de economische productie die het leven van het regulatieve systeem ondersteund. |
Uitwisseling en distribitiesysteem | Bestaat uit communicatie en transportnetwerken, handel en financiën |
Militante samenleving | regulatief systeem domineert het ondersteunende systeem. Samenwerking wordt verplicht door de staat. Samenleving is autocratisch, is voor oorlog, en is religieus. (Spencer’s tweedeling van soorten samenlevingen) |
Industriële samenlevingen | Vredig, republikeins, samenwerking verloopt vrijwillig via de marktwerking. De staat ondersteund zijn leden, niet andersom |
Laissez faire evolutionisme | Een samenleving waar de overheid zich zo min mogelijk met de economie bezig houdt. Er is een volledige vrijheid van economische handel en verkeer |
Reformisme | Stroming in het socialisme om langs een legale weg tot sociale hervormingen te komen |
Francis Galton | Ontwerper van de moderne statistieken, welke hij gebruikte om de erfelijkheid van genialiteit en vice versa aan te tonen |
Edward Wilson | uitvinder van de sociobiologie. Dit is biologische sociologie. Wilson was een genetisch determinist die zijn sociobiologie beschreef als de studie naar de biologische basis van al het gedrag. Nature is belangrijker in het bep[alen van de menselijke samenleving dan nurture |
Metacommunicatie | communicatie over de betekenis van andere handelingen van communicatie. De twee vormen zijn signaleren en speluitnodiging |
Hoofdstuk 7
Mechanische solidariteit | Komt voor in een maatschappij met weinig sociale differentiatie. Hierdoor is er een sterke druk tot conformisme. Hierdoor is er ook een sterk collectief bewustzijn omdat er sprake is van gedeelde ideeën |
Organische solidariteit | Komt voor in een maatschappij met veel sociale differentiatie. Dit komt door toenemende arbeidsverdeling en specialisaties wat op zijn beurt door industrialisatie komt. De organische solidariteit is dan dat het besef opkomt dat men elkaar nodig heeft en dat ieders functie aansluit op een andere en deze ook aanvult. Durkheim noemt dit organisch omdat de kenniswisselingen de basis zijn van het gevoel ergens bij te horen |
Wetten | Een indicatie van wat de samenleving als goed of slecht beschouwt. Criminele wetten eisen vergelding. Civiel administratieve wetten eisen teruggave en compensatie. |
Definitie religie | Iets wat alle religies overeenkomstig hebben. Dit is niet het hebben van een God, maar het bestaan van heilige voorwerpen waar een rituele behandeling naar nagestreefd wordt |
Hoofdstuk 8
Psychoanalyse | Een methode om de menselijke motivatie te ontrafelen en een techniek van Freud voor genezing van de psyche |
Fysiologie | Wetenschap van de organismen volgens Freud. |
Onderdrukking | Het verwerpen van een idee of verlangen dat een persoon in zich heeft, Hierdoor ontkent de persoon de realiteit van zijn menselijke natuur. |
Mentaal systeem | Freud verdeelde dit in drie delen. Het onbewuste geweten zat volgens hem in de voorkamer. Het bewuste geweten bevindt zich in een smallere kamer welke verbonden wordt een portier welke de ideeën onderzoekt voordat zij in het geweten terecht komen. |
Primair proces | Uit zich in wensen symbolen en fantasieën |
Secundair proces | Is het gesocialiseerde bewustzijn, dat het primaire proces onder controle houdt. Volgens Freud overstijgen mensen hierdoor de dierlijkheid |
Seksuele onwtikkelingsstadia | bestaat uit vijf fasen, hieronder op volgorde beschreven. ` De orale fase heeft de aandacht op de mond en lippen. Onderscheid tussen zelf en buitenwereld bestaat nog niet, het kind leeft volgens het primaire systeem. - De anale fase reguleert het libido. De anus is bron van bevrediging. - Fallische fase is dat waar het kind het genot van de genitaliën als erogene zone ontdekt. Het oedipuscomplex komt hier naar voren hier wordt de geslachtsdrift op de ouder van het andere geslacht gericht. Door de begeerte naar deze ouder wordt de ouder van hetzelfde geslacht gehaat omdat die het uiten van die begeerte onmogelijk maakt. Om dit op te lossen identificeert het kind zich met de ouder van hetzelfde geslacht. - Latente fase - Genitale fase |
Libidotheorie | Het libido is de aandrijving van de mechanische mens. De mens is een agressief en onmaatschappelijk wezen maar wordt gesocialiseerd vanwege de noodzaak de verlangens van het libido te bevredigen. |
Ego | Bewustzijn dat de passies en impulsen van het id aan banden legt. Functioneert als mediator tussen id en superego. |
Id | Wordt gevormd door emoties en instincten, en is dus irrationeel. |
Superego | Is het morele bewustzijn van de persoon. Legt morele wetten op aan het ego en straft het id. |
Eros | God van liefde en verlangen. |
Thanatos | Het masker van de dood en voorloper van zelfmoord oorlog en hongersnood. |
Hoofdstuk 9
Sociabiliteit | Volgens Simmel een kleine wereld binnen de grote wereld. Deze kleine wereld heeft zijn eigen wetten |
Effect groepsgrootte | Analyse van Simmel die laat zien dat groepen van verschillende groottes ook verschillende structuren hebben. |
De stroming | Bestaat volgens Cooley uit de erfelijke factoren |
De weg | Volgens Cooley communicatie en sociale overdracht inclusief taal interactie en opleiding |
Rationaliteit | Is volgens Cooley iets anders dan de formele Rede. Het is een soort diepzinnige rationaliteit van bewustzijn dat voortkomt uit het sociale leven van een persoon. |
Ik | Het empirische zelf van Cooley die geverifieerd kan worden in observatie. Het refereert het meeste naar ‘mijn gevoel’ of het ‘looking glass self’. |
Looking glass self | Bestaat uit drie dimensies: 1: je stelt jezelf voor door de ogen van een ander. 2: we geven een oordeel over onszelf via de ogen van die ingebeelde ander. 3: er komt een soort zelfbewustzijn van trots of teleurstelling naar boven. We gaan onszelf dus zo zien zoals we denken dat anderen over ons denken |
Primaire groep | Kenmerkt zich door intimiteit, face to face interactie, warmte om emotioneel vlak en samenwerking. Daarnaast vormt het de sociale natuur en de primaire idealen van een individu. Een gezin is hier een voorbeeld van |
Sympathieke introspectie | Het proces waarbij de sociaal wetenschapper zichzelf in contact stelt met verschillende groepen mensen om zo een idee te krijgen van hoe de wereld zich aan hen manifesteert |
Het zelf | Is volgens mead een een dynamisch doorlopend ontwikkelend geheel dat zich vormt door interactie met andere zelven, en brengt een ‘soortbewustzijn’ teweeg. Het is reflectief in de zin dat het terugkijkt op zichzelf in communicatieve situaties. Het is sociaal in de zin dat het gevormd wordt door dagelijkse interactie met anderen |
Zelfindicaties | Volgens mead is dit alles waar de individu zich van bewust is. Fit is tweezijdig: een onderwerp kan losgemaakt worden van zijn setting en er kan naar gehandeld worden. Het feit dat mensen zelfindicaties maken stelt hen in staat hun gedrag bewust vorm te geven in plaats van dat het zich spontaan uit |
Stimulus | Iets waar een persoon op reageert. Bijvoorbeeld een onverwachte speldenprik en zijn schrikreactie |
Object | Iets waar de persoon naar handelt. Bijvoorbeeld het stilzitten bij en niet geschrokken reageren op een injectie |
Gebaren | Zijn volgens Mead sociale handelingen die als stimulus werken voor een reactie van een ander soort dat gekoppeld wordt aan dezelfde daad. (zowel handgebaren als gesproken gebaren) |
Symbolen | De betekenis van gebaren, dit is wat menselijke communicatie symbolisch interactief maakt. |
Taal | hiervan is volgens Mead sprake wanneer en gesproken of fysiek gebaar het stadium bereikt dat het de zelfde reactie oproept in zendende als in de ontvangende vorm. Dit maakt het een significant symbool |
Sociale zelf | Geen statische entiteit, is een dynamisch construct dat verandert onder de sociale uitwisselingen tussen het individu en anderen. |
Gegeneraliseerde ander | Representeert het stadium waarbij de individu in staat is gekomen zichzelf te accepteren in overeenstemming met de attitude van de gemeenschap. Mead identificeert de gegeneraliseerde ander met de sociale groep waar de individu zich mee verbonden voelt |
Hoofdstuk 10
Thomas theorem | If men define situations as real, they are real in their consequences. Betekent dat wanneer mensen een uitspraak over een situatie als waar aannemen zij zich ook gaan gedragen naar de situatie zoals wanneer deze waar zou zijn wat tot gevolg heft dat de gevolgen wel waarheid worden. |
Segregatie | afscheiding van verschillende groepen |
Assimilatie | Het aanpassen aan de dominante groep door de ondergeschikte groep |
Hawthorne effect | Het fenomeen waarbij arbeiders harder gaan werken omdat ze persoonlijke aandacht krijgen en het gevoel hebben gewaardeerd te worden |
Hoofdstuk 12
Pareto optimum | Een situatie waar de beschikbare middelen in een samenleving zo verdeeld zijn dat bij elke herverdeling iemand er op achteruit gaat. Eigenlijk is het dus de perfecte situatie/verdeling |
Vossen | Volgens Pareto zijn dit de sluwe mensen. Een elite van vossen kenmerkt zich door de handigheid en beweeglijkheid in het politieke systeem en het vermogen zich overtuigende legitimaties van haar machtsuitoefening te verschaffen. |
Leeuwen | Zijn Volgens Pareto machthebbers die ongestoord hun gang kunnen gaan maar de sluwheid van de vossen missen. Zij vertrouwen alleen op kracht |
L.I.G.A | bestaat in het Nederlands uit handhaven, integreren, bereiken en aanpassen |
Model-variabelen | In het systeem van Parsons bestaat dit uit de waarden waarmee iemand opgevoed wordt. Hierop kunnen mensen worden beoordeeld |
Voluntarisme | het geloof in de vrije wil van de mens. |
Hoofdstuk 13
Oligarchie | Een situatie waarbij een vrij kleine groep, behorende tot de hoogste stand en klasse, elkaar de beste banen bezorgt, waardoor iemand die niet tot deze groep behoort niet de kans krijgt in aanmerking te komen voor hoge functies. |
Coöptatie | Situatie waarbij het nieuwe bestuur gekozen wordt door het oude bestuur |
Sociaal relativisme | Relativisme door overrationalisatie. Dit houdt in dat mensen doordat zij te slim zijn geworden niemand meer als autoriteit op welk gebied dan ook zien. Beoordelingen van doktors worden in twijgfel getrokken omdat mensen het oordeel niet geloven. Relativisme houdt dan in dat de waarheid nooit op zichzelf staat maar altijd afhankelijk is van iets anders |
Politiek systeem | Volgens Mannheim waren dit er vijf. Namelijk: - Bureaucratisch conservatisme - Traditioneel concervatisme - Bourgeoisie liberalisme - Socialistisch denken - Fascisme |
Substantiële rationaliteit | Realistisch en berekenend denken zodat het handelen het beoogde effect heeft. Handelingen komen dus voort uit intelligente inzichten in de relaties tussen gebeurtenissen en zijn afgestemd op haalbare doelstellingen. |
Functionele rationaliteit | Reeks handelingen die op zo een manier ingesteld zijn dat ze naar een vooraf gesteld doel leiden en ieder element een functionele rol en plaats in de handelingenreeks heeft. Dit geldt vooral voor bestuurlijke organen en industriële organisaties. Het verschil tussen deze rationaliteiten is dat de rationaliteit van het individu inhoudt dat hij zijn handelingen overziet en begrijpt, dit is substantieel. De individuen binnen een organisatie vallen onder functionele rationaliteit, alleen het hoofd van deze organisatie maakt aanspraak op de substantiële rationaliteit |
Sociologische verbeelding | Idee van Mills dat persoonlijke problemen eigenlijk publieke kwesties zijn. Werkloosheid is bijvoorbeeld niet alleen een individueel probleem maar ligt besloten in het economische systeem met zijn politieke en economische beslissingen. Microproblemen zijn dus onderdeel van macroproblemen |
Hoofdstuk 14
Etiketteringstheorie | Stelt dat de meerderheid van de mensen die leven in een delinquent gebied geen delinquentie zullen vertonen en dat mensen uit een goede buurt even veel kans hebben in criminaliteit te vervallen maar minder kans hebben opgepakt te worden dan mensen uit een achterstandswijk |
Zelf | Het zelf van Goffman is een sociaal product; een reflectie van reacties van anderen |
Sociale interactie | Is volgens Goffman een optreden dat volgens bepaalde regels dient te gebeuren. Mensen moeten constant hetzelfde maatschappelijke masker dragen en anderen helpen het gezicht dat dit masker vertegenwoordigt te bewaren |
Mentale ziekte | Volgens Goffman het onvermogen om het spel van de samenleving volgens de regels te spelen, de regels van sociale interactie worden hierdoor niet gehoorzaamd. De maatschappelijke rechtspraak zet hier een straf op wat tot gevolg kan hebben dat er een blijvend beschadigde identiteit overblijft |
Axioma | Onbewezen, als waar aangenomen stellingen |
Hoofdstuk 15
Cultuur | Volgens Bourdieu is cultuur een economie die verbonden is met het meer gangbare idee van een economie, stratificatie in de culturele en materiële economie zijn tweezijdig met elkaar verbonden als oorzaak en gevolg van elkaar |
Symbolisch geweld | Centraal concept bij Bourieu, dit is macht die het voor elkaar krijgt ideeën en betekenissen op te leggen en ze legitiem te doen lijken door de machtsrelaties te verbergen die de basis zijn van zijn kracht |
Deceptie | Bedrog |
Cultureel kapitaal | Overdragingen van kennis en kunst doormiddel van scholing op formele of informele manier |
Habitus | De internalisatie van een willekeurige culturele standaard. Dit begint vanuit huis en wordt later versterkt op school. |
Dominantie | Wordt door bourdieu verdeeld in twee typen. Het eerste type wordt constant gevormd en hervormd door sociale interacties en bestaat uit de uitwisseling van rituelen. De tweede is een vorm van dominantie waar objectieve en onpersoonlijke media in mediëren. Het bestaat uit onpersoonlijke organisaties die zowel academische als eigendomstitels verdelen. |
Grote revolutie | Kenmerkt zich volgens Theda Skocpol door zxowel politieke als sociale veranderingen gepaard met de opheffing van sociale klassen. Sociale revoluties brengen alleen sociale veranderingen teweeg en politieke revoluties politieke veranderingen |
Historische sociologie | De geschiedenis zoals die behandeld wordt door sociologen. |
Wereld | In termen van Wallerstein is een set van samenlevingen die met elkaar verbonden maar toch relatief autonoom zijn een wereld binnen de wereld |
Wereldrijk | Het meervoud hiervan is met elkaar verbonden door de dominantie van een regering die zich economisch opwerkt door anderen te gebruiken. Het domineert de economie door een eerbetoon op te eisen |
Wereldeconomie | Heeft een multipliciteit van van politieke eenheden die gebonden worden door oorlogsvoering en economische wisselingen. Een wereldeconomie is niet in staat de economie te domineren. |
Kernstaten | Zijn onderdeel van een wereldeconomie en kenmerken zich door dominantie op zowel economisch als op militair vlak. Hierdoor zijn zij superieur aan de periferie |
Perifierie | Kan gezien worden als onontwikkelde economieën waar goedkope arbeid mogelijk is om de kernstaten te verrijken |
Hegemonie | Heeft meer macht of invloed dan anderen op politiek, handel, cultuur, wetenschap |
Globalisatie | Het proces van wereldwijd worden |
Glocalisatie | Lokale aanpassingen aan de wereldwijde cultuurpatronen |
Culturele resistentie | Het behouden van eigen cultuur door het afwijzen van de wereldwijde dominante cultuur |
Macrotheorieën | Grote theorieën over grootschalige wereldveranderingen en historische veranderingen op lange termijn |
Microtheorieën | Laten zien hoe de ups en downs van kleine rituelen spanning geven aan het leven en het leven beïnvloeden, en betekenis aan het leven geven. |
Spectrum | Groep verschillende dingen |
Oefenvragen
1. Wat is de bijdrage van de sociologie aan de kennis van het menselijk gedrag en samenleven?
2. Wat voor rol speelt de Verlichting in het ontstaan van sociologie?
3. Wat is het verschil tussen discovering en uncovering?
4. Hoe kun je verklaren dat juist in de 19e eeuw de grote sociologische denkers opkwamen?
5. Tijdens de fransen revolutie was de wereld onrustig, ook in Frankrijk. Wat kon volgens Saint-Simon de wereld redden?
6. Waarom kwam voor Henri de Saint-Simon de Franse Revolutie erg goed uit?
7. Wat was het toekomstbeeld van Saint-Simon?
8. Wie noemde Saint-Simon de bloem van de Franse samenleving? en waarom?
9. Waarom zou je Comte kunnen kwalificeren als de eerste socioloog, afgezien van het feit dat hij de naam bedacht?
10. Wat zijn de drie stadia van de wet van kennis volgens Comte?
11. Hoe werd de samenleving bijeen gehouden, volgens Comte?
12. Wat bedoelt Marx met ‘religie is het opium van het volk’?
13. Hoe ontstaan klassen volgens Marx?
14. Wat is vervreemding volgens Marx?
15. Waarom is volgens Marx het kapitalisme gedoemd te mislukken, en waardoor gebeurd dit niet?
16. Hoe ontstond dominantie van mannen over vrouwen, volgens Engels?
17. Hoe ontstond de ‘omkering van waarden’ volgens Nietzsche?
18. Wat is volgens Nietzsche de Übermensch?
19. Hoe wordt volgens Malthus winst gemaakt, als de markt ervoor zorgt dat de hoeveelheid arbeid altijd wordt geruild tegen dezelfde waarde?
20. Hoe moet volgens Adam Smith en John Stuart Mill een goede samenleving georganiseerd worden?
21. Hoe zag Spencer ontwikkeling van de samenleving?
22. Leg uit wat Socio-biologie is en leg uit hoe Edmund Wilson over het nature – nurture debat denkt, en wat zijn doel is.
23. Wat is de conscience collective van Durkheim?
24. Wat is mechanische en wat is organische solidariteit?
25. Wat bedoelt Weber met ‘verstehen’?
26. Wat was Weber’s kijk op stratificatie?
27. Leg rationalisering uit volgens Weber:
28. Het hoofdstuk over Weber heet in het boek ‘the disenchantment of the world’, vertaald: ‘de onttovering van de wereld’. Verklaar deze titel..
29. Wat bedoelt Freud met primaire en secondaire processen?
30. Waarom zou je Freuds begrippen Es, Ich en Über-Ich kunnen zien als ideaaltypes, zoals Weber het bedoelde?
31. Wat is repressie volgens Freud?
32. Hoe ziet Cooley de verhouding tussen het individu en de samenleving?
33. Welke drie dimensies kent de ‘looking-glass self’ in de theorie van Cooley?
34. Waarom trof de desillusionering na de Eerste Wereldoorlog de socialisten in het bijzonder?
35. Noem de ontwikkelingsfases van Mead en leg ze uit.
36. Was is het hawthorne effect?
37. Leg het ecologische model van Park uit:
38. Wat is het Pareto optimum?
39. Noem de 4 doelen van een samenleving volgen Parsons.
40. Wat houdt Michels ‘ijzeren wet van de oligarchie’ in?
41. Wat zijn de oorzaken van deze ijzeren wet?
42. Waarom is Michels theorie een kritiek op Marx?
43. Noem de 5 politieke kennissystemen van Mannheim.
44. Mannheim dus onderscheidt vijf verschillende politieke denkbeelden. Welke is volgens hem de juiste?
45. Welke methode gebruikte C. Wright Mills voor zijn onderzoeken en wat houdt die methode in?
46. Wat bedoelt Mills met ‘status panic’?
47. Leg de ‘self’ uit volgens Goffman.
48. Wat is symbolisch geweld volgens Bourdieu?
49. Leg de wereld systeem theorie uit van Wallerstein.
Antwoorden Oefenvragen
1. De sociologie zorgt ervoor dat er de illusies van het dagelijks leven ontdekt worden. Het help de fouten van de samenleving te verdwijnen. Als men meer realistisch is over de wereld, meer op hun hoede is van de dilemma’s van sociale organisaties, zich meer bewust is van de benodigdheden van sociale coördinatie en van de gevaren van sociale dwang en meer geavanceerd is over de illusies waarmee onze instituties de sociale realiteit bevolken, dan kunnen we misschien onze wereld meer leefbaar maken.
2. Tijdens de Verlichting werd het belang van de kerk en het traditionele gezag van de koning in twijfel getrokken. Rationeel denken werd van belang. Hieruit kon de wetenschap zich ontwikkelen. Bovendien werd ook de sociale werkelijkheid niet meer als vanzelfsprekend aangenomen. Het rationele, abstracte denken maakte denken over de maatschappij mogelijk.
3. Discovering: Je ontdekt iets dat totaal nieuw is, niemand heeft het ooit waargenomen.
Uncovering: het blootleggen van. Je kent de dingen al, je ontdekt niet nieuws, maar je haalt de waarheid naar boven over iets dat je al kende. Dit doet de sociologie. Het haalt de fouten (bias) uit de realiteit van de samenleving.
4. De 19e eeuw was een tijd van grote maatschappelijke veranderingen. Er was een massale trek van het platteland naar de stad, waar veel mensen werkzaam werden in fabrieken. Daarmee veranderde de samenleving van een agrarische samenleving in een industriële samenleving. Hiermee ging een grote verandering van de leefomstandigheden van de mensen gepaard. De leefomstandigheden in de snel groeiende steden waren erbarmelijk, de fabrieksarbeiders werkten lange dagen in een onveilige omgeving, voor weinig geld, waarbij ze vaak geestdodend werk verrichten. De intellectuelen van die tijd werden gefascineerd door deze veranderende omstandigheden, en begonnen te zoeken naar een verklaring.
5. Volgens Saint-Simon kon de wereld gered worden als alle wetenschappers een internationale raad zouden vormen en daarmee het bestuur van de maatschappij zouden overnemen. In plaats van oorlog en strijd, konden mensen u hun aandacht richten op het bouwen van kanalen en algemene verbeteringen van de omstandigheden.
6. Saint-Simon presenteerde zichzelf als een republikein. Hij gaf revolutionaire speeches, zat lokale bijeenkomsten voor en werd vrienden met de boeren. Op die manier wist hij te ontkomen aan het onheil dat andere aristocraten overkwam in de volkswoede. Hij kocht voor weinig geld de bezittingen op van vermoorde of gevluchte aristocraten en hij werd hiermee steenrijk.
7. Hij geloofde in een vreedzame moderne tijd, waarin geweld niet langer nodig is, omdat mensen hun krachten gebruiken tegen de natuur, in plaats van tegen andere mensen. Hij dacht dat de samenleving hiërarchisch opgebouwd zou blijven, op basis van de capaciteiten die men heeft. Hij geloofde in het ontstaan van een perfecte meritocratie, waarin iedereen werkt naar zijn vermogen en waarin de best gekwalificeerde mensen de macht zouden hebben.
8. Saint-Simon noemde de mensen die de meest belangrijkste producten produceren, de mensen die de belangrijkste ondernemingen besturen, de mensen die bijdragen aan de wetenschappelijke prestaties, beeldende kunst en beroepen, de bloem van de samenleving. Zij dragen het meest bij aan het land, aan de glorie en ze zorgen voor een toename in beschaving en welvaart. Als zij niet meer zouden bestaan zou het land verloren zijn tegenover alle andere landen. Hiertegenover staat dat als Frankrijk ineens alle overheidsmensen, alle leden van het koningshuis en de rijkste mensen van het land zou verliezen, er alleen maar rouw zou zijn. Het zal niet slecht doen.
9. Hij zag in dat de samenleving weliswaar opgebouwd is uit individuen, maar dat je het niet gelijk kunt stellen daarmee. De samenleving functioneert vanuit zijn eigen principes.
10. (1.) Kennis van elk onderwerp begint altijd in theologische vorm ( verklaringen m.b.v. animisme, geesten of goden), (2.) vervolgens gaat het naar de metafysische vorm ( verklaringen m.b.v. abstracte filosofische speculatie) en (3.) uiteindelijk wordt het positief ( een wetenschappelijke verklaring gebaseerd op observatie, experimenten en vergelijkingen.)
11. Comte zag de samenleving als een organisme, de verschillende onderdelen van de samenleving horen bij elkaar als organen in een lichaam. Ze kunnen niet bestaan zonder elkaar. Volgens Comte was een harmonieuze samenleving gebaseerd op consensus, het gevoel dat je bij elkaar hoort als morele eenheid. Hij zag in dat vertrouwen cruciaal is, en hij zag daarmee de familie, de kerk en de gemeenschap als de kern van de samenleving.
12. Religie is gecreëerd door de lage klassen om hun bestaan draaglijk te houden, om vervolgens door de hoge klasse in stand gehouden te worden. De heersende klasse in de maatschappij gaat een verbond aan met de geestelijkheid. Zo helpt religie om de arbeiders onwetend te houden en om de uitbuiting van die arbeiders te verdedigen.
13. Marx geeft de economie de schuld van het ontstaan van klassen. Geld is volgens Marx de belangrijkste voorwaarde voor het overleven in de samenleving en heeft hierdoor invloed op het gedrag van de mens. De hoeveelheid geld iemand heeft geeft dus aan hoe iemand zich gedraagt, waardoor er klassen zullen ontstaan. Volgens Marx is eigendom cruciaal omdat het de grenzen aangeeft in de sociale structuur.
14. Marx vind dat men wordt overheerst door de onpersoonlijke krachten van de markt en de onmenselijke beslissingen van bureaucratieën. Mensen creëren de wereld via hun beroepen, maar worden door hun creaties belemmerd doordat deze niet deel zijn van hun eigen natuur.
15. Als kapitalisten hun productie willen uitbreiden dan zullen ze meer arbeiders nodig hebben, een oplossing hiervoor is het verhogen van de lonen om arbeiders te trekken. Maar dit verkleint de toenamen van de winst dus kiezen kapitalisten voor machines. Dit is fout want volgens Marx komt winst alleen van arbeid, niet van machines. Enige voorsprong die de werkgever heeft op de andere bedrijven zal snel ingehaald worden doordat de anderen dezelfde apparatuur gaan gebruiken. Hierdoor gaat de prijs van de machines omhoog en de prijzen van de geproduceerde goederen gaan omlaag.
Als er machines ingezet worden verliezen arbeiders hun baan, worden de lonen lager en daalt de consumptie. Maar door de machines blijft de productie stijgen waardoor de prijzen en de winst dalen. Werkgevers proberen dit verlies te compenseren door het plaatsen van nog meet machines, wat het alleen maar slechter maakt en ze uiteindelijk failliet zullen gaan waardoor er nog meer mensen werkeloos worden. De sterkere kapitalisten kopen de failliete fabrieken voor heel weinig geld op en beginnen weer winst te maken. Arbeiders kunnen weer aan het werk voor lage lonen. Dit zal zo door blijven gaan, alleen elke keer met minder werkgevers die een steeds groter deel van de arbeidsmarkt bezitten.
Door de overname van alle kleinere bedrijven die failliet gaan ontstaan er enorme monopolys. De kapitalisten de failliet zijn komen terecht bij de arbeidersklasse. Deze groeit hierdoor, waardoor er een standaard aan te veel werkelozen ontstaat. Hierdoor zullen de lonen niet meer stijgen. Elke crisis wordt steeds erger, want het verdwijnen van steeds de kleinste kapitalisten zorgt ervoor dat steeds weer grotere zullen vallen. (omdat de kleinste al gevallen zijn en overgenomen worden door de grote)
Maar het kapitalisme is niet gevallen. 2 antwoorden waarom niet:
Marxist reply: imperialisme. Modern kapitalisme is internationaal geworden. Men kan overproductie exporteren en fabrieken naar lage lonen landen verhuizen. Men kan winst maken en genoeg loon betalen aan de arbeiders. Maar zo stel je de crisis alleen maar uit .
Marx heeft niet gelijk met zijn labour theory of value en zijn labour exploitation theory of profit. Arbeid is niet het enige waar we winst uitkrijgen. Machines en verbeterde organisatie kunnen hier ook voor zorgen (de productiviteit stijgt dan) winsten kunnen hoog blijven en de lonen zullen genoeg zijn door de vakbondsvorming en door programma’s van de overheid.
16. Engels dacht dat in eerdere fases van ontwikkeling de familiestructuur anders in elkaar zat. Er was seksuele vrijheid, er was geen monogaam huwelijk, er bestond geen privé eigendommen, omdat de familie als groep alles deelden. In deze fase was er gelijkheid tussen de seksen. Door ontwikkelingen in de landbouw ontstond echter meer welvaart. Mannen wilden deze welvaart overdragen op hun kinderen. Hiervoor was echter monogamie nodig voor vrouwen, omdat mannen anders niet zeker weten of het hun eigen kind is. Voor mannen gold dit niet. Het resultaat is sekse ongelijkheid.
17. In het oude Griekenland werd het vermogen om te domineren gezien als ‘goed’. Degenen die dat niet konden, dat waren de ‘slechten’. Deze zwakkeren verloren de strijd en werden slaven van de aristocraten. Door de Romeinen werden slaven een grote klasse, die geen hoop meer had om ooit nog te heersen, maar met hun grote aantal wel het culturele klimaat kon beïnvloeden. Hun doel was niet om zelf te domineren, maar om de heersende klasse naar het niveau van de slaven te krijgen. Dit deden ze door de slavenmentaliteit, zoals hard werken, bescheidenheid en gehoorzaamheid, als moreel juist te bestempelen. Het gedrag van de aristocraten werden gezien als moreel slecht. De hele samenleving nam deze slavenmentaliteit over.
18. Nietzsche pleitte voor meer individualisme in plaats van een kuddegeest. De übermensch is degene die zichzelf los durft te maken van het systeem en alleen op zichzelf steunt. Volgens Nietzsche is de mens een tussenfase in de ontwikkeling tussen een dier en de Übermensch. De Übermensch is ons uiteindelijke stadium van ontwikkeling. Een boven alle irrationaliteit staand wezen.
19. Malthus zag de groei van de bevolking als het antwoord hierop. Doordat de bevolking groeit, zijn er altijd teveel arme mensen voor de beschikbare banen, waardoor de lonen laag blijven.
20. Adam Smith : Zegt dat de markt werkt via vraag en aanbod. Dit systeem reguleert de handel in het voordeel van het geheel. De overheid mag zich hier niet mee bemoeien.
John Stuart Mill: De wetten van de markt zijn verklaringen voor hoe de markt zich zal gedragen als niemand (de overheid) zich ermee bemoeit. Maar we zijn niet gedwongen om de markt zich zo te laten bewegen. De markt is een systeem om vele andere systemen heen, het is niet Gods wet. Als het ons niet gelukkig maakt kunnen we net zo goed een nieuwe creëren.
21. Spencer was een evolutionist. Hij zag de samenleving als een organisme en verandering komt niet alleen door een toename aan kennis (zoals Comte dacht), maar komt door evolutionaire selectie. Volgens hem waren er 3 fases van ontwikkeling. Eerst zijn er regulatieve systemen, jager-verzamelaars en rondtrekkende stammen. Dat is een circulair systeem, er is geen ontwikkeling. De eerste ontwikkeling komt wanneer mensen zich vestigen op één plek, dan ontstaan duurzame systemen. Als laatste is er het ruil en verdelingssysteem. Hier ontstaan transportnetwerken en handel.
22. Socio-biology: een systematisch onderzoek naar de biologische basis van al het sociale gedrag. Wilson is een genetische determinist. Volgens hem is de natuur meer cruciaal in het bepalen van de menselijke samenleving dan nurture. Het doel van Wilson is het overbruggen van het gat tussen de natuurlijke wetenschap en de sociologische wetenschap.
23. Het is een gevoel van samen horen in een samenleving met anderen en daardoor een gevoel van morele verplichting aan de eisen van de samenleving te voldoen. Mensen hebben bepaalde gevoelens als ze bij een groep horen. De morele gevoelens ontstaan door sociale interactie tussen individuen, vooral als het gaat om ‘rituelen’.
24. Mechanische solidariteit:
Een automatisch product van een grote gelijkheid tussen mensen. In de premoderne samenleving was er weinig sprake van sociale arbeidsdeling. Het conscience collective was er sterk ontwikkelt en diende er als basis voor de samenhang van elk samenevingsverband. In de moderne samenleving moet de mechanische solidariteit plaats maken voor een andere soort solidariteit, namelijk organische solidariteit.
Organische solidariteit:
Solidariteit gebaseerd op de afhankelijkheid die er tussen mensen ontstaat als de sociale arbeidsdeling zo ver doorgedreven wordt, dat mensen onderling van elkaar afhankelijk worden voor het vervullen van verschillende taken.
25. Je moet volgens Weber de wereld begrijpen door je te verplaatsen in de leefwereld van de mensen.
26. Weber zag drie gebieden van stratificatie: economisch, politiek en cultureel. Volgens hem vormen mensen groepen met anderen die dezelfde positie hebben op een van die gebieden. Anderen worden uitgesloten. De economische positie die iemand heeft, beïnvloedt met wie hij omgaat, maar ook hoe hij de wereld ziet en hoe hij zich gedraagt. Ditzelfde geldt voor de andere twee gebieden van stratificatie.
27. Rationalisering: de toenemende dominantie van doel-rationeel handelen. Ook wel de onttovering van de wereld genoemd. De wereld wordt steeds meer ontdaan van dingen die we niet kunnen aan raken, zien, proeven enz. Bijvoorbeeld als vroeger de oogst mislukte werd altijd naar God gewezen. Als de oogst nu mislukt dan ligt het bijvoorbeeld aan de foute grond.
Rationalisering bevind zich volgens Weber op drie terreinen:
· Economie: namelijk de opkomst van het moderne kapitalisme.
· Organisatiewezen: de opkomst van de bureaucratisering
· Staat: de opkomst van de rechtstaat
28. Volgens Weber is modernisering onlosmakelijk verbonden met rationalisering. Modernisering zorgt voor een rationalisering van de samenleving, en rationalisering zorgt in zijn ogen voor ‘de onttovering van de wereld’, waarmee hij bedoelt dat de wereld in de loop van het moderniseringsproces steeds meer ontdaan wordt van mythen, magie, geloof en andere ongrijpbare zaken
29. Primaire processen zijn directe processen, zoals wensen, fantasieën en symbolen. Hij noemde dit later het lustprincipe, het is onbewust en huist in het Es. Secondaire processen zijn bewust en gesocialiseerd. Dit noemde hij later het realiteitsprincipe, het Ego.
30. De drie structuren zijn geen losstaande eenheden of aparte gebieden in de hersenen, het is een interactief mentaal systeem die nooit in zuivere vorm voorkomt, maar gemixt zijn. Het uiteen halen van de drie begrippen is puur om analyse ervan mogelijk te maken.
31. Volgens Freud hebben random gedachtes, dromen, versprekingen, neurotische symptomen en dagelijkse mislukkingen allen een betekenis die de persoon zelf niet weet (onderbewuste ideeën). Het negeren van deze gedachtes enz. = repressie. Dit zorgt ervoor dat de gedachtes niet in het bewuste komen. Als gevolg zegt Freud dat men dan de realiteiten van zijn natuurlijke aard negeert.
Drie ontdekkingen van Freud over repressie:
· Repressie komt voor waar een conflict is tussen tegenovergestelde wensen en verlangens.
· Mensen met de hoogste idealen neigen de meeste repressie te hebben van sterke agressieve en seksuele verlangens.
· Kinderen hebben seks levens (doordat het bewuste en het onbewuste nog niet gescheiden is).
32. Volgens Cooley zijn de maatschappij en individuen collectieve en distributieve aspecten van hetzelfde iets, in plaats van empirische scheidbare fenomenen. De maatschappij is een levend geheel, een organisme, gemaakt van gedifferentieerde leden, waarvan elke een speciale functie heeft.
33. We zien onszelf eerst in de ogen van anderen, we beelden ons daarna het oordeel van die anderen in en ten slotte ervaren we onszelf via die waardering van de anderen.
34. De socialisten hadden gehoopt dat ze zulke oorlogen konden voorkomen. Oorlogen worden in hun beleving namelijk gevochten in het belang van de heersende klasse, terwijl het proletariaat daadwerkelijk op het slagveld staat. Het zou belachelijk zijn als de werkende klasse van het ene land hun lotgenoten in het andere land zouden vermoorden, in het belang van hun bazen.
35. De fases van ontwikkeling zijn in volgorde: de Preplay, de play, de game en de generalized other fase.
In de eerste fase wordt de babytaal gezien als een reflectie van het onvermogen om een object te maken van zichzelf, waarbij hij/zij zichzelf kan benaderen. (preplay)
Play fase: kinderen nemen per segment en willekeurig een rol aan. (ze spelen bijvoorbeeld vader, moeder, dokter)
In de game fase: het kind gaat niet meer uit van de houding van bepaalde individuen naar zichzelf, het neemt geen discrete rollen meer aan.
De laatste fase is de generalized other: de fase waarin een individu eindelijk zich kan relateren tot zichzelf volgens de houding van de hele maatschappij.
36. Het effect dat als mensen onderzocht worden ze zich anders gaan gedragen. Bij een onderzoek van Mayo bijvoorbeeld gingen ze arbeiders in een fabriek onderzoeken en kijken wat er gebeurde als ze de arbeiders gingen behandelen alsof ze deel van de machines waren en wat dat voor effect had op de productie. Maar de arbeiders vonden het zo fijn dat er mensen eens in hun persoonlijk geïnteresseerd waren, dat het niet uit maakte wat de onderzoekers deden de productie bleef stijgen.
37. In het midden van de stad woonden de heel erg rijke mensen en de extreem arme mensen. Hieromheen waren de sloppenwijken en als je verder door ging naar buiten werd het steeds beter en dan kwam je bij de voorsteden. als de stad groeit en er komen nieuwe immigranten bij, dan verplaatsten de inwoners die het ‘t beste hadden naar de buitenwijken. Hun oude plekken werden opgevuld met de betere mensen uit de ring daarvoor enz.
38. Het pareto optimum is de juiste verdeling van welvaart in de samenleving volgens Pareto. De welvaart zou zo verdeeld moeten worden dat de winst van de een ten koste gaat van de winst van de ander.
39. 4 doelen van de samenleving:
1. Het in standhouden van culturele patronen (opvoeding & educatie)
2. integratie van de leden van de samenleving in een harmonieus deelname patroon (religie & juridische systemen)
3. doelen bereiken (besluiten over te gaan naar collectieve acties zoals oorlog of een collectief geldsysteem)
4. aanpassing aan omgeving (economie)
40. De ijzeren wet van de oligarchie houdt in dat uiteindelijk elke organisatie geleid wordt door een kleine groep machthebbers. Deze elite streeft doelstellingen na die niet langer de doelstellingen van de organisatie zijn, maar die alleen in hun eigen belang zijn.
41. Democratie is onmogelijk in grote organisaties, het is uiteindelijk toch een kleine groep mensen die de beslissingen neemt. Deze leiders doen ervaring op in het leiderschap en ontwikkelen kennis en ervaring, die ze vervolgens weer gebruiken om hun positie te handhaven. Door hun positie komen de leiders in contact met andere elites. Dit netwerk wordt vervolgens weer gebruikt om aan de macht te blijven.
42. Volgens de ijzeren wet van de oligarchie ontstaat altijd weer een kleine groep machtige bestuurders. Marx dacht dat het kapitalisme omver geworpen zou worden, om plaats te maken voor de macht van het volk. Volgens Michels theorie zou na deze revolutie echter geen samenleving ontstaan die geregeerd wordt door het volk, maar gewoon opnieuw een oligarchie.
43. 5 politieke kennissystemen:
1. bureaucratisch conservatisme (alleen technische rationele oplossingen, dus alleen mensen die echte kennis hebben mogen regeren) (hoorde wel bij moderne samenleving volgens Mannheim)
2. traditioneel conservatisme ( er zijn tradities en die zijn belangrijk, die bestaan niet voor niets, aristocratie) (hoorde volgens Mannheim niet bij de moderne samenleving)
3. bourgeois liberaalisme (uitgangspunt: de rede, rationaliteit. Mensen moeten bij elkaar gaan zitten en op een redelijke manier tot een beslissing komen. Alles op een redelijke manier oplossen) (hoorde wel bij de moderne samenleving volgens Mannheim)
4. socialisme (marxisme, alles gaat uiteindelijk over economische verhoudingen. Er moet een regering komen van de arbeidsklasse, de arbeidsbeweging) (hoorde volgens Mannheim wel bij de moderne samenleving)
5. fascisme (relativisme, er is helemaal geen waarheid. Iedereen is alleen maar bezig om zijn eigen belangen na te streven. Alles gaat alleen maar om macht. Dit idee wordt gedragen door vooral de verliezers van de samenleving. mensen gaan alles ter discussie stellen) (hoorde volgens Mannheim wel bij de moderne samenleving)
44. Het denkbeeld dat het meest in lijn is met de maatschappelijke omstandigheden in een samenleving.
45. Hij maakte een collectieve biografie. Hierin bestudeerde hij de mensen met topposities, en maakte daarvan een collectief portret, die de carrières van de leiders beschreven. Het liet zien hoe hun persoonlijkheid geselecteerd en gevormd werd door de organisatie.
46. In de nieuwe middenklasse wordt de identiteit van mensen niet meer bepaald door het werk dat ze doen. Om dit te compenseren gaan de leden van de middenklasse andere manieren vinden om status te krijgen, in de vorm van materiële goederen.
47. De ‘self’ is volgens Goffman een sociaal product. Een persoon is geen geïsoleerd ding, maar een beeld gesneden uit de hele levensruimte van zijn interacties met anderen. Een wezen dat alleen is, is een dier; alleen in de samenleving van anderen verwerft een persoon essentiële menselijkheid. Ieders eigen ‘self’ is een reflectie van de reacties van anderen en elke persoon geeft de anderen delen van zichzelf ervoor terug. Een samenleving is als het vast houden van elkaars handen in een cirkel waarin iedereen terug krijgt in de rechterhand wat hij met de linker hand weggeeft.
48. Symbolisch geweld: macht die erin slaagt betekenissen op te leggen en hen op te leggen als legitiem door de machtsverhoudingen te verhullen die de basis vormen voor de kracht.
49. De theorie gaat ervanuit dat in een kapitalistisch systeem de internationale economische wereldorde in plaats van wederzijds afhankelijk, en dus gelijkwaardig, wel afhankelijkheid is en daarmee een van uitbuiting. De verschillende gebieden in de wereld zijn volgens de theorie in te delen drie delen:
· de kern
· de semiperiferie
· de periferie
De theorie laat de relatie zien tussen deze drie delen in een historisch kader dat gelijk loopt met het ontstaan van een wereldmarkt. De gebieden nu de westerse wereld omvatten, zijn de kapitaalkrachtigste gebieden en willen vooral goedkope grondstoffen en voedsel die geruild kan worden voor o.a. hoogwaardige industriële goederen. De periferie levert de goedkope grondstoffen en voedsel en ruilt die voor de goederen uit de kern. Hierdoor worden de kerngebieden beter ten koste van de periferie gebieden. De semiperiferie bestaat uit de gebieden die kenmerken van kern en periferie combineren. Dit kunnen kerngebieden in verval zijn, of perifere gebieden in ontwikkeling.
Sommige kerngebieden kunnen zo sterk worden dat ze hegemonie uitoefenen over de andere spelers in het systeem. Uniek aan het kapitalisme is echter dat dergelijke hegemonie niet leidt tot de vorming van een imperium, zoals dat in andere historische gevallen van economische integratie is gebeurd.
Volgens de theorie zijn deze gebieden niet alleen op wereldschaal aan te wijzen, ook binnen landen kunnen kern en periferie gebieden worden gevonden, waarbij de arme periferie grondstoffen levert aan de geïndustrialiseerde kern.
Bron
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1260 | 1 |
Add new contribution