TentamenTests bij Discovering statistics using IMB SPSS statistics van Field - 5e druk
- Waarom dwingt een duivelse docent een student tot statistiek? - TentamenTests 1
- Waaruit bestaat statistiek? - TentamenTests 2
- Wat zijn de limieten van statistisch onderzoek? - TentamenTests 3
- Hoe ziet de SPSS statistiek omgeving eruit? - TentamenTests 4
- Op welke manieren kunnen gegevens worden verkend met grafieken? - TentamenTests 5
- Wat wordt er bedoeld met het bias beest? - TentamenTests 6
- Wat wordt er bedoeld met een niet-parametrische test? - TentamenTests 7
- Wat wordt er bedoeld met de correlatie tussen variabelen? - TentamenTests 8
- Wat wordt er bedoeld met een regressie? - TentamenTests 9
- Op welke manier kunnen twee gemiddelden met elkaar vergeleken worden? - TentamenTests 10
- Wat wordt bedoeld met moderatie, mediatie en meerdere categorische voorspellers? - TentamenTests 11
- Op welke manier worden verschillende onafhankelijke gemiddelden met elkaar vergeleken? - TentamenTests 12
- Wat wordt bedoeld met een ANCOVA? - TentamenTests 13
- Wat wordt bedoeld met een factor design? - TentamenTests 14
- Wat wordt bedoeld met een repeated measures design? -TentamenTests 15
- Wat wordt bedoeld met gemixte ontwerpen? - TentamenTests 16
- Wat wordt bedoeld met een MANOVA? - TentamenTests 17
- Wat wordt bedoeld met een factor analyse? - TentamenTests 18
- Hoe kun je categoriale variabelen analyseren? - TentamenTests 19
- Wat wordt bedoeld met een logistische regressie? - TentamenTests 20
- Wat wordt bedoeld met een multilevel lineair model? - TentamenTests 21
- TentamenTickets per hoofdstuk bij de 5e druk van Discovering statistics using SPSS van Field - Chapter
Waarom dwingt een duivelse docent een student tot statistiek? - TentamenTests 1
Vragen
Vraag 1
Waar zijn kwalitatieve methoden van onderzoek op gebaseerd?
Vraag 2
Wanneer is er sprake van falsificatie?
Vraag 3
Wat is een continue variabele?
Vraag 4
Wat betekent validiteit?
Vraag 5
Wanneer is een onderzoek betrouwbaar?
Vraag 6
Wat is het verschil tussen correlationeel en experimenteel onderzoek?
Vraag 7
Aan welke drie voorwaarden moet een oorzakelijk verband volgens Hume voldoen?
Vraag 8
Wat is het verschil tussen niet-systematische en systematische variatie?
Vraag 9
Hoe ziet een normale verdeling eruit?
Vraag 10
Welke methodes kunnen gebruikt worden om het centrum van de frequentieverdeling te vinden?
Vraag 11
Welke scores heb je nodig om de verspreiding van scores te berekenen?
Vraag 12
Hoe bereken je de standaardafwijking?
Vraag 13
Wat geeft een z-score aan?
Vraag 14
Waarom is randomisatie belangrijk?
Vraag 15
Eenentwintig zware rokers worden op een hardloopband gezet. Onderzoekers hebben de tijd gemeten totdat deze rokers van de hardloopband afvielen. De tijd is gemeten in secondes. De tijden van de rokers waren als volgt: 18, 16, 18, 24, 23, 22, 22, 23, 26, 29, 32, 34, 34, 36, 36, 43, 42, 49, 46, 46, 57. Bereken de volgende getallen: de modus, mediaan, gemiddelde, upper & lower kwartielafstanden en de interkwartielafstand.
Vraag 16
Wat is het verschil tussen een onafhankelijke en een afhankelijke variabele? Beschrijf beide begrippen.
Vraag 17
Wat is de mediaan van de scores 4-6-8-10-18?
Vraag 18
Wat is de mediaan van de volgende rij getallen: 8, 9, 14, 15?
Vraag 19
De volgende 5 begrippen worden veel gebruikt om kenmerken van een statistische variabele samen te vatten: minimum, maximum, 1e kwartiel, 3e kwartiel, mediaan. Wat is de goede volgorde, van klein naar groot?
Vraag 20
Om een indruk te krijgen van de relatie tussen aantal gerookte sigaretten per dag en tijdsduur nodig om 2 km te joggen maak je van deze gegevens van een aantal proefpersonen een grafiek. Welke variabele zet je op de x-as?
Antwoordindicatie
Vraag 1
Kwalitatieve onderzoeksmethoden zijn gebaseerd op taal.
Vraag 2
Er is sprake van falsificatie als de verzamelde gegevens de theorie of hypothese tegenspreken.
Vraag 3
Een continue variabele is een score die iedere waarde kan aannemen die op de meetschaal wordt gebruikt.
Vraag 4
Validiteit is de mate waarin het instrument daadwerkelijk meet wat je wil meten.
Vraag 5
Een onderzoek is betrouwbaar wanneer het instrument dezelfde uitkomst geeft bij dezelfde condities.
Vraag 6
Het verschil tussen correlationeel en experimenteel onderzoek is dat bij experimenteel onderzoek de variabelen worden gemanipuleerd en bij correlationeel onderzoek niet correlationeel onderzoek wordt de relatie tussen variabelen bestudeerd. Met correlationele onderzoeken kunnen echter geen uitspraken gedaan worden over oorzaak-gevolgrelaties.
Vraag 7
De drie voorwaarden waar een oorzakelijk verband volgens Hume aan moet voldoen zijn:
oorzaak en gevolg moeten elkaar nauw in de tijd opvolgen
oorzaak moet voorafgaan aan het gevolg
het gevolg komt nooit voor zonder dat de oorzaak heeft plaatsgevonden
Vraag 8
Het verschil tussen niet-systematische en systematische variatie is dat systematische variatie verklaard kan worden, en niet-systematische variatie niet.
Vraag 9
Een normale verdeling is een klokvormige curve met symmetrische helften.
Vraag 10
Methodes die gebruikt kunnen worden om het centrum van de frequentieverdeling te vinden zijn de modus, mediaan en het gemiddelde.
Vraag 11
Om de verspreiding van scores te berekenen heb je de hoogste en laagste scores nodig.
Vraag 12
De standaardafwijking bereken je door het verschil tussen de scores en het gemiddelde te kwadrateren en bij elkaar op te tellen, dit te delen door de steekproefgrootte – 1 en daar de wortel van te nemen.
Vraag 13
Een z-score geeft aan hoeveel standaardafwijkingen de score van het gemiddelde ligt.
Vraag 14
Randomisatie is belangrij,k omdat het ervoor zorgt dat de ‘confounding’ variabelen weg zijn. De confounding variabelen zijn factoren die invloed hebben op de afhankelijke variabele anders dan de factor waarin je geïnteresseerd bent. Bijvoorbeeld: wanneer er sprake is van een groep mensen, random allocatie van mensen houdt in dat factoren zoals intelligentie, leeftijd en ras over het algemeen gelijk zijn zodat de resultaten niet beïnvloed worden.
Vraag 15
Het is handig om te beginnen met het in de juiste volgorde plaatsen van de getallen: 16, 18, 18, 22, 22, 23, 23, 24, 26, 29, 32, 34, 34, 36, 36, 42, 43, 46, 46, 49, 57.
De modus wordt als volgt berekend: de scores met de frequenties tussen haakjes zijn: 16 (1), 18 (2), 22 (2), 23 (2), 24 (1), 26 (1), 29 (1), 32 (1), 34 (2), 36 (2), 42 (1), 43 (1), 46 (2), 49 (1), 57 (1). Hierdoor bestaan er verschillende modussen: 18, 22, 23, 34, 36 and 46 seconden hebben allemaal een frequentie van 2. In dit geval is 2 de hoogste frequentie.
De mediaan wordt berekend met de formule: (n + 1) / 2th score. In dit geval zijn er 21 scores, dus is 22 / 2 = 11de. De 11de score in 32 seconden.
Het gemiddelde wordt berekend door de som te nemen van alle getallen en dat te delen door het aantal getallen. Het gemiddelde is 32.19 seconden.
De lower kwartielafstand: dit is de mediaan van de onderste helft van de scores. Als we de data splitten bij 32 (exclusief deze score), dan zijn er 10 scores onder deze waarde. De mediaan van 10 scores is de 11/2 = 5,5de score. Daarom nemen we het gemiddelde van de vijfde score en de zesde score. De vijfde score is 22, de zesde score is 23; de lower kwartielafstand is daarom 22,5 seconden.
De upper kwartielafstand wordt berekend door de mediaan van het bovenste deel van de scores te nemen: 42.5 seconden. De kwartielafstand is de hoogste score (57) min de laagste score (16). Dit wordt 41 seconden.
De interkwartielafstand is het verschil tussen de hoogste en de laagste kwartielen: 42.5 − 22.5 = 20 seconden.
Vraag 16
Een onafhankelijke variabele is een variabele die gemanipuleerd wordt door de onderzoeker. Dit bestaat vaak uit twee of meer condities waaraan de proefpersonen worden blootgesteld. De afhankelijke variabele is de variabele die geobserveerd wordt nadat de onafhankelijke variabele is gemanipuleerd.
Vraag 17
De mediaan is 8.
Vraag 18
De mediaan is 11.5. De getallen zijn al gerangschikt van klein naar groot. Er zijn een even aantal (8) getallen. De mediaan is dan het gemiddelde van de twee middelste getallen: 9 en 14. Dit is: 11.5.
Vraag 19
Minimum, 1e kwartiel, mediaan, 3e kwartiel, maximum. Het ligt voor de hand te beginnen met minimum en te eindigen met maximum ligt voor de hand. Verder is het 1e kwartiel die waarde van de variabele waarvoor geldt dat 25% van de mogelijke waarden kleiner zijn dan deze waarde. De mediaan is de middelste waarde, en het derde kwartiel is die waarde waarvoor geldt dat 75% van de mogelijke waarden kleiner zijn dan deze waarde. Dit bepaalt de volgorde van klein naar groot.
Vraag 20
De onafhankelijke of explanatory (verklarende) variabele wordt op de x-as geplaatst, en de afhankelijke variabele op de y-as. Het aantal gerookte sigaretten per dag is hier de verklarende variabele: je wilt weten of (en evt. hoe) dit aantal de conditie van de rokers beïnvloedt.
Waaruit bestaat statistiek? - TentamenTests 2
Vragen
Vraag 1
Op welke formule zijn alle statistische modellen gebaseerd?
Vraag 2
Wat is het verschil tussen variabelen en parameters?
Vraag 3
Wat wordt bedoeld met dat het gemiddelde een hypothetische waarde heeft?
Vraag 4
Hoe wordt de variantie bepaald?
Vraag 5
Wat is de method of least squares?
Vraag 6
Waarvoor wordt de steekproefverdeling gebruikt?
Vraag 7
Wat is het betrouwbaarheidsinterval?
Vraag 8
Hoe bepaal je de grenzen van het betrouwbaarheidsinterval?
Vraag 9
Wat is de regel van Fisher?
Vraag 10
Wat is het verschil tussen een eenzijdige en een tweezijdige toets?
Vraag 11
Wat is het verschil tussen een type 1 en een type 2 fout?
Vraag 12
Wat is de power van een test?
Vraag 13
Wat is het gemiddelde en de standaardafwijking van de standaardnormaalverdeling?
Antwoordindicatie
Vraag 1
Alle statische modellen zijn gebaseerd op de formule: Uitkomsti = (model) + errori.
Vraag 2
Het verschil tussen variabelen en parameters is dat parameters geschat worden, en variabelen gemeten.
Vraag 3
Dat het gemiddelde een hypothetische waarde heeft, betekent dat het niet daadwerkelijk in de data hoeft voor te komen.
Vraag 4
De variantie wordt bepaald door de som van de gekwadrateerde meetfouten te delen door het aantal vrijheidsgraden.
Vraag 5
De method of least squares houdt in dat de gekozen parameter altijd degene is die de minste error oplevert.
Vraag 6
De steekproefverdeling wordt gebruikt om te kijken hoe representatief een steekproef is voor de populatie.
Vraag 7
Het betrouwbaarheidsinterval zijn de grenzen waartussen je denkt dat het werkelijke populatiegemiddelde valt.
Vraag 8
De grenzen van het betrouwbaarheidsinterval bepaal je door de bijbehorende z-score te vermenigvuldigen met de standaard error.
Vraag 9
De regel van Fisher is dat je pas weet of er een werkelijk effect is, als er slechts een kleine kans is dat het resultaat per toeval wordt bereikt.
Vraag 10
Het verschil tussen een eenzijdige en tweezijdige toets is dat bij een eenzijdige toets de hypothese een richting voor het effect aangeeft, terwijl dat bij de tweezijdige toets niet het geval is.
Vraag 11
Het verschil tussen type 1 en type 2 fout is dat type 1 fout betekent dat er wordt gedacht dat er een effect is in de populatie terwijl dit niet zo is, en type 2 fout betekent dat er wordt gedacht dat er geen effect is in de populatie terwijl dit wel zo is.
Vraag 12
De power van een test is de mate waarin hij in staat is een effect te vinden.
Vraag 13
Gemiddelde is 0 en standaarddeviatie is 1.
Wat zijn de limieten van statistisch onderzoek? - TentamenTests 3
Vragen
Vraag 1
Wat wordt bedoeld met effectgrootte?
Vraag 2
Op welke drie manieren kan de effectgrootte berekend worden?
Vraag 3
Wat wordt bedoeld met de Cohen's d en wat is de formule hiervan?
Vraag 4
Wat is het verschil tussen de nulhypothese en de alternatieve hypothese?
Vraag 5
Wat is het stappenplan bij een nulhypothese significantie toets?
Vraag 6
Wat moet je doen om te kijken of de hypothese een goede verklaring is voor de gegevens?
Vraag 7
Wat zijn de drie voorwaarden voor causaliteit?
Vraag 8
Wat wordt bedoeld met een meta analysis?
Vraag 9
Wat wordt bedoeld met de Bayes theorie?
Vraag 10
Wat wordt bedoeld met de Bayes factor?
Antwoordindicatie
Vraag 1
De effectgrootte is een objectieve en gestandaardiseerde maat voor de grootte van een waargenomen effect.
Vraag 2
De manieren om de effectgrootte te berekenen zijn: de Cohen's d, de odds ratio en de correlatiecoëfficiënt van Pearson, r.
Vraag 3
De Cohen's d is het verschil tussen twee gemiddelden gedeeld door ofwel de standaarddeviatie van de controlegroep. Dit kan berekend worden door de formule: d = (X1 – X2) / s.
Vraag 4
Het verschil tussen de nulhypothese en de alternatieve hypothese is dat de nulhypothese uitgaat van geen effect, terwijl de alternatieve hypothese uitgaat van wel een effect.
Vraag 5
Het stappenplan bij een nulhypothese significantie toets is dat je kijkt hoeveel variantie de data in het model verklaart. Vervolgens bereken je de p-waarde, kijk je hoe klein die kans is en bepaal je of de nulhypothese wordt verworpen.
Vraag 6
Om te kijken of de hypothese een goede verklaring is voor de gegevens, deel je de variantie verklaard door het model door de variantie niet verklaard door het model, oftewel effect door de error.
Vraag 7
De drie manieren zijn:
- De variabelen moeten samen covariëren
- De oorzaak moet voorafgaan aan het gevolg
- De invloed van andere variabelen moet worden uitgesloten
Vraag 8
Een meta analyse is het schatten van de grootte van een effect in de populatie door het combineren van effectgrootten uit verschillende onderzoeken die dezelfde hypothese testen.
Vraag 9
De Bayes theorem kan gebruikt worden om de ontwikkeling van een eerdere hypothese op nieuw te bekijken op basis van de waargenomen gegevens en deze up te daten.
Vraag 10
Een Bayes-factor is de verhouding tussen de waarschijnlijkheid van twee concurrerende hypotheses. Meestal zijn dit de alternatieve hypothese en de nulhypothese. Een Bayes-factor groter dan 1 houdt in dat de waargenomen gegevens waarschijnlijker zijn gezien de alternatieve. Waarden kleiner dan 1 suggereren het tegenovergestelde. Waarden tussen 1 en 3 reflecteren bewijs voor de alternatieve hypothese die 'nauwelijks de moeite waard is om te vermelden', waarden tussen 1 en 3 zijn bewijs dat 'substantie heeft', en waarden tussen 3 en 10 zijn 'sterk' bewijs.
Hoe ziet de SPSS statistiek omgeving eruit? - TentamenTests 4
Vragen
Vraag 1
Wat kun je doen in de data editor?
Vraag 2
Wat is het verschil tussen de data view en de variable view?
Vraag 3
Wat doe je als je een variabele codeert?
Vraag 4
Wat zijn de drie opties bij het opgeven van missing data?
Vraag 5
Wat zie je op het output scherm van SPSS?
Vraag 6
Waarom is het handig om ook smartreader te installeren?
Vraag 7
Wat is de SPSS-syntax?
Antwoordindicatie
Vraag 1
In de data editor kun je data invoeren en daar statistische berekeningen mee uitvoeren.
Vraag 2
Het verschil tussen de data view en de variable view is dat je bij de data view cijfers invoert en bij de variable view kijkt wat voor variabelen gebruikt worden.
Vraag 3
Als je een variabele codeert geef je een nummer aan bepaalde groepen.
Vraag 4
De drie opties bij het opgeven van missing data zijn dat er geen ontbrekende gegevens zijn, dat er een paar waardes missen en dat de waardes in een bepaald gebied de ontbrekende waardes zijn.
Vraag 5
Op het output scherm van SPSS zie je alle grafieken en tabellen en een boomdiagram van alle analyses die je hebt uitgevoerd.
Vraag 6
Het is handig om smartreader te installeren omdat je daarmee alle bestanden met oude of juist nieuwe versies van SPSS kan openen.
Vraag 7
SPSS-syntax is de taal van opdrachten om statistische analyses en datamanipulaties uit te voeren.
Op welke manieren kunnen gegevens worden verkend met grafieken? - TentamenTests 5
Vragen
Vraag 1
Wat is chartjunk?
Vraag 2
Hoe kun je in SPSS grafieken maken?
Vraag 3
Wat is het verschil tussen een simple en stacked histogram?
Vraag 4
Wat is een population pyramid?
Vraag 5
Wat zijn de drie verschillende soorten boxplots?
Vraag 6
Wat is de meest gebruikelijke manier om gemiddelden weer te geven?
Vraag 7
Wat is het verschil tussen lijngrafieken en staafdiagrammen?
Vraag 8
Wat is het verschil tussen een simple line en een multiple line?
Vraag 9
Waar is een scatterplot goed voor?
Vraag 10
Waarom is de regressielijn belangrijk bij het scatterplot?
Vraag 11
Hoe maak je een grafiek op in SPSS?
Antwoordindicatie
Vraag 1
Een chartjunk is de naam voor de overbodige dingen aan een grafiek.
Vraag 2
In SPSS kun je grafieken maken met de chart builder.
Vraag 3
Het verschil tussen een simple en stacked histogram is dat een simple histogram de frequenties van een simpele variabele laat zien, terwijl je een stacked histogram gebruikt als je verschillende groepen wil zien.
Vraag 4
Een population pyramid zijn twee grafieken met de bodems tegen elkaar, zodat de frequentie in de horizontale as te zien is.
Vraag 5
De drie verschillende soorten boxplots zijn simple boxplot, clustered boxplot en 1-D boxplot.
Vraag 6
De meest gebruikelijke manier om gemiddelden weer te geven is door gebruik van een staafdiagram.
Vraag 7
Het verschil tussen lijngrafieken en staafdiagrammen is dat de informatie bij een lijngrafiek wordt weergegeven door middel van een lijn.
Vraag 8
Het verschil tussen een simple line en een multiple line is dat de simple line de gemiddelden van de scores van verschillende groepen laat zien, terwijl een multiple line ook het gemiddelde laat zien van een bepaalde variabele en kan bestaan uit meerdere lijnen voor meerdere variabelen.
Vraag 9
Een scatterplot is goed om te kijken naar de relatie tussen twee variabelen.
Vraag 10
De regressielijn is belangrijk bij het scatterplot omdat deze lijn de relatie tussen twee variabelen samenvat.
Vraag 11
Een grafiek maak je op in SPSS door de chart editor te gebruiken.
Wat wordt er bedoeld met het bias beest? - TentamenTests 6
Meerkeuzevragen
Vraag 1
Welk van de volgende wordt het minst beïnvloed door outliers?
- De range
- Het gemiddelde
- De mediaan
- De standaardafwijking
Vraag 2
Wat zijn assumpties voor het gebruik van parametische testen gebaseerd op de normale verdeling?
- Alle opties zijn waar.
- Sommige eigenschappen van de gegevens worden normaalverdeeld.
- De steekproeven die getest worden moeten ongeveer dezelfde varianties hebben.
- De data moet minimaal het niveau hebben van interval
Vraag 3
Welke van de volgende is geen transformatie die gebruikt kan worden om skewed data te corrigeren?
- Log transformatie
- Square root transformatie
- Reciprocal transformatie
- Tangent transformatie
Open vragen
Vraag 1
Waar kan bias voorkomen?
Vraag 2
Wat zijn de vier grote assumpties voor parametrische toetsen?
Vraag 3
Waarom zijn uitschieters een belangrijke bron van bias?
Vraag 4
Waarom is de aanname van lineariteit zeer belangrijk?
Vraag 5
Waar heeft normaliteit allemaal invloed op?
Vraag 6
Wat zegt de centrale limietstelling?
Vraag 7
Wat betekent homoscedasticiteit?
Vraag 8
Waar kan een onderzoeker bij een kleine steekproef naar kijken om bias te onderzoeken?
Vraag 9
Wat is het verschil tussen een Q-Q plot en een P-P plot?
Vraag 10
Hoe kan een onderzoeker de assumpties van homoscedasticiteit en lineariteit tegelijk bekijken?
Vraag 11
Waarvoor wordt Levene’s test gebruikt?
Vraag 12
Op welke manier kan een bias verminderd worden?
Vraag 13
Wat zijn robuuste methodes?
Vraag 14
Wat houdt data transformeren in?
Vraag 15
Wat wordt er bedoeld met de zogenaamde selectiebias?
Antwoordindicatie Meerkeuzevragen
Vraag 1
C. De mediaan.
Vraag 2
A. Alle opties zijn waar.
Vraag 3
D. Tangent transformatie.
Antwoordindicatie Open vragen
Vraag 1
Bias kan voorkomen bij de schattingen van de parameters, de standard error en het betrouwbaarheidsinterval, en de test statistieken en p-waarden.
Vraag 2
De vier grote assumpties voor parametrische toetsen zijn dat de gegevens normaal verdeeld moeten zijn, dat de varianties van de verschillende groepen ongeveer even groot moeten zijn, dat de variabelen lineair met elkaar samenhangen en dat er sprake is van onafhankelijkheid.
Vraag 3
Uitschieters zijn een belangrijke bron van bias, omdat die het gemiddelde enorm omhoog of omlaag kunnen brengen.
Vraag 4
De aanname van lineariteit is belangrijk omdat het model niet meer klopt als de variabelen geen lineair verband vertonen.
Vraag 5
Normaliteit heeft invloed op de schattingen van parameters, het betrouwbaarheidsinterval, de nulhypothese significantie toetsen en de error.
Vraag 6
De centrale limietstelling zegt dat de verdeling bij grote steekproeven altijd normaal is.
Vraag 7
Homoscedasticiteit betekent dat alle groepen een ongeveer gelijke variantie hebben.
Vraag 8
Bij een kleine steekproef kun je om bias te onderzoeken kijken naar scheefheid en kurtosis.
Vraag 9
Het verschil tussen een Q-Q plot en een P-P plot is dat het Q-Q plot naar kwartielen kijkt en het P-P plot naar individuele scores. Een P-P plot laat de cumulatieve kans van een variabele tegen de cumulatieve kans van een bepaalde verdeling zien.
Vraag 10
De assumpties van homoscedasticiteit en lineariteit kun je tegelijk bekijken door een scatterplot te gebruiken.
Vraag 11
Levene’s test wordt gebruikt om te kijken naar de homogeniteit van varianties.
Vraag 12
Om de bias te verminderen kun je bepaalde extreme scores verwijderen, uitschieters vervangen door de hoogste score die geen uitschieter is, je data analyseren met robuuste methodes en de data transformeren.
Vraag 13
Robuuste methodes zijn testen die weinig beïnvloed worden door schendingen van assumpties.
Vraag 14
Data transformeren houdt in dat je alle data op dezelfde manier omzet in andere scores.
Vraag 15
Dit houdt in dat de manier waarop je je participanten selecteert, kan leiden tot een vertekend beeld. Denk bijvoorbeeld aan internetenquêtes. Mensen die geen internet hebben selecteer je hierdoor automatisch niet.
Wat wordt er bedoeld met een niet-parametrische test? - TentamenTests 7
Meerkeuzevragen
Vraag 1
Welk symbool staat voor het test statistiek van de Mann-Whitney test?
- Ws
- T
- U
- H
Vraag 2
Wanneer wordt aangenomen dat voldaan wordt aan alle assumpties van parametrische testen, niet parametrische testen:
- Alle zijn juist.
- Zijn conservatiever
- Zullen minder snel de alternatieve hypothese accepteren
- Hebben minder statistische kracht
Vraag 3
Een onderzoeker meet de psychologische reacties van een groep mensen wanneer ze een horror film kijken en vergelijkt dit met het kijken naar een erotische film en een documentaire over wild life in Afrika. De resultaten zijn skewed. Welke test kan de onderzoeker gebruiken om de data te analyseren?
- Independent analysis of variance
- Repeated mesure analysis of variance
- Friedman's ANOVA
- Kruskal-Wallis test
Vraag 4
Een onderzoeker meet de psychologische reacties van een groep mensen wanneer ze een horror film kijken en vergelijkt dit met het kijken naar een erotische film. De resultaten zijn skewed. Welke test kan de onderzoeker gebruiken om de data te analyseren?
- Independent t-test
- Wilcoxon signed-rank test
- Dependent t-test
- Mann-Whitney test
Open vragen
Vraag 1
Wanneer wordt een niet-parametrische test gebruikt?
Vraag 2
Welke testen worden gebruikt als alternatief voor de onafhankelijke t-toetsen?
Vraag 3
Hoe onderzoek je de alternatieve testen voor de onafhankelijke t-toetsen in SPSS?
Vraag 4
Wat laat het tweede deel van de output van de niet-parametrische onafhankelijke t-toets zien?
Vraag 5
Waarom is het handig om ook de effectgrootte te berekenen?
Vraag 6
Wat is de niet-parametrische variant van de afhankelijke t-toets?
Vraag 7
Wat is de niet-parametrische variant van de eenweg onafhankelijke ANOVA?
Vraag 8
Wat gebeurt er bij de K-W test?
Vraag 9
Waar kijkt de Jonckhere-Terpstra test naar?
Vraag 10
Waarvoor kan Friedman’s ANOVA worden gebruikt?
Vraag 11
Wat moet er gerapporteerd worden bij niet-parametrische tests?
Antwoordindicatie Meerkeuzevragen
Vraag 1
C. U.
Vraag 2
A. Alle zijn juist.
Vraag 3
C. Friedman's ANOVA.
Vraag 4
B. Wilcoxon signed-rank test
Antwoordindicatie Open vragen
Vraag 1
Een niet-parametrische test wordt gebruikt als er niet aan de assumpties voldaan kan worden.
Vraag 2
De testen die gebruikt worden als alternatief voor de onafhankelijke t-toetsen zijn de Wilcoxon rank-sum test en de Mann-Whitney test.
Vraag 3
Dit doe je door in SPSS te klikken op analyze – non parametric tests – independent samples.
Vraag 4
Het tweede deel van de output laat de test statistieken zien, samen met de z-scores.
Vraag 5
Het is handig om ook de effectgrootte te berekenen, omdat dit een standaardmaat is. Met de effectgrootte kun je de resultaten vergelijken met andere studies.
Vraag 6
De niet-parametrische variant van de afhankelijke t-toets is de Wilcoxon signed-rank test.
Vraag 7
De niet-parametrische variant van de eenweg onafhankelijke ANOVA is de Kruskal-Wallis test.
Vraag 8
Bij de K-W test wordt eerst een gecodeerde variabele gemaakt van de onafhankelijke variabele. Die kunnen getest worden op normaliteit en homogeniteit. Om naar het verschil tussen groepen te kijken moeten deze assumpties per groep getest worden.
Vraag 9
De Jonckhere-Terpstra test kijkt naar het patroon van de medianen van groepen die je met elkaar wilt vergelijken.
Vraag 10
Friedman’s ANOVA kan gebruikt worden wanneer dezelfde proefpersonen in meer dan twee verschillende condities gebruikt zijn.
Vraag 11
Bij niet-parametrische tests moeten de chi-square statistiek, het aantal vrijheidsgraden, de significantie en de effectgrootte en medianen van de follow-up tests genoteerd worden.
Wat wordt er bedoeld met de correlatie tussen variabelen? - TentamenTests 8
Vragen
Vraag 1
Wat houdt een positieve relatie tussen twee variabelen in?
Vraag 2
Wat geeft de covariantie aan?
Vraag 3
Wat is Pearson correlatiecoëfficiënt?
Vraag 4
Wat is een bivariate correlatie?
Vraag 5
Hoe onderzoek je de significantie van r?
Vraag 6
Wat is een bootstrap betrouwbaarheidsinterval?
Vraag 7
Waarom is er bij correlatie niet automatisch sprake van causaliteit?
Vraag 8
Wat is de coëfficiënt van determinatie?
Vraag 9
Wat is Spearman correlatiecoëfficiënt?
Vraag 10
Wanneer wordt de Kendall’s tau gebruikt?
Vraag 11
Wanneer gebruik je de biseriële correlatiecoëfficiënt?
Vraag 12
Wat is de partiële correlatie?
Vraag 13
Wat is het verschil tussen semi-partiële correlatie en partiële correlatie?
Vraag 14
Wat gebruik je om correlaties te vergelijken?
Vraag 15
Wat moet je doen om de effectgrootte te berekenen?
Vraag 16
Welke drie eigenschappen van de relatie tussen X en Y worden er gemeten met een correlatie?
Vraag 17
Variabele x en y hebben een r² van 0.15. Betekent dit een grote, een kleine of een gemiddelde correlatie?
Vraag 18
Wat is het verschil tussen de Pearson correlatie en de multipele correlatie R?
Antwoordindicatie
Vraag 1
Een positieve relatie houdt in dat een toename in de ene variabele samenhangt met een toename in de andere variabele.
Vraag 2
De covariantie geeft aan of variabelen samenhangen en of deze samenhang positief of negatief is.
Vraag 3
Pearson correlatiecoëfficiënt is de gestandaardiseerde covariantie, die ook wordt gebruikt voor het meten van effectgrootte.
Vraag 4
Een bivariate correlatie is een correlatie tussen twee variabelen.
Vraag 5
De significantie van r onderzoek je door gebruik te maken van een t-toets met N-2 vrijheidsgraden.
Vraag 6
Een bootstrap betrouwbaarheidsinterval is een betrouwbaarheidsinterval wat ook accuraat is als de verdeling niet normaal is.
Vraag 7
Er is bij correlatie niet automatisch sprake van causaliteit, omdat andere variabelen ook invloed hebben op de correlatie. Daarbij zegt de correlatie niets over welke variabele de verandering bij de andere variabele teweegbrengt.
Vraag 8
De coëfficiënt van determinatie is een maat voor hoeveel variantie de gecodeerde variabelen delen.
Vraag 9
Spearman correlatiecoëfficiënt is de niet-parametrische variant van de Pearson correlatie.
Vraag 10
Kendall’s tau gebruik je wanneer je een kleine steekproef hebt met veel gelijke scores.
Vraag 11
De biseriële correlatiecoëfficiënt gebruik je als de variabele continu dichotoom is.
Vraag 12
Partiële correlatie is de relatie tussen twee variabelen waarin de effecten van een andere variabele constant worden gehouden.
Vraag 13
Het verschil tussen semi-partiële en partiële correlatie is dat bij semi-partiële correlatie wordt gecontroleerd voor het effect dat een derde variabele heeft op één van de variabelen in de correlatie, en niet op beide variabelen zoals bij de partiële correlatie.
Vraag 14
Om correlaties te vergelijken gebruik je z-scores en t-toetsen.
Vraag 15
Correlaties zijn effectgroottes, dus om de effectgrootte te berekenen heb je geen verdere stappen nodig.
Vraag 16
De richting van een relatie, de vorm van een relatie en de mate van een relatie.
Vraag 17
Dit is een gemiddelde correlatie.
Vraag 18
De multipele correlatie heeft altijd een waarde tussen de 0 en 1 en kan dus niet ne-gatief zijn. De Pearson correlatie kan van -1 tot 1 lopen.
Wat wordt er bedoeld met een regressie? - TentamenTests 9
Vragen
Vraag 1
Wat wil een onderzoeker analyseren als hij of zij een regressieanalyse uitvoert?
Vraag 2
Is bij regressie het model lineair of juist niet?
Vraag 3
Wat wordt bedoeld met het begrip residuen?
Vraag 4
Wat is de betekenis van R2?
Vraag 5
Heeft een goed model een hoge F-ratio of juist een lage F-ratio?
Vraag 6
Wat betekent een regressiecoëfficiënt van 0?
Vraag 7
Als een onderzoeker een voorspelling heeft omtrent de belangrijkheid van de predictoren; welke invoermethode gebruikt de onderzoeker dan in SPSS?
Vraag 8
Wat is een probleem bij de forwardmethode van invoer?
Vraag 9
Wat is een probleem bij de stapsgewijze invoer?
Vraag 10
Wat wordt bedoeld met een uitschieter, ook wel een outlier?
Vraag 11
Hoe bekijkt een onderzoeker of er een uitschieter is in de x-ruimte? In de y-ruimte? In de xy-ruimte?
Vraag 12
Waaraan moeten de meetniveaus van een regressieanalyse voldoen?
Vraag 13
Wat is multicollineariteit? En welke drie problemen ontstaan er bij vergrote multicollineariteit?
Vraag 14
Wat is homoscedasticiteit?
Vraag 15
Wat test een onderzoeker met de Durbin-Watson test?
Vraag 16
Wat is crossvalidatie? En door middel van welke twee methodes kan dit?
Vraag 17
Wat geeft het betrouwbaarheidsinterval aan?
Vraag 18
Wat is verklaarde variantie?
Vraag 19
Wat zijn dummy variabelen?
Vraag 20
Wat doet een mediërende variabele?
Vraag 21
Wat zijn de assumpties voor multipele regressie?
Antwoordindicatie
Vraag 1
Een onderzoeker wil een uitkomstvariabele Y voorspellen door middel van één voorspellende predictor (simpele regressie) of door meerdere predictoren (multiple regressie).
Vraag 2
Lineair, want bij een goed model wordt een relatie gevonden tussen de variabelen.
Vraag 3
Een residu is de verticale afstand tussen de werkelijke data en de regressielijn. Deze verschillen kunnen zowel positief als negatief zijn.
Vraag 4
Dit is de hoeveelheid variantie die wordt verklaard door het model in verhouding tot de totale variantie. Het representeert het percentage variantie in de uitkomst dat kan worden verklaard door het model.
Vraag 5
Een hoge F-ratio. Dit betekent dat de verbetering in voorspelling groot is (MSm) en het verschil tussen het model en de geobserveerde data klein (MSr).
Vraag 6
Dit betekent dat een verandering in de predictor variabele resulteert in geen verandering in de uitkomst variabele.
Vraag 7
Hiërarchische regressie
Vraag 8
Er kan sprake zijn van supressor effecten. Hiermee wordt bedoeld dat een predictor significant is maar alleen als een andere predictor constant wordt gehouden. Hierdoor is er bij gebruik van de forward methode een grotere kans op een type II fout (een predictor elimineren terwijl deze wel significant was).
Vraag 9
Er kan kans zijn op overfitting (teveel variabelen met maar kleine variantie) of underfitting (het niet toevoegen van belangrijke variabelen).
Vraag 10
Een uitschieter (of outlier) is een meting die substantieel verschilt van de gemiddelde trend van de data.
Vraag 11
Respectievelijk met mahalanobis distance, gestandaardiseerde residuen en met de cook’s distance.
Vraag 12
De afhankelijke variabele moet van tenminste ratio of interval meetniveau zijn en de onafhankelijke variabele van ratio of interval of omgecodeerd tot een dummy.
Vraag 13
Dit ontstaat wanneer er een sterke correlatie is tussen twee of meer predictoren. De problemen die ontstaan zijn: onbetrouwbare b’s, limiteert de grootte van r en moeilijker om onderscheidt te maken in belangrijkheid tussen predictoren.
Vraag 14
Hierbij moet op elk niveau van de predictor variabele de variantie van de residuen constant zijn, als deze variantie ongelijk is, is er sprake van heteroscedasticiteit.
Vraag 15
Hiermee test een onderzoeker of er sprake is van onafhankelijke errors, vuistregel is dat de waarde tussen de 1 en 3 moet liggen.
Vraag 16
Als niet zeker is hoe accuraat de steekproef de populatie beschrijft, kan gekeken worden naar de mate waarin het model de uitkomst in andere steekproeven voorspelt. Dit kan door middel van de adjusted R2 en data-splitting.
Vraag 17
Het betrouwbaarheidsinterval geeft het interval aan waarbinnen de werkelijke waarde van b zich bevindt in de populatie.
Vraag 18
Dat deel van de variantie wat wordt bepaald en veroorzaakt door de onafhankelijke variabelen en niet door externe factoren.
Vraag 19
Dit is een variabele die van nominaal meetniveau is met meer dan 2 categorieën die is omgezet naar een dichotoom item met alleen 0 of 1 als score. Dummy variabelen zijn meerdere variabelen die met alleen nullen en enen gecodeerd zijn.
Vraag 20
Het effect van de predictor op de afhankelijke variabele verloopt via een derde variabele dit kan gedeeltelijk of geheel zijn.
Vraag 21
Het effect van de predictor op de afhankelijke variabele hangt dan af van nog een derde variabele.
Op welke manier kunnen twee gemiddelden met elkaar vergeleken worden? - TentamenTests 10
Vragen
Vraag 1
Wat zijn de manieren om twee groepen met twee gemiddelden te vergelijken?
Vraag 2
Waarvoor gebruikt een onderzoeker een t-toets?
Vraag 3
Wanneer gebruikt een onderzoeker de afhankelijke t-toets?
Vraag 4
Wat zegt de wet van de variantiesom?
Vraag 5
Wat is de standaardmeetfout?
Vraag 6
Wanneer komt een effect niet door toeval?
Vraag 7
Is de systematische variantie groter of kleiner dan de niet-systematische variantie als een experimentele conditie een effect heeft?
Vraag 8
Welke scores moeten bij een afhankelijke t-toets normaal verdeeld zijn?
Vraag 9
Waarvoor wordt Levene’s test gebruikt?
Vraag 10
Waarom heeft Cohen’s d soms de voorkeur als maat voor effectgrootte?
Vraag 11
Waarom vindt een onderzoeker eerder een significant effect bij herhaalde metingen design?
Antwoordindicatie
Vraag 1
Manieren om twee groepen met twee gemiddelden te vergelijken zijn door twee groepen participanten bloot te stellen aan verschillende manipulaties of door een groep participanten meerdere malen bloot te stellen aan verschillende manipulaties.
Vraag 2
Een t-toets gebruik je om te kijken of het verschil tussen de groepsgemiddelden significant afwijkt van 0.
Vraag 3
De afhankelijke t-toets wordt gebruikt bij twee experimentele condities waarbij dezelfde proefpersonen deelnemen in beide condities.
Vraag 4
De wet van de variantiesom zegt dat de variantie van het verschil tussen twee onafhankelijke variabelen gelijk is aan de som van de varianties.
Vraag 5
De standaardmeetfout is de standaardafwijking van de steekproefverdeling.
Vraag 6
Een effect komt niet door toeval wanneer het gemiddelde verschil tussen de steekproeven en populatie groot is en de standaard meetfout klein.
Vraag 7
De systematische variantie is groter dan de niet-systematische variantie als een experimentele conditie een effect heeft.
Vraag 8
Bij een afhankelijke t-toets moeten de verschillen tussen scores normaal verdeeld zijn.
Vraag 9
Levene’s test wordt gebruikt om te kijken of de varianties verschillend zijn en er geen homoscedasticiteit is.
Vraag 10
Cohen’s d heeft soms de voorkeur als maat voor effectgrootte, omdat deze een effectgrootte heeft die onafhankelijk is van het design.
Vraag 11
Bij een herhaalde metingen design vindt een onderzoeker eerder een significant effect, omdat de niet-systematische variantie een stuk kleiner is dan bij een tussengroepdesign.
Wat wordt bedoeld met moderatie, mediatie en meerdere categorische voorspellers? - TentamenTests 11
Vragen
Vraag 1
Wat beïnvloedt de moderator?
Vraag 2
Wat betekent centreren?
Vraag 3
Wat moet een onderzoeker doen om het effect van de moderator te vinden?
Vraag 4
Wanneer wordt gesproken van een mediatie?
Vraag 5
Hoe komt het dat er bij mediatie een direct en een indirect effect bestaat?
Vraag 6
Op welke drie regressiemodellen is mediatie gebaseerd?
Vraag 7
Hoe kan de effectgrootte berekend worden bij mediatie?
Vraag 8
Wat is een modererend effect?
Antwoordindicatie
Vraag 1
De moderator beïnvloedt de relatie tussen een predictor en de uitkomst.
Vraag 2
Centreren betekent dat je een variabele transformeert naar deviaties rond een bepaald punt.
Vraag 3
Om het effect van de moderator te vinden moet je een eenvoudige richtingscoëfficiënten analyse (simple slopes analysis) uitvoeren.
Vraag 4
Mediatie houdt in dat de relatie tussen een predictorvariabele en de uitkomst verklaard wordt door de relatie met een derde variabele, de mediator.
Vraag 5
Het directe effect is de relatie tussen de predictor en de uitkomst, het indirecte effect is het effect van de predictor op de uitkomst via de mediator.
Vraag 6
Mediatie is gebaseerd op regressie die:
- de uitkomst voorspelt vanuit de predictor
- de mediator voorspelt vanuit de predictor
- de uitkomst voorspelt vanuit zowel de predictor als de mediator
Vraag 7
Bij mediatie kan je de effectgrootte berekenen door te kijken naar het gecombineerde effect van a en b, door te kijken naar de grootte van het indirecte effect vergeleken met het totale effect van de predictor, of door R2 te berekenen.
Vraag 8
Met een modererend effect wordt het effect van een moderator bedoeld, die de relatie tussen de voorspellende variabele en de uitkomstvariabele beïnvloedt.
Op welke manier worden verschillende onafhankelijke gemiddelden met elkaar vergeleken? - TentamenTests 12
Vragen
Vraag 1
Wanneer voert een onderzoeker een ANOVA uit?
Vraag 2
Waarom worden hiervoor geen t-testen gebruikt?
Vraag 3
Wat zijn contrasts?
Vraag 4
Wat wordt bedoeld met een significante F-ratio?
Vraag 5
Wat wordt bedoeld met een type I fout? En wat wordt bedoeld met een type II fou?
Vraag 6
Wat is de power van een test?
Vraag 7
Welke procedures gebruikt een onderzoeker om te kijken welke groepen daadwerkelijk van elkaar verschillen?
Vraag 8
Welke test wordt uitgevoerd als assumpties worden geschonden en ANOVA niet kan worden uitgevoerd?
Vraag 9
Wat is de waarde van de type I fout als drie testen door een t-test met elkaar vergeleken worden?
Antwoordindicatie
Vraag 1
Wanneer onderzoekers meer dan twee condities willen vergelijken, wordt de ANOVA gebruikt.
Vraag 2
Omdat losse t-testen de kans op een type I error vergroten. Dit wordt kanskapitalisatie genoemd.
Vraag 3
Contrasts zijn alternatieve coderingsschema’s.
Vraag 4
Een significante F-ratio laat zien dat de gemiddelden van de groepen verschillen.
Vraag 5
Een type I fout ontstaat wanneer een effect gedetecteerd wordt terwijl deze niet aanwezig is. In dit geval wordt H0 ten onrechte verworpen. Een type II fout ontstaat wanneer een effect niet gedetecteerd wordt terwijl deze wel aanwezig is. In dit geval wordt H1 ten onrechte verworpen.
Vraag 6
De mogelijkheid van een test om een effect te detecteren van een bepaalde grootte (.80 is goed).
Vraag 7
Post-hoc procedures.
Vraag 8
De Kruskall-Wallis test.
Vraag 9
Per test is de type I fout 0.95 (5% kans op het verkeerd verwerpen van de nulhypothese). Dus het antwoord is: 0.95 x 0.95 x 0.95= 0.857 waardoor 1 - 0.857 = 14.3% het goede percentage is.
Wat wordt bedoeld met een ANCOVA? - TentamenTests 13
Vragen
Vraag 1
Wanneer besluit een onderzoeker een ANCOVA uit te voeren?
Vraag 2
Wat zijn covariaten?
Vraag 3
Wat zijn de twee redenen om een covariaat mee te nemen in de analyse?
Vraag 4
ANCOVA heeft dezelfde assumpties als ANOVA maar wat zijn de twee bijvoegingen?
Vraag 5
Bij ANCOVA hebben we de partial eta squared. Wat is dit?
Vraag 6
Wanneer kan de omega squared (ω2) gebruikt worden bij ANCOVA?
Vraag 7
Waarmee kan bij ANCOVA de effectgrootte van de contrasten berekend worden?
Antwoordindicatie
Vraag 1
Als een ANOVA een continue variabele bevat die ook effect heeft op de afhankelijke variabele kan deze in de analyse worden meegenomen als covariaat.
Vraag 2
Continue variabelen die de uitkomstvariabele ook voorspellen.
Vraag 3
Hiermee kan je als eerste de binnengroep variantie verminderen, door het meenemen van de covariabele kunnen we meer van de variantie verklaren en blijft er minder onverklaarde variantie over. Daarnaast kunnen confounds worden geëlimineerd (derde variabele).
Vraag 4
De twee bijvoegingen zijn:
- onafhankelijke relatie tussen het covariaat en de afhankelijke variabele
- homogeniteit van regressiecoëfficiënten
Vraag 5
De partial eta squared is de hoeveelheid variantie in de afhankelijke variabele die door de onafhankelijke variabele wordt gedeeld maar niet door het covariaat wordt verklaard.
Vraag 6
ω2 kan gebruikt worden bij gelijke groepsgroottes.
Vraag 7
Met een t-toets kan de effectgrootte van de contrasten berekend worden.
Wat wordt bedoeld met een factor design? - TentamenTests 14
Vragen
Vraag 1
Wanneer voer je een factoriële ANOVA uit?
Vraag 2
Wat is een andere naam voor een factoriële ANOVA?
Vraag 3
Welke drie soorten factoriële designs zijn er?
Vraag 4
Wat is het verschil tussen deze designs?
Vraag 5
Wat laat de residuensom zien?
Vraag 6
Gelden voor de factor ANOVA dezelfde assumpties als de andere lineaire modellen?
Vraag 7
Op welke manier berekent SPSS de effectgrootte en op welke twee andere manieren kan de effectgrootte berekend worden?
Vraag 8
Hoe moeten de effecten gerapporteerd worden?
Antwoordindicatie
Vraag 1
De factoriële ANOVA voer je uit als je kijkt naar twee of meer onafhankelijke variabele.
Vraag 2
Een tweeweg ANOVA.
Vraag 3
Onafhankelijke factoriële design, repeated measures factoriël design en mixed design.
Vraag 4
Onafhankelijke factoren gaat om een tussengroep design, repeated measures om een binnengroep design en mixed design maakt hier een combinatie van.
Vraag 5
De residuensom laat de onverklaarde variantie zien.
Vraag 6
Ja, voor de factor ANOVA gelden dezelfde assumpties als voor de andere lineaire modellen.
Vraag 7
SPSS geeft partial eta squared als effectgrootte, maar het is verstandiger om ω2 te gebruiken of de simpele effecten analyse r.
Vraag 8
Bij het rapporteren van de resultaten moet hetzelfde weergegeven worden als bij een gewone ANOVA. De F-ratio en het aantal vrijheidsgraden moeten in elk geval vermeld worden, voor de twee hoofdeffecten en voor het interactie-effect.
Wat wordt bedoeld met een repeated measures design? -TentamenTests 15
Meerkeuzevragen
Vraag 1
Wat is een nadeel van herhaalde metingen?
- Er kan niet voldaan worden aan de aanname dat de verschillende groepen onafhankelijk zijn.
- Er kan niet voldaan worden aan de aanname dat de verschillende condities onafhankelijk zijn.
- Er kan niet voldaan worden aan de aanname dat de verschillende groepen afhankelijk zijn.
- Er kan niet voldaan worden aan de aanname dat de verschillende groepen afhankelijk zijn.
Vraag 2
Welke aanname bij herhaalde metingen wordt gemaakt door het verval van de aanname die gesteld wordt in vraag 1?
- De aanname van samengestelde symmetrie.
- De aanname van sphericity.
- De aanname van normaliteit.
- De aanname van homogeniteit.
Vraag 3
Welke test in SPSS toetst of de varianties tussen de paren van condities (aanname van sphericity) gelijk is?
- De Greenhouse-Geisser test.
- De Pillai-Bartlett test.
- De Mauchly’s test.
- De Huynh-Feldt test.
Vraag 4
Welke opties zijn er wanneer er niet wordt voldaan aan de aanname van sphericity?
- Het uitvoeren van een MANOVA.
- Het uitvoeren van een Greenhouse-Geisser correctie.
- Het uitvoeren van een Huynh-Feldt correctie.
- Het uitvoeren van een ANCOVA.
Vraag 5
Welke stelling is juist?
Stelling 1: Voor herhaalde metingen kan de effectgrootte ω2 gebruikt worden, deze kan op dezelfde manier berekend worden als bij de onafhankelijke ANOVA.
Stelling 2: Het berekenen van de totale variantie (SSt) gaat bij herhaalde metingen op dezelfde manier als bij een één-weg onafhankelijke ANOVA.
- Stelling 1 en 2 zijn juist.
- Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist.
- Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist.
- Beide stellingen zijn onjuist.
Open vragen
Vraag 1
Wat houdt een repeated measures design in?
Vraag 2
Welke assumptie wordt hier alleen mee geschonden?
Vraag 3
Wat is sfericiteit? Welke test in SPSS gebruik je om deze assumptie te checken?
Antwoordindicatie Meerkeuzevragen
Vraag 1
B. Er kan niet voldaan worden aan de aanname dat de verschillende condities onafhankelijk zijn. Een proefpersoon ondergaat alle condities en dus zijn de condities gerelateerd aan elkaar.
Vraag 2
B. De aanname van sphericity. Het betekent dat de relatie tussen paren van experimentele condities gelijk is. Dit wordt berekend door de varianties van paren van behandelingsniveaus.
Vraag 3
C. De Mauchly’s test. Wanneer deze test een significant resultaat laat zien, wordt niet voldaan aan de aanname van sphericity.
Vraag 4
D. Het uitvoeren van een ANCOVA. De Greenhouse-Geisser geeft de correctie van de varianties in vrijheidsgraden. Wanneer deze correctie een hoge waarde geeft, kan er gebruik gemaakt worden van een Huynh-Feldt correctie.
Vraag 5
C. De effectgrootte voor herhaalde metingen kan juist niet op dezelfde manier berekend worden als bij een onafhankelijke ANOVA.
Antwoordindicatie Open vragen
Vraag 1
Bij repeated measures nemen de participanten deel aan alle condities van het onderzoek. Hierdoor kan gecontroleerd worden voor individuele verschillen.
Vraag 2
De assumptie van onafhankelijke groepen wordt hiermee geschonden omdat er een relatie is tussen de scores van de verschillende condities.
Vraag 3
Dit is de aanname dat de relatie tussen de paren van de experimentele condities gelijk zijn. Dit is alleen belangrijk bij tenminste drie condities. In SPSS gebruikt je de Mauchly’s test om deze assumptie te checken.
Wat wordt bedoeld met gemixte ontwerpen? - TentamenTests 16
Vragen
Vraag 1
Wat houdt een mixed design in?
Vraag 2
Wat is een herhaalde meting en wat is hier een nadeel van?
Vraag 3
Wat is de assumptie van sfericiteit (sphericity)?
Vraag 4
Wat is het verschil tussen sfericiteit en samengestelde symmetrie?
Vraag 5
Wat is een goede vervanging voor de post hoc toets?
Vraag 6
Welke soort effectgrootte meten we bij herhaalde metingen?
Vraag 7
Hoe rapporteer je de resultaten van een herhaalde meting?
Vraag 8
Wat is het verschil tussen een hoofd effect en een interactie?
Antwoordindicatie
Vraag 1
Bij een mixed design kijk je naar zowel between als within groep variabelen en zijn er dus altijd meer dan twee IV’s. Er wordt gekeken naar participanten in verschillende groepen (binnengroep variantie) en naar de verschillen tussen twee groepen (tussengroepvariantie).
Vraag 2
Een nadeel van een herhaalde metingen design is dat er niet voldaan kan worden aan de assumptie dat de verschillende condities onafhankelijk zijn.
Vraag 3
Dat de relatie tussen paren van experimentele condities gelijk is en de afhankelijkheid tussen experimentele condities is ongeveer gelijk.
Vraag 4
Sfericiteit is iets algemener dan samengestelde symmetrie. Dit houdt in dat de beide varianties tussen de condities gelijk zijn en dat de covarianties tussen de paren ook gelijk zijn. Sfericiteit is minder strikt dan samengestelde symmetrie, het gaat hierbij om het verschil tussen de condities, die varianties moeten ongeveer gelijk zijn.Greenhouse-Geisser correctie, Huynh-Feldt correctie of de MANOVA.
Vraag 5
De Bonferroni test.
Vraag 6
ω2.
Vraag 7
Bij het rapporten van herhaalde metingen worden dezelfde gegevens vermeld als bij een onafhankelijke ANOVA. Bij herhaalde metingen moeten het aantal gecorrigeerde vrijheidsgraden ook vermeld worden als niet aan de assumptie van sfericiteit voldaan is. De multivariate testen kunnen ook vermeld worden.
Vraag 8
Een hoofdeffect is een uniek effect van een onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele. Het kan een effect zijn van een opzichzelfstaande strategie of charisma. Een interactie kijkt naar het gecombineerde effect van twee of meer variabelen.
Wat wordt bedoeld met een MANOVA? - TentamenTests 17
Meerkeuzevragen
Vraag 1
Wanneer kan er gebruik gemaakt worden van een MANOVA?
- Als er meerdere onafhankelijke variabelen zijn.
- Als er meerdere afhankelijke variabelen zijn.
- Als er grote groepen gebruikt worden.
- Als er gebruik gemaakt wordt van afhankelijke groepen.
Vraag 2
Welke stelling is juist?
Stelling 1: Het nadeel bij gebruik van meerdere ANOVA’s is een grotere meetfout en een grotere kans op type I fouten.
Stelling 2: Het nadeel bij gebruik van meerdere ANOVA’s is dat er niet gekeken wordt naar de relatie van de afhankelijke variabelen onderling.
- Stelling 1 en 2 zijn juist.
- Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist.
- Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist.
- Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 3
Wanneer wordt een matrix een identiteitsmatrix genoemd?
- Als de diagonale componenten samen 0 zijn en de niet-diagonale componenten samen 1 zijn.
- Als de verticale componenten samen 1 zijn en de niet-verticale componenten samen 0 zijn.
- Als de verticale componenten samen 0 zijn en de niet-verticale componenten samen 1 zijn.
- Als de diagonale componenten samen 1 zijn en de niet-diagonale componenten samen 0 zijn.
Vraag 4
Wat wordt er bij het berekenen van een MANOVA vergeleken?
- De systematische meetfout wordt vergeleken met de niet-systematische meetfout van meerdere afhankelijke variabelen.
- De systematische meetfout wordt vergeleken met de niet-systematische meetfout van de onafhankelijke variabele(n).
- De systematische variantie wordt vergeleken met de niet-systematische variantie van meerdere afhankelijke variabelen.
- De systematische variantie wordt vergeleken met de niet-systematische variantie van de onafhankelijke variabele(n).
Vraag 5
Welke term hoort bij de volgende definitie: ‘de totale waarde van de meetfouten tussen twee variabelen’?
- Kwadratensom.
- Discriminante functie.
- Kruisproduct.
- Pillai-Bartlett trace.
Vraag 6
Wat is geen kenmerk van een variaat?
- Het aantal variaten is altijd minder dan het aantal afhankelijke variabelen.
- De variaten zijn orthogonaal.
- De variaten zijn gecorreleerd.
- De variaten zijn ongecorreleerd.
Vraag 7
Op welke manier kan geen effectgrootte berekend worden?
- Pillai-Bartlett trace.
- Wilks’ lambda.
- Roy’s largest root.
- Box’s test.
Vraag 8
Wanneer is het niet slim om een MANOVA te doen?
- Als een set afhankelijke variabelen heel hoog gecorreleerd zijn.
- Als je meerdere categorieën van de onafhankelijke variabele wilt onderzoeken.
- Als de afhankelijke variabelen gemiddeld gecorreleerd zijn.
- Als je wilt identificeren welke afhankelijke variabelen het meeste groepsverschil veroorzaken.
Open vragen
Vraag 1
Wat is een MANOVA?
Vraag 2
Waarom voeren we een MANOVA uit en geen losse ANOVA’s?
Vraag 3
Wat is het voordeel van het uitvoeren van een MANOVA?
Vraag 4
Welke aanvullende assumpties gelden er voor de MANOVA?
Antwoordindicatie Meerkeuzevragen
Vraag 1
B. Als er meerdere afhankelijke variabelen zijn. Het maakt hierbij niet uit of er één of meer onafhankelijke variabelen zijn. Wanneer is het niet slim om een MANOVA te doen?
Vraag 2
A. Stelling 1 en 2 zijn juist.
Vraag 3
D. Als de diagonale componenten samen 1 zijn en de niet-diagonale componenten samen 0 zijn.
Vraag 4
C. De systematische variantie wordt vergeleken met de niet-systematische variantie van meerdere afhankelijke variabelen. Bij een MANOVA kan alleen gebruikt worden in een situatie met meerdere afhankelijke variabelen. De uitkomst van dit vergelijken is een matrix van veel varianties en covarianties.
Vraag 5
C. Kruisproduct. Er zijn verschillende soorten kruisproducten: totale kruisproduct (CPt), model kruisproduct (CPm) en residu kruisproduct (CPr). Het model kruisproduct kijkt naar hoe de relatie tussen twee afhankelijke variabelen is beïnvloed door de experimentele manipulatie. Het residu kruisproduct kijkt naar hoe de relatie van de twee afhankelijke variabelen beïnvloed is door individuele verschillen.
Vraag 6
C. De variaten zijn gecorreleerd. Variaten zijn orthogonaal, dit betekent dat ze niet gecorreleerd zijn.
Vraag 7
D. Box’s test. Bij de andere drie manieren wordt er steeds gebruik gemaakt van de eigenwaarden om de effectgroottes te bepalen.
Vraag 8
A. Als een set afhankelijke variabelen heel hoog gecorreleerd zijn.
Antwoordindicatie Open vragen
Vraag 1
Een MANOVA is een test waarbij we kijken naar het effect van meerdere afhankelijke variabelen.
Vraag 2
Als we losse ANOVA’s zouden uitvoeren is er sprake van kanskapitalisatie (vergroting van de type I error).
Vraag 3
Het voordeel is dat mogelijke relaties tussen afhankelijke variabelen kunnen worden aangetoond en hierdoor heeft de MANOVA meer power om een effect te detecteren. Wel kan de MANOVA alleen worden gebruikt als een theoretische onderbouwing voor is.
Vraag 4
De toegevoegde assumpties zijn dat de DV’s normaal verdeeld zijn binnen de groepen en dat de correlatie tussen de DV’s gelijk is in alle groepen.
Wat wordt bedoeld met een factor analyse? - TentamenTests 18
Meerkeuzevragen
Vraag 1
Een Cronbach’s alfa van 0.7/0.8 of hoger laat altijd betrouwbaarheid zien.
- Ja
- Nee
- Je kunt hier niks over zeggen want er is te weinig informatie beschikbaar
- Je kunt hier niks over zeggen want je hebt een andere formule nodig
Vraag 2
Welke onderstaande factor analyses zijn beschrijvende methodes en kunnen niet gegeneraliseerd worden naar de populatie?
- Principal component analysis
- Image covariance analysis
- Kaiser’s alfa factoring
- Maximum-likelihood method
Vraag 3
Varimax rotaties kunnen gebruikt worden wanneer:
- Een onderzoeker denkt dat de onderliggende factoren gecorreleerd zijn.
- Een onderzoeker denkt dat de onderliggende factoren non-orthogonal zijn.
- Een onderzoeker denkt dat de onderliggende factoren onafhankelijk zijn.
- Er voldaan wordt aan de criteria van Kaiser.
Vraag 4
Een Cronbach’s alfa van 0.85 voor een vragenlijst houdt in dat:
- De vragenlijst is geldig.
- De vragenlijst heeft een hoge betrouwbaarheid.
- De vragenlijst heeft te weinig items.
- De vragenlijst geeft verschillende scores weer wanneer het wordt afgenomen bij dezelfde mensen op twee verschillende tijdstippen.
Vraag 5
Wat wordt bedoeld met een latente variabele?
- Een variabele die niet direct gemeten kan worden.
- Het is een andere naam voor een factor
- Deze variabelen geven cluster variabelen weer die hoog met elkaar correleren.
- Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.
Open vragen
Vraag 1
Wat vertelt de kwadraat van een factorlading ons?
Vraag 2
Wat wordt bedoeld met het begrip cross-product?
Antwoordindicatie Meerkeuzevragen
Vraag 1
B. Nee, want een groot altijd items vergroot ook de Cronbach’s alfa, dit hoeft dan niks over de betrouwbaarheid te zeggen
Vraag 2
A en B zijn beschrijvende methodes (alleen toepasbaar op de steekproef. C en D zijn juist technieken om te generaliseren naar de populatie.
Vraag 3
C. Een onderzoeker denkt dat de onderliggende factoren onafhankelijk zijn.
Vraag 4
B. De vragenlijst heeft een goede betrouwbaarheid.
Vraag 5
D. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.
Antwoordindicatie Open vragen
Vraag 1
De factorlading zegt iets over de coördinaat van een variabele t.o.v. twee (of meer) factoren.
Vraag 2
Een cross-products geeft de totale waarde weer voor een gecombineerde fout tussen twee variabelen. Het geeft een nietgestandaardiseerde schatting van de totale correlatie tussen twee variabelen weer.
Hoe kun je categoriale variabelen analyseren? - TentamenTests 19
Vragen
Vraag 1
Wat zijn categorische data?
Vraag 2
Wat kun je berekenen met Pearson’s chi-square test?
Vraag 3
Wat kun je gebruiken bij kleine steekproeven?
Vraag 4
Wat doe je als je kijkt naar de likelihood ratio?
Vraag 5
De kans op welke fout vermindert Yates’s continuïteitscorrectie?
Vraag 6
Wat is een loglineaire analyse?
Vraag 7
Wanneer is er sprake van een verzadigd model?
Vraag 8
Wanneer behoud je bij loglineaire analyse het eenvoudige nieuwe model?
Vraag 9
Wat houdt de assumptie van onafhankelijkheid in bij chi-square?
Vraag 10
Wat is de tweede assumptie van chi-square?
Vraag 11
Wat zijn de vier opties als bij loglineaire analyse de assumpties worden geschonden?
Vraag 12
Wat rapporteert een onderzoeker wanneer hij of zij gebruik maakt van een chi-square?
Vraag 13
Wat rapporteert een onderzoeker bij loglineaire analyse?
Antwoordindicatie
Vraag 1
Categorische data zijn data waarbij de uitkomstvariabele bestaat uit verschillende categorieën.
Vraag 2
Met Pearson’s chi-square test kun je kijken of er een verband is tussen twee categorische variabelen.
Vraag 3
Bij kleine steekproeven kun je Fisher’s exact test gebruiken.
Vraag 4
De likelihood ratio betekent dat je een model creëert waarbij de kans om de geobserveerde data te verkrijgen maximaal is, en je dit model vergelijkt met de kans om de geobserveerde data te verkrijgen als de nulhypothese waar is.
Vraag 5
Yates’s continuïteitscorrectie vermindert de kans op type I fout.
Vraag 6
Loglineaire analyse is een analyse voor wanneer je meer dan 2 categorische variabelen hebt.
Vraag 7
Er is sprake van een verzadigd model als de standaardafwijkingen allemaal 0 zijn.
Vraag 8
Bij loglineaire analyse behoud je het eenvoudige nieuwe model als het eenvoudigere model niet erg verschilt van het complexe.
Vraag 9
De assumptie van onafhankelijkheid bij chi-square houdt in dat een persoon niet in meerdere categorieën kan vallen.
Vraag 10
De tweede assumptie is dat bij een 2x2 contingency tabel de verwachte frequenties in elke cel groter dan 5 moeten zijn.
Vraag 11
De vier opties zijn:
- het laten vervallen van een variabele
- het laten vervallen van één van de categorieën
- meer data verzamelen
- het accepteren van powerverlies
Vraag 12
Bij chi-square rapporteer je de statistiek, de significantie en het aantal vrijheidsgraden. Ook geef je de contingency tabel weer.
Vraag 13
Bij loglineaire analyse vermeld je de likelihood ratio statistiek, verandering van de chi-square en eventueel z-scores met bijbehorende betrouwbaarheidsintervallen.
Wat wordt bedoeld met een logistische regressie? - TentamenTests 20
Vragen
Vraag 1
Wat is logistische regressie?
Vraag 2
Wanneer is er sprake van multinomiale logistische regressie?
Vraag 3
Hoe kun je de niet-lineaire relatie toch lineair maken?
Vraag 4
Wat is de R-statistiek?
Vraag 5
Wat is de Wald statistiek?
Vraag 6
Wat geeft de odds ratio weer?
Vraag 7
Wanneer komen onderdrukkende effecten voor?
Vraag 8
Wat betekent streven naar parsimonie?
Vraag 9
Wat is de assumptie van lineairiteit waar aan voldaan moet worden?
Vraag 10
Wanneer ontstaat complete scheiding?
Vraag 11
Wanneer is er sprake van overspreiding?
Vraag 12
Wat rapporteer je bij logistische regressie?
Vraag 13
Wat moet je doen om de assumptie van lineairiteit te testen bij logistische regressie?
Vraag 14
Hoe kun je multicollineariteit testen?
Vraag 15
Wat gebruik je bij multinomiale regressie om groepslidmaatschap van meer dan twee categorieën te voorspellen?
Antwoordindicatie
Vraag 1
Logistische regressie is multipele regressie waarbij de uitkomstvariabele categorisch is, en de predictorvariabelen continu of categorisch zijn.
Vraag 2
Er is sprake van multinomiale logistische regressie als er meer dan twee categorieën zijn.
Vraag 3
Je maakt de relatie lineair door het gebruik van een logaritmische transformatie.
Vraag 4
De R-statistiek is de partiële correlatie tussen de uitkomstvariabele en elk van de voorspellervariabelen.
Vraag 5
De Wald statistiek is de z-statistiek die gebruikt wordt om de contributie van de voorspellers aan het model te bepalen.
Vraag 6
De odds ratio geeft de verandering in kans weer die komt door de verandering in de predictor.
Vraag 7
Onderdrukkende effecten komen voor wanneer een voorspeller een significant effect heeft maar alleen wanneer een andere variabele constant wordt gehouden.
Vraag 8
Streven naar parsimonie betekent dat een eenvoudige verklaring van een fenomeen te verkiezen is boven een ingewikkelde verklaring.
Vraag 9
De assumptie houdt in dat er sprake moet zijn van een lineaire relatie tussen de continue voorspellers en de logit van de uitkomstvariabele.
Vraag 10
Complete scheiding ontstaat als de uitkomstvariabele perfect wordt voorspeld door een voorspeller of een combinatie van voorspellers.
Vraag 11
Er is sprake van overspreiding wanneer de geobserveerde variabele groter is dan de verwachte variabele uit een logistisch regressiemodel.
Vraag 12
Bij logistische regressie rapporteer je de b-waardes, de standaard meetfouten en de significantie.
Vraag 13
Je voert de logistische regressieanalyse opnieuw uit, maar voegt predictors toe die de interactie zijn van elke predictor en de log van zichzelf.
Vraag 14
Om multicollineariteit te testen gebruik je de lineaire regressieanalyse.
Vraag 15
Bij multinomiale logistische regressie gebruik je ook logistische regressie om groepslidmaatschap van meer dan twee categorieën te voorspellen.
Wat wordt bedoeld met een multilevel lineair model? - TentamenTests 21
Vragen
Vraag 1
Wat zijn de voordelen van een multilevel lineair model?
Vraag 2
Wat is het verschil tussen een vast effect en een random effect?
Vraag 3
Waar wordt onderscheid tussen gemaakt bij multilevel modellen?
Vraag 4
Wanneer is er meestal ook sprake van een random intercept?
Vraag 5
Wat is het verschil tussen een multilevel lineair model en regressie?
Vraag 6
Waarom is het aan te raden om te beginnen met een model met alleen vaste parameters en random coëfficiënten toe te voegen als het nodig is?
Vraag 7
Wat zijn de vier covariantiestructuren?
Vraag 8
Wat is een speciale assumptie voor een multilevel model?
Vraag 9
Wat houdt centreren van een variabele in?
Vraag 10
Wat zijn polynomials?
Vraag 11
Wat is belangrijk bij groeicurven?
Vraag 12
Waarom zijn er geen vaste richtlijnen voor het rapporteren van een multilevel model?
Antwoordindicatie
Vraag 1
De voordelen van een multilevel lineair model zijn dat het gebruikt kan worden om variatie tussen richtingscoëfficiënten te meten, dat de gegevens niet te hoeven voldoen aan de assumptie van onafhankelijkheid, en dat het model goed te gebruiken is als er missende waarden zijn.
Vraag 2
Een vast effect is een effect waarbij alle mogelijke condities waarin een onderzoeker geïnteresseerd is aanwezig zijn in het experiment. Een random effect is wanneer het experiment alleen een random steekproef van mogelijke condities bevat.
Vraag 3
Bij multilevel modellen wordt onderscheid gemaakt tussen vaste coëfficiënten en random coëfficiënten.
Vraag 4
Er is meestal ook sprake van een random intercept als er sprake is van een random slope.
Vraag 5
Bij regressie is er een vaste intercept en regressiecoëfficiënt.
Vraag 6
Dit is handig omdat je op deze manier de fit van het nieuwe model kan vergelijken met het basismodel.
Vraag 7
De vier covariantiestructuren zijn de variantiecomponentenstructuur, de diagonale structuur, de AR(1) en de ongestructureerde structuur.
Vraag 8
Voor een multilevel model geldt ook dat de random intercepts en slopes normaal verdeeld moeten zijn over het model.
Vraag 9
Centreren van een variabele houdt in dat de variabele getransformeerd wordt naar deviaties vanaf een vast punt, meestal het gemiddelde of groepsgemiddelde.
Vraag 10
Polynomials zijn groeicurven, ofwel lijnen met een trend.
Vraag 11
Belangrijk bij groeicurven is dat je polynominals kunt toepassen tot één minder dan het aantal tijdspunten dat je hebt, en dat een polynominal een simpele machtsfunctie is.
Vraag 12
Er zijn geen vaste richtlijnen, omdat multilevel modellen veel verschillende vormen kunnen aannemen.
TentamenTickets per hoofdstuk bij de 5e druk van Discovering statistics using SPSS van Field - Chapter
Algemeen - TentamenTickets 0
Maak voor jezelf een formule blad. Schrijf hierop alle formules die bij de verschillende testen horen.
Onthoud het standaard lineaire model: y = ax + b
Op basis van dit model kunnen veel modellen bepaald worden voor de andere regressies. Bijvoorbeeld:
Factor design: Uitkomst = (b0 + b1 * onafhankelijke variabele1 + b2 * onafhankelijke variabele2 + b3 * interactie) + error
ANOVA: Hapiness i = b0 + b1 * lang + b2 * kort + error i.
Moderator: Uitkomst i = (b0 + b1 * predictor + b2 * moderator + b3 * interactie) + error i
Factor ANOVA: Yi = (b0 + b1 * Xi1 + error
Vergeet de appendix niet! De F-test, de z-test zijn allemaal te vinden in de appendix. Check ook voor je tentamen of je deze gegeven krijgt of zelf moet meenemen.
Veel assumpties gelden voor alle modellen: namelijk de assumptie van onafhankelijkheid, normale verdeling, homoskedasticiteit en lineariteit.
De (onafhankelijke) ANOVA, ANCOVA, MANOVA worden op ongeveer dezelfde manier gerapporteerd: er bestaat een significant effect van XXX op XXX, F(2,12) = 5.12, p = 0.025 w = 0.60.
Bijvoorbeeld factor analyse: de F-ratio, het aantal vrijheidsgraden, de p waarde en de w^2.
Waarom dwingt een duivelse docent een student tot statistiek? - TentamenTickets 1
Het onderzoeksproces bestaat uit een aantal stappen. Onthoud dit door: HVHVDD
Het formuleren van een onderzoeksvraag
Vinden van theorie
Hypotheses opstellen
Voorspellingen maken
Data verzamelen om de voorspellingen te testen
Data analyseren
Er bestaat een verschil tussen een afhankelijke en een onafhankelijke variabele. De onafhankelijke variabele wordt gezien als de predictor of de voorspeller. Het is de oorzaak van een bepaald effect. De afhankelijke variabele wordt gezien als de uitkomst. Het is de variabele die verandert door veranderingen in de onafhankelijke variabele.
Je kunt dit onthouden door: de onafhankelijke variabele verandert niet door een andere variabele.
De afhankelijke variabele verandert wanneer de onafhankelijke variabele verandert. Hier kun je dus stellen dat de afhankelijke variabele ‘afhankelijk’ is van de onafhankelijke variabele.
De woorden modus en mediaan lijken op elkaar. De mediaan is middelste score wanneer je alle scores qua frequentie op volgorde van klein naar groot neer zet. De modus is echter de score met de hoogste frequentie, dus de score die het vaakst voorkomt.
Je kunt dit onthouden door M-M en M-V à mediaan – midden en modus – vaakst.
Richtlijnen voor het presenteren van data.
Wanneer je drie of minder getallen presenteert, doe dit dan in de vorm van een zin.
Wanneer je tussen de 4 en 20 getallen presenteert, gebruik dan een tabel.
Wanneer je meer dan 20 getallen presenteert, gebruik dan een grafiek. Dit is nuttiger dan een tabel.
Je kunt dit makkelijk onthouden door de letters van het alfabet en de rangorde van de getallen.
Hoe meer getallen, hoe dichter bij het begin van het alfabet.
3- à Zin.
4-20 à Tabel
20+ à Grafiek
Waaruit bestaat statistiek? - TentamenTickets 2
De vijf key concepten van statistiek zijn makkelijk te onthouden aan het woord: SPINE.
Standaard error
Parameters
Interval schattingen (betrouwbaarheidsintervallen)
Null hypothese testen op significantie
Estimation (schatting)
Er bestaat een verschil tussen de populatie en de steekproef. Je kunt dit makkelijk onthouden doordat de populatie de hele groep omvat terwijl de steekproef genomen wordt uit de populatie. De populatie is vaak te groot zijn waardoor het meestal onmogelijk is om de hele populatie te onderzoeken. Bij een steekproef worden de gegevens van een deel van de populatie verzameld voor een inzicht in de hele populatie.
Je kunt dit onthouden door het woordje ‘steek’. Je steekt als het ware in de populatie om iets te weten over de populatie.
Het aantal vrijheidsgraden (df) is een veelvoorkomend begrip. Het aantal vrijheidsgraden ‘degrees of freedom’ staat voor het aantal observaties dat vrij is om te variëren. Je kunt dit onthouden door het woordje ‘vrij’. Als het gemiddelde van 4 mensen bekend is, is het mogelijk voor de eerste drie een getal verzinnen, maar er is geen keus voor het vierde getal als het gemiddelde constant gehouden wordt. Dat ligt namelijk vast. Je bent vrij voor de eerste drie.
De nulhypothese significantie toetsen is een veelvoorkomend begrip in het boek van field. Je kunt dit makkelijk onthouden door NHST. Dit is een veelgebruikte afkorting.
Er bestaan twee soorten fouten, namelijk een type I en een type II fout. De type I fout wordt gemaakt wanneer onderzoekers denken dat er een effect in de populatie is, terwijl dat in de werkelijkheid niet zo is. H0 wordt verworpen terwijl H0 eigenlijk waar was. Een type II fout is een fout waarbij men denkt dat er geen effect is in de populatie terwijl dat in werkelijkheid wel zo is. H0 wordt onterecht aangenomen.
Je kunt dit onthouden doordat H0 eerst opgesteld wordt en daarna H1. Een type 1 fout wordt eerder uitgelegd dan een type 2 fout.
Wat zijn de limieten van statistisch onderzoek? - TentamenTickets 3
Er bestaan drie misvattingen over NHST. Deze zijn te onthouden door ‘significant’ resultaat.
Men gaat er altijd vanuit gaat dat een significant resultaat betekent dat het gevonden effect belangrijk is. Namelijk, een p waarde wordt altijd beïnvloed door de steekproefgrootte. Namelijk, kleine en onbelangrijke effecten zullen statistisch signigficant zijn, zolang de geteste groep maar groot is. Andersom zal er sneller een groter effect uit je tests komen als de groepsgrootte klein is. Als in als je 100 personen test een iemand “wijkt af” is dit procentueel een grotere afwijking dan wanneer die ene persoon binnen een groep van 10.000 personen wordt getest.
Men er vaak vanuit gaat dat een niet significant resultaat betekent dat de nulhypothese automatisch waar is. Namelijk, als de p waarde groter is dan 5%, dan kun je de alternatieve hypothese als niet bewezen beschouwen, maar dat betekent zeker niet dat daarmee de nulhypothese waar is. Het vertelt je alleen dat het effect niet groot genoeg is om statistisch gevonden te kunnen worden, het zegt niet dat het effect 0 is.
Een significant resultaat betekent dat de nulhypothese niet waar is. Dit is makkelijker uit te leggen door middel van een voorbeeld.
Een bias komt vaak voor in de statistiek. Onthoud dit door het synoniem voor bias: vooroordeel. Een onderzoeker heeft een vooroordeel wanneer er sprake is van een bias. Onderzoekers zijn vaker geneigd om een onderzoek op te zetten dat (waarschijnlijk) een significant resultaat als uitkomst krijgt; of zelfs geneigd om onderzoek in hun voordeel te manipuleren. Bijvoorbeeld door voor een bepaald statistisch model te kiezen. Ze hebben dus extra informatie.
Drie methoden worden besproken voor het berekenen van de effectgrootte. Onthoud dit door: COP
Cohen’s d
Odds ratio
Pearson’s r
Hoe ziet de SPSS statistiek omgeving eruit? - TentamenTickets 4
De vier verschillende soorten IBM SPSS statistics zijn makkelijk te onthouden door: BPSP
Base – Professional - Standard – Premium
Het maken van variabelen gebeurt vaak op dezelfde manier. Onthoud deze manier voor het maken van verschillende variabelen zoals een string, coderende of numerieke variabele.
Klik op de eerste witte cel in de kolom 'name'.
Typ het woord 'name'
Ga van deze cel af met behulp van de pijltjestoetsen op het toetsenbord. Dit kan je doen door naar een lege andere cel te gaan bijvoorbeeld.
Op welke manier kunnen gegevens verkend worden met grafieken? - TentamenTickets 5
Een grafiek heeft twee assen namelijk de x-as en de y-as. De horizontale as is de x-as en de verticale as is de y-as.
Je kunt dit makkelijk onthouden doordat de letter y een 'streep' naar beneden in de letter heeft. Deze streep staat voor de verticale lijn: de as.
Een histogram wordt gebruikt om te kijken of er outliers/uitschieters in het model zijn. Je kunt dit onthouden aan het Griekse woord histos. Dit betekent weefsel. Een histogram is eigenlijk een weefsel aan data. Een uitlier ligt buiten dit weefsel.
Een boxplot kun je onthouden door het te visualiseren. Een boxplot ziet eruit als een box met aan beide kanten twee pijlen.
Een scatterplot is een grafiek met daarin allerlei puntjes aan variabelen. Je kunt dit onthouden aan scatter --> dit betekent spreiding. De punten staan verspreid door de grafiek.
Wat wordt bedoeld met het bias beest? - TentamenTickets 6
Een outlier is een score die ver verwijderd ligt van de rest van de data. Je kunt dit onthouden door de Nederlandse vertaling: uitschieter. Dit datapunt is een uitschieter omdat het de score wijkt af van de rest van de data.
Er worden vier aannames gemaakt voor parametrische toetsen (H-O-L-N)
Homoscedasticiteit.
Onafhankelijkheid.
Lineariteit.
Normaal verdeeld.
De aanname van addiviteit en lineariteit houdt in dat de relatie tussen de uitkomst variabele en de voorspellende variabele (afhankelijk/ onafhankelijk) accuraat is. Deze aanname is het meest belangrijk. Je kunt dit onthouden door te kijken naar het model. De meeste modellen zijn gebaseerd op een lineaire vergelijking: y = ax + b
P-P plot = Probability-Probability of Percentage-Percentage plot.
Q-Q plot = Quantile-Quantile plot.
De P-P plot laat de cumulatieve kans van een variabele tegen de cumulatieve kans van een bepaalde verdeling zien. In een Q-Q plot worden de weergegeven in kwartielen.
Wat wordt bedoeld met een niet-parametrische test? - TentamenTickets 7
Je kunt makkelijk onthouden wanneer je een niet-parametrische test moet gebruiken namelijk wanneer NIET aan de aannames voldaan wordt. Niet-parametrische testen hebben bijna geen assumpties en het principe is meestal het sorteren van de gegevens.
De Wilcoxon rank-sum (Ws) is een van de methodes. Je kunt deze methode onthouden aan het woordje 'rank'. is simpelweg de kleinste opgetelde rangscore bij gelijke groepsgroottes en bij ongelijke groepsgrootte telt deze is het de opgetelde rangscore van de groep met de minste participanten.
Mann-Whitney test naar de verschillen tussen de gerangschikte scores in de verschillende groepen. Het eerste deel van de output van de Mann-Whitney test geeft een samenvatting van de ranking die gegeven is aan de scores. Hier is dus sprake verschillende groepen. Het geeft de volgorde van laag naar hoog. Onthoud dit door: mann = man en Whitney = vrouwennaam --> verschillende groepen.
Wat wordt bedoeld met de correlatie tussen variabelen? - TentamenTickets 8
Correlatie kun je onthouden door het synoniem samenhang: het gaat hier om variabelen die aan elkaar gerelateerd zijn; die met elkaar samen hangen.
Covariantie kun je onthouden door CO --> samen --> de covariantie is de gemiddelde som van de gecombineerde afwijkingen (deviaties).
Een bivariate correlatie is een correlatie tussen twee variabelen. Je kunt dit onthouden door BI --> dit is een synoniem voor dubbel of tweevoudig.
Wat wordt bedoeld met een regressie? - TentamenTickets 9
Een lineair model wordt weergegeven met een een rechte lijn vanuit de oorsprong. Dit wordt weergegeven met y = b0 + b1*Xi
De y is de y-as (verticaal).
De x is de x-as (horizontaal). Deze wordt vermenigvuldigd met de slope, b1. Dit geeft de helling in de lijn aan waardoor de lijn stijgt. De b0 is de constante, het intercept.
Een error wordt aangeduid met de letter e. Je kunt dit onthouden door een error te zien als een fout. Er is als het ware een fout in het model wanneer er een verschil bestaat tussen de door het model voorspelde waardes en de werkelijke waardes.
Goodness-of-fit is de mate waarin het model past in de verzamelde data. De beste lijn kan immers nog steeds een hele slechte fit hebben met de data. Je kunt dit onthouden door good en fit --> hoe goed het model past in de data.
Op welke manier kunnen twee gemiddelden met elkaar vergeleken worden? - TentamenTickets 10
Een bekende vorm van een design van een experiment is een within-group design. Je kunt het verschil onthouden door within = binnen = tussen deelnemers.
Een tweede bekende vorm van een design van een experiment is een between-group design. Je kunt het verschil onthouden door between = tussen = tussen deelnemersgroepen.
Er zijn twee verschillende t-toetsen namelijk de onafhankelijke en de afhankelijk t-toetsen. Je kunt dit onthouden door te kijken naar de afhankelijkheid. De onafhankelijke t-toets wordt gebruikt bij twee verschillende experimentele condities waarbij verschillende proefpersonen bij een conditie worden geplaatst. De afhankelijke t-toets wordt gebruikt bij twee experimentele condities waarbij dezelfde proefpersonen deelnemen in beide condities. Als men afhankelijk is dan ben je als het ware samen --> dezelfde proefpersonen in beide condities.
Achter beide testen zitten diverse rationales. Beide t-toetsen hebben een diverse punten gemeen. Je kunt dit onthouden door te denken aan het gemiddelde:
Gegevens verzameld --> de gemiddeldes van de steekproeven worden vergeleken.
Gemiddeldes zijn ongeveer gelijk zijn aan elkaar als ze uit dezelfde populatie komen.
Het geobserveerde verschil wordt vergeleken met het verwachte verschil. De standaard meetfout wordt gebruikt als maat voor de variabiliteit tussen de steekproefgemiddelden. Wanneer de nulhypothese verworpen wordt, kunnen we zeggen dat er een verschil tussen de gemiddelden is door de experimentele manipulatie.
Hoe groter het geobserveerde verschil tussen de steekproefgemiddelden ten opzichte van de standaard fout, hoe groter de kans dat de tweede verklaring juist is.
Wat wordt bedoeld met moderatie, mediatie en meerdere categorische voorspellers? - TentamenTickets 11
Wanneer er een moderator in het model zit is er sprake van een interactie. Inter - actie --> er is actie tussen twee variabelen: een moderator beïnvloed de relatie tussen twee variabelen.
Centreren houdt in dat een onderzoeker een variabele transformeert naar deviaties rond een bepaald punt. Het punt dat doorgaans gekozen wordt is het overkoepelende gemiddelde over de condities heen. Je kunt dit onthouden door centreren -- centrum -- overkoepelend punt -- gemiddelde.
Er is sprake van mediatie wanneer de relatie tussen een predictor variabele en de uitkomst verklaard wordt door de relatie met een derde variabele: de mediator. De predictor voorspelt dan de mediator en de mediator voorspelt de uitkomst. Je kunt dit onthouden doordat een mediator ook iemand is die tussen beiden of tussen twee patijen kunt komen ---> hier is het dus dat de relatie tussen de predictor variabele en de uitkomst variabele verklaard wordt door de relatie met een andere (de mediator).
Mediatie is gebaseerd op drie regressiemodellen, namelijk de volgende:
Een regressie die de uitkomst voorspelt vanuit de predictor. De regressiecoëfficiënt geeft ons de waarde van c.
Een regressie die de mediator voorspelt vanuit de predictor.
Een regressie die de uitkomst voorspelt vanuit zowel de predictor als de mediator. De regressiecoëfficiënt voor de predictor is c’, de regressiecoëfficiënt voor de mediator is b.
Je kunt dit makkelijk onthouden door het te visualiseren in een driehoek.
De mediator wordt voorspelt vanuit de predictor = a
De uitkomst wordt voorspelt vanuit de mediator = b
De uitkomst wordt voorspelt vanuit de predictor = c
Op welke manier worden verschillende onafhankelijke gemiddeldes met elkaar vergeleken? - TentamenTickets 12
ANOVA kun je onthouden door niet alleen de afkorting te weten maar juist de niet afgekorte versie = analysis of variance = laat zien of drie of meer gemiddelden gelijk zijn aan elkaar.
Een follow-up test is een additionele test die een onderzoeker uit kan voeren wanneer bijvoorbeeld een ANOVA uitgevoerd is. Een follow-up test kun je onthouden door follow --> een follow-up test is een test die volgt op een andere test.
Een onderzoeker heeft twee manieren om gegevens te herkennen:
Contrast coding is een manier om gewichten toe te kennen aan groepen in om geplande contrasen uit te voeren. Voor specifieke hypotheses.
Post hoc procedures. Deze toetsen zijn paarsgewijze vergelijkingen die alle verschillende combinaties toetsen. Voor niet specieke hypothesis.
Je kunt dit onthouden door de letters van het alfabet
Contrast coding = Specifiek
Post hoc = Algemeen
Begin --> eind
Eind --> begin
Wat wordt bedoeld met een ANCOVA? - TentamenTickets 13
ANCOVA kun je onthouden door niet alleen de afkorting te weten maar juist de niet afgekorte versie = analysis of covariance = laat zien of drie of meer gemiddelden gelijk zijn aan elkaar.
Dummy coding is wanneer een categorie een nul of een 1 krijgt. Bijvoorbeeld: het is een man (1 = ja en 0 = nee) of gebeurtenis X vindt plaats (1 = ja en 0 = nee).
Je kunt dit onthouden door de letters MM: er zijn twee keuzes namelijk ja of nee.
Er zijn twee redenen om covariaten in de ANOVA mee te nemen (E):
Errorvariantie verminderen binnen de groepen.
Elimineren van vertekeningen.
Wat wordt bedoeld met een factor design? - TentamenTickets 14
Een factor design is een experiment twee of meer onafhankelijke variabelen. De onafhankelijke variabelen zijn de factoren. Onthoud dit doordat de factoren invloed op iets hebben. Ze zijn onafhankelijk van elkaar --> er zijn meerdere factoren --> meerdere onafhankelijke variabelen.
Er zijn drie soorten designs mogelijk (OGH):
Onafhankelijke factoren. Hierbij zijn er meerdere onafhankelijke variabelen en worden er verschillende deelnemers getest (tussengroep design).
Gemixt design: Hierbij zijn er meerdere onafhankelijke variabelen waarbij sommige variabelen met dezelfde deelnemers zijn gemeten en andere variabelen met verschillende deelnemers.
Herhaalde metingen factoren: Hierbij zijn er meerdere onafhankelijke variabelen en worden dezelfde deelnemers getest (binnengroep design).
De ANOVA tabel in de output laat alleen zien of de interactieterm significant is maar niet wat dat effect is. Het effect zie je in de grafiek:
Parallel lopende lijnen --> Geen effect
Kruisende lijnen --> Effect
Onthoud dit door: als de lijnen elkaar aanraken zit er een relatie: 'ze zijn samen' --> kruis = effect
Voor de interactie-effecten kunnen ook staafdiagrammen gemaakt worden.
Staven (ongeveer) gelijk in het diagram/ zelfde patroon = geen interactie-effect.
Staven verschillend = interactie-effect.
Onthoud dit door: als er sprake is van verandering dan is er een effect dus wanneer de staven veranderen is er sprake van een interactie-effect.
Wat wordt bedoeld met een repeated-measure design? - TentamenTickets 15
Repeated-measure design = herhaalde metingen design = er worden bij verschillende condities in een experiment dezelfde proefpersonen gebruikt of waarbij dezelfde proefpersonen op verschillende momenten data leveren.
De proef wordt dus als het ware herhaald.
Sfericiteit houdt in dat de relatie tussen paren van experimentele condities gelijk is, de afhankelijkheid tussen experimentele condities is ongeveer gelijk. Onthoud dit door sfeer --> er bestaat 'sfeer' (relatie) tussen de paren van experimentele condities --> afhankelijkheid --> gelijk.
Wanneer niet aan deze assumptie voldaan is kan er een correctie uitgevoerd worden (GH):
Greenhouse-Geisser
Huynh-Feldt
Wat wordt bedoeld met gemixte ontwerpen? - TentamenTickets 16
Mixed design kun je onthouden doordat er een mix bestaat aan variabelen. Bij een mixed design bestaat er inderdaad een mix: zowel herhaalde metingen variabelen als variabelen met onafhankelijke groepen.
Voor elke test wordt een effectgrootte berekend. Onthoud dat bij een mixed design --> er zijn meerdere (soorten) variabelen --> meer effectgroottes berekenen --> deze vergelijken.
Wat wordt bedoeld met een MANOVA? - TentamenTickets 17
Multivariate variantieanalyse (MANOVA) kan gebruikt worden in een situatie waarin je meerdere afhankelijke variabelen hebt. Onthoud dit door multi = meer = meerdere afhankelijke variabelen.
Nadeel van meerdere ANOVA' (FAMRELA):
Hoe meer ANOVA’s je uitvoert, hoe groter de FAMilywise meetfout wordt en dus hoe groter de kans op type I fouten is.
Bij meerdere ANOVA’s wordt niet gekeken naar de RELatie van de Afhankelijke variabelen onderling.
Een square matrix is een heeft evenveel rijen als kolommen. Je kunt een square matrix onthouden door te visualiseren --> square --> vierkant --> evenveel rijen en kolommen.
De variaten van de gegevens zijn orthogonaal --> dit betekent dat ze ongecorreleerd zijn. Onthoud dit door de letter O: Orthogaal en Ongecorreleerd.
Wat wordt bedoeld met een factor analyse? - TentamenTickets 18
Variabelen die niet direct gemeten kunnen worden latente variabelen genoemd.
Onthoud dit door latent = synoniem: nog niet zichtbaar of onzichtbaar = kunnen niet direct gemeten worden.
Bij een factoranalyse en principal component analyse (PCA) worden clusters van variabelen geïdentificeerd. Je gebruikt deze technieken voor drie dingen (DIV):
Om de Data te reduceren, waarbij zoveel mogelijk informatie behouden blijft
Om Inzicht te krijgen in de structuur van de variabelen
Om een Vragenlijst te ontwikkelen die de onderliggende variabele meet
Een R-matrix is een matrix die alle correlaties tussen de variabelen weergeeft. De R --> coRRelaties.
Wat wordt bedoeld met een categoriale uitkomsten? - TentamenTickets 19
Categoriale gegevens kun je onthouden door 'categorie' --> de uitkomstvariabele bestaat uit verschillende categorieën. Iemand zit in categorie A ja of nee en niet in beide categorieën. Bijvoorbeeld: je bent een man of een vrouw, je bent zwanger of je bent het niet.
In tegenstelling tot de andere variabelen wordt gekeken naar de frequenties in plaats van het gemiddelde --> onthoud dit weer aan de categorieën. Wanneer er bijvoorbeeld 60 observaties zijn kan het zijn dat 40 observaties vallen in categorie A en 20 in categorie B. Vergelijken aan de hand van gemiddelde heeft dus geen zin. Op basis van frequenties wel.
De likelihood ratio houdt in dat een model gecreëerd wordt waarbij de kans om de geobserveerde data te verkrijgen maximaal is. Dit model wordt vergeleken met de kans om de geobserveerde data te verkrijgen als de nulhypothese waar is.
Onthoud dit aan 'likelihood' = waarschijnlijkheid = kans.
Er zijn statistieken die de chi-square aanpassen zodat de steekproefgrootte en de vrijheidsgraden erin meegenomen worden. Ze proberen de reikwijdte van de statistiek te beperken zodat het tussen 0 en 1 valt. Deze drie kunnen onthouden worden door PCC:
Phi: een statistiek die gebruikt kan worden voor 2x2 contingency tabellen.
Contingency coefficient: deze statistiek kan voor grotere tabellen gebruikt worden wanneer phi niet tussen tussen 0 en 1 ligt. Deze statistiek heeft altijd een waarde tussen 0 en 1 maar bereikt de 1 vrijwel nooit.
Cramér’s V: deze statistiek is bij een 2x2 tabel hetzelfde als phi. Wanneer een variabele meer dan twee categorieën heeft kan V de maximale waarde bereiken. Deze is daarom het meest nuttig.
Wat wordt bedoeld met een logistische regressie? - TentamenTickets 20
Logistische regressie is multipele regressie waarbij de uitkomstvariabele categorisch is. De predictorvariabelen kunnen continu of categorisch zijn. Onthoud dit door 'logisch' --> een logistische regressie voorspelt logisch in welke categorie personen vallen op basis van andere informatie.
Er is sprake van overspreiding wanneer de geobserveerde variantie groter is dan de verwachte variantie uit een logistisch regressiemodel. Je kunt dit onthouden door over en spreiding.
Over staat voor --> de geobserveerde variantie is groter dan de verwachte variantie.
Spreiding --> er zijn meerdere data punten in een logistische regressie.
Het stopt met schatten als het maximale aantal schattingen dat je hebt ingevoerd is bereikt, of wanneer convergentie is bereikt. Convergentie houdt in dat elke nieuwe schatting vrijwel hetzelfde antwoord oplevert.
Onthoud dit door convergeren = naar elkaar toe neigen = naar een punt richten.
Wat wordt bedoeld met een multilevel lineaire modellen? - TentamenTickets 21
Variabelen kunnen ingebed in variabelen op hogere niveaus --> variabelen kunnen hiërarchisch zijn --> onthoud dit door hierarchie.
Multilevel lineaire modellen kunnen op veel manieren gebruikt worden en hebben een aantal voordelen --> denk hierbij aan de assumpties van homogeniteit en onafhankelijkheid --> MIS-GE-ZET.
Een multilevel model is goed te gebruiken wanneer de gegevens missende waarden bevatten.
DeEen multilevel model is goed te gebruiken wanneer de gegevens missende waarden bevatten. De gegevens hoeven niet te voldoen aan de assumptie van onafhankelijkheid.
Zet de assumptie van homogeniteit van regressieslopes opzij. Wanneer de covariantie gebruikt wordt wordt aangenomen dat de relatie tussen de covariaat en de uitkomst hetzelfde is tussen verschillende groepen die de voorspeller vormen. Bij een multilevel lineair model hoeft niet nagedacht te worden over deze assumptie.
Een vast effect kan alleen gegeneraliseerd worden naar de condities in het experiment, terwijl random effecten ook gegeneraliseerd kunnen worden buiten de condities in het experiment. Een vaste variabele verandert (in principe) niet over tijd (bijvoorbeeld geslacht) en een random variabele kan wel veranderen over tijd (bijvoorbeeld gewicht).
Onthoud dit door --> vast --> staat vast --> verandert niet over tijd.
Variabel --> niet vast --> kan wel veranderen over tijd.
SPSS produceert ook aangepaste versies van de -2LL. Dit zijn de volgende --> onthoud dit door AIC
Akaike’s information criterion (AIC)
Hurvich and Tsai’s criterion (AICC)
Bozdogan’s criterion (CAIC)
Schwarz’s Bayesian criterion (BIC)
Er zijn vier veel voorkomende structuren --> onthoud dit door VADO.
De Variantiecomponenten structuur
De AR(1).
De Diagonale structuur
- De Ongestructureerde structuur
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1958 | 2 |
Add new contribution