BulletPointsamenvatting van Psychological Testing and Assessment van Van der Molen e.a. - 2016 Custom UL editie

Welke grondbeginselen en toepassingen horen bij psychologisch testen? - BulletPoints 1

Onderwerp 1A: De aard en toepassing van testen

  • Testen kunnen heel verschillend zijn, maar ze delen allemaal de volgende kenmerken: een test is gestandaardiseerd, een test is gebaseerd op een steekproef, het moet mogelijk zijn om vanuit een test categorieën of scores af te leiden en als laatste heeft de gestandaardiseerde steekproef een norm waarmee de scores van deelnemers vergeleken kunnen worden. Ten slotte zijn testen bedoeld om andere gedragingen te voorspellen. Een test kan dus meer dan één doel hebben.

  • Er kan onderscheid worden gemaakt tussen de volgende soorten testen: de meerderheid van de testen zijn norm-referenced, andere testen zijn criterion-referenced. Assessment is een term die gebruikt wordt voor meer omvattend onderzoek en verwijst naar het gehele proces van het verzamelen van informatie over een persoon, op basis waarvan iets gezegd kan worden over eigenschappen en gedrag. Tests bevatten slechts één bron van informatie voor een geheel assessment proces. Testen kunnen grofweg verdeeld worden in groepstesten en individuele testen.

  • Verschillende categorieën van testen zijn: intelligentietesten, bekwaamheidstesten, prestatietesten, creativiteitstesten, persoonlijkheidstesten, interesse-inventarissen, gedragsmatige procedures, en neuropsychologische testen.

  • Er zijn 5 manieren waarop psychologische tests kunnen worden gebruikt: classificatie, diagnose, zelfkennis, evaluatie van educatieve of sociale programma’s, onderzoek. De doelen van testen overlappen elkaar vaak, wat het moeilijk maakt om onderscheid te maken. Veel testen kunnen ook voor meerdere doeleinden gebruikt worden binnen één afname.

  • Er zijn verschillende dingen die de testresultaten kunnen beïnvloeden, zoals kwaliteit van de verstandhouding tussen proefpersoon en proefleider. Daarnaast kunnen de motivatie en de achtergrond van de proefpersoon invloed hebben.

Onderwerp 1B: Ethiek en Sociale aspecten van testen

  • De verantwoordelijkheid voor een test ligt niet alleen bij de testgebruiker. Testontwikkelaars zijn verantwoordelijk dat hun testen alleen bij de daarvoor gekwalificeerde personen terecht komt. De testgebruiker is verantwoordelijk voor het welzijn van de deelnemer en de verkregen gegevens te behandelen met vertrouwen. Het gaat hierbij om de informed consent en het schrijven van een eerlijk en duidelijk rapport binnen de expertise van de testgebruiker.

  • Psychologische testen zijn voornamelijk gericht op westerse bevolkingsgroepen. Het kan niet zonder meer aangenomen worden dat bestaande testen ook geschikt zijn voor alle bevolkingsgroepen. Vanaf de jaren 30 is er een opkomst in cultuur-sensitief testen, maar het werk is nog lang niet compleet. Uit onderzoek blijkt dat mensen van verschillende culturele achtergrond testen op verschillende manieren interpreteren en invullen.

  • Bij het afnemen van een test moet rekening worden gehouden met eventuele beperkingen van de deelnemer. Ook moet rekening worden gehouden met stereotype threat. Testscores zijn niet altijd hetzelfde bij individuen, maar komen tot stand binnen een sociaalpsychologisch veld dat beïnvloed wordt door verschillende culturele factoren.

  • Een ander effect dat een rol kan spelen bij testen is fraude. Dit speelt met name bij testen waarvan de resultaten veel invloed hebben, bijvoorbeeld bij een selectie gaat voor een baan of studie. Het lijkt dat de nationale drang naar prestatietests voor selectie en evaluatie ongewenst gedrag in de hand helpt, maar het is niet duidelijk hoe groot en verspreid het probleem is.

Hoe hebben psychologische testen er door de eeuwen heen uit gezien? - BulletPoints 2

Onderwerp 2A: De oorsprong van psychologisch testen

  • Het psychologisch testen kent een lange geschiedenis met vele theorieën. Fysiognomie duidt op het idee dat we het karakter van mensen kunnen aflezen aan hun uiterlijk, met name het gezicht. Een speciale vorm van fysiognomie is frenologie (ontwikkeld door Gall), wat duidt op het ‘lezen’ van knobbels op het hoofd. Lavery ontwikkelde in de jaren 30 een machine om deze bultjes te lezen, die hij de psychograaf noemde.

  • In het experimentele tijdperk nam de experimentele psychologie een groeispurt. Wundt, Galton, Catell en Wissler waren vooral belangrijk in deze tijd. Zij waren de eerste die op empirische wijze onderzoek deden naar psychologische verschijnselen. Wundt richtte het eerste psychologische laboratorium op in 1879 in Leipzig. Galton richtte zich op het meten en onderzoeken van persoonlijke verschillen in zowel fysieke als gedragsmatige kenmerken. Cattel en Galton verdiepten zich in individuele verschillen door middel van verschillende mentale testen. In deze tijd kwam ook het gebruik van ratingschalen op. Galton was de eerste die hier gebruik van maakte bij zijn onderzoek naar de verhoudingen van vloeistoffen in het lichaam.

  • Door de tijd heen is de opvatting over mentale retardatie veranderd. Momenteel wordt er onderscheid gemaakt tussen mentale retardatie en mentale stoornissen. Er komen steeds meer betrouwbare en valide behandelingen voor mentale retardatie. Esquirol opperde ook het eerste classificatie systeem voor mentale retardatie: het gebruik van enkel korte zinnen, het gebruik van enkel eenlettergrepige woorden, geen spraak maar alleen geluiden. Seguin heeft een educatief programma opgezet voor mensen met mentale retardatie, wat al aardig in de buurt van gedragsmodificatie kwam.

  • Het gat dat ontstond na de Galtonische traditie werd gevuld door Binet, die zijn intelligentieschaal introduceerde in 1905. Deze intelligentieschaal is meerdere malen herzien en is de oorsprong van de intelligentietesten die momenteel gebruikt worden. Gedurende de ontwikkeling van deze test kwam men er ook achter dat de subtesten niet geschikt waren voor alle culturen en dat aan intelligentie mogelijk een cultureel component verbonden zat.

Onderwerp 2B: Beginfase van testen in de Verenigde Staten

  • Goddard, een van de invloedrijke psychologen van begin 20e eeuw, heeft de intelligentieschaal van Binet gebruikt in de VS bij zijn onderzoek naar zwakzinnigheid bij kinderen en uiteindelijk ook bij migranten. Zijn resultaten kwamen sterk overeen met de sociale ideeën in die tijd. Er is dan ook veel kritiek op zijn werk, omdat hij o.a. misbruik maakte van de intelligentietesten. Daarom is het belangrijk om te onthouden dat zelfs vooraanstaande personen binnen geaccepteerde normen psychologische tests kunnen misbruiken. Er moet altijd rekening gehouden met de sociale ideologieën van de tijd waarin de uitspraken worden gedaan.

  • In de jaren '30 introduceerde Hollingworth het gebruik van de Stanford-Binet voor het testen op begaafdheid van kinderen. Ze was ook actief in de feministische beweging en geloofde dat gender-verschillen in intelligentie en prestatie te wijten waren aan sociale en culturele invloeden.

  • De herziene versie van de Binet-schalen door Stanford was op veel punten een verbetering. Naast de introductie van het IQ zoals we dat nu kennen, zorgde de herziening ervoor dat de test geschikt werd voor zwakzinnigheid, kinderen, normale en begaafde volwassenen. Daarnaast werden er duidelijke instructies opgesteld voor de afname en werd er op zorgvuldige wijze een steekproef voor de standaardisatie samengesteld. De Wechsler schaal werd een populair alternatief, omdat het meer dan een enkele, globale IQ-score geeft als bij de Stanford-Binet test.

  • Na 1900 werden er in de wereldoorlogen tests gebruikt voor militairen, zoals de Army Alpha en de Army Bèta om te testen op intelligentie, met als doel classificatie en toewijzing. Hierna kwamen ook andere soorten psychologische tests op, zoals bekwaamheidstests, persoonlijkheidstests, projectieve tests en de interessetest.

  • Bekwaamheidstesten meten één of meerdere specifieke vaardigheden. Persoonlijkheidstesten kwamen pas in opkomst in WO I. Vrijwel alle moderne persoonlijkheidstesten vinden hun basis in Woodworth’s eerste testen. Galton was de eerste die in de late negentiende eeuw de projectieve benadering in kaart bracht, door middel van de associatiemethode. Hij stelde dat mentale verwerking in het onderbewustzijn gebeurt. De interessetest vindt zijn oorsprong bij Thorndike (1912), die onderzoek deed naar de ontwikkelingstrends in de interesses van studenten. De interessetesten werden voornamelijk gebruikt om te kijken welk beroep het beste bij iemand paste.

  • Vanaf de jaren '40 is er meer aandacht gekomen voor het gebruik van persoonlijkheidstesten in klinische setting en voor het belang van evidence-based testen. Recentelijk wordt vooral gebruik gemaakt van het ‘big five’ model, waar veel tests op gebaseerd zijn. Deze heeft de vijf factoren: neuroticism, extraversion, openness to experience, agreeableness en conscientiousness.

Welke theorieën over individuele intelligentie- en prestatietests zijn er? - BulletPoints 5

Onderwerp 5A Theorieën van intelligentie en factoranalyse

  • Er zijn verschillende definities van intelligentie. Een operationele definitie doet niet recht aan wat de aard van intelligentie is. Dat is waarom er een ware definitie van intelligentie nodig is en veel theorieën hebben geprobeerd deze te vormen. De werkelijke definitie verklaart de ware natuur van het concept. En om de ware definitie van intelligentie te vormen moet je het vragen aan experts. Een andere benadering om een construct te begrijpen is door de populaire betekenis te bestuderen.

  • Ondanks alle verschillen zijn er meestal twee dingen waar iedereen het over eens is: intelligentie is de capaciteit om te leren van ervaringen en de capaciteit om je aan de omgeving aan te passen. Het verschil zit hem meer in de volgorde van belangrijkheid.

  • Door middel van factor analyse kunnen onderliggende structuren van verschillende testitems bekeken worden die te maken hebben met intelligentie. De interpretatie van deze factoren zijn afhankelijk van de onderzoeker.

  • Er zijn veel verschillende theorieën van intelligentie die door de jaren heen zijn ontwikkeld. Voorbeelden hiervan zijn Spearman en zijn theorie over de g-factor, Thurstone met zijn theorie over de primaire mentale vaardigheden, de Cattell-Horn-Carroll (CHC) theorie en het structuur-van-intellect model van Guilford.

  • Luria's stelde de planning, attention and simultaneous and successive theory (pass) op, een algemene theorie over cognitieve verwerking. Zijn benadering legt de focus op de mechanismen die informatie verwerken en wordt daarom ook wel de informatie verwerkingstheorie genoemd.

  • De theorie van multipele intelligenties: Gardner stelde een aantal criteria op, waarmee hij bepaalde of een intelligentie autonoom was en stelde daarmee zeven natuurlijke intelligenties vast: linguïstisch, logisch-mathematisch, spatieel, muzikaal, lichaams-kinetisch, interpersoonlijk, intrapersoonlijk.

  • Sternberg heeft een theorie opgesteld die triarchisch genoemd wordt, omdat het drie aspecten van intelligentie benadrukt: componentiale/analytische intelligentie, ervaring/creatieve intelligentie en contextuele/praktische intelligentie.

Onderwerp 5B Individuele tests van intelligentie en prestatie

  • De Weschler Scale of Intelligence heeft veel veranderingen met zich meegebracht op het gebied van intelligentietesten. Hij veranderde de formule van IQ, de betrouwbaarheid en validiteit werden verbeterd. Daarnaast ontwikkelde hij ook aparte testen voor volwassenen en kinderen.

  • De versie voor volwassenen, de WAIS-IV en de kinderversie de WISC-IV bestaan uit ongeveer 15 subtests waarna er een algemene intelligentiescore en vier Indexscores worden berekend op: Verbaal begrip, Perceptueel redeneren, Werkgeheugen en Verwerkingssnelheid.

  • Daarnaast zijn er andere intelligentietests. De SB-5 kan gebruikt worden voor alle extremen van het cognitieve spectrum. De DTLA-4 kan door de 16 composities goed gebruikt worden voor diagnostiek. De CAS-II is gebaseerd op de PASS-theorie en kan goed gebruikt worden voor ADHD. De KBIT-2 is een snelle test die goed gebruikt wordt voor screenings.

  • Prestatietests worden gebruikt om te kijken hoeveel er geleerd is. De KTEA-III is een voorbeeld van een prestatietest.

  • Daarbij kan ook gekeken worden of kinderen een leerachterstand hebben. Dat is wanneer een kind grote verschillen vertoont tussen het algemeen cognitief functioneren en het functioneren op een specifiek gebied.

Hoe worden 'speciale populaties' getest? - BulletPoints 7

Onderwerp 7A: Voorschoolse assessment

  • Voor het assessment van de ontwikkeling van pasgeboren baby’s wordt de ‘Neonatal Behavorial Assessment Scale’ (NBAS) gebruikt om de gedragingen van pas geboren kinderen te onderzoeken. Dit dient als feedback naar de ouders hoe het kind zich ontwikkeld en heeft geen scoringstabel. De ontwikkelaars willen hiermee juist benadrukken dat een hechte ouder-kind relatie het belangrijkst is.

  • Voor kinderen tussen 1 tot 42 maanden oud kan de Bayley-III gebruikt worden die vijf domeinen/schalen onderzoekt en een goede voorspeller is voor zwakzinnigheid, namelijk: cognitieve schaal, taalschaal, motorschaal, sociaal-emotionele schaal, aanpassend gedrag schaal.

  • De DECA-C is gemaakt voor de assessment van kinderen van 2 tot 6 jaar met emotionele problemen. De test legt de focus op protectieve factoren, maar bevat ook probleemschalen.

  • Voor voorschoolse kinderen worden intelligentietests gebruikt. Een voorbeeld van zo’n test is de DAS-II die een algemene intelligentiescore en drie subscores berekent. Het is een voorloper van het IQ. De WPPSI-IV berekent vijf primaire indexscores en vier ondergeschikte indexscores. De Early SB5 omschrijft hoe het kind zich gedraagt tijdens een test door middel van kenmerken en specifieke gedragingen van het kind.

  • Er is veel twijfel over het nut om voorschoolse kinderen te testen, omdat de voorspellende validiteit laag is. Het is alleen wel gebleken dat het zwakzinnigheid voorspelt. Daarom worden er ook vaak snelle screeningtests gedaan.

  • Om te definiëren wat gereedheid is om naar school te gaan worden vijf modellen gebruikt: 1) ontwikkelingsmodel, 2) omgevingsmodel, 3) constructivistisch model, 4) cumulatieve-vaardigheden model en 5) ecologisch model. Screeningstests moeten snel en simpel zijn, maar kunnen daardoor wel bepaalde fouten hebben. Een goede screeningstest moet aan bepaalde criteria voldoen: o.a. de standaardwaardes moeten minstens .70 zijn, de test moet minder dan 30 minuten duren en kinderen van diverse culturen kunnen screenen. Voorbeelden van screeningtest zijn: DIAL-4, Denver-II, HOME.

Onderwerp 7B Testen van personen met beperkingen

  • Er bestaan niet-talige tests die gebruikt kunnen worden voor mensen die de taal niet spreken, autisme hebben, hersenschade hebben en spraak- of gehoorproblemen hebben. De Leiter-R test heeft 20 subtests verdeeld over twee testbatterijen: Visualisatie & Redenering en Geheugen & Aandacht. De Draw-A-Person (DAP) test is een scoringssysteem voor tekeningen van kinderen; hoe gedetailleerder, hoe beter. De H-NTLA bestaat uit 12 subtests, waaruit een Afwijkend Leer Quotiënt (LQ) wordt berekend. De TONI-4 is een niet-talige test voor personen van 6 tot 90 jaar.

  • De Peabody Pictur Vocabulary Test-IV (PPVT-4) is nuttig voor personen die zich verbaal niet kunnen uitdrukken en voor personen die verzwakte motorcondities hebben.

  • Voor personen die slechtziend zijn is er de HISAB, een Wechsler test die hiervoor is omgezet, bestaande uit 6 subtests. Daarnaast is er de BLAT, bestaande uit zes subtests, die werken met een soort van brailleschrift. Bij de ITVIC worden de non-verbale subtests van de IQ-tests vervangen door haptische subtests, waarbij je moet voelen.

  • Voor verstandelijk beperkten geeft de SIB-R een goed beeld hoe de persoon functioneert in het echte leven thuis, op school en in openbare gelegenheden. Ook kan gebruikt worden gemaakt van de ICAP die een uiteindelijke Service Score geeft, of van de VABS-II.

  • Om autisme spectrum stoornissen te meten wordt gebruik gemaakt van de M-CHAT voor kleuters of van de BISCUIT-1.

Waar vinden persoonlijkheidstesten hun oorsprong? - BulletPoints 8

Onderwerp 8A Persoonlijkheidstheorieën en projectieve technieken

  • Persoonlijkheid is geen duidelijke begrip, maar we kunnen twee kenmerken onderscheiden. Ten eerste is elk persoon consistent tot op een bepaalde hoogte. En ten tweede is elk persoon onderscheidend tot een bepaalde hoogte

  • Freud zijn psychoanalytische theorieën waren gebaseerd op het onderbewustzijn dat bestaat uit het id, het ego en het superego, waarbij het ego door middel van verdedigingsmechanismen emoties en driften kan reguleren.

  • De typetheorie van Friedman en Roseman stelde dat mensen met een Type A persoonlijkheid meer vijandig gedrag vertonen en een grotere kans hebben op hart- en vaatziekten.

  • Rogers heeft de self-theory ontwikkeld, deze theorie kijkt naar in hoeverre mensen zijn zoals ze willen zijn. Hij maakt onderscheid tussen het beeld dat je van jezelf hebt en het ideaalbeeld waar je aan wil voldoen.

  • Behavioristen stellen dat de omgeving gedragingen vormt en in stand houdt. Ze zijn het fundamenteel oneens met de rol die cognities spelen in gedrag. Sociale leertheorieën stellen dat we verwachtingen en regels over de omgeving leren en niet alleen stimulus-respons connecties. Moderne sociale leertheorieën stellen dat cognities invloed hebben op acties.

  • Rotter ontwikkelde de Internal – External Scale (I-E Scale) om de interne/externe locus van controle te meten. De locus van controle verwijst naar de bron van dingen die mensen overkomen. Bandura stelde het begrip zelf-efficiëntie op als een persoonlijk oordeel over hoe goed men de acties kan uitvoeren die benodigd zijn om met de voorziene situaties om te gaan.

  • Een karaktertrek is elke manier waarop een individu op lange termijn verschilt van een ander. De theorieën hierover verschillen of ze persoonlijkheid indelen in categorieën of dimensies. De persoonlijkheidstheorie van Cattell stelt dat wij 16 persoonlijkheidstrekken hebben. De ‘Big Five’ theorie stelt dat wij vijf persoonlijkheidstrekken hebben die met acroniem OCEAN te onthouden zijn.

  • Projectieve tests zijn gebaseerd op het idee dat onbewuste behoeften, driften en conflicten tot uiting komen wanneer er ambigue stimuli moeten worden geïnterpreteerd. Ze zijn ingedeeld in associatietests, constructietests, voltooingstests, en expressietests. De meeste clinici gebruiken de projectieve technieken niet meer als test, maar als aanvulling op het klinische interview, omdat de betrouwbaarheid en validiteit van de tests twijfelachtig is.

Onderwerp 8B Zelfrapportage en gedragsassessment van psychopathologie

  • Er zijn verschillende soorten tests die worden ontwikkeld rondom een bestaande theorie. Voorbeelden hiervan zijn de Personality Research Form (PRF), gebaseerd op Murray’s theorie over manifeste behoefte en de State-Trait Anxiety Inventory (STAI). Daarnaast zijn er tests die voortgekomen zijn uit factoranalyse. Voorbeelden hiervan zijn de Eyesenck Personality Questionnaire (EPQ) en de Comrey Personality Scales (CPI).

  • Criterium gebaseerde tests onderscheiden een criteriumgroep van een controlegroep. De bekendste test is de Minnesota Multiphasic Personality Inventory-2 (MMPI-2). Deze wordt altijd gescoord op zijn tien klinische schalen, met daarbij mogelijke interpretaties. Ook is er de Personality Inventory for Children (PIC-2). Deze heeft 9 aanpassingsschalen met ieder 2 of 3 subschalen.

  • De manier van gedragsonderzoek is afhankelijk van de doelen en procedures van de therapie. Gedragstherapie kan in vier categorieën ingedeeld worden: blootstellingsmethodes, cognitieve gedragstherapie, zelfcontrole procedures en trainingen voor sociale vaardigheden.

  • (Semi)gestructureerde interviews zijn vaak gebaseerd op de DSM-IV die uit vijf assen bestaat. Voorbeelden van de semigestructureerde interviews zijn de SADS en de SCID.

  • Directe observatie kan gedaan worden door in de natuurlijke omgeving de frequentie van het gedrag te tellen, of de duur van het gedrag op te nemen. Het kan ook in een gestructureerde omgeving gebeuren, dan heet het analoge gedragsassessment. Een speciale vorm van observatie is ecologisch kortstondig onderzoek.

Hoe gaat de assessment van normaliteit en menselijke kwaliteiten in zijn werk? - BulletPoints 9

Onderwerp 9A: Assessment binnen het normale spectrum

  • Wanneer iemand de persoonlijkheid van een normaal persoon wilt onderzoeken, zijn normale persoonlijkheidstests geschikter dan tests die ontworpen zijn voor psychopathologie. Deze testen richten zich op normaliteit en de sterke punten van de mens meten ook alternatieve dingen zoals locus of control, verantwoordelijkheid, intuïtie of hechtingsstijl.

  • Een breedbandtest is een test die het volledig functioneren van een persoon meet. De volgende testen zijn hier voorbeelden van: De MBTI is een zelfrapportage keuzelijst die wordt gescoord op vier polariteiten: Extraversion-Introversion, Sensing-iNtuiton, Thinking-Feeling, Judging-Perceiving. De vragen op de CPI reflecteren op drie dimensies: Oriëntatie richting mensen of richting iemand innerlijke leven, Regels ten gunste stellen of regels bevragen, en Niveau van Tevredenheid. De laatste is een moderator (positieve/negatieve expressie) tussen de vier verschillende levensstijlen die uit de eerste twee vectoren volgen. De NEO PI-R is gebaseerd op het vijf-factor model van persoonlijkheid.

  • Voor het onderzoek naar de stabiliteit van persoonlijkheid wordt vaak gebruik gemaakt van longitudinale onderzoeken, maar selectieve uitval is hier een probleem. Een andere manier is cross-sectioneel onderzoek, maar dit soort onderzoek is gevoelig voor cohort effecten. Daarom worden deze twee typen van onderzoek gecombineerd: cross-sequentiaal onderzoek. Verschillende onderzoeken kunnen het best onderzocht worden met een meta-analyse waarbij effect-sizes worden gebruikt.

  • Volgens Kohlberg zijn er drie niveaus van morele ontwikkeling: pre conventioneel > conventioneel > post conventioneel, met ieder niveau twee subniveaus. Om dit te meten worden de Moral Judgment Scale en de Defining Issues Test gebruikt.

  • De Religious Orientation Scale mat of iemand intrinsieke of extrinsieke expressie van religie had, maar als verbetering op deze test kwam de Religion as Quest. De ASPIRES Scale is een betrouwbaar en valide meetinstrument voor dimensies spirituele bovennatuurlijkheid en religieuze gevoelens. De FMS is ontwikkeld om de geloofsovertuigingen te onderzoeken, meet 8 thema’s en blijkt ook met voorspellend nut te samenhangen.

Hoe werkt neuropsychologische assessment en screening? - BulletPoints 10

Onderwerp 10A Neurobiologische Concepten en Gedragsassessment

  • Het brein is het best beschermde orgaan in het lichaam en wordt beschermd door de schedel, de hersenvliezen en het cerebrospinaal vloeistof.

  • Structuren en systemen van het brein: Het cerebrum bestaat uit de linker- en rechterhersenhelft die zijn verbonden door het corpus callosum, een grote bundel van neuronen die informatie doorgeven van beide hemisferen. De cerebrale cortex, is de buitenste laag van het brein en bestaat uit een occipitale, temporale, pariëtale en frontale kwab.

  • Overlevingssystemen: De ruithersenen bevatten vitale lichaamsfuncties en coördinatie. De middenhersenen bevatten hersenzenuwen die verantwoordelijk zijn voor sensorische en motorische informatie.

  • Voor het aandachtsysteem is de reculaire formatie belangrijk. Er zijn verschillende soorten aandacht: oriënterende aandacht, selectieve aandacht, verdeelde aandacht en volhoudende aandacht. Er zijn geen precieze neurologische systemen voor aandacht in het brein. Het vergt een samenwerking van meerdere breingebieden.

  • Coördinatie en motoriek: voor motoriek zijn het cerebellum, de basale ganglia en de motorcortex belangrijk. Het cerebellum ontvangt sensorische informatie van het hele lichaam en coördineert daarmee automatisch geleerde bewegingen. De linker hemisfeer bestuurt de rechterkant van het lichaam en andersom. De cellen sturen vrijwillige motorbewegingen aan.

  • Er zijn vijf manieren om geheugen te onderscheiden, en daarbij zijn de hippocampus en amygdala belangrijke hersengebieden: 1) episodisch vs. semantisch geheugen, 2) werkgeheugen vs. associatief geheugen, 3) declaratief vs. procedureel geheugen, 4) expliciet vs. impliciet geheugen, 5) korte termijn vs. lange termijn geheugen.

  • Het limbisch systeem is een centraal gelegen breinnetwerk wat is gelegen onder de cortex. Het is betrokken bij overlevingsdrift en emoties.

  • Taalfuncties bevinden zich vooral in de linkerhemisfeer, visueel-spatiële relaties vooral in de rechterhemisfeer, visie bevindt zich in de achterste kwab. Bij alle drie deze functies is er sprake van contralateralisatie.

  • De executieve functies bevinden zich in de frontale kwab. De functies zorgen voor de vaardigheid om op nieuwe situaties op een goed aangepaste manier te kunnen reageren.

  • De meest voorkomende problemen bij een traumatisch brein ongeluk zijn geheugen- en concentratieproblemen. Bij ouderen kunnen aandoeningen als Alzheimer, Parkinson of NPH voorkomen. Vasculaire dementie is vaak het gevolg van een beroerte en is de op één na meest voorkomende oorzaak van dementie.

  • De MSE wordt gebruikt om een overzicht te krijgen van het psychisch functioneren van een patiënt. De Behavioral and Psychological Assessment of Dementia (BPAD) is een meetschaal die dementie-gerelateerde veranderingen in gedrag meet bij 30-plussers. De Frontal Systems Behavior Scale (FrSBe) is speciaal ontwikkeld om symptomen van frontale hersenschade te meten.

Onderwerp 10B Neuropsychologische tests, testbatterijen en screeninginstrumenten

  • Model van brein-gedrag relaties: dit is het model van hersengedrag: 1. Sensorische input, 2. Aandacht en concentratie, 3. Leren en geheugen, 4a. Linker hemisfeer: taal, lineair denken; 4b. Rechter hemisfeer: visueel-spatieel, holistisch denken, 5. Executieve functies & 6. Motor output.

  • Executieve functies die getest worden omvatten onder andere logisch analyseren, concept formatie, redeneren, plannen, flexibiliteit van het denken.

  • De nauwkeurigheid van sensorische input is cruciaal voor de bekwaamheid van perceptie, gedachte, plannen en actie. Dit kan getest worden via de Reitan-Klove Sensory-Perceptual Examination.

  • Om aandacht te testen wordt gebruik gemaakt van de TEA en CPT. Deze test kan redelijk goed onderscheid maken tussen de verschillende soorten aandacht en concentratie.

  • Om het geheugen en leren te testen wordt gebruik gemaakt van de WMS-IV en de RAVLT. De Fuld Object-Memory Evaluation, Rivermead Behavorial Memory Test en de WRAML worden vooral bij (demente) ouderen gebruikt. Geheugen en leren zijn twee componenten die moeilijk los van elkaar te testen zijn.

  • Om afasie en andere taalfuncties te testen wordt vaak gebruik gemaakt van non-gestandaardiseerde klinische onderzoeken, omdat die meer voordeel bieden dan gestandaardiseerde methoden.

  • Om ruimtelijk inzicht te testen wordt gebruik gemaakt van de BGT en blokmodellen. De testen combineren perceptuele activiteit met motor reacties.

  • Executieve functies worden getest door de Porteus Maze Test, de WCST, de Tinkertoy Test, en de BADS. Het is lastig om deze functies te meten en het kan lastig zijn om de taak over te brengen op de patiënt.

  • Tests voor motor output zijn bijvoorbeeld de vinger-tik-test en de Purdue Pegboard Test.

  • Voor het neuropsychologische assessment zijn meerdere testbatterijen beschikbaar, zoals de LNNB en de NAB.

  • Om alcholmisbruik en alcoholafhankelijkheid screenen zijn de CAGE, TWEAK en SASSI-3 beschikbaar.

  • Bij neuropsychologische testen is het belangrijk om een baseline vast te stellen, zodat je weet wanneer iemand significant afwijkt.

Wanneer en hoe worden industriële, beroeps- en carrière assessments gedaan? - BulletPoints 11

Onderwerp 11A Organisatie Assessment

  • Personeelselectie kan op verschillende manieren gedaan worden. Biodata zijn lijsten met data van de geschiedenis van het persoonlijke en werk verleden. Dit zijn objectieve en accurate voorspellers voor werkprestaties, maar werkgevers vertrouwen echter meer op subjectieve informatie. Voorbeeld daarvan is het sollicitatiegesprek: daarvan zijn de gestructureerde interviews betrouwbaarder en meer valide dan de ongestructureerde.

  • Voor cognitieve tests is gebleken dat tests voor algemene intelligentie (de g factor) een betere voorspeller zijn voor werksucces dan specifieke cognitieve metingen. De WPT-R meet algemene mentale vaardigheden. De BMCT wordt vooral gebruikt bij het begrijpen van mechanische constructies en principes. De MCT meet snelheid en accuraatheid van perceptie.

  • Pas vanaf de ontwikkeling van de Big 5 zijn persoonlijkheidstesten een valide instrument personeelsselectie.

  • Een integriteit test evalueert houdingen en ervaringen gerelateerd aan eerlijkheid, afhankelijkheid, vertrouwen en pro-sociaal gedrag van een sollicitant. Validiteitsstudies toonden aan dat ze alleen een goede correlatie hadden met contraproductief werkgedrag.

  • Een werkproef is een miniatuur replica van de baan waar de sollicitant zich voor heeft opgegeven. Een situationele oefening verschilt met de werkproef dat het de gehele baan omvat en niet slechts delen. Het doel van een assessment centrum is om het managers-potentieel te evalueren door middel van allerlei trainingen, zoals de in-basket techniek.

  • Het beoordelen van werkprestaties kan gedaan worden door het tellen van de productie, het bijhouden van de absentie, het rapporteren door collega’s of zichzelf, of beoordelen door leidinggevenden. Drie vormen van bias die hierbij kunnen optreden zijn de halo bias, de beoordelaar bias en de criterium contaminatie.

Onderwerp 11B Carrière assessment in globale economie

  • Het begrip carrière identiteit bestaat nog niet heel lang, het houdt in dat je carrière onderdeel is van wie jij bent als persoon.

  • Blustein stelden dat werk drie soorten behoeften vervult: overleving & macht, sociale banden en zelfactualisatie.

  • Een zeer belangrijk model is het RIASEC model van Holland die 6 persoonlijkheid-omgeving types heeft opgesteld: Realistisch, Onderzoekend (investigative), Artistiek, Sociaal, Ondernemend (enterprising), Conventioneel.

  • De theorie van PEC lijkt op de theorie van Holland. Ook deze theorie kijkt naar de vaardigheden van een persoon en de benodigde kwaliteiten voor een beroep bij het bepalen van een carrière. In deze theorie zijn alleen ook cruciale waarden opgenomen die belangrijk zijn voor de carrière assesment.

  • Donald Super stelde dat een carrière achtereenvolgens de volgende fasen doorgaat: Groeifase, Exploratiefase, Vestigingsfase, Handhavingsfase, en Achteruitgangsfase. Krumboltz ontwikkelde de ‘Happenstance Learning Theory’ (HLT) die gebaseerd is op vier premissen om onder andere sociale onrechtvaardigheid tegen te gaan.

  • Een test die gebruikt wordt voor carrièreontwikkeling is de ‘Career Beliefs Inventory’ (CBI). Deze meet en identificeert de houdingen en overtuigingen die een carrière ontwikkeling kunnen tegenhouden op vijf factoren. Een goede fit tussen interesses en het gekozen beroep zorgt voor meer tevredenheid, wat weer zorgt voor een hogere productiviteit. Maar de vaardigheden zijn ook belangrijk. Oftewel: productiviteit = vaardigheid x interesse.

  • De vier tests die gebruikt worden voor interesse assessment zijn veelal gebaseerd op het RIASEC model van Holland en bijbehorende Hollandcodes. Dit zijn de SII-R, de VPI, de SDS en CISS.

Waar ligt de toekomstvan psychologische testen? - BulletPoints 12

Onderwerp 12B Computerassessment en de toekomst van testen

  • Computers worden tegenwoordig bij bijna elk aspect van assesment gebruikt en gaan ook een steeds grotere rol spelen hierin.

  • Computer-gebaseerde test interpretatie (CBTI) verwijst naar de test interpretatie en verslag schrijven door een computer. Een scoringsverslag of rapport bestaat uit de behaalde scores of profielen op een test. Een beschrijvend verslag geeft per schaal een korte interpretatie van de testresultaten.

  • Bij het klinische oordeel verwerkt de besluitnemer de informatie in zijn/haar hoofd om vervolgens een diagnose, classificatie of voorspelling van gedrag te geven.

  • Bij het statistische oordeel wordt een empirisch verkregen formule gebruikt. Statistische interpretatie gebruikt empirische correlaties tussen individuele schalen en belangrijke non-test criteria. Klinische interpretatie van de testresultaten is gebaseerd op het oordeel van een of meerdere klinische experts.

  • Voor assessment kan tegenwoordig interactieve video’s worden gebruikt. Het is vooral handig bij carrière assessment, omdat je beter ziet hoe iemand reageert op complexe, realistische gebeurtenissen dan bij een pen-en-papier test. Virtual reality (VR) is een mens-computer interactie, waardoor een persoon zich kan navigeren in een virtuele 3D omgeving (VE) en deze kan manipuleren. Voorbeelden zijn de ‘VE Grocery Store test’ en de ‘Virtual Reality Lateralized Attention Test’ (VRLAT).

  • Voordelen aan gecomputeriseerde testinterpretatie is de korte tijd tussen het testen en het rapport en de lage kosten. Een nadeel is dat menselijke inbreng heel laag is en dat de gecomputeriseerde variant van een test bijna niet meer equivalent is aan het origineel.

  • Gecomputeriseerd aanpassingstesten (CAT) zijn procedures die accuraat en efficiënt vaardigheden meten. De voordelen van CAT zijn precisie en efficiëntie.

  • Voor de toekomst is de voorspelling dat er meer gebruik gemaakt gaat worden van voor en nameten van personen met een breinoperatie, minder breed-spectrum tests, meer bewijs-gebaseerde assessment, en meer positieve psychologische assessment. Door de smartphone revolutie zullen ook smartphones en apps belangrijk worden met psychologisch testen.

Hoe kunnen gedragsproblemen worden gediagnosticeerd? (Reynolds) - BulletPoints 11

  • Testen kunnen onderverdeeld worden in twee soorten, maximale prestatie testen en typische reactie testen. Bij maximale prestatie testen gaat het om de bekwaamheid van een persoon. Bij typische reactie testen gaat het om het meten van reacties of gedragingen van een persoon.

  • Gedragsassessment verschilt van traditionele testen. Bij gedragsassessment wordt alleen gekeken naar de aanwezigheid, frequentie en duur van zichtbaar gedrag. Het interpreteert de gedragingen niet en kijkt verder ook niet naar mogelijke gedachten.

  • Response bias en response sets kunnen de validiteit van gedragsassessment aantasten om dat deze reacties niet goed we ware eigenschappen van iemand representeren. Je kan bijvoorbeeld denken aan het overdrijven van gedrag.

  • Gedragsassessment wordt voornamelijk gebruikt in scholen, er wordt dan gebruik gemaakt van ratingschalen, zelfrapportage of projectieve technieken.

  • Een gedragsinterview verschilt van een klinisch interview in waar het interview de nadruk op legt. Waar een klinisch interview voornamelijk kijkt naar de protectieve en risicofactoren van gedrag kijkt een gedragsinterview naar de antecedenten en consequenties van het gedrag.

  • De BASC is een veelgebruikte set van instrumenten die gebruikt kan worden voor gedragsassessment. Het omvat meerdere ratingsschalen en observaties. Aan de hand van 16 primaire schalen wordt gekeken naar de natuur van het probleemgedrag.

  • De Achenbach system of empirically based assessment bevat een CBCL, TRF en een zelfrapportage die inzicht kunnen bieden in de aard van het probleem en of het een internaliserend of externaliserend probleem is.

  • Single-domein ratingsschalen meten de symptomen van een bepaalde stoornis of een specifieke gedragsdimensie. Op deze manier kunnen ze aanvullende informatie geven binnen een assessment.

  • Adaptieve gedragsratingsschalen zijn speciaal ontwikkeld voor de assessment van aanpassingsgedrag.

  • Directe observatie waarschijnlijk de oudste manier van assessment. Het kan veel waardevolle informatie geven over het gedrag wanneer er nauwkeurig en het liefst op een gestructureerde manier gebruik van wordt gemaakt.

  • Continuous performance testen zijn speciaal ontwikkeld om de waakzaamheid, selectieve aandacht, aanhoudende aandacht en executieve controle te meten. Deze testen kunnen handig zijn bij het opsporen van stoornissen op het gebied van aandacht of zelfregulatie.

  • Psychofysiologisch assessment kijkt naar de lichamelijke veranderingen tijdens een gebeurtenis. Veel van de instrumenten die hiervoor worden gebruikt zijn nog niet voldoende gestandaardiseerd. Alleen de EEG kan op dit moment op een betrouwbare en valide manier gebruikt worden.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1344