College-aantekeningen bij Psychologie en Wetenschap aan de Universiteit Leiden - 2014/2015

Let op: dit zijn de collegeaantekeningen uit studiejaar 2014-2015. Verwijzingen naar de verplichte stof zijn mogelijk niet meer actueel.

College 1: Logisch positivisme & Categoriale logica

Al heel lang vraagt men zich af wat wetenschap is en hoe men wetenschap moet bedrijven. In de loop der jaren zijn hier verschillende visies op geweest, met als belangrijkste het logisch positivisme (L-P). Logisch positivisme werd lange tijd (tot 1960) gezien als de standaard theorie over wetenschap en is gebaseerd op de natuurwetenschap. Het L-P is van grote invloed geweest op de status van psychologie als wetenschap en ook nu is het nog van invloed op o.a. het vak Methode & Technieken.

Logisch positivisme aan de hand van een voorbeeld


Een klassiek model van wetenschappelijk onderzoek is het infectiemodel van Semmelweis. In 1844 werkte Semmelweis als arts in het ziekenhuis in Wenen. Hij vroeg zich af hoe het kwam dat er al jarenlang op kraamafdeling 1 een veel hoger sterftecijfer was dan op kraamafdeling 2.

De standaard visie in die tijd was dat ziekten ontstonden door ‘epidemische’ invloeden, kortweg ‘slechte’ lucht (De ziekte ‘malaria’ heeft hier haar naam aan te danken; slechte lucht is in het Latijn: mal-aria). Dit verklaarde echter niet het verschil tussen de twee afdelingen. Daarnaast hadden vrouwen die onderweg naar het ziekenhuis begonnen te bevallen veel minder kans op kraamkoorts. Daarom ging Semmelweis systematisch op zoek naar een verklaring. Hij testte verschillende hypothesen maar kwam niet tot een significant verschil tussen de twee afdelingen. In 1847 is er een doorbraak; zijn collega arts Kolletscha wordt verwond door een student tijdens een autopsie-les en sterft vervolgens. Zijn ziektebeeld komt overeen met die van de vrouwen. Het blijkt dat ‘Lijkstof’, rottende stof in de bloedbaan, de oorzaak is van het hogere sterftecijfer op kraamafdeling 1, studenten gaan namelijk direct van de autopsie-les (alleen) naar kraamafdeling 1 gaan om daar de vrouwen te onderzoeken. Door het chemisch reinigen van de handen daalt het sterftecijfer binnen enkele maanden. De hypothese wordt later nog uitgebreid. Semmelweis kwam tot de conclusie dat wondkoorts ontstaat door infectie. 


Er is veel weerstand tegen Semmelweis’ ideeën, de methode van handen wassen is namelijk erg pijnlijk en het idee dat artsen verantwoordelijk zijn voor een ziekte wekt veel weerstand op. Hij wordt ontslagen en gaat naar Budapest om daar te werken in een ziekenhuis. In 1850-1856 is het sterftecijfer in zijn ziekenhuis minder dan 1%. In 1861 publiceert hij zijn boek: ‘Die Ätiologie, der Begriff und die Prophylaxis des Kindbrettfiebers´. Semmelweis zocht dus een verklaring (der Begriff) voor het ontstaan van de ziekte. Zijn boek wordt slecht ontvangen en hij overlijdt. Maar wat is een verklaring? Het is toetsbare hypotheses genereren. Verklaringen zijn niet hetzelfde als pseudo-verklaringen, waarin iets alleen maar een label opgeplakt krijgt. Een hypothese (verklaring) selecteert de relevante feiten uit een stroom van informatie. Zo kun je gericht onderzoek doen naar de relevante feiten in plaats van alles maar te willen verklaren. De mogelijkheid tot falsificatie is ook open, je kunt dus ook onderzoeken of iets niet waar is. Logisch positivisme richt zich op dit soort onderzoek; er mag alleen gebruik gemaakt worden van feiten en dingen die je kunt observeren. Het gebruik van logica wordt hier aan toegevoegd, mits er gebruik kan worden gemaakt van feiten. Dit heeft de psychologie enorm beïnvloed, het behaviorisme heeft zich namelijk op logisch positivisme gebaseerd.

Geschiedenis van het positivisme


In de Middeleeuwen werd er filosofisch gespeculeerd over de meest uiteenlopende dingen, maar in 1600 kwam F. Bacon met het empirische wetenschapsmodel. Dit model stelde dat wetenschap ontstond door het observeren en ordenen van feiten (‘spreadsheet model’). In 1700 kwamen de empiristen, Locke en Hume, met het idee dat kennis alleen ontstond door ervaring. Het positivisme van Compte rond 1850 stelde dat wetenschap en maatschappij op een ‘positieve’ manier bekeken moesten worden. Dus geen speculaties, maar feiten. Ook het (pure) positivisme van Mach in 1900, vond dat men alleen uit mocht gaan van de ‘observeerbare’ feiten. 


Zo kwamen ze op een demarcatiecriterium, het onderscheid tussen echte kennis/wetenschap en onechte kennis/onzin. Echte kennis ontstond door ervaring, logica en feiten, dit in tegenstelling tot onechte kennis. 


Maar na 1900 kwam er een ‘kink in de kabel’. Het bleek dat er wel degelijk theorieën gevormd konden worden zonder dat er observeerbare waarnemingen aan vooraf gingen, denk bijvoorbeeld aan de atoomtheorie. Hieruit ontwikkelt zich het neopositivisme ofwel logisch positivisme, dat stelt dat er wel theorieën gevormd kunnen worden als die logisch volledig kunnen worden afgeleid uit observeerbare uitspraken. Dus vanaf dat moment is de combinatie van logica en observatie het demarcatiecriterium voor echte kennis versus pseudokennis.

Logisch positivisme

Het logisch positivisme is gebaseerd op het positivisme van Comte en het empirisme van Locke en Hume. Het empirisme zegt dat observaties (of feiten) de basis zijn voor wetenschap. Het positivisme zegt dat feiten objectief zijn, dus voor iedereen hetzelfde, en dat ze onafhankelijk zijn van theorie. Dit samen vormt het logisch positivisme. Wetenschap is dus het observeren van feiten en uit deze feiten vervolgens theorieën (wetten) afleiden en die toetsen middels logica. Dit kan door operationalisatie. Operationalisatie is een begrip voor de manier van observeren, hoe men een abstract begrip kan herleiden tot iets waarneembaars. Zo is IQ de maat voor intelligentie.

Doordat observaties en logisch redeneren samen de basis vormen van echte kennis, is wetenschap cumulatief, er komt steeds meer van/er is vooruitgang. Vooruitgang is mogelijk, vooral door verificatie van hypothesen.
Alleen wetenschap die gebaseerd is op logica en observatie verschaft ware kennis (het demarcatiecriterium).

Het gebruik van logica in logisch positivisme


Logisch positivisme gebruikt inductie en deductie. Inductie is van individuele feiten of observaties een algemene regel/uitspraak maken. Hiermee overstijg je alle individuele observaties (overal en over alle tijden) en je bent dus aan het generaliseren. Inductie wordt toegepast bij het formuleren van algemene wetten (theorieën). Je kunt bij inductie nooit alle zekerheid hebben, de algemene uitspraak kan in sommige omstandigheden niet waar zijn. Een observatie is een ondersteuning voor een algemene wet, maar niet een bewijs. Dit wordt ook wel het ´Inductieprobleem´ genoemd.
Ook Semmelweis gebruikte inductie bij zijn onderzoek, hij kwam namelijk tot de conclusie dat alle gevallen van wondkoorts ontstaan door infectie.

Deductie is het logisch afleiden van een individuele uitspraak (conclusie) uit algemene wetten (premissen of aannames). Een conclusie is pas waar, als alle premissen waar zijn. Deductie wordt toegepast bij het geven van verklaringen/voorspellingen, ook wel categoriale logica genoemd. Ook wordt deductie gebruikt voor het toetsen van hypothesen, vooral als verificatie. Dit wordt propositielogica genoemd en verder uitgewerkt in college 2.

Het basismodel voor verklaringen bij logisch positivisme is het deductief-nomologisch model. Dit betekent letterlijk: het logisch afleiden uit algemene wetten. Het model bestaat uit het explanans (het verklarende) en het explanandum (wat verklaard moet worden). Het explanans bestaat uit algemeen geldende wetten en observaties/begincondities, beide zijn nodig om tot een explanandum te komen. Dit model geeft dus een verklaring en een voorspelling, maar ook een oorzaak voor het explanandum.

Categoriale logica


Een logische vorm van redeneren, die gebruik maakt van het deductief-nomologisch model, is een categoriale redenering, ook wel syllogisme genoemd. Een syllogisme bestaat uit drie categoriale beweringen, waarvan de eerste twee premissen zijn en de derde de conclusie. De premissen vormen de explanans (algemene wet en beginobservatie)’ en de conclusie vormt het explanandum (observatie/gebeurtenis).

Een categoriale bewering is een bewering met daarin ‘alle’, ‘sommige’ of ‘geen’. Dit wordt ook wel categoriale logica of predicatenlogica genoemd.

Er zijn vier basis categoriale beweringen. De A en E beweringen zijn algemene wetten. A is hierbij bevestigend: Alle metalen zijn geleiders. En E is ontkennend: Geen metalen zijn geleiders. De I en O beweringen zijn de observaties, (bijzondere) begin condities. Hierbij is de I bewering bevestigend: Sommige metalen zijn geleiders. En de O bewering is ontkennend: Sommige metalen zijn geen geleiders.

Een voorbeeld

(Major) Premisse: Alle metalen (MT) zijn geleiders (P) (algemene wet)


(Minor) Premisse: Sommige buizen (S) zijn metaal (MT) (bijzonder feit/observatie)


Conclusie: Sommige buizen (S) zijn geleiders (P)

De minor premisse bevat het subject (S) van de conclusie, terwijl de major premisse het predicaat(P) van de conclusie bevat. De midden term (MT) valt in de conclusie weg, waardoor er als het ware een verbinding ontstaat tussen S en P. De MT is het predicaat van de ene premisse en het subject van de andere.

De geldigheid van een syllogisme is na te gaan met een Venn diagram (zie Critical Thinking, Moore/Parker).


N.B. Let op het verschil tussen waar en geldig. Geldig betekent dat iets een logisch gevolg is uit een redenering en waar betekent dat een afzonderlijk feit klopt. Een conclusie is pas waar als alle premissen waar zijn. Een conclusie kan geldig zijn, ook als de premissen onwaar zijn. Een syllogisme kan dus geldig zijn en tegelijkertijd onwaar (andersom geldt dit ook). Als een conclusie niet dwingend is, is hij niet geldig. De conclusie kan dan waar zijn, maar de redenering is ongeldig. Het is ook mogelijk dat de conclusie onwaar is, maar de redenering geldig.

College 2: Propositie logica, Popper & Falsificationisme

Bij het logisch positivisme wordt gebruik gemaakt van inductie en deductie. Deductie wordt, zoals eerder besproken, toegepast bij het geven van verklaringen/voorspellingen (Categoriale logica) en bij het toetsen van hypothesen (om tot verificatie te komen). Bij deze tweede toepassing wordt gebruik gemaakt van propositielogica, wat hieronder besproken zal worden.

Propositielogica


Semmelweis gebruikt deductie. Bij propositielogica (truth-functional logic) worden proposities geanalyseerd en vinden renederingen plaats op basis van proposities. Een propositie is een uitspraak die waar of onwaar is. Er zijn twee soorten proposities, enkelvoudige en samengestelde. Enkelvoudige proposities kunnen niet verder worden ontleed in eenvoudigere proposities. Alleen door observatie kan worden bepaald of de propositie waar is of onwaar. Samengestelde proposities kunnen echter wel onderverdeeld worden in eenvoudigere proposities. Dit zijn proposities die niet verder in eenvoudigere proposities kunnen worden ontleed. Voorbeelden zijn ‘het vriest’, ‘Jan heeft verlatingsangst’, en ‘Jan heeft een IQ van 110’.

Meerdere enkelvoudige proposities vormen dus samen een samengestelde propositie. Bijvoorbeeld ‘Jan heeft verlatingsangst en Jan heeft een IQ van 110’ en ‘Als Jan een IQ van 110 heeft, dan heeft Jan verlatingsangst’. Een samengestelde propositie kan ook uit meerdere samengestelde proposities bestaan. De proposities in een samengestelde propositie worden met elkaar verbonden door voegwoorden. Deze voegwoorden zijn en, of en als .. dan. Ook de negatie (niet) wordt onder de voegwoorden gerekend.

Waarheidstabellen

Elk voegwoord of negatie heeft een waarheidstabel, die laat zien hoe de waarheid van een samengestelde propositie afgeleid kan worden uit de deel-proposities. De waarheidstabel laat zien wat het voegwoord doet als de twee proposities worden samengesteld. Hierbij is ‘waar’=1 en ‘niet waar’=0. Bijvoorbeeld: Als ‘A’ waar (1) is en ‘B’ ook (1), is ‘A en B’ waar (1). Als ‘A’ waar (1) is en ‘B’ niet (0), is ‘A en B’ niet waar (0).

Hierbij is de betekenis van ´of´ anders dan bij het dagelijkse taalgebruik. ‘Of’ betekent hier ‘dan wel’. Het is een ‘inclusieve of´, waarbij dus ook twee ware deel-proposities (zowel A als B waar) leiden tot een ware samengestelde propositie (A of B waar), niet alleen een van de twee. 
Verder worden voegwoorden en negatie ook wel logische constanten (truth-functional) genoemd. Hun effect is dus onafhankelijk van de inhoud van de proposities.

De waarheidstabel voor ‘als .. dan’, is als volgt:

N.B. ‘Als A, dan B’ is altijd 1, behalve als A = 1 en B = 0.

A is hierbij de antecedens en B de consequens. Dus ‘als A dan B’ is alleen onwaar wanneer de antecedens waar is en de consequens onwaar. Als zowel A als B onwaar is, is de bewering nog steeds correct. Bijvoorbeeld: als Jan harder dan 50 rijdt (A), dan krijgt Jan een boete (B). Als A en B allebei onwaar zijn, dus Jan rijdt niet harder dan 50 en Jan krijgt geen boete, klopt de bewering nog steeds.

Als… dan is voor de wetenschap erg belangrijk en vormt de basis voor redeneringen als: modus ponens, modus tollens en verificatie.

Propositielogica kijkt niet naar de inhoud van proposities, het bekijkt alleen of ze waar zijn of niet.

Modus ponens


Stel: ‘als P dan Q’ = 1 en P = 1 dan moet Q altijd 1 zijn(zie waarheidstabel als .. dan, bovenste regel). Dit heet de modus ponens, ook wel stellende wijs of afkappingsregel.

Modus tollens


Stel: ‘als P dan Q’ = 1 en Q = 0, dan moet P ook 0 zijn(zie waarheidstabel, onderste regel). Dit wordt ook wel de opheffende wijs genoemd. De modus tollens wordt gebruikt bij falsificatie.

Verificatie


Stel: ‘Als P dan Q’ = 1 en Q = 1 dan kan P zowel 1 als 0 zijn. Dit kun je zien in de eerste en een na laatste regel van de waarheidstabel. Verificatie geeft dus geen zekerheid en wordt ook wel de drogreden van de consequens (fallacy of the consequent) genoemd. Verificatie wordt gebruikt bij het testen en accepteren van hypothesen, maar geeft volgens de propositie logica dus geen zekerheid. De hypothese klopt ten aanzien van de observatie, maar kan ook door iets heel anders veroorzaakt worden. 


Verificatie is dus een ander probleem van het logisch positivisme. Carnap verving daarom verificatie door confirmatie. Confirmatie betekent dat een theorie die overeenstemt met de observatie wordt bevestigd (dus theorie wordt niet als waar gezien), maar het is alsnog geen logisch bewijs voor de waarheid van een theorie, waardoor het inductieprobleem blijft bestaan.

Karl Popper


Karl Popper was tegen het logisch positivisme. Hij vond dat er een fundamenteel verschil is tussen kritisch en dogmatisch denken. Ook zouden we meer leren van fouten en onze kennis zou groeien door het verbeteren van die fouten. Wetenschap levert verder alleen vermoedens op en geen zekerheden.
Volgens hem was het criterium van wetenschappelijkheid: falsificeerbaarheid. Een algemene uitspraak is niet te verifiëren, want je kunt nooit alle gevallen overzien. Maar een dergelijk uitspraak kun je wel weerleggen, één tegenvoorbeeld is genoeg om de theorie te verwerpen.

Door Poppers idee komt er een ander demarcatiecriterium: een theorie is wetenschappelijk als deze gefalsificeerd kan worden. Deze demarcatie geeft daarmee het verschil aan tussen wetenschappelijk (falsificeerbaar) en niet-wetenschappelijk (niet falsificeerbaar).

Een theorie moet dus zo geformuleerd zijn dat deze gefalsificeerd kan worden. Tautologieën en contradicties zijn voorbeelden van verkeerd geformuleerde theorieën. Een tautologie is een uitspraak die altijd waar is: als P dan P; ‘als het vriest dan vriest het’. Een contradictie is een uitspraak die altijd onwaar is: P en niet P; ‘het vriest en het vriest niet’. Hierbij is de negatie van een tautologie een contradictie en andersom. Alle logische wetten zijn tautologieën. Deze voegen geen nieuwe kennis toe, maar maken alleen bestaande relaties duidelijk. Ze zijn wel belangrijk voor (complex) redeneren.

Een theorie die je niet kunt falsificeren heeft geen empirische inhoud. Er zijn twee maten om theorieën met elkaar te vergelijken. Als een theorie een grotere empirische inhoud heeft, kunnen er meer uitspraken uit worden afgeleid, welke weer gefalsificeerd kunnen worden. Hierdoor wordt het aantal potentiële falsificatoren groter. De tweede maat wordt corraboratie graad genoemd: dit is het aantal falsificatie tests die een theorie heeft doorstaan.

Als een theorie gefalsificeerd is moet je de uitspraak, die gefalsificeerd is, niet gaan herinterpreteren. Ook moet je geen ad hoc hypothese invoeren om zo de theorie te redden. Ad hoc hypothesen kunnen niet meer gefalsificeerd worden.

Duhem-Quine stelling


Ook bij falsificatie treedt er een probleem op. Theorie en meting vormen onderdeel van het geheel, een ‘theoretisch’ complex. Er is dus geen eenduidige relatie tussen feit en theorie. Bij een negatieve uitkomst is het zo niet duidelijk wat er precies gefalsificeerd is. 
Daardoor is achtergrondkennis van belang, er moet rekening worden gehouden met de stand van de theorie op het moment dat deze bedacht wordt. Van belang voor vooruitgang van de wetenschap zijn het confirmeren van stoutmoedige hypothesen en het falsificeren van voorzichtige hypothesen.

College 3: Post-positivisme (vervolg) & Lakatos 

Post-positivisme


Het post-positivisme had zowel kritiek op Popper als op het logisch positivisme. De kritiek op Popper was zijn gebruik van logica met betrekking tot het falsificeren van theorieën. Bij het logisch positivisme vroeg men zich af of de wetenschap een zelfde verloop zou hebben gekend als het logisch positivisme zou kloppen. Zowel het logisch positivisme als Popper’s bijdrage komt niet overeen met hoe de geschiedenis van de wetenschap feitelijk is verlopen. In termen van Popper zouden we kunnen zeggen dat deze ideeën zijn gefalsifieerd.

Wetenschapsfilosofie van Kuhn


Kuhn was de eerste die de kritiek op Popper en het logisch positivisme probeerde te verwoorden. Hij vond dat het ontstaan van een nieuwe theorie moest worden beschreven en verklaard op basis van sociologie en historie. Dit wordt context of discovery genoemd, hierbij is de rechtvaardiging van een theorie historisch bepaald. Deze is dus niet op basis van observaties en logisch redeneren, wat werd gedaan door Popper en het logisch positivisme. Dat wordt context of justification genoemd, hierbij is men opzoek naar wat echte wetenschap is om zo een demarcatiecriterium vast te stellen.

Ontwikkeling van wetenschap


Kuhn vond dat wetenschap zich ontwikkelde in verschillende stadia. Allereerst is er een beginstadium, welke pre-science wordt genoemd. Deze voorwetenschap heeft nog geen vast paradigma, (een algemeen geaccepteerd wereldbeeld) want deze is nog in ontwikkeling. Er bestaan zelfs meerdere paradigma’s naast elkaar, wat zorgt voor onzekerheid, methodestrijd en debat over grondslagen. Pas als een bepaald paradigma vaststaat en vrijwel iedereen het ermee eens is, kan worden overgegaan naar normal science.

Een paradigma is een algemeen geaccepteerd wereldbeeld, wat als referentiekader geldt voor onder andere theorieën. Een paradigma bevat ook de theoretische en praktische regels van een onderzoek. 


Zo’n paradigma bepaalt normal science. De normale wetenschap wordt dus gekenmerkt door overeenstemming, er is namelijk één heersend wereldbeeld. Binnen dit paradigma moeten puzzels worden opgelost. Deze puzzels zijn experimentele of theoretische problemen. Soms kan een puzzel niet worden opgelost, er is dan sprake van een anomalie; dit betekent letterlijk zich niet aan de wet houdend. Deze anomalieën zullen altijd in een paradigma aanwezig zijn, maar worden niet als falsificatie gezien. Ze worden gezien als een mislukking van de wetenschappers zelf. 


Er ontstaat dan ook pas een crisis als de anomalie ingaat tegen het fundament van het paradigma, er te veel anomalieën ontstaan of als er belangrijke sociaal/economische problemen bij betrokken raken. Zo’n crisis zorgt voor onzekerheid en debatten in de wetenschap. Het vertrouwen in een paradigma verdwijnt zodanig dat er een revolutie ontstaat. Bij een revolutie wordt er gekozen voor een geheel nieuw paradigma en daarmee een heel nieuw wereldbeeld, met daarin andere feiten en relevante vragen. Volgens Kuhn zie je de wereld in termen van structuur. Hij vergelijkt een verandering in paradigma’s met een ‘Gestalt switch’; denk hierbij aan de vaas, waar je ook twee hoofden naast kunt zien. Je kunt volgens Kuhn dus ook niet in twee paradigma’s tegelijk geloven.


Paradigma’s zijn incommensurabel. Dat wil zeggen dat ze onvergelijkbaar zijn. Dit komt omdat twee paradigma’s een totaal andere kijk op de wereld geven en ze allebei een andere manier van observeren en andere feiten accepteren. Er is dus geen universele methode om twee paradigma’s met elkaar te vergelijken, waardoor de ene dus niet beter is dan de andere. Hierdoor is er geen vooruitgang in wetenschap. Dit is te vergelijken met het relativisme dat door Feyerabend verder is geradicaliseerd.

Paul Feyerabend


Feyerabend trok Kuhn’s ideeën radicaal door. Hij vond dat men geen demarcatie moest maken tussen echte en onechte wetenschap en geen methodologische voorschriften moest volgen (methodisch anarchisme). Dit zou de bloei van de wetenschap en de creativiteit belemmeren. Zijn motto was: ‘Anything goes’. Ook moest de staat zich niet bemoeien met de wetenschap.

Lakatos


Imre Lakatos heeft als laatste geprobeerd om wetenschap te scheiden van niet-wetenschap. Hij had kritiek op het relativisme van Kuhn en het gebruik van falsificatie door Popper. Door Kuhns relativisme kon er geen vooruitgang in de wetenschap zijn. Popper gooide volgens Lakatos alles veel te snel overboord, door een verkeerd gebruik van falsificatie. Falsificatie werkte volgens Lakatos namelijk alleen op individuele uitspraken en niet op complexe theorieën.

Lakatos kwam daarom met een nieuw idee, dat gebaseerd was op de theorieën van Popper en Kuhn. Zijn researchprogramma bevat een harde kern met daarin vaststaande ideeën dat te vergelijken is met Kuhns paradigma. En om deze harde kern bevindt zich een gordel van beschermende hulphypothesen en positieve heuristieken. De inhoud van de gordel valt te falsifiëren, wat overeenkomt met Popper’s ideeën. Deze gordel ligt niet vast en is vatbaar voor kritiek. Er vindt pas een paradigmaverschuiving plaats, als de kern onhoudbaar wordt.

Ook kunnen er meerdere rivaliserende researchprogramma’s naast elkaar bestaan. Een research programma is beter dan een ander als deze progressief is. Het progressieve programma maakt het verschil door positieve heuristiek. Positieve heuristiek is het vermogen om nieuwe onderzoeksvragen te genereren en nieuwe verschijnselen in de theorie onder te brengen. Dat bepaalt de groei van een research programma. Tegenover een progressief programma staat een degenererend programma, dat achter de feiten aanloopt. Het kan dus geen nieuwe vragen genereren, geen nieuwe verschijnselen opnemen en alleen achteraf reageren op de vooruitgang van andere programma’s. 
Een progressief researchprogramma doet dus nieuwe voorspellingen, maar dat kan leiden tot willekeur. Daarom stelde Lakatos later dat een research programma progressief is als het op een natuurlijke manier nieuwe voorspellingen doet. Ze moeten dus vanuit het programma zelf komen en er niet achteraf bij worden gehaald (ad hoc).

Problemen


Ook de ideeën van Lakatos stuitten op problemen. Hij stelde namelijk dat degenererende researchprogramma’s gedurende een tijd mochten bestaan, tegen bescherming van te snelle falsificatie. De vraag is alleen hoe lang mag zo’n degenererend programma dan bestaan? Daar is geen regel voor, want je weet niet wat er in de toekomst gaat gebeuren. Daarom zijn Lakatos’ ideeën te vaag als methodologische maat. 


Lakatos’ research programma geeft dus een beschrijving achteraf. Het geeft geen regels (bijvoorbeeld demarcatie) en is sterk gebaseerd op natuurwetenschap. Zijn theorie maakt echter wel duidelijk waarom wetenschappers vaak vasthouden aan een theorie/research programma.

Conclusie


Chalmers concludeert uit dit alles dat er geen universele methode is, maar dat tegelijkertijd niet alles kan. Wetenschap en onze kennis over methoden is tijdsgebonden, maar dat wil niet zeggen dat ‘anything goes’. Je kunt wel degelijk rationeel kritiek hebben. Een methode kan groeien en zich aanpassen, net als een theorie. Dus theorieën, feiten en methoden zijn feilbaar, maar kunnen worden verbeterd. We leren dus door continue interactie met de realiteit.

College 4: Overzicht Wetenschapsleer & Logica 

Logisch positivisme

Het Logisch Positivisme domineerde de wetenschap tot 1960 en is in deze tijd nog steeds van invloed. Het logisch positivisme richt zich op de context of justification. Context of justification is de rechtvaardiging van een theorie op basis van logische- en ervaringsgronden. De waarheid van een theorie komt dus voort uit observatie-uitspraken. Feiten die door observatie zijn verkregen vormen de basis van wetenschap, wat vergelijkbaar is met de common sense view of science (Chalmers). Hierbij zijn feiten direct gegeven, betrouwbaar en onafhankelijk van theorie. Je kunt alleen iets observeren als het meetbaar is, daarom moet men een theoretisch begrip operationaliseren. Operationaliseren is aangeven hoe je een theoretisch begrip kunt meten (observeren). Een voorbeeld hierbij is intelligentie meten door middel van een IQ score.

Het doel van logisch positivisme is het formuleren van een universele methode van wetenschap. Het demarcatiecriterium maakt hierbij onderscheid tussen wetenschap en pseudowetenschap (onzin). Dit leidt tot een vooruitgang in de wetenschap.

Het logisch positivisme maakt gebruik van twee vormen van logica: inductie en deductie. Inductie is het afleiden van een universele uitspraak uit bijzondere uitspraken. Er zijn vier categoriale beweringen bij het inductivisme. A en E zijn algemeen, terwijl I en O individueel zijn. Verder zijn A en I bevestigend, en E en O zijn ontkennend.

Het doel van wetenschap is om tot een deductief-nomologische verklaring te komen. Hierbij wordt uit algemene wetten en begincondities (explanans) een conclusie afgeleid (explanandum). Een deductief-nomologische verklaring wordt verkregen door deductie. Deductie is een individuele uitspraak (conclusie) logisch afleiden uit andere uitspraken (premissen). De basisvorm hiervoor is een syllogisme. Modus ponens is zo’n syllogisme: Als P dan Q, P, dus Q.

Deductie wordt ook gebruikt voor verificatie, het toetsen van hypothesen. De redenering van een verificatie is als volgt: Als P dan Q, Q, dus P. Helaas geldt dit niet altijd, daarom wordt verificatie ook wel de drogreden van de consequens genoemd. De oplossing van dit probleem is confirmatie. Volgens Chalmers zijn feiten uitspraken over objecten in de buitenwereld, waardoor ze feilbaar zijn. Er heerst dus een inductieprobleem, aangezien inductie nooit zekerheid geeft. Bewijzen hoort thuis in de logica, niet in de wetenschap.

Popper

Inductie en verificatie zijn geen logisch geldende redeneringen en geven dus geen zekerheid. Popper kwam daarom met het begrip falsificatie. Volgens Popper kunnen individuele gevallen namelijk algemene wetmatigheden falsifiëren. Hierbij geldt het syllogisme van de vorm modus tollens: Als P dan Q, niet Q, dus niet P. Dit is de opheffende wijs. Door je te richten op de mogelijkheid van falsificatie van theorieën en hypothesen ontstaat een vooruitgang in de wetenschap. Zodra er falsificatie optreedt, moet de theorie worden vervangen door een nieuwe theorie. Deze heeft meer empirische inhoud als het meer mogelijke falsificaties bevat dan de vorige.

Volgens Chalmers legt Popper teveel nadruk op falsificatie en hij introduceert daarom sophisticated falsificationism. Volgens die theorie vindt er vooruitgang plaats door confirmatie van stoutmoedige gissingen en falsificatie van voorzichtige gissingen. Dit hangt af van de achtergrondkennis en die kennis verschuift natuurlijk. Een stoutmoedige gissing is onwaarschijnlijk gegeven de achtergrondkennis van die tijd. Achtergrondkennis zijn de theorieën die op een bepaald moment algemeen geaccepteerd zijn

Historische kritiek (Kuhn, Feyerabend)

De historische kritiek richt zich op context of discovery; dit is de manier waarop een theorie, historisch gezien, tot stand is gekomen.

Volgens Kuhn bestaat in wetenschap de logische opeenvolging van voorwetenschap, paradigma en normale wetenschap. Toch zijn er altijd anomalieën, waarvan een teveel leidt tot een crisis en uiteindelijk een wetenschappelijke revolutie. Door een Gestalt-switch ontstaat vervolgens een nieuw paradigma. Van zo’n paradigma is er altijd maar één. Er kan maar een paradigma tegelijkertijd heersen. Deze is alomvattend en bevat dus theoretische én praktische regels van onderzoek. Dit schept een algemeen wereldbeeld. 
Verder zijn paradigma’s incommensurabel, wat betekent dat paradigma’s op geen enkele manier objectief met elkaar te vergelijken zijn, omdat er geen overkoepelende maatstaf is.
Feyerabend kwam hierdoor met het radicale idee van ‘Anything goes’. Dat houdt in dat er geen universele methode is voor wetenschap en dat er geen voorschriften zijn. Hij vond dat we een scheiding van staat en wetenschap moesten hebben. Elke wetenschap kent een ideologie en daarom is er sprake van relativisme. Met relativisme wordt bedoeld dat een bepaald concept, in dit geval een paradigma, niet op zich staat maar afhankelijk is van iets anders.

Lakatos

Lakatos maakte een combinatie van Popper en Kuhn door te komen met zijn researchprogramma’s. Hierbij is er een harde kern van beweringen waaraan wordt vastgehouden (te vergelijken met een paradigma bij Kuhn). Daar omheen bevindt zich een gordel van falsifieerbare hypothesen, welke vatbaar zijn voor kritiek en de harde kern beschermen (falsificatie van Popper). Dit model wordt ook wel het perzikmodel genoemd.

Volgens Lakatos kunnen er, in tegenstelling tot Kuhn, wel verschillende rivaliserende researchprogramma’s naast elkaar bestaan. De keuze tussen researchprogramma’s wordt bepaald door positieve heuristiek. Dit is het vermogen om nieuwe onderzoeksvragen te stellen en nieuwe voorspellingen te doen. Hiermee groeit een researchprogramma. Met een positieve heuristiek komt men tot progressieve programma’s. Hier tegenover staan de degenererende researchprogramma’s, welke achter de feiten aanlopen. Lakatos kwam later nog met het feit dat verklaringen natural moeten zijn. Dit betekent dat de verklaringen voort moeten komen uit het programma zelf en niet ad hoc zijn.

Quine-Duhem stelling

De Quine-Duhem stelling was een aanval op de falsificatietheorie van Popper. Observatie uitspraken zouden niet afzonderlijk beoordeeld kunnen worden, omdat ze deel uitmaken van grotere theorieën. Bij een negatieve uitkomst van een test is het tevens onduidelijk wat er precies is gefalsifieerd. 


Chalmers concludeert dat zowel theorieën, feiten en methoden feilbaar zijn, maar te allen tijde kunnen worden verbeterd. We leren door voortdurend in interactie te zijn met de realiteit.

Kennen

Verschil inductie en deductie: Inductie: algemene uitspraak uit individuele gevallen. Deductie: een individuele uitspraak afleiden uit andere uitspraken; premissen. Als de premissen waar zijn is de conclusie ook waar. Er is een verschil tussen geldig en waar; als je redeneert op basis van onware premissen kan je conclusie wel geldig zijn, ondanks dat hij onwaar is.

Categorische uitspraken bestaan uit A, E, I en O beweringen. A en E zijn algemeen. I en O beweringen zijn observaties, bijvoorbeeld: Dit is een metaal.

Een syllogisme bestaat uit een major en een minor premisse. Predicaat is iets wat je zegt over iets anders, bijvoorbeeld het gras is groen (P). De middenterm (MT) komt in beide premissen voor, het is als het ware de ketenschakel en valt in de conclusie weg.

Venn diagrammen stellen je in staat om bepaalde uitspraken te doen. Er zit altijd minstens 1 element in A en 1 element in B. Als je het hele deel van A inkleurt dat niet overlapt met B, betekent dat dat het element in A ook in B voorkomt. Op die manier kan je stellen dat alle A’s B zijn. Wanneer je x plaatst in de overlap tussen A en B kan je stellen dat sommige A’s B zijn. Als de overlap tussen A en B ingekleurd is betekent dat dat geen A’s B zijn. Wanneer je de x plaatst in het deel van A dat niet overlapt met B kan je stellen dat sommige A’s niet B zijn. Je mag in dit geval geen uitspraken doen over B, enkel over A, aangezien de x in het A-gedeelte is geplaatst.

Een voorbeeld

Alle A’s zijn B

Sommige C’s zijn A

Sommige C’s zijn B

Om dit te controleren kleur je alles van A in dat niet overlapt met B. Vervolgens zie je dat een deel van A overlapt met zowel C als B. De conclusie klopt dus.

Bij de waarheidstabellen moet je rekening maken met de inclusief of. Hierbij kan je of de een, of de ander, of allebei kiezen. De exclusief of houdt in dat je alleen de een of de ander kan kiezen. De Modus Ponens is bevestigend, de Modus Tollens is ontkennend. In dat geval is P niet waar als Q ook niet waar is.

College 5: Critical Thinking, deel 1

H1 – H4

Je kunt je afvragen wat ‘critical thinking’ precies inhoudt. Het korte antwoord zou zijn: de juiste conclusies trekken op basis van de beschikbare informatie. Je zou het kunnen toetsen door na te gaan of ons denken voldoet aan logische criteria. Kritisch denken is een absolute noodzaak voor wetenschappers.

Ontstaan van denkfouten

Denkfouten vind je overal. Ze zijn grofweg onder te verdelen in drie soorten. De eerste is het onjuiste of misleidende gebruik van argumenten. De argumenten moeten namelijk wel de conclusie onderbouwen, want het gaat ten slotte om de redenering. Ten tweede worden er soms verkeerde conclusies getrokken uit de gegeven argumenten. Ten slotte worden manipulatieve argumentatietechnieken gebruikt om zo via emotie een ‘denkfout’ te creëren.

Denkfouten kunnen ontstaan door allerlei mogelijkheden, een paar voorbeelden zijn het onderwerp, de proefopzet en generalisatie naar ‘de echte wereld’. Vooral aan dit laatste maakt de media zich vaak schuldig. Die brengen bijvoorbeeld onderzoeksbevindingen zo uit dat de suggestie wordt gewekt dat deze ook van toepassing zijn op mensen. Een voorbeeld daarvan is dat er door de media geconcludeerd wordt dat ‘zelfbewuste vrouwen dochters krijgen’. Dit is een conclusie uit een onderzoek bij meelwormen. Zo wordt er van meelwormen naar mensen gegeneraliseerd. Je hebt dus verschillende denkfouten, maar de classificatie van deze denkfouten is niet eenduidig.

Overtuigingen

Wanneer we een conclusie trekken spreken we een ‘belief uit’. Dat ‘belief’ is ‘waar’ of ‘onwaar’. Wanneer iemand een mening of vermoeden uitspreekt over die waarheid is dat een 'bewering' (claim). Er zijn twee soorten claims: ‘objective claims’ (de waarheid is onafhankelijk van wat iemand er van vindt) en ‘subjective claims’ (de waarheid hangt af van meningen).

Bewering, opinion, claim, argument, premisse, conclusie

Er is nogal wat verwarring over de verschillende begrippen die opduiken naar aanleiding van argumentatie. Zo betekenen het woord bewering en claim hetzelfde. Dit is een vermoeden of mening die door iemand wordt uitgesproken. De reden waarom diegene denkt dat de bewering waar is, noemen we het argument. Een argument bestaat verder uit twee delen; de premisse en de conclusie. Sommige beweringen hebben geen argumentatie nodig (“ik heb dorst”).

Bij redeneren gaat het er vooral om of de claim waar is op basis van de genoemde argumenten en gaat het niet om de waarheid zelf. Waarheid kan iets zijn waar je het mee eens bent, maar het blijft een vaag begrip. Toch hebben we allemaal wel een beetje een idee over het waarheidsgehalte van een uitspraak.

Subjectivisme

Het subjectivisme stelt dat elke mening even goed is en dat waarheid is wat je zelf de waarheid vindt. Belangrijk hierbij is het verschil tussen objectief en subjectief. Bij subjectieve uitspraken kan je de contradiction test toepassen: volgens die test moeten beide kanten van een probleem verdedigbaar zijn.

Moreel subjectivisme

Zodra een uitspraak een evaluatie bevat noemen we deze uitspraak een waardeoordeel (value judgement). Deze hoeft niet subjectief te zijn, maar er zijn wel bepaalde (niet universele) standaarden waartegen een waarde kan worden getoetst. Zo vinden mensen in Nederland dat er een verschil zit tussen kippen bij de poelier en kippen die in het wild rondlopen. Zodra de poelier een kip slacht die in het wild rondloopt zit de poelier fout, maar van de dode kippen in zijn winkel, zegt niemand wat. In een ander land geldt dit echter waarschijnlijk niet.

Cognitieve biases

Het blijkt dat mensen niet zulke rationele wezens zijn als altijd gedacht is. We laten ons leiden door subjectieve processen. We hechten meer waarde aan subjectieve waarde dan aan objectieve waarde (‘utiliteit’). We hebben bijvoorbeeld een grotere hekel aan het verliezen van twintig euro dan dat we blij worden van het winnen van twintig euro. De objectieve waarde (twintig euro) is echter hetzelfde. Ook zijn we erg slecht in het inschatten van risico’s en kansen. Mensen denken bijvoorbeeld dat er jaarlijks veel mensen sterven door een aanval van een haai. Dit is niet zo, maar als het gebeurt is het overal in het nieuws en dus denken mensen dat de kans dat het gebeurt groot is (beschikbaarheidsheuristiek/availability heuristic).

Men denkt bijvoorbeeld dat aan een ernstige situatie ook verschrikkelijke dingen ten grondslag moeten liggen. Daardoor wordt het aantal rechercheurs dat aan een misdrijf wordt gekoppeld vaak ernstig overdreven. Dit noemen we de outcome bias. Verder is er nog de hindsight bias, dit houdt in dat dingen altijd logischer zijn als je ze achteraf bekijkt. Tot slot heb je nog het bandwagon effect, dit wil zeggen dat de waarheid van een stelling afhangt van de populariteit ervan, dus hoeveel mensen het eens zijn met die stelling. Voorbeeld:

‘De meeste mensen eten vlees, dus dat moet wel gezond zijn. Die mensen kunnen toch niet allemaal gek zijn?’

Argumenten

Een argument is niet hetzelfde als een verklaring. Een voorbeeld van een argument is: ‘De hond krabt, omdat hij vlooien heeft’. En zo kan: ‘De mand van de hond zit vol met vlooien’ een verklaring zijn voor het feit dat de hond vlooien heeft.

Een argument is een poging om iemand te overtuigen. Meestal gaat het dan niet om het waarheidsgehalte van de argumenten, maar om de relatie tussen de argumenten en de gemaakte claim.

Soms zijn argumenten onwaar, maar dit is meestal niet met kwade opzet. De geurproef bij misdrijven is hiervan een goed voorbeeld. Het blijkt namelijk dat de hondenbegeleider weet welk sample van de verdachte is. Daardoor kan het zijn dat de begeleider onbewust de hond naar de goede sample gestuurd heeft.

Ook kunnen bepaalde ondervragingstechnieken een verkeerde uitwerking hebben. Zo bekennen sommige mensen een moord, die ze in werkelijkheid helemaal niet hebben gepleegd, doordat ze onderhevig zijn aan dwingende ondervragingstechnieken.

Vaagheid, Ambiguïteit en Definities

Soms is de betekenis van een zin niet helemaal duidelijk, maar ook begrippen kunnen vaag zijn. Begrippen als ‘rijk’, ‘gelukkig’ en ‘gezond’, maar zelfs het begrip ‘kaal’ is vaag. Hoeveel haren moet je bijvoorbeeld uit je baard trekken voordat het een sik wordt? Er is hierbij geen strikte grens te trekken. Vaagheid kan ook komen door complexiteit.

Door vaagheid kan informatie manipulerend werken. Denk bijvoorbeeld aan aanbiedingen van de supermarkt, deze zijn soms helemaal niet goedkoper. Ook de woorden ‘vernieuwd’ en ‘verbeterd’ zijn manipulatief. Dat soort woorden hebben een emotionele lading, maar wat betekenen ze eigenlijk?

Een woord of zin is ambigu als het meer dan 1 betekenis heeft.

Het belangrijkste doel van een definitie is de betekenis van een woord weergeven. Je kunt met een definitie ook emoties uitlokken: Rap is slechte poëzie uitgevoerd door mensen die niet kunnen zingen. Dit is geen objectieve definitie, maar hiermee probeer je een waardeoordeel te geven over muziek.

Waar of niet?

Of een bewering waar is, is tot op zekere hoogte een kwestie van vertrouwen. Over het algemeen is een bewering waar als het uit een betrouwbare bron komt, als het in overeenstemming is met de eigen observaties, met iets dat we al wisten of met andere beweringen. Betrouwbaarheid blijkt af te hangen van de gelijkenis met jezelf. Hoe meer de persoon op jezelf lijkt, hoe betrouwbaarder je die persoon vindt. Ook maken we heel snel waarheidsoordelen. Niet op basis van rationele argumenten, maar op basis van emotionele inschattingen.

Waar het boek verder nog voor waarschuwt is het te snel vertrouwen van dingen. Reclames zijn per definitie niet te vertrouwen zijn, want ze maken uitsluitend gebruik van technieken die emoties uitlokken. De media zijn ook minder betrouwbaar dan ze lijken. Een voorbeeld hiervan is dat het nieuws in alle verschillende kranten eigenlijk maar uit een beperkt aantal bronnen komt. Reclames maken gebruik van emoties, bekende mensen, het laten inleven in situaties en het schetsen van ‘availability’.

College 6: Critical Thinking, deel 2

H5 – H7

Overtuigen en retoriek

Retoriek is een methode om argumenten een positieve of negatieve bijklank te geven. Hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van eufemistisch of dysfemistisch taalgebruik. Men kan iemand overtuigen door gebruik te maken van stereotypen, toespelingen, beladen vragen, weasels en downplayers. Een voorbeeld van een weasel is: ‘Dit product is dermatologisch getest’. Heel veel mensen trappen hierin, er wordt hier namelijk niet gezegd wat de resultaten van deze tests zijn. Wellicht zijn deze resultaten heel erg slecht.

Bij een downplayer worden bepaalde woorden gebruikt om je te laten denken dat de informatie negatief geladen is. Je gebruikt de downplayer onder andere om iemand in een slecht daglicht te zetten.

Ook beelden zijn erg gevoelig voor manipulatie, denk bijvoorbeeld aan fotoshoppen of in scène gezette foto’s. Hierbij worden hyperbolen gebruikt of het belachelijk maken van iets of iemand. Ook komt misleiding met grafieken voor op het gebied van visuele retoriek. Door de schaal te veranderen is het mogelijk de mening van mensen te manipuleren. Ook wordt er wel eens gebruik gemaakt van loglineaire schalen.

Oud-president Bush maakte bijvoorbeeld veel gebruik van retoriek om onder andere zijn invasie in Irak te rechtvaardigen.

Drogredenen

Fallacies zijn drogredeneringen, ze lijken een conclusie te ondersteunen, maar doen dat in werkelijkheid niet. In de rest van dit college worden de belangrijkste fallacies besproken. Deze drogredeneringen kunnen elkaar overlappen en er zijn er nog veel meer dan de paar die in dit college besproken worden. De claim hoeft niet onjuist te zijn, het argument is enkel onjuist.

Argument van verontwaardiging

Hierbij gaat het niet meer om het argumenteren van claims, maar worden er alleen maar beledigingen geschreeuwd. Hieraan gerelateerd is scape goating. Hierbij geeft men het ‘systeem’ of een groep de schuld van alle problemen. Berlusconi is heel goed in het schreeuwen van beschuldigingen; zo zou je wel gek moeten zijn om rechter te worden; rechters zijn namelijk gek, zowel politiek gezien als van naturen.

Schriktaktiek

Bij deze drogredenering probeer je niet zozeer een argument voor of tegen te geven, maar probeer je mensen angst aan te jagen met beelden of woorden. Hierdoor kan men iemand ergens mee laten instemmen. Zo is er campagne gevoerd tegen kernenergie, met plaatjes van een nucleaire bom. Men kan met fotoshoppen een indrukwekkend beeld bij mensen oproepen. Hierbij kun je denken aan het donker maken van een vulkaanwolk, om deze dreigender over te laten komen.

Ook taalgebruik kan angst aanjagen. Zo heeft niemand zin in ‘Frankensteinfood’ of ‘test tube food’. Vooral de woorden ‘explosie’ en ‘onveilig’ worden veelvuldig gebruikt om de maatschappij onnodig angst aan te jagen. Onveilig heeft meestal betrekking op het niet naleven van bepaalde regels, wat dus een heel ander idee is dan waar de meeste mensen aan denken bij het lezen van het woord onveilig.

Wensdenken

Hierbij nemen we een argument aan op grond van het feit dat we een prettig gevoel krijgen als het argument waar zou zijn. Hierbij wordt dus heel erg met de emotie van mensen gespeeld. Aangezien je wilt dat iets waar is, geloof je het argument. Paragnosten maken hiervan gretig gebruik, ook al is het te mooi om waar te zijn. Denk hierbij vooral aan de mailtjes die je vertellen dat je bent uitgekozen om 1 miljoen euro te ontvangen et cetera.

Snelle generalisaties

Op basis van te weinig informatie wordt een verstrekkende conclusie getrokken. Er zijn drie varianten van de hasty generalisation, namelijk:

  • Generalisatie van een kleine groep gevallen: Iedereen kan naar de universiteit in Nederland, als ik zo om me heen kijk.

  • Generalisatie van uitzonderlijke gevallen: Onder de juiste omstandigheden worden we allemaal wilde beesten, kijk maar naar de Nazi’s,

  • Accident (Wanneer er juist een uitzondering gemaakt moet worden op een regel): Spullen moeten altijd aan de eigenaar worden teruggegeven. Dus geef het mes terug aan de man die je er net mee heeft aangevallen.

Groepsdenken

Dit is een van de belangrijkste en meest robuuste effecten. Als men tot een groep behoort, is de trots op het lidmaatschap van een groep belangrijker dan de redelijkheid. Het ingenomen standpunt staat dus eigenlijk al vast. Het idee van de groep, is ook jouw idee. Je doet een beroep op het groepsgevoel, het gaat niet meer om de objectieve waarheid.

Red herring

Deze rare naam is ontstaan door een trucje van dieven. Zij gooiden een rode haring in een andere richting dan zijzelf vluchtten. De speurhond zou zo afgaan op de overheersende geur van de rode haring, waardoor de dief makkelijker kon vluchten. Deze drogredenering heeft dan ook als doel om een vals spoor te creëren. Een voorbeeld van een red herring is: De parkeerboete is niet terecht, want met het aantal criminelen dat hier rondloopt, heeft u als politie wel wat anders te doen dan mij bekeuren. De politie zou dus boeven moeten vangen. Dit doet echter niet af aan het feit dat jij ook fout bent.

Ad Hominem

De meest gebruikte drogredenering is Ad Hominem. Bij ad hominem wordt niet naar de argumenten gekeken, maar haalt men de persoon die de bewering maakt onderuit (op de man spelen). Er wordt dus verwezen naar (niet relevante) eigenschappen van die persoon om zo de ‘waarheid’ van een stelling te betwisten. Zo vinden sommige mensen dat men euthanasie niet mag goedkeuren, als men de Nazi’s afkeurt. De Nazi’s waren immers ook voor euthanasie. Een ander voorbeeld is dat een arts zijn geloofwaardigheid verliest als hij adviezen geeft over gezond leven (niet roken, afvallen), wanneer deze zelf ongezond leeft (rookt, te zwaar is).

Genetische bedrieglijkheid

Hierbij gebruiken mensen de geschiedenis van iets als enige onderbouwing van een bewering. Men probeert een bepaalde claim te onderbouwen door de oorsprong ervan ter discussie te stellen. Een voorbeeld hiervan is iemand die zegt dat mensen die een trouwring dragen seksistisch zijn, omdat de ring oorspronkelijk een symbool was van de enkelbanden die slavenvrouwen droegen die ervoor moesten zorgen dat ze niet weg konden lopen.

Straw men

Bij straw men neemt iemand een claim van iemand anders over. Aan deze claim verandert hij een paar kleinigheden om vervolgens de aangepaste claim onderuit te halen. Degene lijkt hiermee ook het oorspronkelijke argument onderuitgehaald te hebben. Er is als het ware een afbreekbaar bouwwerk van de claim gemaakt. Deze drogredenering wordt straw men genoemd, omdat het lijkt op het strooien popje waar men om de beurt een strootje uit mag trekken tot het popje in elkaar stort. Deze strategie kan erg effectief zijn, maar is tegelijkertijd heel erg opvallend.

Fals dilemma

Deze drogredenering wekt het idee dat er maar twee mogelijkheden zijn bij een bepaalde claim. Alle nuances worden dus weggelaten. De evolutie of de schepping? Of je bent voor me of je bent tegen me.

Line-drawing bedrieglijkheid

Als er niet precies aangegeven kan worden waar de grens ligt, verwerpen we de hele claim. Als we niet precies weten wanneer een baard een sik wordt, bestaan er geen sikken (daarom wordt deze fallacy ook wel de ‘fallacy of the beard’ genoemd).

De line-drawing fallacy werd ook gebruikt tijdens de de Rodney King rechtszaak waarin agenten werden verdacht van excessief geweld. De verdediging van de politieagenten: Op welk moment was er sprake van excessief geweld? Na de eerste klap, de tweede, de derde? Als de jury dat niet exact kan aangeven, dan was er helemaal geen sprake van excessief geweld, omdat er geen grens is waarbij geweld overgaat tot excessief geweld.

Bewijslast misplaatsen

Wanneer je een claimt maakt en van een ander eist dat hij/zij moet bewijzen dat jouw claim niet waar is ( in plaats van zelf de waarheid van jouw claim te bewijzen). Als de ander hierin faalt, dan kan dit falen gezien worden als bewijs dat jouw claim waar is. Voorbeeld: ‘Er vliegen op dit moment broodroosters boven de wolken, bewijs het tegendeel maar!’

Om de vraag beddelen

Vorm van een circulaire redenering waarbij we eigenlijk al aannemen dat wat we proberen te bewijzen al waar is en we ‘herformuleren’ alleen nog maar. Voorbeelden:

  • Discriminatie is strafbaar, want het is tegen de wet
  • Deze laptop is van mij, want ik ben de rechtmatige eigenaar.

Irrelevante conclusie

Mogelijk is het argument dat gebruikt wordt waar, maar het heeft helemaal niks met de discussie te maken ( ‘missing the point’). Voorbeeld: ‘Er moet wel leven na dood zijn, anders is alles zo zinloos’ of ‘Spinazie kan niet gezond zijn, het smaakt zo vies’.

Snelle conclusies

Bij een hasty conclusion wordt nogal kort door de bocht geredeneerd. Daarbij worden er verkeerde relaties gelegd tussen oorzaak en gevolg. Meestal wordt hierbij iets of iemand aangevallen waar men toch al een hekel aan had. Er wordt dus een compleet verkeerde oorzaak-gevolg relatie getrokken en men kijkt niet meer naar de alternatieve verklaringen.

Post hoc, ergo propter hoc

Bij deze drogredenering worden oorzaak en gevolg omgedraaid. Een voorbeeld: De zon komt altijd op, nadat de haan gekraaid heeft. Dus de zon komt op omdat de haan kraait. De temporale relatie wordt hier verward met de causale relatie. Een ander voorbeeld is dat je vast wel eens iemand hebt horen zeggen dat hij of zij aan je dacht vlak voor je hem of haar hebt opgebeld en dat dat geen toeval kon zijn! Kim Jong Un maakt ook gebruik van deze drogredenering. Hij creëert een schijndreiging, mobiliseert en wanneer Amerikanen niet aanvallen wijdt hij dit aan zijn eigen militaire actie.

‘Argument’ van populariteit

Hierbij hangt de waarheid af van de mate van populariteit van een bepaalde mening. Er wordt dus een beroep gedaan op aantallen. Er kan ook beroep worden gedaan op iemand die ‘het kan weten’; an appeal to authority.

Kritisch denken

Concluderend kunnen we stellen dat kritisch denken een essentiële vaardigheid is voor onder andere academici. We moeten daarom bepaalde vaardigheden hebben als het gaat om het beoordelen van argumenten.

Let op: een samenzweringstheorie kan wel waar zijn!

College 7-Responsie college 

Neigt het concept van peer review niet naar drogredenen toe, met name ‘appeal to authority’?

Het peer review proces is een kwetsbaar proces. Als de peers daadwerkelijk het wetenschappelijk proces zorgvuldig nakijken is er geen sprake van ‘appeal to authority’. De vraag is of het ook zo verloopt. Het kan zijn dat een peer reviewer een hoge status heeft, of dat de auteur een hoge status heeft. Dan durft de reviewer deze auteur niet aan te tasten. Kahneman pleit voor strikte peer review regels. Hij gelooft in de replicatie van experimenten, gecombineerd met de peer review.

Is er altijd sprake van enkel één heersend paradigma, of is dit alleen zo tijdens een periode van ‘normal science’?

Een wetenschap kenmerkt zich door eén paradigma. Als de wetenschappers het niet eens zijn over welk paradigma er moet worden aangehouden is er sprake van voor-wetenschap. Tijdens de revolutie zijn er weer meerdere paradigma’s ( tijdens een paradigmaverschuiving).

Volgens Feyerabend vloeit wetenschap bij wilde ideeën, maar er is geen wetenschappelijke methode. Met welke maatstaf meet je dan of wetenschap bloeit?

De vraagsteller legt de vinger op de zere plek. Het enige criterium zou kunnen zijn dat er veel onderzoekers bezig zijn met de kwestie. Maar verder valt de bloei niet te meten. Volgens Feyerabend is er bloei in de wetenschap wanneer veel mensen veel theorieën formuleren en uittesten. Bloei kan in dit opzicht dus als een hoeveelheid worden gezien. Zo bloeit de muziekwereld als er veel mensen bezig zijn en veel verschillende dingen uitproberen. Zo bloeit de wetenschap dus ook als er veel mensen actief bezig zijn in de wetenschap.

Chalmers beweert dat groei van methode mogelijk is, hoe meet je dat?

Er bestaat geen absoluut, vaststaand criterium. Het enige wat echt werkt is elkaar kritisch ondervragen en de methodes die je hebt zo scherp mogelijk maken. Een absolute maatstaf bestaat niet.

Worden bij Popper theorieen gefalsificeerd of nog gefalcificeerd in de toekomst? Is dit het enige kenmerk van een theorie om deze met elkaar te vergelijken?

Volgens Popper moeten geformuleerde theorieën getest worden en de mogelijkheid hebben om gefalsificeerd te kunnen worden. Men is vak geneigd om een theorie op zodanige manier te stellen of formuleren , zodat de theorie geen mogelijkheid biedt om gefalsificeerd te kunnen worden. Volgens Popper moet een theorie juist de mogelijkheid bieden om gefalsificeerd te worden. Als een theorie deze mogelijkheid niet biedt, dan heeft het ook geen potentie om een wetenschappelijk theorie te zijn. Belangrijk is om te benadrukken dat een theorie niet perse gefalsificeerd hoeft te worden. Een theorie is geldig als het de mogelijkheid biedt om gefalsificeerd te worden, maar niet gefalsificeerd wordt. Hoe meer testen de theorie doorstaat, hoe sterker de theorie is. Het aantal falsificatie-testen die een theorie doorstaat is een maat voor een goede theorie. Hoe meer testen de theorie heeft doorstaan, hoe beter de theorie. Hiermee kunnen de theorieën ook met elkaar vergeleken worden dus.

Lakatos zegt dat voorspellingen op een natuurlijke manier af te leiden moeten zijn uit de theorie. Wat betekent ‘natuurlijk’ hier?

Het verschil tussen ‘natuurlijk’ en ‘contrived’ is dat er bij ‘contrived’ adhoc (naderhand) een aanpassing wordt gemaakt aan de theorie. Het is heel lastig om accuraat te zeggen ‘dit is contrived of niet’. Veel wetenschappers hebben de neiging onderzoeken naderhand aan te passen, ze vinden het lastig om al het werk dat ze in hun onderzoek hebben gestoken los te laten wanneer de uitkomsten niet aan de verwachtingen voldoen.

Waar valt een syllogisme onder?

Een syllogisme is onderdeel van de categorale logica en dat valt onder deductie. Een voorbeeld van een syllogisme/categoriale redenering: alle mensen zijn sterfelijk, Socrates is een mens, dus Socrates is sterfelijk. Dit is deductief. Logica is een spel dat zegt: geef premissen die waar zijn, dan kan je er conclusies uit afleiden die ook waar zijn. Maar logica bemoeit zich niet met het feit of die premissen ook echt waar zijn. De beweringen dat mensen sterfelijk zijn is afgeleid uit inductie, maar categoriale logica is een vorm van deductie

Welke stromingen vallen er onder het post-positivisme?

Popper valt niet onder het post-positivisme. Het post-positivisme heeft kritiek op het positivisme. Ondanks het feit dat hij zich wel tegen het positivisme keert, hoort hij niet bij het post-positivisme. De stromingen na Popper vallen wel onder het post-positivisme. Er zijn twee stromingen: de historische kritiek en de theoretische kritiek.

Wat is de historische kritiek en wat is de kennis-theoretische kritiek?

Feyerabend en Kuhn horen bij de historische kritiek. Zij kijken in het verleden naar hoe het toen is gegaan: hoe theorieën en wetenschap tot stand zijn gekomen. Feyerabend en Kuhn zeggen dat het positivisme op een andere manier te werk gaat dan hoe de wetenschap dat vroeger deed. Ze gebruiken de geschiedenis van de wetenschap dus als kritiek op het positivisme. Niet alleen hebben zij kritiek op het positivisme, maar ook op Popper. Ook tegen Popper voeren ze het argument van de historie aan. De kennis-theoretische kritiek kijkt naar de waarneming. Er wordt kritiek geleverd op het feit dat waarneming als een aparte categorie wordt gezien en op het feit dat de waarneming als objectief wordt gezien. De kennis-theoretische critici menen dat waarnemingen niet los staan van kennis. Daarnaast leveren ze ook kritiek op de logica.Dit wordt de Quine-Duhem stelling genoemd. Hier wordt meer op ingegaan in de vraag hieronder.

Stelling Quine-Duhem

Je weet niet wat je hebt gefalsifieerd, dit komt omdat de theorie een complex geheel is van met elkaar verbonden ideeën.

Waarom is de Quine-Duhem stelling naast een aanval op Popper ook een aanval op het Logisch Positivisme?

Deze stelling hoort bij de kennis-theoretische kritiek. De kern van de stelling is dat bij een observatie die tegen de hypothese in gaat, de hypothese niet meteen verworpen hoeft te worden. De theorie wordt veel complexer gezien. Ook merken zij op dat het niet duidelijk is welk deel van de theorie is gefalsificeerd. Hierdoor kan er niet simpelweg gezegd worden dat de theorie is gefalsificeerd, wanneer er een observatie gevonden wordt, werkt dat in het tegendeel van de hypothese

Waarom vindt Kuhn context of discovery beter dan context of justification?

Discovery: hoe is het proces van onderzoek historisch verlopen? Justification: welke argumenten zijn er voor de theorie? Kuhn is niet geïnteresseerd in de rechtvaardiging want hij gelooft niet in een absolute methode van wetenschap, hij kijkt naar hoe de wetenschapper te werk is gegaan.

Wat is het verschil tussen groupthink en peer pressure?

Peer pressure: zwichten voor de druk van de groep. Groupthink: de beste beslissing nemen staat niet meer voorop, maar de cohesie binnen de groep is het belangrijkste. Men is bang de cohesie in gevaar te brengen door afwijkende beslissingen voor te stellen. Voorbeeld van groupthink: Kennedy besloot een invasie te doen in Cuba, dit was een grote vergissing. Er waren wel mensen tegen deze actie, maar zij hebben niks gezegd want ze wilden niet buiten de boot vallen.

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Up to date aantekeningen voor 2017-2018

Gelukkig zijn er WorldSupporters als NancyPronk, CAWortman en Ilona. Zij stellen hun eigen aantekeningen ter kennisdeling beschikbaar. En ze zijn helemaal up to date, erg fijn!

Hoe meer bronnen (zielen), hoe meer vreugd! :)

 

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3296 1 1