Bestuursrecht - UL - B2 - Hoorcollegeaantekeningen 2019/2020
- 1837 keer gelezen
1. Welke onderwerpen worden er behandeld in het hoorcollege?
2. Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
De manieren waarop bevoegdheidsverkrijging plaatsvindt worden niet besproken in de literatuur, deze komen in de literatuur van week 2 aan de orde (hoofdstuk 4 van Bestuursrecht in het Awb-tijdperk).
3. Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Het bestuursrecht is een vakgebied dat altijd in beweging is. Zo is er de discussie over de invulling van het begrip 'bestuursorgaan'. Via de jurisprudentie wordt deze definitie steeds scherper gesteld. Dit blijkt onder andere uit de uitspraken in de casus van de Stichting Silicose en in de casus Stichting bevordering kwaliteit leefomgeving Schiphol. Aan de hand van de financiering van een orgaan kan bepaald worden of er al dan niet sprake is van een b-orgaan.
Daarnaast is er discussie over hoe bevoegdheidsverkrijging werkt bij de uitvoering van EU-recht. De werking hiervan is namelijk minder duidelijk dan bij de uitvoering van nationaal recht.
4. Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Voor het tentamen is het belangrijk om het 'systeem' achter het recht te kennen. Dus voor deze week bijvoorbeeld: In het bestuursrecht zijn er bestuursorganen die besturen. Degenen die hier gevolgen van ondervinden, zijn belanghebbenden. Zij kunnen aanspraak maken op de rechtsbescherming die het bestuursrecht hen biedt.
5. Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Er worden geen tentamenvragen behandeld.
Bestuur vindt plaats door de verschillende machten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht. Op het moment dat bestuursorganen bezig zijn met besturen, is het bestuursrecht van toepassing. Van 'bestuur' is sprake wanneer het bestuursorgaan kan overgaan tot een 'eenzijdige, bindende vaststelling van de rechtspositie' van een burger of andere private partij. Het is relevant om te weten of aan deze definitie is voldaan, omdat het bestuursrecht de mogelijkheid biedt beroep in te stellen bij de bestuursrechter, en dus rechtsbescherming biedt.
Van een bestuursorgaan is sprake indien voldaan is aan de definitie van art. 1:1 lid 1 Awb.
Volgens de Awb kunnen belanghebbenden in beroep gaan tegen besluiten van bestuursorganen. Belangrijk is allereerst de vraag: worden er feitelijke gevolgen van het besluit ondervonden? Om als belanghebbende te kwalificeren moet er sprake zijn van een:
Ook organisaties die het algemeen belang behartigen kunnen als belanghebbende aangemerkt worden, bijvoorbeeld een organisatie voor vogelbescherming.
Volgens het legaliteitsbeginsel moet het overheidshandelen een wettelijke basis hebben. Het bestuursorgaan moet bevoegd zijn om te handelen. De manieren waarop deze bevoegdheid verkregen kan worden, staan in hoofdstuk 10 Awb: attributie, delegatie en mandaat.
Het bestuursrecht is een recht voor, van en tegen het overheidsbestuur. In de wet zijn bijvoorbeeld allerlei normen vastgelegd, waar de overheid zich aan moet houden. Het is dus een recht voor het overheidsbestuur. Het is ook een recht tegen de overheid, omdat je als burger, belanghebbende, je kan verzetten tegen besluiten van bestuursorganen. In de wet is dan dus geregeld hoe je kunt opkomen tegen besluiten van het overheidsbestuur.
Als burger krijg je hier in het dagelijkse leven regelmatig mee te maken. Een goed voorbeeld hiervan zijn de prestatieafspraken van universiteiten. Bij de Universiteit van Leiden geldt het BSA bij alle studies ook voor het tweede jaar, dit is bij veel andere universiteiten niet het geval. Er kunnen dus verschillende regels gelden doordat elke universiteit zelf met de minister prestatieafspraken heeft gemaakt. Als je hier als belanghebbende iets tegen wilt doen, kom je in het bestuursrecht terecht.
Maar hoe zit dit juridisch in elkaar? De eerste basis voor de bekostiging van het onderwijs staat in art. 23 Gw: “Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering en wordt bekostigd”. Vervolgens wordt dit geconcretiseerd in de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW). In art. 1.8 WHW staan de bekostigde instellingen. Uit art. 1.9 WHW volgt dat deze instellingen een zekere bestedingsvrijheid hebben met betrekking tot dit geld. Ze mogen voor een groot deel zelf bepalen wat er met het geld gebeurd, maar door art. 1.7a WHW kan de minister ook prestatieafspraken maken met de universiteiten. Dit artikel wordt ook wel het ‘experimenteerartikel’ genoemd. Hieronder hangt de Algemene maatregel van Bestuur (AMVB) ‘Besluit experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs’. Hierin staat o.a. dat een onderwijsinstelling minder geld krijgt als deze zich niet aan de prestatieafspraken houdt.
In de Nederlandse rechtstaat werken we met drie grote machten, ook wel de trias politica genoemd. Dit bestaat uit een wetgever, uitvoerende macht en rechterlijke macht. De wetgevende macht maakt de regels waaraan we ons allemaal moeten houden. De wetten worden uitgevoerd door het bestuur. Het bestuur is dus de uitvoerende macht. Het werk van het bestuur wordt gecontroleerd door de rechterlijke macht.
Het bestuursrecht geldt daar waar bestuursorganen besturen. Deze bestuursorganen zijn de onderdelen die besluiten kunnen nemen, die macht kunnen uitoefenen. Daarnaast zijn dit ook de onderdelen waar je tegen kan procederen. Dan komt natuurlijk de vraag op wie die bestuursorganen precies zijn?
In art. 1:1 Awb wordt er ingegaan op de bestuursorganen. Er zijn twee soorten:
‘Met openbaar gezag’ gekleed houdt in dat het orgaan bevoegd is om eenzijdig rechten of plichten voor een ander in het leven te roepen of bindend vast te stellen. Dit is dus een materieel criterium.
De stichting is een privaatrechtelijke rechtspersoon die was opgericht omdat de regering ergens mee zat. In deze tijd waren er staatsmijnen. De mijnwerkers die daar werkten, werden ziek, ze kregen last van silicose. De vraag was of de Staat verantwoordelijk was voor deze werkers. De Staat vond natuurlijk dat dit niet zo was, omdat ze van niks wisten dus de Staat vond dat hen niks te verwijten was. Het tegenargument was echter dat de Staat zich ervan bewust had kunnen zijn. De overheid wilde geen aansprakelijkheid erkennen, maar wilde wel iets doen voor deze zieke arbeiders. Er werd dus een stichting opgericht en daar werd veel geld ingestort. De stichting moest het geld uitkeren aan de zieke arbeiders. Natuurlijk is er ook altijd iemand die dan geen geld krijgt, terwijl deze persoon zelf vindt dat hij/zij hier wel recht op heeft.
Dit roept de vraag op of de stichting een bestuursorgaan is. Als het namelijk geen besluit is van een bestuursorgaan, kun je niet naar de bestuursrechter, maar moet er geprocedeerd worden bij de civiele rechter.
In 1995 dachten de meeste dat er geen sprake was van een bestuursorgaan, maar het geld in de stichting was overheidsgeld en er zijn bestuursorganen die zich bemoeien met de verdeling van het geld. De rechter heeft daarom gezegd dat daar waar de overheid zich verstopt in een civiel rechtelijke kleed, er toch sprake is van een overheid. Dit wordt dan toch gezien als een bestuursorgaan waardoor er bij de bestuursrechter geprocedeerd kan worden.
Als er sprake is van een geld-uitdelende stichting en deze stichting gaat voor de overheid geld uitdelen, dan moet er gekeken worden of er financiële banden of inhoudelijke relaties zijn. Als hiervan sprake is dan is het ook een bestuursorgaan, ook al vinden we er niks van terug in de wet. Maar dan is er natuurlijk weer de vraag wanneer er aan deze voorwaarden is voldaan? Om een einde te maken aan deze rechtsonzekerheid heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak gevraagd aan een Advocaten-Generaal (AG) een advies te schrijven over de publieke taak-jurisprudentie. Deze AG neemt in 2014 een conclusie. Het is belangrijk om hier de criteria uit te kennen.
Als duidelijk is dat er sprake is van een bestuursorgaan dan is de vraag wat een bestuursorgaan zoal doet. Een bestuursorgaan heeft verschillende taken:
De komende weken gaan we deze taken thematisch bespreken. Het maakt namelijk uit of de overheid dwingend, handhavend of presterend optreedt. Er gelden dan andere normen. Een voorbeeld is dat bij dwingend optreden de overheid meer gecontroleerd wordt dan bij presterend optreden.
In een democratisch rechtstaat komen de bestuursorganen via het legaliteitsbeginsel aan hun bevoegdheden. Er moet een bevoegdheid in de wet zijn opgenomen. Voor al het overheidshandelen moeten er dus instrumenten in de wet worden neergelegd. Veel wetten zijn daardoor ook bestuursrechtelijke wetten waarin die grondslagen voor overheidsoptreden zijn neergelegd.
In die wetgeving worden er dus bevoegdheden aan bestuursorganen geattribueerd, gedelegeerd (het overdoen van jouw bevoegdheden aan een ander) of gemandateerd (concrete ambtenaren kun je mandateren om namens jouw besluiten te nemen).
Het bestuursorgaan neemt besluiten, maar dan is de vraag wie er worden bestuurd. Wiens rechtspositie wordt door bestuursorganen bepaald en wie worden door besluiten geraakt?
Wie er het recht krijgt om een beroep in te stellen, is voor een deel een politieke keuze. Het verschilt ook per wet wie beroepsgerechtigd is. Een voorbeeld is de Wet Openbaarheid van Bestuur (Wob). Deze wet zegt dat iedereen belanghebbend is bij besluiten die gaan over overheidsinformatie. Iedereen kan openbaarheid opvragen. Dit is ook een politieke keuze.
Volgens de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) moet je belanghebbende zijn om beroep in te kunnen stellen. De belanghebbenden zijn:
Om te beginnen is het belangrijk om het onderscheid tussen privaatrechtelijke en publiekrechtelijke bevoegdheden goed voor ogen te zien.
Privaatrechtelijke bevoegdheden zijn eenzijdig en meerzijdig. In beginsel wordt er hierbij uitgegaan van gelijkwaardigheid en contractsvrijheid. Toch zijn er in het BW en het WvSr wel beperkingen en uitzonderingen opgenomen. Deze bevoegdheden liggen bij natuurlijke personen en rechtspersonen (art. 2:1 BW en art. 1:1 lid 4 Awb).
Publiekrechtelijke bevoegdheden zijn eenzijdig en betreffen het algemeen belang. De bevoegdheid kan verkregen worden via attributie of delegatie en het gaat dan om een regelgevende of bestuursbevoegdheid. Deze bevoegdheden liggen altijd bij een bestuursorgaan (art. 1:3 en art. 1:1 Awb).
Er zijn dus verschillende manieren waarop publiekrechtelijke bevoegdheden verkregen kunnen worden:
Attributie (art. 10:22 en 10:23 Awb): Hierbij ontstaat er een nieuwe bevoegdheid.
Delegatie (art. 10:13 t/m art. 10:21 Awb): Hierbij wordt de bevoegdheid doorgegeven aan een ander bestuursorgaan.
Mandaat (art. 10:1 t/m art. 10:12 Awb): Hierbij wordt er een bevoegdheid verkregen om namens een ander besluiten te nemen. Dit doorbreekt de verantwoordelijkheid daardoor ook niet, deze blijft liggen bij de mandaatgever.
Casusschets: Het is al lang de wens van studenten en medewerkers dat het Juridisch Café in het KOG uitgebreid wordt met een terras. Links naast de hoofdingang moet daarvoor een stukje fietsenstalling worden opgeofferd.
Het faculteitsbestuur vraagt hulp bij het beantwoorden van een aantal vragen. U bedenkt dat er sowieso een terrasvergunning vereist zal zijn en daarvoor raadpleegt U op internet de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Leiden om te kijken of hierover regels zijn opgenomen.
Gevraagd: De APV van de gemeente Leiden behoeft een wettelijke grondslag, wat is deze grondslag?
Een APV is een Algemene Plaatselijke Verordening en deze APV bevat algemeen verbindende voorschriften (AVV, deze werken voor iedereen binnen de gemeente Leiden). Er is een wettelijke grondslag nodig door het legaliteitsbeginsel. De overheid mag niet optreden zonder een expliciete bevoegdheid in de wet.
De gemeente mag niet zomaar deze APV opstellen. De wettelijke grondslag hiervoor is art. 147 en/of art. 149 van de Gemeentewet. Art. 149 Gemeentewet is eigenlijk het beste artikel om te noemen, omdat het in casu gaat om een autonome bevoegdheid van de gemeente, namelijk het opstellen van een APV, en dit artikel ook over een autonome bevoegdheid gaat.
Gevraagd: Is er verdere regelgeving over terrassen opgenomen in de APV?
Ja, de APV bevat een grondslag voor nadere regelgeving namelijk art. 2:28 lid 3 APV Leiden: “kan de burgemeester nadere regels vaststellen”.
Door het woord ‘regels’ is te zien dat het hier gaat om een wetgevende bevoegdheid. Daarnaast is er hier sprake van delegatie. De Raad geeft de bevoegdheid om regels vast te stellen door aan de burgemeester.
Casusschets: In art. 2:28 lid 1 APV Leiden ziet u dat de burgemeester bevoegd is om terrasvergunningen af te geven.
Gevraagd: De burgemeester is dus bevoegd om terrasvergunningen af te geven. Is deze bevoegdheid verkregen krachtens delegatie of attributie?
Er was eerst niet iemand anders bevoegd om de vergunningen te geven. De bevoegdheid kan dus niet doorgegeven worden (delegatie). De bevoegdheid is dus geattribueerd aan de burgemeester.
Gevraagd: Er zijn a-bestuursorganen en b-bestuursorganen. Is de burgemeester een a-orgaan of een b-orgaan? Of kan er zelfs gezegd worden dat de burgemeester beide is?
Er bestaan a-bestuursorganen (art. 2:1 BW) en b-bestuursorganen (art. 2:3 BW). Het is sowieso uitgesloten dat de burgemeester allebei is, want dit is niet mogelijk. Een bestuursorgaan kan niet krachtens publiekrecht zijn ingesteld én krachtens privaatrecht.
Bij b-organen gaat het niet om de vraag ‘bij wie hoor je?’, maar gaat het om de vraag ‘wat doe je?’. Als blijkt dat het orgaan bekleed is met openbaar gezag, dan is het mogelijk een b-orgaan. Een orgaan kan aan openbaar gezag komen door een wettelijk voorschrift. Het bekendste voorbeeld hiervan is de APK-keurmeester. Daarnaast is er ook buitenwettelijk openbaar gezag, dit is een uitzondering. Hierover gaat onder andere de 17 september 2014-uitspraak. Er moet dan sprake zijn van een inhoudelijke en financiële band.
Eerst wordt er gekeken of het een a-orgaan is en als dat niet zo is, wordt er gekeken of het een b-orgaan is.
Eerst dus art. 1:1 lid 1 sub a Awb: “een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld”. De burgemeester is een orgaan van de gemeente en de gemeente is een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon op grond van art. 2:1 BW. De burgemeester is dus een a-orgaan.
Casusschets: Het faculteitsbestuur heeft geen zin in lange juridische procedures en wil in contact komen met degenen die een bezwaarschrift zouden kunnen gaan indienen tegen de verlenging of de weigering van de terrasvergunning.
Gevraagd: Op de hoek van het Rapenburg/De Nieuwsteeg staan villa’s. Zijn deze bewoners belanghebbenden?
Art. 1:2 Awb gaat over het belanghebbenden-begrip. Een belanghebbenden is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Hiervoor moet er zijn voldaan aan de OPERA-criteria: objectief, persoonlijk, eigen, rechtstreeks, actueel.
In casu gaat het nu om het persoonlijk belang. De bewoners van de villa’s zullen wel belanghebbenden zijn, omdat zij de enige zijn die uitkijken op het terras en er maar één weg tussen zit. Zo onderscheiden ze zich van de massa.
Gevraagd: Kan het biologisch eetcafé in de Doezastraat als belanghebbende worden gezien?
Het gaat nu weer om het persoonlijk belang. Het eetcafé heeft geen zicht op het terras, maar ze zijn misschien wel een concurrent. Er moet dan sprake zijn van dezelfde markt en hetzelfde verzorgingsgebied. Dit is waarschijnlijk niet het geval, omdat het juridisch café voornamelijk gericht is op de studenten en medewerkers van de rechtenfaculteit en het biologisch eetcafé hopelijk op een grotere doelgroep. Het biologisch eetcafé is daardoor geen belanghebbende.
Gevraagd: Kunnen bezorgde ouders van studenten als belanghebbenden worden gezien?
Dit gaat over het eigen belang. De ouders zijn dus geen belanghebbende, omdat ze geen eigen belang hebben bij deze zaak.
Gevraagd: Heineken is de beoogde leverancier van het bier. Kan Heineken daardoor gezien worden als een belanghebbende?
Hier gaat het over het rechtstreeks belang. Heineken heeft geen rechtstreeks belang, maar een afgeleid belang. Dan moet er nog gekeken worden of dit een parallel belang of tegengesteld belang is. In casu is er sprake van een parallel belang, waardoor Heineken geen belanghebbende is.
Gevraagd: Ten slotte, kan de Historische Vereniging Oud Leiden als belanghebbende worden gezien?
Bij rechtspersonen werd het eigen belang anders ingevuld, namelijk in de zin van art. 1:2 lid 3 Awb. Er moet dan gekeken worden naar de collectieve en algemene belangen. Hierbij zijn de doelstellingen en de feitelijke werkzaamheden erg van belang. Deze staan vaak in het Statuut opgenomen. De doelstellingen moeten in functionele en geografische zin zijn beperkt. In casu is dit waarschijnlijk allebei niet het geval. Ook moet er dus gekeken worden naar de feitelijke werkzaamheden, om te voorkomen dat een vereniging alleen is opgericht om te procederen.
Gevraagd: Is de Orde van Advocaten een ‘rechtspersoon krachtens publiekrecht ingesteld’?
Ja, op grond van art. 17 lid 3 van de Advocatenwet: “De Nederlandse orde van advocaten en de orde zijn rechtspersonen”. De Orde van Advocaten is dus de publiekrechtelijke rechtspersoon, maar dan is de vraag wie de bestuursorganen dan zijn. Deze staan in art. 17a Advocatenwet opgesomd.
Gevraagd: Kunnen de raadsgriffier en de bode van de gemeente Amsterdam gezien worden als een orgaan van de rechtspersoon Amsterdam?
Ten eerste moet er gekeken worden naar art. 100 Gemeentewet.
Het gaat er dan om of de griffier en de bode een eigen zelfstandige functie hebben. De wet moet een zelfstandige functie toebedelen aan dit orgaan. De raadsgriffier heeft een dergelijke functie binnen de gemeente, zie art. 107a Gemeentewet.
Gevraagd: Wat wordt er bedoeld met het ‘voor-zover-criterium’?
Dit criterium gaat over de b-bestuursorganen. Het is alleen een bestuursorgaan als het openbaar gezag uitoefent. Hij is dus alleen een b-orgaan, voor zover hij dat openbare gezag uitoefent.
Casusschets: In Venray wordt iedere zomer een kermis georganiseerd. Er zijn altijd meer kermisexploitanten dan standplaatsvergunningen. Deze vergunningen worden door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray onder de exploitanten verdeeld, onder andere aan de hand van het inschrijfbedrag dat deze exploitant heeft opgegeven op het inschrijfformulier.
Kermisexploitant De Boer heeft zich drie jaar achter elkaar ingeschreven, maar elke keer lukt het hem niet om een standplaatsvergunning te krijgen. Hij dient daarom een Wob-verzoek in bij het college waarin hij vraag om “alle documenten vanaf 2013 die zich in de gemeente bevinden over de verdeling van de vergunningen voor de kermis, inclusief de inschrijfformulieren van alle geïnteresseerde kermisexploitanten, notulen van vergaderingen en adviezen over de verdeling van de vergunningen”.
Gevraagd: In art. 10 en 11 Wob gaat het over beperkingen, absolute en relatieve uitzonderingsgronden. Wat is hier het verschil tussen?
In de Wob staat dat het uitgangspunt van al het overheidshandelen ‘openbaarheid’ is. Dit kan via actieve openbaarmaking ex art. 2 en 8 Wob. Openbaarmaking is vaak een constitutief vereiste voor inwerkingtreding. Daarnaast kan dit ook via passieve openbaarmaking ex art. 3 Wob. De overheid wil natuurlijk sommige documenten liever niet uit zichzelf openbaar maken. Iedereen kan hier echter wel een verzoek toe doen.
De beperking staat in art. 11 Wob en dit gaat het over documenten die zijn opgesteld voor intern beraad waarin persoonlijke beleidsopvattingen instaan. Deze persoonlijke beleidsopvattingen zijn bijvoorbeeld meningen of standpunten. De achtergrond van deze beperking is dat de informatie niet mag worden verstrekt.
De uitzonderingen staan in art. 10 Wob. In art. 10 lid 1 Wob staan de absolute weigeringsgronden en in art. 10 lid 2 staan de relatieve weigeringsgronden. Dit zijn relatieve weigeringsgronden, omdat dit belang altijd wordt afgewogen tegen het belang van openbaarmaking.
Casusschets: Na weer een negatief besluit op zijn Wob-verzoek ontvangen te hebben, is De Boer het college zat. Hij blijft het college bestoken met tientallen Wob-verzoeken, over allerlei onderwerpen waar hij eigenlijk niet echt geïnteresseerd in is. De Boer geeft aan de Wob-verzoeken te blijven sturen, zolang de verdeling van de vergunningen niet transparant gebeurt.
Gevraagd: Is het college verplicht deze Wob-verzoeken van De Boer in behandeling te nemen?
De vraag is of er sprake is van misbruik van recht. Er wordt heel veel misbruik gemaakt van de Wob. De twee voorgeschreven arresten zijn hierbij van belang: ABRvS 19 november 2014 (Misbruik Wob) en ABRvS 18 februari 2015 (Geen misbruik Wob).
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1644 |
Add new contribution