Biopsychosociale Perspectieven op Psychopathologie - Hoorcollege aantekeningen 19/20
- 1446 keer gelezen
Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
In dit college wordt het onderwerp ontwikkelingsstoornissen besproken met de nadruk op autisme en ADHD. De bijbehorende literatuur is H14 van Abnormal Psychology: an integrative approach (8th edition).
Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
Alle onderwerpen komen terug in de literatuur. Het sluit goed aan bij de stof die behandeld wordt in het boek.
Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
Er worden geen recente ontwikkelingen besproken.
Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
Er worden geen opmerkingen gemaakt over het tentamen.
Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
Er worden geen tentamenvragen behandeld.
Een ontwikkeling is minder optimaal wanneer het te veel of te weinig van een bepaald gedrag vertoond, als de ontwikkeling te traag gaat of wanneer de ontwikkeling asynchroon verloopt. Wat we zien als normaal is sterk afhankelijk van leeftijd.
Neurodevelopmental disorders = stoornissen die al vroeg in de (hersen)ontwikkeling zijn ontstaan. Hoe het in de werkelijkheid geuit wordt, is nog steeds erg bepalend door de omgeving.
Autisme komt 3,8 tot 60 per 10.000 kinderen voor (afhankelijk van de bron). In de Verenigde Staten is dit 1 op de 54 jongens. Verhouding van jongens meisjes is 4,4 staat tot 1. Bij hoge intelligentie is dit 15 : 1 en bij lage intelligentie is dit 2 : 1.
Er is in de DSM-5 één categorie voor autisme, waaronder subcategorieën vallen die vroeger allemaal een aparte categorie hadden. De subcategorieën worden aan de hand van de ernst gegeven, zoals Asperger en PDDNOS.
1. Persistente beperkingen in sociale communicatie, zoals beperkingen in sociale emotionele wederkerigheid, in non-verbale gedragingen, in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties.
2. Beperkte, zich herhalende patronen van gedrag, belangstelling of activiteit. Abnormale sterke focus op bepaalde interesse of op bepaalde voorwerpen. Vasthouden aan vaste routines, moeite met veranderen. Stereotype en herhaalde motorische gedragingen. Hypo- of hypersensitiviteit voor sensorische stimuli.
Problemen in spraak ontstaan in 75% van de gevallen.
Diversiteit = er is heel veel variëteit in soorten van autisme en die uiten zich allemaal anders (enorme inter-individuele variabiliteit). Van extreem ‘aloof’ (in zichzelf gekeerd, niet praten, te veel prikkels van buitenaf) tot ‘vreemde professor’ (erg slim). Dit kan gedurende ontwikkeling nog sterk veranderen.
Co-morbiditeit = komt vaak voor tegelijk met een andere aandoeningen, zoals een intellectuele stoornis, neurologische aandoeningen (epilepsie), Giles de la Tourette, tics en soms met ADHD.
Hoe loopt de link van genen en neurologische processen naar de gedragskenmerken van ASS? Waarschijnlijk via verstoringen in diverse cognitieve ontwikkelingen wat het sociale gedrag verklaard. Onthoud dat er enorm veel variatie is in de kenmerken en ernst van problematiek en ook in mogelijke oorzaken tussen individuen.
Waarom zijn er dan sociale problemen? Al deze cognitieve functies heb je nodig om normaal te kunnen communiceren. Je moet naar de juiste signalen kijken om adequaat te kunnen reageren. Je moet snappen dat een ander niet hetzelfde denkt. Je moet uit verschillende bronnen de relevante informatie halen en er de juiste betekenis aan geven. Heel veel in de communicatie is impliciet en symbolisch.
Kenmerken zijn afhankelijk van leeftijd. Gedrag dat afwezig, kwalitatief verschillend of vertraagd is:
Een kind met autisme ontwikkelt zich ook, maar ze blijven wel achter in ontwikkeling. Ze leren ook wel theory of mind, maar dat gaat langzamer en heeft veel moeite nodig.
‘Papegaaien’ (napraten laatste stukje van tekst van de ander) komt vaker voor bij ASS, maar is ook onderdeel van de normale taalontwikkeling. Lijkt dus meer vertraging in taalontwikkeling en NIET per se ASS-kenmerk.
In de adolescentie kan problematiek drastisch veranderen. Ten goede kan door cognitieve ontwikkeling meer begrip van eigen problematiek en dus ook problemen willen en kunnen oplossen. Ten kwade is er een toename mogelijk van neurologische problematiek en meer epilepsie en meer begrip kan ook leiden tot depressie en isolatie.
Minder dan 10% doen het goed in volwassen leeftijd, hebben een baan en familie. 30% heeft wel werk/opleiding. Echter blijft meer dan 60% afhankelijk. Als er nog geen spraak is ontwikkeld voor 5 jaar en er is een IQ lager dan 60 is het vooruitzicht slecht en kans op epilepsie groter.
Er valt ook wat te doen aan neurologische stoornissen. De hersenen zijn flexibel en iedereen kan leren. Vroege ontwikkelingen zijn voorwaarde voor vervolg, dus voorkomen van sneeuwbaleffect door vroeg te behandelen. Meeste effectieve therapie is ondersteuning van ouders, structuur in het leven en gedragstherapie (aanleren TOM, joint attention, taallessen). Vanwege moeite met generalisatie veel herhaling en zelfde aanpak thuis en op school nodig.
ADHD heeft twee grote kenmerken: aandachtstekort en impulsiviteit/hyperactiviteit. Er zijn drie typen:
De kenmerken moeten voor 12e jaar zichtbaar zijn, aanwezig op twee of meer terreinen en symptomen moeten minimaal 6 maanden aanwezig zijn. Bij een leeftijd boven de 17 hoef je maar aan 5 van de 6 kenmerken te voldoen, omdat de kenmerken dan minder aanwezig zijn zoals hyperactiviteit.
ADHD komt 3 tot 5% voor bij schoolkinderen. 3-6 keer vaker bij jongens. Bij jongens gaat ADHD vaker samen met ODD/CD waardoor het sneller wordt ontdekt. Bij meisjes is het minder goed te herkennen.
Moeilijk te scheiden van normatieve ontwikkeling: wat is druk? Voor 3-4 jaar is het moeilijk te onderscheiden van agressie en opstandigheid. Zelfde gedrag ook bij frustratie door ‘overvraging’ (lage intelligentie of nog niet toe aan school). Het wordt vaak pas duidelijk op school. Desorganisatie, problemen met regels en routinematige taken. Verminderd probleemoplossend vermogen (vluchtig, niet nadenken over gevolgen). Kind heeft onmiddellijk beloning nodig. Veel onrust, motorisch onhandig, slecht luisteren en storend in de klas. Problemen met leeftijdsgenoten.
50 tot 80% voldoet nog steeds aan de criteria van ADHD in adolescentie. Verschil in motorische hyperactiviteit/impulsiviteit wordt wel minder (meer onrust van binnen). Adolescenten met ADHD hebben risico op vroegtijdig verlaten van school of blijven zitten. Vroeger met seks. Problemen met werk en relaties. Risico op verslaving (veel alcohol).
Hoe loopt de link van genen en neurologische processen naar de gedragskenmerken van ADHD? Waarschijnlijk weer via verstoringen in diverse cognitieve ontwikkelingen. Ook hier veel variatie in kenmerken en ernst van problematiek en waarschijn ook in mogelijk oorzaken. Vooral prefrontale delen betrokken, inhibitie, regulatie en beloning.
Gezin/school
Veel negatieve reacties op een kind met ADHD en controlerend. Of juist te toegefelijke ouder (te makkelijk). Gezinsproblematiek (lage SES, relaties) pakt slecht uit voor kind met ADHD, maakt kans op gedragsproblematiek groter. Hierbij is co-morbiditeit met ODD/CD heel belangrijk. Ouders, broers en zussen met ADHD worden als normaal gezien in een gezin, waardoor er minder snel hulp wordt gezocht. Oudergedrag kan ook een beschermende factor zijn: een warme en positieve manier van opvoeden.
Leeftijdsgenoten
Moeite met delen en samenwerken. In test situaties kunnen ze zich prima in anderen verplaatsen, maar ze komen er in echte situatie niet aan toe. Zijn daardoor minder populair en worden vaak gepest, waardoor ze zich terugtrekken en niet kunnen leren om sociaal te ontwikkelen.
Probleemontwikkeling is te beïnvloeden met medicatie (Ritalin), maar dit heeft nadelen. Daarnaast neurofeedback programma’s, ouders helpen opvoeden, gedragstherapie, sociale vaardigheidstraining, speciale lesprogramma’s. Op korte termijn helpt Ritalin voor 70% om de symptomen te verminderen. Psychotherapie heeft een toegevoegde waarde bij bijkomende problematiek. Op lange termijn maakt het niet uit welke therapie je kiest. Er is geen simpele oorzaak, elk kind heeft verschillende factoren. Als je weet wanneer/hoe ontwikkeling mis kan lopen en welke factoren in de ontwikkeling belangrijk zijn voor goed verloop: vroege onderkenning, voorkomen van ernstiger problematiek, probleemversterkende of in stand houdende factoren aanpakken en normatieve ontwikkeling versterken (beschermende factoren).
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1697 |
Add new contribution