Oefenpakket Jeugd en Media Entertainment (Beeldschermkinderen)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013

Begrippenlijst ‘Beeldschermkinderen’ (Patti Valkenburg)

 

Mediapsychologische stroming

Onderzoek ontstond in de jaren ’60, eerst werd er alleen onderzoek gedaan naar de effecten van televisie op gedrag, maar later ook naar de effecten op kennis en emotie. De aanname dat effecten op kinderen conditioneel en selectief zijn is inmiddels zo gangbaar dat ze gezien kunnen worden als de meest fundamentele paradigma’s binnen het psychologische effectenonderzoek.

 

Cultural studies                             

Wetenschappelijke stroming. Ze houden zich bezig met de studie naar alledaagse of populaire cultuur en maakt daarbij gebruik van methoden en theorieën uit verschillende wetenschapsgebieden. Ze gaan ervan uit dat het functioneren van de media en de ideologische inhoud ervan bepaald worden door maatschappelijke omstandigheden.

 

Reactief model televisiekijken   

Model dat ontstond in de jaren ’70 toen televisieonderzoekers geïnteresseerd raakten in cognitieve effecten van televisie. De aandacht van kinderen voor televisie is passief en wordt geheel bepaald door opvallende programmakenmerken.

 

Actief model televisiekijken       

Model waarin  kinderen worden gezien als actieve ontdekkers van televisie-inhoud. De aandacht en voorkeuren van kinderen voor de media-inhoud staan centraal.

 

Gematigde discrepantietheorie

Kinderen kijken het liefst naar stimuli die ze ten minste gedeeltelijk kunnen inpassen in hun conceptuele referentiekader. Kinderen hebben minder voorkeur voor stimuli die te moeilijk of te makkelijk voor hen zijn.

 

Verbal labeling                               

 De behoefte van kinderen om te benoemen wat ze zien.

 

Stimulusgedreven                        

Informatie die wordt ontvangen kan nog niet goed worden geselecteerd, geordend en verwerkt, omdat er nog geen schema’s in het hoofd bestaan. Vooral bij jonge kinderen.    

 

Schemagedreven                          

Bij het selecteren, ordenen en verwerken van informatie wordt gebruik gemaakt van bestaande schema’s in het geheugen. Vooral bij oudere kinderen.

 

Reality monitoring                         

Het onderscheiden van wat er in de eigen fantasie en wat er in de werkelijkheid gebeurt.

 

Perceptuele gebondenheid        

Verschijnsel waarbij de aandacht wordt geconcentreerd op onmiddellijk waarneembare kenmerken van een object of product  terwijl andere type informatie wordt genegeerd.

 

Wishfull identifictaion                   

Het plaatsvervangend deelnemen aan het gedrag van mensen die worden bewonderd, zoals superhelden of idolen, maar die in werkelijkheid niet geïmiteerd kunnen worden.

 

Tweens

Naam voor kinderen tussen de 9 en 12 jaar.

 

Seksesegregatie                          

Sekseverschillen tussen jongens en meisjes die zichtbaar worden na de leeftijd van anderhalf jaar.

 

Gedragscompabiliteit                   

Verschijnsel dat jongens en meisjes als ze anderhalf à twee jaar zijn verschillende interesses en voorkeuren krijgen.

 

Sociale leertheorie                       

(Bandura, 1973) Gedrag wordt aangeleerd, dit kan via directe ervaring; gedrag uitdragen en ontdekken hoe dit wordt ontvangen. Door gedrag van andere te observeren, dit gebeurt wanneer een kind zich spiegelt aan het voorbeeld dat rolmodellen in zijn omgeving bieden.

 

Cognitieve scripttheorie             

Script wordt hier gezien als de structuur van een routineactiviteit. Deze cognitieve scripts worden gevormd door omgeving maar ook door media.

 

Priming theorie                             

Het menselijk brein zou bestaan uit associatieve netwerken, die weer bestaan uit geheugeneenheden die gedachten, emoties en prikkels tot actie kunnen brengen. Media zou op deze manier verschillende geheugenelementen kunnen stimuleren.

 

Opwindingstheorie                      

  (Arousaltheorie) Kijken naar geweld brengt ons in een staat van fysieke opwinding. Deze opwinding werkt als een ‘energizer’ voor ons gedrag.

 

Gewenningstheorie                     

(Afstomping) Hoge kijkfrequentie mediageweld zorgt voor gewenning, een lage drempel, daarom ga je ook sneller zelf agressief gedrag tonen.

 

Catharsis theorie                         

 (Reinigen van de ziel) Media geweld roept wel agressieve gevoelens uit, maar tijdens het kijken worden die weer ontladen, zodat er na afloop minder agressieve gevoelens zijn.

 

Kijkwijzer                                       

Classificatiesysteem voor televisieprogramma`s, films, video`s en dvd`s; geeft leeftijdsadviezen en informatie over mogelijk schadelijke elementen waardoor een productie is af te raden voor bepaalde leeftijdsgroepen.

 

Observationeel leren                 

Leren door het observeren van reacties van andere mensen op bepaalde gebeurtenissen.

 

Empathie                                         

Het vermogen van mensen om de emotionele reacties van anderen aan te voelen.

 

Anticiperende empathie              

Empathie die wordt gevoeld zonder daadwerkelijk de emotie van de ander te zien, emoties die worden gevoeld als er emotionele reacties ophanden zijn.

 

Wet van de schijnbare realiteit   

Emoties worden veroorzaakt door gebeurtenissen die door een individu als realistisch worden gezien. De intensiteit van de emotie komt overeen met de mate waarin de gebeurtenis als realistisch wordt ervaren.

 

Default mode                                  

De standaardmanier waaropmedia-inhoud wordt geconsumeerd. Kennis over de werkelijkheidswaarde van de inhoud wordt niet gebruikt om emoties te reguleren.

 

Theorie van opwindingsoverdracht Iedere emotie brengt bij mensen eenzelfde staat van opwinding teweeg en wanneer twee gebeurtenissen die eenzelfde staat van emotie teweegbrengen na elkaar optreden kan de tweede emotie de staat van opwinding van de eerste intensiveren.

 

Hang-naar-sensatie theorie        

Mensen vinden het leuk om naar gewelddadige en angstwekkende media-inhouden te kijken, omdat deze hun behoefte aan sensatie bevredigt.

 

Verbodenvrucht theorie              

Mensen vinden het leuk om naar gewelddadige en angstwekkende media-inhouden te kijken, omdat ze zo plaatsvervangend deel nemen aan spannend en agressief gedrag waarvoor ze of te klein zijn om het te kunnen uitvoeren of  het niet mogen uitvoeren.

 

Knuffeltheorie                                

Mensen vinden het leuk om naar gewelddadige en angstwekkende media-inhouden te kijken, omdat het hun de gelegenheid biedt om sekserollen te ontdekken en te versterken.

 

Het  ‘ikke-ook’-effect                    

Mensen vinden het leuk om naar gewelddadige en angstwekkende media-inhouden te kijken, omdat ze zo mee kunnen praten met leeftijdgenoten.

 

Cognitieve geruststellingstrategieën

Strategie om jezelf gerust te stellen waarbij angst wordt weggedacht

 

 

Niet cognitieve geruststelling strategieën

Strategie om jezelf gerust te stellen waarbij gebruik wordt gemaakt van fysieke interventiestrategieën, zoals achter de bank kruipen, en sociale interventiestrategieën, zoals een knuffel pakken.

 

Het peer-popularity appeal          

Het gebruik van leeftijdsgenootjes in een commercial voor de doelgroep van het geadverteerde product. Kinderen houden ervan om leeftijdsgenootjes in een commercial te zien. De effectiviteit van de commercial neemt toe als de kinderen in de commercial in een positieve stemming raken van het geadverteerde product.
 

Premiums                                       

Een cadeautje dat je krijgt bij het kopen van het geadverteerde product (voorbeeld: happy meal) waardoor de koopintentie van kinderen wordt gestimuleerd.

 

Celebrity endorsement               

Er is sprake van een beroemdheid die het geadverteerde merk aanprijst. Voorbeeld: bekende voetballer voor sportschoenen, actrices voor beauty-producten. Beroemdheden trekken de aandacht en worden gezien als interessant en geloofwaardig.
 

Host selling                                    

Er is sprake van een beroemdheid in een reclame die het product aanprijst, deze beroemdheid verschijnt slechts in de reclameblokken van zijn ‘eigen’ programma (dus; anders dan bij Celebrity endorsement). ‘Host selling’ wordt vaak al onethisch ervaren omdat de grens tussen entertainment en reclame erg vaag wordt voor jonge kinderen, het komt daarom slechts sporadisch voor. De ‘beroemdheden’ kunnen bijvoorbeeld ook tekenfilmfiguren zijn.
 

Hybride spel                                   

Spel dat elementen bevat van verschillende typen computerspellen.

 

Instant messaging                        

Internetactiviteit waarbij je via het internet met elkaar praat via tekst die vrijwel gelijktijdig in een scherm verschijnt.

 

Nintendonitis                                  

Speciale vorm van RSI dat ontstaat door langdurige en snelle bewegingen met de duim op de controller van spelcomputers.

 

Oog-handcoordinatie                    

De vaardigheid om hetgeen wat met de ogen wordt gezien onmiddellijk met de handen uit te voeren.

 

Verdringingseffecten                  

De tijd die besteed wordt aan interactieve media gaat ten koste van andere activiteiten.

 

Open vragen

 

1.     Wat is het verschil tussen het reactieve en het actieve model van televisiekijken?

 

2.     Binnen welk paradigma past het reactieve model van televisiekijken?

 

3.     Binnen welk paradigma past het actieve model van televisiekijken?

 

4.     Wat houdt het begrip ‘verbal labeling’ in?

 

5.     Noem drie kenmerken van de leeftijdgroep 5-8 jarigen betreft mediagebruik en voorkeuren.

 

6.     Vanaf wanneer kwam er aangepaste literatuur voor kinderen?

 

7.     Waarom wordt het steeds moeilijker om kinderen van de volwassencultuur af te schermen in deze tijd?

 

8.     Noem twee overeenkomsten en twee verschillen tussen de mediapsychologie en de Cultural studies.

 

9.     Wat houdt het in dat jongere kinderen meer stimulusgedreven, en oudere kinderen meer schemagedreven reageren?

 

10.  Wat houdt ‘reality monitoring’ in?

 

11.  Wat houdt het begrip ‘perceptuele gebondenheid’ in?

 

12.  Benoem de vijf typen onderzoek naar de invloed van mediageweld en geef hier een korte beschrijving van.

 

13.  Hoe speelt de factor ‘identificatiemogelijkheden met de dader’ een rol bij de beïnvloeding van kinderen door mediageweld?

 

14.  Hoe speelt  de factor ‘beloond versus bestraft geweld’ een rol bij de beïnvloeding van kinderen door mediageweld?

 

15.  Hoe speelt  de factor ‘gerechtvaardigd versus ongerechtvaardigd geweld’ een rol bij de beïnvloeding van kinderen door mediageweld?

 

16.  Hoe speelt  de factor ‘geweld zonder pijnlijke gevolgen’ een rol bij de beïnvloeding van kinderen door mediageweld?

 

17.  Hoe speelt  de factor ‘realistisch geweld’ een rol bij de beïnvloeding van kinderen door mediageweld?

 

18.  Hoe speelt  de factor ‘opzwepende geweldbeelden’ een rol bij de beïnvloeding van kinderen door mediageweld?

 

19.  Welke drie ouderlijke strategieën kunnen media effecten doen verminderen?

 

20.  Hoe ziet Buckingham de invloed van media niet?

 

21.  Op welke drie manieren kan angst worden aangeleerd?

 

22.  Noem vier factoren die de angst van kijkers kunnen vergroten of verkleinen.

 

 

23.  Noem drie theorieën die kunnen verklaren waarom mensen het leuk vinden om naar angstaanjagende of gewelddadige media-inhouden te kijken.

 

24.  Noem een verschil en een overeenkomst tussen de fysieke en sociale interventiestrategie?

 

25.  Welke drie markten dekken kinderen?

 

26.  Welke 6 kenmerken van commercials vergroten de effecten op kinderen?

 

27.  Welke eigenschappen van kinderen vergroten die effecten van reclame?

 

28.  Wat zijn de twee doelstellingen die de makers van commerciële kindersites voor ogen hebben?

29.  Noem drie motieven voor het spelen van games.

 

30.  Noem een fysiek, een cognitief en een sociaal effect van het spelen van games.

 

31.  Welke drie risico’s lopen kinderen op internet?

 

32.  Wat houdt de observationele leertheorie van Bandura in?

Antwoorden open vragen

 

1.     Antwoord (bladzijde 30-31):

Het reactieve model van televisiekijken gaat ervan uit dat de aandacht van kinderen voor televisie passief is en geheel wordt bepaald door opvallende programmakenmerken. In het  actieve model van televisiekijken worden kinderen gezien als actieve ontdekkers van de televisie-inhoud. De aandacht en voorkeuren van kinderen voor de media-inhoud staat centraal.

 

2.     Antwoord:

Paradigma van het kwetsbare kind

 

3.     Antwoord:

Paradigma van het mondige kind

 

  1. Antwoord (bladzijde 37)
    Verbal labeling is het kenmerk dat kinderen omstreeks hun eerste verjaardag de behoefte ontwikkelen om te benomen wat zij zien.

 

5.     Antwoord (bladzijde 44-48):

Behoefte aan actie, avontuur en geweld Spannende media-inhouden trekken bij kinderen van 5 tot 8 jaar de aandacht. Deze media-inhouden sluiten goed aan bij het fantasieleven van kinderen van deze leeftijd.

Behoefte aan identificatie met superhelden Via identificatie met superhelden kunnen kinderen fantaseren dat zijzelf groot en sterk zijn en het gevoel dat daarmee gepaard gaat verschaft hun plezier.

Behoefte aan informatie over sekse-rollen Kinderen zijn op deze leeftijd bezig met de ontwikkeling van hun sociale identiteit en hun sekse-identiteit in het bijzonder. Zij gebruiken de stereotiepe karakters uit dit soort programma’s bij het ontwikkelingsproces. Karakters worden gepresenteerd op een manier die jonge kinderen aanspreekt, karakters zijn bijvoorbeeld extreem mannelijk of vrouwelijk.

 

6.     Antwoord (bladzijde 8)
In de tweede helft van die achttiende eeuw kwamen er aangepaste kinderboeken, sprookjes en Bijbelverhalen voor kinderen.

7.     Antwoord (bladzijde 15-16)
Internet en mobiele telefoons hebben een meer individueel gebruik, gebruik vindt steeds meer plaats buiten het ouderlijke gezichtsveld om (hoge mate van privacy op jonge leeftijd). Ouders hebben vaak ontbrekende kennis omtrent nieuwe vormen van media die de kinderen gebruiken.

8.     Antwoord (bladzijde 24-25)

Overeenkomsten
In beide studies is er een geloof in het actieve kind, kinderen worden gezien als actieve mediaconsumenten die op hen afkomende media-inhouden op hun eigen manier interpreteren. Ook stellen beide tradities dat de sociale context een belangrijke rol speelt in de manier waarop kinderen met media omgaan en wat ze eruit opnemen.

Verschillen
In Cultural studies heeft men vrijwel dezelfde gedachte, in deze traditie spreekt men over het belang van het wel of niet overnemen van bepaalde ideologieën die via de media worden bevestigd of verspreid. Kinderen die participeren in de een sociale omgeving waarin ze kritisch leren om te gaan met bepaalde ideologieën, minder vatbaar zijn voor media-inhouden die deze ideologieën min of meer expliciet verkondigen. Cultural studies worden gekenmerkt door een optimistischer visie op kinderen en de media dan de mediapsychologie. De cultural studies weet meer over de mediavoorkeuren van kinderen, terwijl mediapsychologie meer weet over de cognitieve variabelen, zoals aandacht, kennis en begrip. Beide studies houden zich intensief bezig met variabelen die te maken hebben met mediabetrokkenheid, waaronder identificatie, empathie en parasociale interactie. Op gebied van onderzoeksmethode kunnen de twee disciplines elkaar goed aanvullen.  Cultural studies gebruikt vaak kleinschalige kwalitatieve methoden, dit geeft vaak een goed inzicht in wat daadwerkelijk bij kinderen speelt. De mediapsychologie gebruikt vaker kwantitatieve onderzoeksmethoden om grote groepen kinderen te onderzoeken. Door deze methode worden vaak resultaten gevonden die representatief zijn voor een groep, maar kleine nuanceringen en details wat betreft mediagebruik worden vaak niet opgemerkt.

9.     Antwoord (bladzijde 39)
Wat hiermee bedoeld wordt is dat oudere kinderen al meer kapstokjes in hun geheugen hebben. Wanneer zij informatie te verwerken krijgen kunnen die kapstokjes hen helpen bij het selecteren, ordenen en verwerken van informatie (=schemagedreven).

10.  Antwoord (bladzijde 41)
Reality monitoring houdt in: het onderscheiden van wat er in de fantasie en in de werkelijkheid gebeurt. Oudere kinderen zijn hier al beter in dan jongeren kinderen.

11.  Antwoord (bladzijde 43)
Perceptuele gebondenheid: De neiging van kinderen van twee tot vijf om hun aandacht te concentreren op onmiddellijk waarneembare kenmerken van een object of product terwijl andere typen informatie genegeerd worden.

  1. Antwoord (bladzijde 58-63)

Laboratoriumexperiment
Zuiver experiment dat plaatsvindt in laboratorium met een (aselect toegewezen) experimentele en controle groep. Na afloop wordt gekeken of de experimentele groep agressiever is dan de controlegroep. Uit het merendeel van de resultaten op dit gebied was dat inderdaad het geval. Nadelig aan laboratoriumexperimenten > de kunstmatige omgeving = lage externe validiteit (ook kritiek van cultural-studies onderzoekers)

Veldexperiment
Experiment met (meestal) bestaande groepen op hun eigen locatie (bv: school), hierdoor wordt ook de externe validiteit gedekt. Een nadeel is echter dat de omstandigheden niet te voorzien zijn, waardoor andere factoren het onderzoek kunnen beïnvloeden. Daardoor is er juist een lagere interne validiteit. 

Correlationeel-onderzoek                        
Grondgedachte, positief verband kijkfrequentie mediageweld en agressief gedrag, vandaar interne validiteit (verband kan ook andersom > agressief gedrag kijkt veel mediageweld = kip-en-ei probleem).Vindt plaats in natuurlijke omgeving. Methode; batterij aan vragen + observatie.

Causaal-correlationeel onderzoek: Longitudinale studie (enige verschil met correlationeel ond.= oplossing voor kip-en-ei probleem.)

Meta-analyse:
Overkoepelende studie die eerdere empirische onderzoeken opnieuw evalueert met behulp van statistische gegevens en wordt ’n nieuwe effectgrootte bepaald. Eerdere meta-analyses resulteerden in een positief verband. Meest grootschalige analyse had correlatie van r=.31 (middelgroot, wel betekenisvol).

 

  1. Antwoord (bladzijde 71&72)
    Hoe aantrekkelijker de daders zijn en hoe meer kinderen zich hiermee kunnen identificeren, hoe gevoeliger die kinderen voor de effecten zijn. Kinderen voelen zich het meest aangetrokken tot mediafiguren die wat betreft leeftijd en geslacht op hen lijken.

 

  1. Antwoord (bladzijde 72)
     Bandura toonde aan dat kijkers eerder agressief gedrag van een model leren als dat gedrag wordt beloond dan als dat gedrag wordt bestraft. De rolmodellen van kinderen in mediaproducties behoren vaak tot de goede partij. In de meerderheid van de programma’s wordt het geweld van de goede partij niet bestraft.

 

  1. Antwoord (bladzijde 72 & 73)
    Verschillende onderzoeken wijzen erop dat de kans op agressie groter is wanneer kinderen vinden dat het gedrag van hoofdpersoon gerechtvaardigd is. Zulk geweld krijgt eerder de sympathie van de kijker.

 

  1. Antwoord (bladzijde 73 & 74)
    In kinderprogramma’s komt veel ‘gelukkig geweld’ voor. Dit is geweld waarbij de pijnlijke of tragische gevolgen voor de slachtoffers weggelaten worden. Hierdoor kunnen kinderen een verkeerd beeld krijgen van geweld en bestaat de kans dat ze dit geweld na gaan doen. Het tonen van negatieve gevolgen van de daden van superhelden blijkt agressieremmend te werken.

 

  1. Antwoord (bladzijde 74)
    Realistischer geweld heeft een groter effect dan geweld dat niet realistisch is. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een tekenfilm of een speelfilm. Dit kan komen doordat de kijker zich meer kan identificeren met de geweldpleger in een realistische setting. Ook kan het zijn dat realistischer geweld eerder toepasbaar is op het dagelijks leven.

 

  1. Antwoord (bladzijde 74)
    Uit verschillende studies blijkt dat mediageweld dat mensen in een staat van opwinding brengt agressieverhogend werkt.

 

  1.  Antwoord (bladzijde 78-80)
    - Openbaar afkeurend commentaar geven
    - Fictieve aard van de film genadrukken
    - Empathie met de slachtoffers aanmoedigen
     
  2. Antwoord (bladzijde 82)
    Buckingham ziet de invloed van media niet als een eendimensionaal proces van oorzaak en gevolg.

 

21.  Antwoord (bladzijde 92-96):

Angst kan worden aangeleerd door directe ervaring, oberservationeel leren en negatieve informatieoverdracht. Bij directe ervaring wordt de persoon direct blootgesteld aan de stimulus die angst opwekt. Bij observationeel leren leert men angst aan door de angstreacties van anderen te observeren. Tot slot, bij negatieve informatieoverdracht wordt er verteld over een angst.

22.  Antwoord (bladzijde 102-105):

Mogelijk antwoord: de sekse van de kijker; vrouwen zijn eerder bang dan mannen, de mate van het cognitief ontwikkelingsniveau, het empathisch vermogen en de motivatie om angsteffecten toe te laten.

23.  Antwoord (bladzijde 106-109)

Mogelijk antwoord: Mensen vinden het leuk om naar gewelddadige en angstwekkende media-inhouden te kijken, omdat deze hun behoefte aan sensatie bevredigt (hang-naar-sensatietheorie), ze plaatsvervangend kunnen deelnemen aan spannend en agressief gedrag dat verboden is (verbodenvruchttheorie) en omdat ze zo hun sekserollen kunnen ontdekken en versterken (knuffeltheorie).

24.  Antwoord (bladzijde 110)

Overeenkomst: Beide vallen onder de niet cognitieve geruststellingstrategie.

Verschil: Bij de fysieke interventiestrategie stel je jezelf gerust door bijvoorbeeld achter de bank te gaan zitten of de ogen te sluiten, terwijl je bij de sociale interventiestrategie jezelf gerust stelt door bijvoorbeeld een knuffel te pakken.

  1. Antwoord (bladzijde 115)

Kinderen dekken 3 markten, de primaire markt, de toekomstige markt en de beïnvloedingsmarkt.
 

26.  Antwoord (bladzijde 140-146)

Herhaling

Herhaling van de hoeveelheid commercials bevordert zowel de merkherkenning als de merkherinnering van kinderen.

Het peer-popularity appeal

Het gebruik van leeftijdsgenootjes in een commercial voor de doelgroep van het geadverteerde product. Kinderen houden ervan om leeftijdsgenootjes in een commercial te zien. De effectiviteit van de commercial neemt toe als de kinderen in de commercial in een positieve stemming raken van het geadverteerde product.

Premiums

Een cadeautje dat je krijgt bij het kopen van het geadverteerde product (voorbeeld: happy meal) waardoor de koopintentie van kinderen wordt gestimuleerd.

Celebrity endorsement

Er is sprake van een beroemdheid die het geadverteerde merk aanprijst. Voorbeeld: bekende voetballer voor sportschoenen, actrices voor beauty-producten. Beroemdheden trekken de aandacht en worden gezien als interessant en geloofwaardig.

Host selling

Er is sprake van een beroemdheid die het product aanprijst, deze beroemdheid verschijnt slechts in de reclameblokken van zijn ‘eigen’ programma (dus; anders dan bij Celebrity endorsement). ‘Host selling’ wordt vaak al onethisch ervaren omdat de grens tussen entertainment en reclame erg vaag wordt voor jonge kinderen, het komt daarom slechts sporadisch voor. De ‘beroemdheden’ kunnen bijvoorbeeld ook tekenfilmfiguren zijn.

Visuele geheugensteuntjes op de verpakking (visual cues)

Als deze visuele plaatjes rechtstreeks te maken hebben met de inhoud van de commercial kan het merkbewustzijn, de merkattitude en het vraaggedrag van kinderen gestimuleerd worden.

27.   Antwoord (bladzijde 147-151)

Kindkenmerken die reclame-effecten op het merkbewustzijn vergroten: Er bestaat geen verschil tussen het merkbewustzijn van jongens en meisjes. Naarmate kinderen ouder worden, wordt het merkbewustzijn groter. De tienertijd is voor zowel merkherkenning als merkherinnering een piekperiode.
Kindkenmerken die reclame-effecten merkattitudes en merkvoorkeuren vergroten: Reclame heeft het grootste (positieve) effect op de merkattitude en merkvoorkeuren van kinderen onder de acht jaar. Vanaf een jaar of 8 worden kinderen kritischer en sceptischer jegens reclame.

Kindkenmerken die reclame-effecten op de aankoopverzoeken vergroten: Vraaggedrag hangt niet af van geslacht, leeftijd speelt echter wel een rol. Naar mate kinderen ouder worden (vanaf ongeveer 7 jaar) neemt vraaggedrag af. Aan te nemen is dat temperament en sociaal economische status ook een effect hebben op de aankoopverzoeken van kinderen.

 

28.  Antwoord (bladzijde 154-155)

Stimuleren van het merkbewustzijn en merkattitude en het verzamelen van marktgegevens.

29.  Antwoord (bladzijde 170-173)

Mogelijk antwoord: mogelijkheid om samen te spelen, tijdverdrijf en fysieke opwinding.

30.  Antwoord (bladzijde 173- 185)

Mogelijke voorbeelden:

Fysiek effect: epileptische toeval, een kind kan overgevoelig zijn voor lichtflikkeringen op het beeldscherm.

Cognitief effect: vergroten van de visuele aandachtscapaciteit

Sociaal effect: angst en ongemak, door in aanraking te komen met heftige beelden van seks of geweld of online harassment.

31.   Antwoord (bladzijde 181)
Ze kunnen in aanraking komen met gewelddadige of pornografische inhoud, die ze van streek kan maken.
Ze kunnen online lastiggevallen worden door profielsites of msn (online harassment).
Ze kunnen ook offline lastiggevallen, als ze hun adres prijsgeven en /of persoonlijke ontmoetingen regelen (offline harassment).

32.  Antwoord (bladzijde 184)
Mogelijk antwoord: Deze theorie houdt in dat kinderen agressief gedrag van televisie leren door het agressief gedrag van tv-helden te observeren en vooral de consequenties ervan.

 

Multiple choice

 

  1. ‘Jeugdfase komt tot bloei’.  Kinderen worden massaal afgeschermd van de realiteit van het dagelijks leven. Wanneer gebeurde dit?

A.    In de eerste helft van de negentiende eeuw.

B.    In de tweede helft van de negentiende eeuw.

C.    In de eerste helft van de twintigste eeuw.

D.    In de tweede helft van de twintigste eeuw.

 

2.     Welke leeftijdgroep zal het meest plezier beleven aan het programma Sesamstraat?

A.    0 – 2 jaar

B.    2 – 5 jaar

C.    5 – 8 jaar

D.    8 – 12 jaar

 

3.     Volgens welke theorie beleven kinderen van 10 jaar meer plezier aan Spangas dan kinderen van 6 jaar? 

A.     gematigde discrepantietheorie

B.     sociocognitieve theorie

C.    plaatsvervangende emphatie

D.    cognitieve scripttheorie

 

4.     In welke leeftijdsgroep zijn kinderen in staat om de emoties van anderen te herkennen en te begrijpen?

A.    0 – 2 jaar

B.    2 – 5 jaar

C.    5 – 8 jaar

D.    8 – 12 jaar

 

5.     ‘Ieder kind verwerkt en interpreteert mediageweld op zijn eigen manier’. Welke vier factoren hebben hier een bepalende invloed op?

A.    Geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en nationaliteit.

B.    Geslacht, leeftijd, interesse en attitude.

C.    Geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en attitude.

D.    Geslacht, interesse, nationaliteit en attitude.

 

 

6.     In the Grudge loopt de hoofdrolspeelster nietsvermoedend een huis in waar een kwaadaardige geest huiswoont. Hoe kan het dat iemand bang wordt van dit fragment waar de emotie van de hoofdpersoon niet te zien is?

A.    Anticiperende empathie

B.    Hang-naar-sensatie theorie

C.    Wet van de schijnbare realiteit

D.    Theorie van opwindingsoverdracht

 

 

7.     Hoe komt het dat meisjes banger zijn dan jongens?

A.    Biologische factoren

B.    Sociologische factoren

C.    Biologische en sociologische factoren

D.    Geen van bovenstaande

 

8.     Welke leeftijdsgroep zal het meest bang worden van een nieuwsbericht over een uitgebarsten vulkaan?

A.    2-7

B.    7-10

C.    10 jaar en ouder

D.    Niemand zal er bang van worden 

 

  1. Vanaf welke leeftijd beginnen kinderen behoeften en wensen kenbaar te maken, actief om producten vragen?

A.    Vanaf de geboorte.

B.    Vanaf het eerste jaar.

C.    Vanaf anderhalf à tweede jaar.

D.    Na het tweede jaar.

 

  1.  Vanaf wanneer begint het merkbewust zijn kan kinderen zich te ontwikkelen?

A.    Vanaf 1 jaar.

B.    Vanaf 2 jaar.

C.    Vanaf 4 jaar.

D.    Vanaf 6 jaar.

 

  1. Welk onbedoeld effect kunnen reclames niet met zich meebrengen?

A.    Ouder-kind conflict: kinderen vragen om producten

B.    Materialisme: meer reclames zien, meer hechten aan producten

C.    Kinderen krijgen hierdoor geen goed beeld van de waarde van geld.

D.    Ongezonde eetgewoonten en overgewicht: veel reclame gaat over eten, die zijn allemaal ongezond.

 

12.  SimCity is een voorbeeld van een:

A.    Denk-,puzzel- en vaardigheidsgame

B.    Role Playing Game

C.    Strategiegame

D.    Simulatiespel

 

13.  Welke uitspraak is waar over het internetgebruik van kinderen?

A.    Jongens en meisjes vinden het op een website het meest van belang dat er spelletjes te doen zijn.

B.    Jongens vinden het belangrijker dan meisjes op een site te kunnen chatten.

C.    Meisjes vinden het belangrijker dan jongens om op een site filmpjes te kunnen downloaden.

D.    Jongens vinden het belangrijker dan meisjes om op een site digitale kaarten te kunnen versturen.

 

Antwoorden multiple choice

 

  1. Juiste antwoord: A (bladzijde 10)

2.     Juiste antwoord: B (bladzijde 40)

Kinderen van 2 tot 5 jaar zullen het meest plezier beleven aan Sesamstraat, door het langzame tempo en de vriendelijke fantasiefiguren. Kinderen vanaf 5 kunnenbeter fantasie van realiteit onderscheiden.

3.     Juiste antwoord: A (bladzijde 31)

4.     Juiste antwoord: D (bladzijde 50)

  1. Juiste antwoord: B (bladzijde 75)

6.   Juiste antwoord: A (bladzijde 95)

Empathie die wordt gevoeld zonder daadwerkelijk de emotie van de ander te zien, emoties die worden gevoeld als er emotionele reacties ophanden zijn.

7.   Juiste antwoord: C

Meisjes zijn banger dan jongens doordat ze van nature meer gevoelig zijn. Ook wordt het door de omgeving meer geaccepteerd van meisjes als ze hun gevoelens uiten, de sociologische factoren.

8.   Juiste antwoord: B (bladzijde 101)

De angsten van kinderen in deze leeftijdscategorie betreffen realistische thema’s, zoals natuurrampen.

9.   Juiste antwoord: C (bladzijde 116)

  1. Juiste antwoord: B (bladzijde 129)
  2. Juiste Antwoord: C (137-140)

12.  Juiste antwoord: D (bladzijde 158)

Bij een simulatiespel is het doel de werkelijkheid zo goed mogelijk na te bootsten, dat is bij SimCity het geval.

13.  Juiste antwoord: A (bladzijde 165)

Access: 
Public
This content is related to:
Samenvatting Beeldschermkinderen

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
920