Samenvatting bij Business Research Methods van Blumberg


Hoofdstuk A

Waarom research?

Door de snel veranderende omgeving moeten onze kennis en vaardigheden verbeteren om zo de problemen die er ontstaan snel te kunnen oplossen. We gaan de strijd aan met de zogeheten fast-paced decision-making omgeving.

Business research wordt gedefinieerd als een systematische navraag, met als doel de informatie te verbeteren, zodat bestuurlijke (managerial) problemen kunnen worden opgelost.

Management dilemma is een probleem of mogelijkheid dat vraagt om een management besluit.

Er zijn 3 factoren die de belangstelling in deze wetenschappelijke benadering van de decision-making hebben gestimuleerd:

  • de behoefte aan meer en betere informatie als de besluiten complexer worden
  • om aan deze behoefte te voldoen, moeten er verbeterde technieken en tools beschikbaar zijn
  • er moet wel discipline/structuur in het proces zitten, anders is teveel informatie het resultaat

In deze trend van een snel veranderende omgeving is het belangrijker dan eerst om een goede informatie basis te hebben, zodat ook complexe problemen kunnen worden opgelost.

Om succesvol te zijn in deze omgeving is het van belang om hoge-kwaliteit informatie te kunnen identificeren en een goed onderzoek te herkennen waarop de hoge risico besluiten op worden gebaseerd. Ondanks de complexere besluiten, zijn de tools en technieken ook verbeterd, waardoor elk probleem kan worden opgelost.

Research is dus een belangrijk deel van het proces van het besluiten maken binnen een bedrijf.

Wat is research?

Is onderzoek altijd de waarheid? Onderzoek kan op veel verschillende manieren worden gebruikt: om te overdrijven, als halve waarheden of om tijd te rekken.

De doelen van onderzoek:

  • Beschrijven: Wat gebeurt er?
  • Verklaren: Waarom gebeurde dat?
  • Voorspellen: Wat zal er in de toekomst gebeuren?

Er zijn verschillende types van studie:

Reporting study: basis niveau; het maken van een samenvatting van wat data of van wat statistieken. De taak is vrij simpel en de data zijn beschikbaar. Je moet beschikken over de kennis en vaardigheden om de informatiebronnen goed te gebruiken en omgaan met gatekeepers. Gatekeepers houdt in dat je informatie vergaard door bijvoorbeeld het interviewen van een directeur.

Descriptive study: probeert de vragen wie, wat, wanneer, waar en soms hoe te beantwoorden. Het beschrijven van een onderwerp, vaak met behulp van het creëren van een profiel van de problemen, mensen of gebeurtenissen. Hiervoor wordt bestaande data gebruikt.

Explanatory study: de theorie over het waarom en hoe; gaat dieper dan de beschrijving gaat opzoek naar de redenen van het fenomeen dat de descriptive study heeft onderzocht. Er wordt gezocht naar een relatie/verband.

Predictive study: wanneer en in welke situaties kan deze gebeurtenis weer voorkomen?

Er wordt gekeken naar verschillende uitkomsten, hiervoor wordt gezocht naar nieuwe data. We willen graag controle hebben over hetgeen wat ons te wachten staat. Daarom is control een logische uitkomst voor deze studie.

Is onderzoek altijd gebaseerd op het oplossen van problemen?

Er zijn twee soorten onderzoek:

  • Toegepast (applied) onderzoek
    • Probleemgestuurde, praktisch
    • Specifiek voor een situatie
    • Doel: probleem duidelijk maken en/of oplossen
  • Fundamenteel (pure/basic) onderzoek
    • Theoriegestuurde
    • Algemene patronen ontdekken
    • Doel: ontwikkeling van een theorie

Het antwoord hierop is JA; of het onderzoek nu fundamenteel of toegepast, simpel of complex is, er is altijd een antwoord op een vraag. Als managers altijd wisten wat de oorzaak was van een probleem of wat zorgde voor een mogelijkheid, dan zou er aan toegepast of fundamenteel onderzoek bijna geen behoefte zijn, en zou men uitgaan van zijn intuïtie. Maar informatie is nog geen kennis, dus aan onderzoek is altijd behoefte.

Alle typen onderzoek (reporting, descriptive, explanatory en predictive) kunnen onderzoek worden genoemd, ze verschillen alleen in het stadium van wetenschappelijke ontwikkeling waarin ze zich bevinden. De ontwikkeling waarin explanatory en predictive onderzoeken de plek in hebben genomen van reporting en descriptive.

De ontwikkeling van de business research bevindt zich dus nog in de vormende (formative) fase.

Wanneer is een onderzoek goed?

Goede onderzoeken volgen de structuur van de wetenschappelijke methode:

  • Het doel moet duidelijk gedefinieerd zijn
  • Het proces van het onderzoek is gedetailleerd
  • De typen onderzoek zijn grondig gepland
  • Hoge ethische standaarden worden toegepast
  • De grenzen zijn bekenbaar gemaakt
  • De bijbehorende analyses zijn aanwezig om aan de behoefte van de besluiten-maker te voldoen
  • Bevindingen worden op vele manieren gepresenteerd
  • De conclusies zijn bewezen
  • Het weerspiegelt de ervaringen van de onderzoeker

Belangrijk is bewijsstuk 1.1

Onderzoeksfilosofieën

Onderzoeken zijn gebaseerd op redeneringen (theorie) en observaties (data, informatie), hoe deze aan elkaar gerelateerd zijn is nog steeds een vraagstuk, maar er zijn twee onderzoeksfilosofieën die hierin een belangrijk standpunt innemen

Posivitism:

  • Wereld is een op zichzelf staande werkelijkheid
  • Onderzoeker kan de werkelijkheid objectief en ‘afstandelijk’ waarnemen en onderzoeken
  • Onderzoek draait om het verzamelen van meetbare feiten
  • Opdelen van de werkelijkheid is mogelijk
  • Waarde vrij, het voegt niets toe, elke onderzoeker komt op hetzelfde uit

Bijvoorbeeld: een prullenbak in een klaslokaal kan worden gezien als een deel van het lokaal, maar kan ook alleen bekeken worden.

Denk aan onderzoeken in een laboratorium.

Interpretivism:

  • Wereld is ‘sociaal geconstrueerd’, betekenis is subjectief
  • Onderzoeker is deel van het onderzochte
  • Onderzoek draait om betekenis die mensen geven aan de wereld
  • Kijken naar het hele plaatje
  • Bevindingen worden niet gegeneraliseerd

Hier tussenin staat het realism, niet alleen objectief onderzoeken, maar ook willen weten wat de mensen vinden.

Belangrijk is bewijsstuk 1.2

Deze onderzoeksfilosofieën worden op verschillende manieren beredeneerd:

Deductief: algemeen => specifiek: hypotheses testen

Docenten zijn menselijk

Piet is een docent

Deductie: Piet is menselijk

Een deductie moet waar zijn en geschikt. Er is een duidelijke relatie tussen de reden en de conclusie

Inductief: specifiek => algemeen: observatie

Docent Piet gedraagt zich menselijk

Inductie: docenten zijn menselijk

Het trekt de conclusie op basis van een feit; de reden en de conclusie supporten elkaar. De conclusie is nog een hypothese en moet dus bewezen worden. Dit kan met behulp van deductie.

Wordt dit daadwerkelijk gedaan dan worden inductie en deductie gecombineerd.

John Dewey noemde dit double movement of reflective thought. Belangrijk is dat er dan ook andere feiten worden onderzocht, want er kan geen conclusie worden gecontroleerd (deductie) op basis van een feit, een stukje van het bewijs.

Deductief hoort bij positivisme

Inductief hoort bij interpretivisme

Belangrijk is bewijsstuk 1.3

Er zijn twee soorten onderzoek: kwantitatief en kwalitatief; deze hebben de volgende eigenschappen:

  • Kwantitatief
    • Cijfers
    • Meten
    • Theorie testen (deductief)
    • Objectieve feiten vaststellen
  • Kwalitatief
    • Woorden
    • Observeren
    • Theorie genereren (inductief)
    • Interpretaties van mensen bepalen de werkelijkheid

De typen onderzoeken die hieruit ontstaan zijn:

  • Kwantitatief
  • Vragenlijst
  • Experiment
  • Model building
  • Kwalitatief
  • Observationeel
  • Interview
  • Case studie
  • Inhoudsanalyse

ONTHOUD: de onderzoeksvraag bepaalt de methode, er is geen ‘master’ methode.

Belangrijke powerpointpresentatie week 1

Het begrijpen van de theorie: componenten en connecties

Theorie is het raamwerk voor het organiseren van je kennis. Zonder theorie zijn er individuele gevallen van kennis en is er dus weinig kennis over mogelijke patronen. Dit heeft weinig voorspellende waarde.

De componenten van theorie:

Concepten: om de informatie over objecten en gebeurtenissen te kunnen begrijpen en communiceren, moet er een basis zijn waarop dit gebeurt. Een concept is een Algemeen geaccepteerd gecategoriseerd object of gebeurtenis. Bijv. hond, kat, boom.

Concepten zijn tastbaar/zichtbaar, maar ook meetbaar (levensduur van een pc)

Men kan bij dit probleem concepten lenen van andere talen of gebieden/landen of van andere gebieden/afdelingen:

Aannemen van nieuwe betekenissen van woorden

Wat betekent ‘model’?

Ontwikkelen van nieuwe woorden voor een concept

Wat wordt bedoeld met stress?

Bijvoorbeeld: in Rusland hebben ze verschillende namen voor blauw, maar in het Engels is er alleen ‘blue. Engeland zou dus de verschillende benamingen voor blauw kunnen overnemen om zo een kleur beter te beschrijven.

Constructen: abstracte concepten, deze kunnen we moeilijk visualiseren. Niet direct meetbaar. Bijvoorbeeld je persoonlijkheid. De constructen worden gemaakt door gebruik te maken van simpelere concepten.

De opbouw van constructen uit simpelere concepten wordt een conceptueel schema genoemd.

Definities: er zijn twee soorten definities die kunnen worden gegeven;

  • Dictionary definitie: conceptuele definitie, synoniem
  • Operationele definitie: concept meetbaar maken

Bijvoorbeeld:

Conceptuele definitie van 'winst'

Operationele definitie van 'winst'

Het bedrag waarmee de

opbrengt de kosten overtreft,

per transactie of per periode

Opbrengst – kosten

in een theoretisch onderzoek kunnen constructen niet worden geobserveerd, maar onderzoekers willen deze toch graag mee nemen in het onderzoek. Daarom worden er in het empirische onderzoek variabelen toegevoegd.

Een variabel is iets dat varieert en meetbaar is, een synoniem voor construct.

Er zijn 5 verschillende variabelen:

  • Onafhankelijke: de factor
  • Afhankelijke: welke wordt verklaard door het onderzoek
  • Modererende: heeft invloed op de relatie tussen 1&2.
    • Vierdaagse werkweek (1) verhoogt de productiviteit (2)
    • Vooral onder jonge werknemers (3)
  • Medierende: het effect van 1 op 2 gaat via..
  • Confounding: een soort ‘verstorende’ variabele

Relatie tussen dragen van panty’s en het hebben van longkanker.

Dames die panty’s droegen rookten ook vaak sigaretten, en het waren de sigaretten die de longkanker veroorzaakten (5)

Voorstel/advies en hypotheses

Waarom maken we gebruik van hypotheses? Ze sturen de zoektocht, behouden het overzicht en zorgen voor een beter onderzoeksopzet.

Hypotheses zijn af te leiden uit de theorie en uit eigen redering (op basis van literatuur). En bestaat uit:

Een case: een groep of voorwerp waar de hypothese over gaat

Een variabele

Er zijn twee soorten hypothesen:

  • Descriptieve hypothese: beschrijft de grootte, vorm of distributie van een aantal variabelen. Deze hypotheses worden vaak in een vragende vorm gedefinieerd.
  • Relationele hypothese: deze beschrijft de relatie tussen twee variabelen in een unieke case. Hier wordt de vragende vorm niet vaak gebruikt.

Bovendien kunnen we de relationele hypothese onderverdelen in twee subhypotheses:

  • Correlationele: hoe veranderen de variabelen samen? Zonder specifiek te noemen dat de een de ander veroorzaakt.
  • Explanatory (causale): als de ene variabele verandert, dan verandert de andere variabele ook. Dus een onafhankelijke en afhankelijke. Is de relatie negatief of positief?

Een goede hypothese moet beschikken over de volgende condities:

  • adequaat (behorend bij) voor zijn doel
  • meetbaar, kunnen testen
  • beter dan zijn rivalen

1.6 Theorie

De belangrijke componenten en toepassingen van de theorie zijn hierboven al genoemd.

Conceptueel model is de visuele weergave van een theorie, bestaande uit concepten (factoren) en relaties. In dit model wordt niet weergegeven waarom en wanneer iets gebeurt is/gebeurt, dit wordt in de tekst verklaard.

Deze factoren zijn meetbaar en de relaties geven de oorzaak en het gevolg aan.

Verschil tussen theorie en model:

  • Theorie geeft de mogelijke verklaringen van een verschijnsel
  • Model geeft die mogelijke verklaringen grafisch weer

Tot slot zijn er drie verschillende soorten modellen:

  • Descriptive model: beschrijft het gedrag van de elementen in een systeem, waar de theorie inadequaat is of niet bestaat.
  • Explicative model: verruimt de toepassing van een goed ontwikkelde theorie of verbetert onze opvatting van de belangrijkste concepten (factoren) van de theorie.
  • Simulation model: verduidelijkt de structurele relatie van de concepten en probeert het proces van deze relatie tussen hen te ontdekken. Een simulation model kan statisch of dynamisch zijn.

Statisch: hoe ziet een systeem er op een bepaald moment uit.

Dynamisch: hoe verandert het systeem na verloop van tijd.

Hoofdstuk B

2.1 Het onderzoeksproces

De taak van het onderzoek wordt vooral beschreven als een stapsgewijs proces die de stappen zeer duidelijk definieert.

Bewijsstuk 2.1 is het model van het onderzoeksproces, deze zal in de rest van het boek worden gebruikt om het proces uit te leggen.

Bewijsstuk 2.2 gaat verder in op het naar beneden gerichte driehoekje uit bewijsstuk 2.1 = management research question hierarchy

Deze hiërarchie is een continuüm en helpt ons bij het formuleren van een basis vraag naar een zeer specifieke.

Bewijsstuk 2.3 gaat verder in op de eerste 3 stappen van het management research question hierarchy.

Stap 1 van het management research question hierarchy:

Het identificeren van een onderzoeksdilemma/-mogelijkheid moet worden gevolgd door een probleemstelling. Deze probleemstelling is het begin van het onderzoek.

Over het hoofd zien van relevante informatie of een foutieve aanname kan erg kostbaar zijn (tijd, mankracht, geld en benodigdheden).

2.2 De managementvraag

Stap 2 van het management research question hierarchy:

De managementvraag is het dilemma in vraagvorm. Maak gebruik van bewijsstuk 2.3.

Er zijn 3 categorieën waarin de managementvraag kan worden onderverdeeld:

De keuze van de inhoud/nut en het doel

Wat willen we bereiken? = Algemene vraag

Moeten we onze basis doelen aanpassen? = Op ondernemingsniveau

Welke doelen moeten er nu bereikt worden? = Managementvraag

De generatie en evaluatie van de oplossingen

Hoe kunnen we hetgeen bereiken dat we zoeken? = Algemene vraag

Foutopsporing of controleren van de situatie

Waarom heeft onze afdeling de hoogste kosten? = Algemene vraag

Hoe goed is ons programma om ons doel te bereiken? = Alg. Vraag

De managementvraag moet zo duidelijk worden geformuleerd dat men weet welk soort onderzoek er gedaan moet worden. Om dit te kunnen doen is het van belang dat de onderzoeker over meer informatie gaat beschikken, verkenning (exploration).

Exploratie gaat als volgt te werk:

Begin met het verzamelen en bekijken van gepubliceerde gegevens, zoals jaarverslagen en financiële&operationele statistieken; en interview de gatekeepers. Het echte managementdilemma wordt zo zichtbaar, niet alleen de symptomen.

Een goede managementvraag kan nu worden geformuleerd, subvragen zijn dan overbodig.

2.3 Van onderzoeksvraag naar juistheidsvraag

Stap 3 van het management research question hierarchy:

Het formuleren van de onderzoeksvraag. Maak wederom gebruik van bewijsstuk 2.3.

De onderzoeksvraag wordt geformuleerd in de termen van het probleem, niet in termen die de onderzoeker belangrijk vindt. De vraag is op feiten georiënteerd en een opeenhoping van informatie. Het is de hypothese van de keuze die gemaakt om het doel van het onderzoek te behalen. De vraag is nog specifieker dan de managementvraag.

Vanaf het formuleren van deze vraag is de manager er bij betrokken. Die vertelt welke kant ze opgaan. Is de onderzoek geïntegreerd in de omgeving van besluiten maken dan kan hij samen met de manager overleggen over de richting van het onderzoek.

Nu zullen ze de onderzoeksvraag fine-tunen, door opnieuw meer informatie te exploreren. Het project zal een van de volgende kanten op gaan:

Het is duidelijk dat de vraag is beantwoord en het proces is afgelopen.

Er komt een andere duidelijke vraag naar boven, die verschillend is van de beginvraag.

Onderzoek tevens vraag-gerelateerde activiteiten om de progressie van het project te bekijken. Als deze karakteristieken of acceptabele oorzaken van het probleem duidelijk zijn en de onderzoeksvraag goed gedefinieerd is, is het mogelijk om essentiële subvragen te formuleren, waardoor het proces in goede banen wordt geleid, de planning dus.

Stap 4 van het management research question hierarchy:

Het formuleren van de investigative vraag.

Deze vraag zorgt ervoor dat specifieke delen van de informatie beschikbaar worden, die voor de manager nodig zijn om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden.

Zie bewijsstuk 2.4.

Deze vraag moet worden beantwoord door de onderzoeker zodat er een toereikende conclusie kan worden getrokken m.b.t. de onderzoeksvraag.

Hoe formuleren? Neem de onderzoeksvraag en verdeel deze in specifiekere vragen over de te vinden informatie = fractionating proces.

De vragen zijn nodig, omdat zij het ontwikkelingsproces van het onderzoekstypen (design) leiden. Zij zijn de basis waarop het instrument van de onderzoeksgegevens is gebaseerd.

Stap 5 van het management research question hierarchy:

Het definiëren van measurement vragen.

Measurement vragen zijn de afrondingsvragen van het project-planning activiteiten, maar zijn ze fijn genoeg?

Er zijn 2 types van deze vragen:

Voorbedachte of voorgeteste vragen: deze zijn al geformuleerd door eerdere onderzoekers.

Voor de klant ontworpen vragen

Measurement vragen zijn de vragen die wij eigenlijk stellen aan de onderzoekers.

2.4 De problemen van het onderzoeksproces

Het favoriete technieken syndroom: de managementvraag wordt zo geformuleerd dat ze hun favoriete techniek kunnen gebruiken. Techniek speelt een zeer belangrijke rol in het onderzoek, dus mensen die hier veel verstand van hebben kunnen zich blind staren op hun favoriete techniek.

Bedrijfsdatabase in overvloed aanwezig: ook is er veel informatie beschikbaar, er moet ook worden gezocht naar nieuwe, andere informatie(bronnen).

Niet onderzoekbare vragen: er moet niet informatie beschikbaar zijn om de vragen te kunnen beantwoorden, maar ook gegevens, observaties etc.

Niet goed geformuleerde management dillema’s

Onderzoek gemotiveerd door de politiek: druk van bovenaf.

2.5 Het ontwerpen van de studie/onderzoek

Dit gaat over het volgende blok van bewijsstuk 2.1. Het onderzoeksontwerp is het gedeelte waarin de doelen worden behaald en de vragen worden beantwoord.

Het kiezen van het juiste ontwerp kan lastig zijn door het grote aanbod van methodes, technieken etc.

Een andere oorzaak waardoor het zo lastig wordt is het kiezen van de juiste doelgroep. Wie moeten er worden geïnterviewd, geobserveerd? Wellicht moet er een steekproef worden genomen.

2.6 Onderzoeksallocatie en de budgetten

Het verzamelen van gegevens is zeer prijzig: werknemers betalen, net als de trainingskosten en transportkosten. Daarom moet een onderzoek goed worden gepland en voorbereid.

Er zijn 3 manieren om de kosten te berekenen/schatten:

  • Duimregel: vast percentage nemen van een criteria, bijv. de opbrengsten van vorig jaar.
  • Departement budget: een deel van de totale uitgaven in deze afdeling wordt voor onderzoek gebruikt.
  • Taakbudget: gerelateerd aan een specifiek onderzoek.

2.7 De waarde van onderzoeksinformatie

De opbrengsten van een onderzoek moeten natuurlijk groter zijn dan de kosten.

De waarde van informatie kan worden beschreven als het verschil tussen het resultaat van het onderzoek met de informatie en het resultaat zonder de informatie.

De evaluatiemethoden:

Ex post facto evaluatie: de waarde wordt berekend na het onderzoek.

Voorafgaand en tijdens evaluatie: tussendoor en voorafgaand de waarde berekenen, om zo nog aanpassingen te kunnen doen. Elke fase goed bekijken en controleren.

Optie analyse: keuze maken tussen 2 goede opties. Schat van beiden de opbrengsten en de kosten, mits een goed onderzoeksdesign is gemaakt.

2.8 Het onderzoeksvoorstel

Dit voorstel wordt gezien als een activiteit die de gemaakte beslissingen gedurende de voorgaande projectplanningen inlijft, inclusief de management research question hierarchy.

Belangrijk is bewijsstuk 2.5.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen een geschreven en een mondelinge voorstel.

Bij een geschreven kan het zo vaak als nodig is worden bekeken, duidelijk op papier

Bij een mondelinge is dit natuurlijk niet mogelijk.

Het volbrengen van het voorstel:

Elk voorstel moet uit de volgende 2 basis onderdelen bestaan:

  • Een bekendmaking van de onderzoeksvraag
  • Een korte beschrijving van de onderzoeksmethode

Een voorstel is nog meer gedetailleerd en beschrijft specifiek de meetinstrumenten die gebruikt zullen worden, bijv. tijd en kosten budgets, steekproefplannen.

2.9 De proef testen

Op deze manier kunnen de zwaktes in het ontwerp en in de instrumenten worden ontdekt. En het geeft de gegevens die kunnen worden gebruikt voor een steekproef.

2.10 Het verzamelen van gegevens

Maar wat is een gegeven?

  • Zijn figuurlijk vergeleken met de realiteit
  • Wordt verwerkt door onze zintuigen, en onze zintuigen zijn gelimiteerd. We kunnen niet 100 dingen tegelijk verwerken.

Het opslaan van gegevens is ontastbaar, komt vooral door de snel veranderende omgeving.

Het reflecteert de betrouwbaarheid van de gebeurtenis

Primaire data: het zelf verzamelen van de data die nodig zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag

Vragenlijst onderzoek

Experimenten

Secundaire data: data die al eerder of door iemand anders zijn verzameld, vaak voor andere doelen dan het beantwoorden van jouw onderzoekvraag

Model building

2.11 Analyses en interpretaties

Het reduceren van de ruwe data naar informatie die de managers kunnen gebruiken.

Hoe meer data er beschikbaar is, hoe meer de onderzoekers moeten vertrouwen op de statistische technieken om de juiste informatie naar boven te halen.

2.12 Het uiteenzetten van de resultaten

Het rapport moet worden geschreven op de manier die de manager graag ziet. Hij moet het immers goedkeuren. De juiste informatie en een goede keuze van woorden om interpretatie, conclusie en adviezen te formuleren.

2.13 Het onderzoeksvoorstel in detail

Wat is het doel van een onderzoeksvoorstel?

Het presenteren van de management of onderzoeksvraag dat onderzocht moet worden, met zijn belang.

Discussiëren over het onderzoeksdoel met anderen die aan ongeveer gelijksoortige managementvragen hebben gewerkt.

Het aanbieden van de data die nodig is om de vraag op te lossen en laten zien hoe de data wordt gevonden, behandeld en geïnterpreteerd.

Als het onderzoeksvoorstel goed is geformuleerd, kan er gemakkelijker een sponsor worden gevonden.

Een voorstel levert opbrengsten op voor zowel de onderzoeker als de sponsor.

Voor de onderzoeker als de opbrengsten groter zijn dan de kosten, voor de sponsor bijv. als eerste op de markt met echte anti-rimpel crème.

Ontwikkelen van wetenschap.

2.14 Verschillende types van onderzoeksvoorstellen

Interne onderzoeksvoorstel wordt gemaakt door de afdelingspecialisten of door het onderzoeksafdeling binnen het bedrijf.

Externe onderzoeksvoorstel wordt gesponsord door bijv. de overheid of door de universiteiten. Deze voorstellen kunnen worden verdeeld in solicited of unsolicited.

Met een paar uitzonderingen: hoe groter het project, hoe complexer het voorstel. In de publieke sector is het voorstel sowieso groter dan in een vergelijkbare private sector.

Complexiteit heeft 3 niveaus: exploratory studies (de makkelijkste voorstellen), onderzoeken op kleine schaal (iets complexer, vaak in het bedrijfsleven) en onderzoeken op grote schaal (vaak door de overheid).

Belangrijk bewijsstuk 2.7

Bewijsstuk 2.8 laat zien wat elk soort onderzoek op de verschillende complexiteitniveaus moet bevatten.

2.18 Het evalueren van het onderzoeksvoorstel

Deze voorstellen zijn onderdeel van zowel formele als informele reviews.

De formele reviews zijn vooral voor solicited voorstellen. Hoewel het proces van deze formele review varieert, bevatten ze veel punten, maar de volgende is de belangrijkste:

Ontwikkeling van de review criteria, m.b.v. de RFP richtlijnen

De sponsor moet deze punten bekijken en ze cijfers geven. Diegene met de hoogste score wordt gebruikt.

Kleinschalige contracten en studentenvoorstellen zijn vaak informeel; de competitieve overheid, universiteiten of publieke sector en grootschalige voorstellen zijn vaak formeel!

Bij een informele review zijn de criteria niet opgeschreven, maar worden wel door een ieder goed begrepen.

Hoofdstuk C

In dit hoofdstuk gaat het over het schrijven van een recensie voor een wetenschappelijke tekst.

Deze recensie verschilt sterk van de recensie van bijv. een roman.

3.1 De doelen en doelstellingen van een recensie

Er zijn verschillende doelen waarom er een recensie van een wetenschappelijke tekst wordt gemaakt, denk aan:

  • Het relativeren van de tekst en de ideeën van het probleem
  • De structuur van het probleem begrijpen
  • De relevante variabelen en relaties kunnen identificeren
  • De lezers laten zien wat er eerder is onderzocht
  • Het vaststellen van de context van het probleem aan de hand van referenties van eerdere onderzoeken

Dit laatste doel is een zeer belangrijke, want elke recensie over een bepaald onderwerp verstevigt de theorie. Een recensie wordt ook wel een pilaar van de kathedraal genoemd. De kathedraal is in deze context het onderwerp, het proces.

De functie van een recensie is bij dezen duidelijk geworden: het verstevigen van het huidige onderzoek (pilaar) in de bestaande structuur van kennis (kathedraal). Met een pilaar alleen kun je niet zo veel, je hebt de kathedraal nodig om iets uit te stralen en iets toe te voegen. Met andere woorden: de waarde van jouw bijdrage neemt toe als het in verband staat met bestaande kennis.

3.2 De toegevoegde waarde van een goede recensie

Er is geen beste structuur voor het schrijven van een recensie, want de structuur van een recensie van een boek is totaal verschillend van de recensie-structuur van een wetenschappelijk artikel. Ook kan de recensie gaan over het geheel of over een specifiek hoofdstuk.

Bewijsstuk 3.1 geeft een overzicht van de punten waaraan elke recensie moet voldoen, wil het een goed stuk zijn.

In bewijsstuk 3.2 wordt er een voorbeeld geven van een goede recensie aan de hand van de ingrediënten uit bewijsstuk 3.1.

3.3. Het proces en de organisatie

Het schrijven van een literatuur recensie is een herhalend proces van drie taken:

Het zoeken naar informatie (literatuur): dit proces bestaat uit 5 stappen

  • omschrijf je management dilemma
  • raadpleeg encyclopedie, handboeken, tekstboeken & woordenboeken om je sleutelbegrippen/mensen/gebeurtenissen te identificeren, die relevant zijn voor je management dilemma
  • voeg deze sleutelbegrippen in zoekprogramma’s, de bibliografie & het internet om de specifieke secundaire bronnen te vinden
  • lokaliseer en bekijk opnieuw naar de specifieke secundaire bronnen voor relevantie
  • evalueer de waarde van elke bron en zijn voldaanheid

In bewijsstuk 3.3 staat het zoekproces van de informatie afgebeeld.

Peer-reviewed houdt in dat de artikelen alleen worden gepubliceerd als anderen hun werk hebben geëvalueerd en de kwaliteit van hun wetenschappelijk artikel verbeterd is.

Primaire bronnen zijn full-text publicaties van theoretische en empirische studies, gepresenteerd in zijn originele werk. Een specifieke studie wordt vaak voor-gepubliceerd in de vorm van een manuscript of report. Deze voorpublicatie heeft twee belangrijke functie:

  • Door de studie te laten lezen aan collega’s, die op hun beurt feedback geven, zorgt ervoor dat de auteur zijn studie kan verbeteren.
  • De auteur kan op dat moment claimen dat hij met een bepaald onderwerp bezig is, zodat anderen dat niet kunnen ‘afpakken’.

Secundaire bronnen zijn de verzamelbundels van informatie, in geprinte of digitale vorm.

Het afwegen van de gevonden informatie

Het herstellen van de waarde van de informatie

Bewijsstuk 3.6 geeft aan welke bronnen je waarvoor kunt gebruiken, wat hun toegevoegde waarde is en de beschikbaarheid.

Het proces van het zoeken naar informatie op het internet is natuurlijk anders dan het zoeken in de bibliografie. In bewijsstuk 3.7 staat een tabel die weergeeft welke stappen je moet nemen bij de verschillende processen.

Maar wanneer is een artikel relevant? En heeft het toegevoegde waarde? Hiervoor is een aantal criteria waar het artikel aan moet voldoen:

  • Hoe vaak wordt er geciteerd uit het artikel? Hoe vaker dit gebeurt, hoe meer het wordt gewaardeerd door andere geleerden.
  • Hoe recent is het artikel? De wereld verandert constant, dus ook onze kijk op de wereld en onze kennis. Dus hoe recenter het artikel is, hoe beter de weergave is van onze huidige kennis.
  • De kwaliteit van de methode die gebruikt is bij het artikel. Elk artikel moet gerefereerd zijn aan de criteria van een goed onderzoek.
  • De vergelijkbaarheid van jouw argumenten met de argumenten die in het artikel worden gebruikt. Sta je achter de argumenten van het artikel of ben je er tegen?
  • Hoe uniek is het artikel? Is het een herhaling van een bestaande studie in een andere context of is het een nieuwe studie?

Deze punten staan ook in bewijsstuk 3.8 genoemd.

In bewijsstuk 3.9 worden de belangrijke elementen van een tekst genoemd: de introductie en het probleem, de theoretische hoofdstukken & hoofdstukken die de methode uitleggen, analyseren en een conclusie trekken.

Het probleem kan een definitie zijn, een vraag of een bewijsstuk. De theoretische hoofdstukken kunnen bestaan uit argumenten, concepten of bijv. hypotheses. En tot slot zullen er technieken, resultaten en conclusie worden beschreven.

3.4 De meta-analyses

De meta-analyses zijn tegenwoordig erg populair als het gaat om recensies; het vat de studies samen die over hetzelfde onderwerp gaan.

De belangrijkste kritiek die er bestaat tegen deze meta-analyses is dat er vaak appels en peren met elkaar vergeleken worden, waardoor er scheve conclusies worden getrokken.

In een meta-analyse wordt er gebruik gemaakt van een effect size statistic. Dit is een kwantitatieve vergelijking en opsomming van de studies die om kwantitatieve informatie vraagt. De basis ziet er als volgt uit, al zijn de onderzoekers vrij om andere zinvolle statistieken toe te voegen:

  • Centrale beschrijving van de inhoud
  • Voor en na contrast
  • Groepcontrast
  • De verhouding tussen de variabelen

In bewijsstuk 3.10 staan de verschillende doelstelling genoemd, die bij deze basis statistieken horen.

Als je eenmaal je probleem hebt geformuleerd en besloten welke statistieken relevant zijn om te beantwoorden, is het nodig om een coding schema te ontwerpen waarin je de relevante informatie van de studies voor je meta-analyses samenvoegt.

In bewijsstuk 3.11 worden de verschillende “codes” genoemd die je gebruikt voor het maken van een meta-analyse. Hier een paar voorbeelden:

  • De variabelen en hun definities
  • De steekproefgrootte
  • Tijd en plaats van het verzamelen van de informatie
  • De statische methode die gebruikt is

Al deze verschillende codes worden bijv. in een Excel bestand geplaatst en geven zo een duidelijk overzicht van de verschillende studies die gedaan zijn.

Hoofdstuk D

De ethiek in bedrijfsonderzoeken wordt in dit hoofdstuk behandeld.

4.1 Wat is onderzoeksethiek?

Maar wat is ethiek? Ethiek wordt omschreven als de studie naar het goede gedrag; ethiek stelt de vraag hoe je een onderzoek moet begeleiden, zodat het plaatsvindt op een morele en verantwoordelijke manier. Dus welke methode moet er tijdens het onderzoek gebruikt worden?

Ethiek zijn morele principes, normale of standaarden in het gedrag, die onze morele keuzes begeleiden in ons gedrag en relaties met anderen. In het bedrijfsleven komt de ethiek naar voren als er een conflict zou kunnen ontstaan: welke keuze moet er gemaakt worden, meer winst maken of meer aan het milieu denken?

Er zijn in onze samenleving meerdere benaderingen voor de ethiek, deze worden in het boek niet besproken. Wel worden de twee meest dominante filosofische standpunten besproken:

Deontological: is een ethische stroming, die uitgaat van absolute gedragsregels, vaak, maar niet altijd, gesteld als normen. Er wordt ook wel gesproken over plichtethiek. Iets wat slecht is, is volgens een deontoloog altijd slecht, ook als de uitkomst goed zou zijn, want er bestaat geen 'goed' als zodanig; het enige wat goed zou kunnen zijn is de intentie, de goede wil, en die goede wil impliceert de aanvaarding van bepaalde morele wetten. Er wordt in het onderzoek weinig gekeken naar de ethiek.

Teleology: goed gedrag en (morele) verplichting ondergeschikt is aan wat voor bijvoorbeeld een mens, de mensen of de mensheid uiteindelijk wenselijk is. Teleologie of doelenleer is daarmee (althans binnen het terrein van de ethiek) tegengesteld aan de deontologie of plichtenleer. Er wordt gekeken naar de opbrengsten en de kosten van een onderzoek, aan het eind van de onderzoeksperiode.

Als onderzoeker moet je dus tussen deze twee standpunten in gaan zitten, want je wilt niet een onderzoeker zijn die uitgaat van absolute gedragsregels, maar je wilt ook niet alles tot in de details bekijken. Dus de Gulden Middenweg moet worden gevonden.

Codes en regels leiden de onderzoekers en de sponsoren.

In bewijsstuk 4.1 staan de ethiek en het onderzoeksproces beschreven.

4.2 Een ethische behandeling voor de participanten

Tijdens het opstellen van de ethiek in een onderzoek, wordt er vaak eerst gedacht aan het beschermen van de rechten van de deelnemer, de verantwoordelijk of het onderwerp. Daarom moet een onderzoeker de volgende richtlijnen volgen:

  • Leg aan de deelnemers uit wat de opbrengsten van dit onderzoek zijn
  • Leg uit wat de rechten van de deelnemers zijn en hoe de bescherming zal gaan
  • Zorg dat ze hun goedkeuring geven op basis van volledige informatie.

Deceptie zal ontstaan wanneer er maar een deel van de waarheid wordt verteld, daar zijn twee redenen voor:

  • Voorkom misinterpretaties bij de deelnemers, voor dat het onderzoek of het experiment begint.
  • Bescherm de geheimhouding van de derde partij, dit is vaak de sponsor van het project.

Lees bewijsstuk 4.2 goed door, hierin staat een voorbeeld hoe je de goedkeuring op basis van volledige informatie kunt verkrijgen op de juiste manier.

Natuurlijk moet er aan het eind van het onderzoek of het experiment een nabespreking plaatsvinden met de deelnemers. Het volgende zal dan besproken moeten worden:

  • Uitleg van een eventuele ontstane deceptie
  • Beschrijving van de hypothese, het einddoel of het nut van het onderzoek
  • Het delen van de resultaten na de studie
  • Aandacht schenken aan medische of psychologische klachten die kunnen zijn ontstaan, natuurlijk na het onderzoek.

Door deze nabespreking krijgen de deelnemers een positiever gevoel over hun deelname.

Tijdens het onderzoek is het van groot belang dat het recht op privacy niet wordt geschonden. Dit houdt in dat een deelnemer het recht heeft om een vraag niet te beantwoorden of niet mee doen met een bepaald gedeelte van een onderzoek. Voordat je begint aan je onderzoek, kun je het beste het volgende doen:

Informeer de deelnemers over hun rechten om het geven van antwoorden op bepaalde vragen te weigeren, of om deel te nemen aan het onderzoek

Verzamel toestemmingen om die deelnemers te mogen interviewen

Maak een lijst van de veld (directe) en telefoon (indirecte) interviews.

4.3 Het verzamelen van data in een cyberspace

Onderzoeken vinden ook plaats in de elektronische wereld. Elke keer als je op het internet surft, wordt je bezoek aan een bepaalde internetpagina door dat bedrijf geregistreerd. Of het gebruiken van je bonuskaart bij de AH is ook een manier van het verzamelen van data: er wordt geregistreerd wat voor producten je hebt gekocht, hier uit kunnen ze bijv. opmaken wat voor een soort koper/consument je bent. Hetzelfde gebeurt met je belgedrag, die wordt opgeslagen bij je telefoon provider. Net als het gebruiken van je creditcard of bankpas.

Maar ook deze manier van verzamelen van data is verbonden aan rechten van privacy en goedkeuring bij gebruik: European Commission’s Data Protection Directive.

4.4 De ethiek en de sponsor

De onderzoeker heeft niet alleen te maken met de ethiek van de deelnemers, maar ook met de ethiek van de sponsor. Zo heeft hij te maken met:

De geheimhouding: de sponsor heeft het recht op een aantal types van geheimhouding:

  • Het niet publiceren van de sponsor: de sponsor wil niet worden geassocieerd worden met het onderzoek, dus niet de sponsor benoemen. Dit gebeurt vaak wanneer er een nieuw product wordt onderzoek, mocht dit mislukken dan schaadt het niet de sponsor. Het geheimhouden van de sponsor komt dan in conflict met het informeren van de deelnemers, het beste wat dan gedaan kan worden is de deelnemer uitleggen waarom de sponsor niet genoemd wil worden.
  • Het niet publiceren van de inhoud: de inhoud of details worden beschermd. Een nieuw product wordt getest, maar heeft nog niet de patent rechten gekocht en wil dus niet dat de concurrenten de plannen van de sponsor weten.
  • Het niet publiceren van de uitkomsten: dit gebeurt vaak wanneer er nog geen besluit is genomen door het management over het wel of niet uitbrengen van bijv. een nieuw product. Tot dan zijn de uitkomsten geheim.

Het recht op een kwaliteitsonderzoek:

  • Het verschaffen van een onderzoeksontwerp dat past bij de onderzoeksvraag
  • Het maximaliseren van de sponsorwaarde voor het gebruiken van de bronnen
  • Het verschaffen van gegevensverwerking en reporting technieken die passen bij de verzamelde data.
  • De onderzoeker moet de sponsor op elk moment juist kunnen informeren over de gang van zaken. Hij moet correcte statistieken gebruiken en de zaken niet mooier maken dan ze zijn. Er zijn leugens en statistieken, zoals dat in het bedrijfsleven wordt genoemd.
  • De ethiek van de sponsor

De onderzoeker moet er voor zorgen dat de gemaakte afspraken worden nagekomen. Geheimhouding moet niet worden geschonden, het veranderen van data mag niet, met opzet verkeerde conclusies trekken etc. Maar de sponsor mag zich ook niet schuldig maken aan de zogenoemde dwangactie: het aanbieden van promotie, een bonus of het dreigen met ontslag als een onderzoek wel of niet wordt uitgevoerd.

4.5 De onderzoekers en de teamleden

Een andere verantwoordelijkheid van de onderzoekers is

De veiligheid van de teamleden, maar ook de veiligheid van henzelf: het recht op veiligheid; bijv. het interviewen van een verdachte in een zwaar crimineel gebied.

Ethisch gedrag vertonen ten opzichte van de vertegenwoordigers: behandel de anderen zoals je zelf ook behandeld wilt worden.

Het beschermen van anonimiteit van de sponsoren en de deelnemers.

4.6 Ethische verplichtingen naar de (onderzoeks)gemeenschap

Iedereen moet de uitkomsten van een onderzoek kunnen vertrouwen, het moet gebaseerd zijn op echte feiten/resultaten, niet op leugens.

Vroeger was de geloofwaardigheid van een onderzoek gebonden aan God, tegenwoordig zijn het onder andere de universiteiten die de geloofwaardigheid bevestigen.

Anderen zullen jouw resultaten van je onderzoek gebruiken in bijv. een debat, of een verslag voor school. Ze mogen dus niet misleid worden. Maar deze gebruikers mogen zich niet schuldig maken aan plagiaat of aan het vervalsen van de resultaten.

4.7 Professionele standaarden

Er zijn verschillende codes waaraan verschillende onderzoeken gebonden zijn, bijv. sociale regels of psychologische voorschriften. Maar wanneer is een code effectief?

  • De code moet geordend zijn
  • Beschermt de publieke interesse en de interesse van het beroep door middel van de code
  • Is gedragspecifiek
  • En heeft een akte met executoriale titel.

Hoofdstuk E

Dit hoofdstuk begint met de kwantitatieve en kwalitatieve studies, daarna volgt uitgebreid hoe een onderzoeksontwerp wordt gemaakt.

5.1 Kwantitatieve en kwalitatieve studies

Er wordt in dit hoofdstuk onderscheid gemaakt tussen de studies die kwantitatief zijn en die kwalitatief zijn. Kwantitatieve studies zijn studies waarbij het gaat om kwantitatieve informatie, dus getallen en figuren. Bij kwalitatieve studies gaat het om kwalitatieve informatie, dus woorden, zinnen en verhalen.

Stel je doet een onderzoek naar de arme en rijke mensen bij jou in de omgeving.

Dan kun je een kwantitatief onderzoek doen: je wilt informatie verkrijgen over bijv. hoeveel computers hebben ze thuis, of hoeveel auto’s staan er voor de deur. Hebben ze veel duurzame goederen, zoals een piano en een ijskast.

Doe je een kwalitatief onderzoek, dan ben je geïnteresseerd in bijv. welke generatie heeft de meeste rijke of arme mensen? Wat is hun uitgavenpatroon? En wat is hun leefstijl?

Ook al krijg je bij een kwalitatief onderzoek geen getallen en figuren, je kunt je onderzoek wel sturen door je vraagstelling juist te formuleren, zodat je de informatie krijgt die jij nodig hebt.

Kwantitatieve onderzoeken zijn meer gestructureerd dan kwalitatieve onderzoeken.

Maar welke studies krijgt de voorkeur? Er is geen richtlijn die aangeeft welke studie de juiste is, maar bij het maken van die keuze zijn er wel een aantal vragen die je jezelf moet stellen:

  • Wat is je onderzoeksprobleem?
  • Wat voor een studie ga je doen (Explorative, descriptive, causal or predictive)?
  • Wat is je doel? Wat voor uitkomsten wil je graag hebben?
  • Welke informatie heb je nodig en welke is op dit moment beschikbaar?

Door antwoord te geven op deze vragen krijg je een goed beeld over het onderzoek dat je gaat doen en is het gemakkelijker om een keuze te maken tussen een kwantitatief onderzoek en een kwalitatief onderzoek.

5.2 Wat is een onderzoeksontwerp?

Er zijn meerdere definities van een onderzoeksontwerp, maar geen van allen bevat alle criteria. De volgende punten moet een onderzoeksontwerp bevatten:

  • Het ontwerp is een plan gebaseerd op tijd en activiteiten
  • Het ontwerp is altijd gebaseerd op de onderzoeksvraag
  • Het ontwerp begeleidt de selectie van de bronnen en de types informatie
  • Het ontwerp is een raamwerk, waarin de verbanden tussen de verschillende onderzoeksvariabelen worden gespecificeerd.
  • Het ontwerp omschrijft de procedures voor elke onderzoeksactiviteit

Een onderzoeksontwerp geeft dus antwoord op de volgende vragen:

  • Naar welk soort antwoorden is de studie op zoek en welke methodes zullen er worden toegepast om deze te vinden?
  • Welke technieken zullen er worden gebruikt om data te verzamelen?
  • Welk soort steekproeven zullen er gebruikt worden?
  • Welke beperkingen in tijd en geld zijn er?

In bewijsstuk 5.1 staan de verschillende ontwerpen, ingedeeld aan de hand van 8 trefwoorden.

De 8 categorieën zijn:

De mate waarin de onderzoeksvraag is uitgewerkt: de mate van structuur en het doel van de studie.

Formeel: zeer gestructureerd, doel: het geven van een geschikte representatie van de huidige situatie, en het testen van de hypothese of het beantwoorden van de onderzoeksvraag.

Exploratief: niet gestructureerd, doel: het ontwikkelen van een hypothese of onderzoeksvraag voor verder onderzoek.

Kwantitatieve studies zijn vaak exploratief, kwalitatieve studies zoeken naar theoretische verklaringen, dus formeler.

De methode voor het verzamelen van de data: welke processen kun je gebruiken.

Monotoring: de onderzoeker inspecteert de activiteiten van de deelnemers of de afkomst van bepaalde materialen, zonder dat hij probeert om reacties van degene te veroorzaken. Hij bekijkt welke informatie beschikbaar is en noteert dit.

Interrogation/communication study: de onderzoeker stelt de deelnemers vragen en verzamelt hun antwoorden, met persoonlijke of onpersoonlijke bedoelingen. Deze informatie kan hij krijgen d.m.v.

Een interview of telefoongesprek

Via de mail een vragenlijst o.i.d. verzenden

Gegevens van voor of na de behandeling bij een experiment

Zowel kwantitatieve als kwalitatieve studies kunnen beide methode gebruiken

De macht van de onderzoeker om de variabelen van de studie te kunnen beïnvloeden:

Experiment: de onderzoeker probeert de variabelen te beheersen en/of te manipuleren. Dit is handig als je wilt onderzoeken wat voor effect de variabelen op elkaar hebben.

Ex-post facto: de onderzoeker kan geen invloed uitoefenen op de variabelen. Ze kunnen alleen rapporten wat er gebeurde of gebeurt.

De inhoud van de studie:

Descriptive: als de onderzoeker antwoord wil geven op wie, wat, waar, wanneer en hoe.

Causal: als de onderzoeker wil leren waarom (hoe het komt dat een variabele verandering veroorzaakt bij een andere variabele). Kijken naar onderlinge verbanden.

Zowel kwantitatieve als kwalitatieve studies kunnen descriptive als causal zijn.

De tijdmeting:

Cross-sectional study: gebeuren eenmalig en representeren een klein stukje van onderzoekstijd.

Longitudinal study: herhalen zich over een uitgestrekte periode. Het voordeel hiervan is het veranderingen signaleert. Ze worden vooral gebruikt als je het verband tussen de variabelen wil onderzoeken.

Zowel kwantitatieve als kwalitatieve studies kunnen beiden tijdsmetingen hebben.

Het gezichtsveld van de studie:

Statistical study: deze studie gaat vooral de breedte in; er wordt geprobeerd om een beeld te maken van de karakteristieken van een populatie. De hypotheses worden kwantitatief getest.

Case study: deze studie gaat vooral de diepte in; hierbij ligt de nadruk vooral op de context van de analyses, of op de gebeurtenis. Bij deze studie gaat het dus om een kwalitatieve studie.

De onderzoeksomgeving:

Field conditions: actuele omgevingsconditie: thuis, op het werk, in de winkel.

Laboratory conditions: gemanipuleerde omgevingsconditie: de omgeving kan er uit zien alsof je thuis bent, of op je werk of in de winkel.

Simulations: er wordt een replicatie gemaakt van het essentiële deel van een systeem of een proces. Deze worden veel gebruikt in onderzoeken. Een voorbeeld hiervan is een rollenspel.

De perceptie van de deelnemers van een onderzoeksactiviteit: de perceptie van een deelnemer kan de uitkomst van het onderzoek beïnvloeden. Als zij een idee krijgen waar je naar op zoek bent, kunnen ze hun gedrag aanpassen en dus zo de uitkomst beïnvloeden. Er zijn drie niveaus van percepties:

De deelnemer merkt geen afwijkingen van de dagelijkse routine

De deelnemer merkt afwijkingen, maar die zijn niet gerelateerd aan het onderzoek

De deelnemer merkt veranderingen, veroorzaakt door de onderzoeker

In het komende gedeelte wordt er dieper ingegaan op de exploratory studies en de descriptive studies en de causale studies.

Exploratory studie is er om meer informatie te verkrijgen over je onderwerp. Vaak is er een gebrek aan informatie, waardoor er extra wordt gezocht. Dit kan tijd en geld besparen, want als blijkt dat het onderzoek al een keer gedaan is of dat er te weinig informatie beschikbaar is, dan kunnen de formele studies worden gecancelled.

Maar door die informatie die wordt gevonden, verdiept de onderzoeker zich meer in de stof en leert hij iets over het onderzoek of over het dilemma. Dan kan er een correcte onderzoeksvraag en hypothese worden geformuleerd.

De exploratory studie hangt vooral samen met de kwalitatieve studie, al kan een kwantitatieve studie af en toe ook voorkomen. De kwalitatieve technieken die gebruikt worden, zijn bijv.:

  • Een interview afnemen, die dieper op het onderwerp ingaat
  • Een deelnemer observeren
  • Het maken van films en foto’s
  • Case studies
  • Document analyses

Al deze kwalitatieve technieken samen genomen, leidt tot een aantal exploratory technieken:

  • secundaire data analyse
  • verslag van de praktijk
  • het focussen op een groep
  • het maken van een two-stage design

Descriptive studies zijn studies die goed gestructureerd zijn met duidelijk geformuleerde hypotheses. Dit is een formele studie en dus het tegengestelde van een exploratory studie. De doelstellingen die horen bij deze studie zijn:

Een beschrijving geven van een fenomeen of van de karakteristieken, die geassocieerd worden met de populatie; wie, wat, wanneer, waar en hoe.

Een schatting maken van de proporties van de populatie die deze karakteristieken hebben.

Het ontdekken van de verhouding tussen de verschillende variabelen.

Het lijkt gemakkelijk, maar deze studies zijn vaak zeer complex, want meestal leidt deze studie tot een causale studie, waarin de verbanden tussen de variabelen worden uitgediept (waarom).

Causale studies zijn studies die gaan onderzoeken of er verbanden zijn tussen de verschillende variabelen. En zo ja, waarom deze verbanden er zijn.

De ideale standaard van een verband is dat een variabele altijd de andere variabele veroorzaakt en dat geen andere variabele hetzelfde causale effect heeft. John Stuart heeft deze omschrijving gemaakt.

In bewijsstuk 5.2 staat zijn voorbeeld uitgewerkt.

Hierin is te zien dat zowel in rij 1 als in rij 2 dezelfde letter C voorkomt. De letter B komt ook twee keer voor, maar deze zijn niet hetzelfde, gezien de kleur van het blokje. Alleen de letter C komt overeen, wat volgens Stuart betekent dat de letter C de letter Z veroorzaakt. Dus er bestaat een causale relatie tussen C & Z; C veroorzaakt Z.

In bewijsstuk 5.3 staat een ander voorbeeld van een causale relatie: stel dat er twee of meer cases zijn, maar in een van die cases wordt een letter Z gemaakt. Door welke letter wordt die letter Z gemaakt? In het plaatje is te zien dat als er een letter Z is, er ook een letter C is. En als er geen letter Z is, er ook geen letter C is. Dus concludeert Stuart: de letter C veroorzaakt de letter Z, dus een causale relatie.

Onderzoekers gebruiken vaak oorzakelijk verband in plaats van voorspelling, want voor een voorspelling van een relatie is alle relevante informatie nodig, ook wat wat niet beschikbaar is. Dus een correcte voorspelling bestaat eigenlijk niet.

Er zijn verschillende soorten causale verbanden te onderscheiden:

Symmetrisch: twee variabelen beïnvloeden elkaar tegelijk. Vaak hebben deze variabelen ook een invloed op een derde variabele.

Wederkerig: twee variabelen beïnvloeden elkaar onderling. A veroorzaakt B en B veroorzaakt A, maar ze veroorzaken elkaar niet tegelijk. Het lezen van een advertentie leidt tot het kopen van dat merk; het altijd kopen van een bepaald merk leidt er toe dat je vaker de advertentie van dat merk leest.

Asymmetrisch: de veranderingen in een variabele, de onafhankelijke (IV), zijn verantwoordelijk voor de veranderingen in een andere variabele, de afhankelijke (DV).

In welke mate verandert elke variabele: de onafhankelijke variabele verandert relatief het minst ten opzichte van de afhankelijke variabele.

Het tijdsverschil tussen de variabelen: de verandering in de onafhankelijke variabele gaat natuurlijk vooraf aan de verandering in de afhankelijke variabele.

Er zijn 4 types asymmetrische verbanden:

  • stimulus – response: komt vooral voor bij experimenten; een gebeurtenis of verandering resulteert in een reactie van een object
  • proporty – disposition: wordt vaak gevonden in studies van bedrijven en sociale wetenschap; een bestaande verhouding veroorzaakt een mening.
  • disposition – behaviour: een mening veroorzaakt een bepaald gedrag.
  • property – behaviour: een bestaande verhouding leidt tot een specifiek gedrag

De meeste Ex-post facto onderzoeken hebben betrekking op de relatie tussen de proporties, de mening en het gedrag.

Testing causal hypotheses: hoe kun je er zeker van zijn dat er een verband tussen 2 variabelen bestaat? Daarvoor moet je op zoek gaan naar antwoorden op de volgende vragen:

De covariantie tussen A en B

De tijdsvolgorde van de gebeurtenissen in de richting van de hypothese

Geen andere mogelijke veroorzaker van B

Tijdens het experiment zijn er drie groepen die random gekozen zijn:

Groep 1 en 2 krijgen een behandeling, groep 3 is de controle groep die geen behandeling krijgt. De groepen moeten verder gelijk zijn, het enige verschil mag de behandeling zijn.

Ze moeten bijv. in dezelfde leeftijdscategorie zitten, of van hetzelfde geslacht zijn.

Maar vaak kunnen onderzoekers geen experimenten doen, waardoor ze gebonden zijn een ex-post facto design. In bewijsstuk 5.6 staat weergegeven hoe een dergelijk design er dan uit komt te zien: er wordt gebruik gemaakt van tabellen. Het gevaar hierbij is dat er te snel en te gemakkelijk conclusies worden getrokken, daar moet men dus goed op letten dat dit niet gebeurd. Ook wel post hoc fallacy (illusie) genoemd.

Hoofdstuk F

Dit hoofdstuk gaat over de verschillende strategieën van een steekproef.

6.1 De eenheid van de analyse

Dit beschrijft het niveau waarop het onderzoek wordt gedaan en welke objecten er eigenlijk worden onderzocht. Individuen zijn een zeer gebruikelijke eenheid van een analyse, maar in de onderzoeken van bedrijven wordt er vaker gebruik gemaakt van de organisatie als eenheid, of een afdeling.

Maar er wordt ook wel gebruik gemaakt van management beslissingen, transacties of contracten.

De eenheid van de analyse is een belangrijke manier om moeilijkheden en errors te vermijden, in bijvoorbeeld de probleemdefinitie of het onderzoeksontwerp. De eenheid is zeer nauw verbonden met alle delen van het onderzoeksproces. Want bij het formuleren van het onderzoeksprobleem, moet je alvast nadenken over de eenheid.

6.2 Het karakter van een steekproefonderzoek

Het idee achter een steekproef is dat je door het doen van een onderzoek naar een gedeelte van de populatie, een conclusie kan trekken die geldt voor de totale populatie. Dit element van de populatie is het subject waarop de metingen plaatsvindt.

Maar waarom wil je een steekproef doen?

  • Het is goedkoper dan de gehele populatie te onderzoeken
  • De juistheid van de resultaten is groot
  • Het verzamelen van data gaat heel snel
  • Veel elementen van de populatie zijn beschikbaar

6.3 Steekproefonderzoeken versus census

De voorkeur gaat naar een census (volkstelling) uit als de populatie klein is en als er veel variabiliteit in de populatie zit, want dan is een steekproefonderzoek niet representatief.

Aan de volgende voorwoorden moet worden gedaan om een census studie te kunnen uitvoeren:

  • Het is realiseerbaar als de populatie klein is
  • Het is noodzakelijk als de elementen sterk van elkaar verschillen

Wat maakt een onderzoek tot een goed onderzoek?

Het antwoord hierop is hoe goed worden de karakteristieken van de populatie gerepresenteerd, want een steekproef moet waardig zijn.

Representatief bestaat uit de volgende aspecten:

  • Juistheid: de mate waarin partijdigheid afwezig is. Onderschattingen en overschattingen moeten in balans zijn. Er is geen systematische afwijking binnen een correcte steekproef.
  • Precisie: geen een steekproef representeert alles van de populatie correct, maar het moet wel zo precies mogelijk gebeuren. Er zal dus altijd een sample error zijn.

6.4 De verschillende soorten steekproefontwerpen

Voor het maken van een ontwerp van de steekproef moet worden gekeken naar het karakter van de managementvraag en naar de specifieke subonderzoeksvragen die worden afgeleid van de hoofdonderzoeksvraag.
In bewijsstuk 6.2 staat weergegeven hoe het maken van een ontwerp precies in zijn werk gaat. Een grote vraag die beantwoord moet worden: bestaat er een kans: is de steekproefgroep random selectief gekozen?

6.5 De stappen in het steekproefontwerp

Er is een aantal beslissingen dat moet worden genomen om een ontwerp te maken voor een steekproef. De volgende vragen moeten beantwoord worden:

  • Wat is de relevante populatie? Het is van belang dat deze vraag correct wordt beantwoord, want waar ga je je onderzoek op baseren?
  • Wat zijn de parameters die van belang zijn? Bepaalde parameters van de populatie zijn nodig, zoals de proportie, gemiddelde en variantie. Steekproef statistieken beschrijven de relevantie variabelen, die voortkomen uit computerberekeningen met steekproefdata.
  • Wat is het raamwerk van het steekproef?
  • Welk soort steekproef ga je gebruiken? Worden de eenheden random geselecteerd of wordt het aselectief gedaan?
  • Welke grootte is nodig? De steekproef moet groot genoeg zijn dat het representatief is, het moet goed overeenkomen met de werkelijkheid. Als er grote variatie is binnen de populatie, moet de steekproef groter zijn dan wanneer er een kleine variatie is.
  • Hoeveel zal het kosten? Hierbij moet gekeken worden naar de grootte en het type steekproef en naar de manieren van data verzamelen.

De complexiteit van een waarschijnlijkheidssteekproef

De steekproef die het meeste wordt gebruikt is de simple random sample, maar is tevens onpraktisch, dit om de volgende redenen:

Deze steekproef vraagt om een lijst van de populatie, die vaak niet beschikbaar is.

Het kan niet alle informatie over de populatie goed gebruiken, dus het onderzoek kan onbruikbaar zijn.

Het kost veel geld en tijd.

Daarom zijn er vier alternatieven ontwikkeld:

  • Systematic sampling: een groot voordeel van dit alternatief is dat het simpel en flexibel.
  • Stratified sampling: het proces waarbij de steekproef beperkt is in het meenemen van de elementen van elk van de segmenten. De meeste populaties kunnen worden verdeeld in sub-populaties, die worden segmenten genoemd. Een gelaagde steekproeftrekking duidt op een steekproef nemen van mensen uit groepen die duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn. Dezen komen in dezelfde verhouding voor in een gelaagde steekproef als in de gehele populatie.
  • Cluster sampling: Bij deze wijze van steekproeftrekken deelt de onderzoeker de populatie eerst in clusters c.q. trossen. Vervolgens wordt een selectie gemaakt van een aantal clusters. Alle elementen in dat cluster doen mee aan het onderzoek en vormen gezamenlijk de steekproef. Bijvoorbeeld: bij het selecteren van een groep kinderen die 8 à 9 jaar oud zijn kan gebruik gemaakt worden van het feit dat deze kinderen (bijna) allemaal in groep 5 (of 6) van de basisschool zitten. Vervolgens kan men een selectie maken uit de basisscholen. De leerlingen in de geselecteerde basisscholen vormen dan de steekproef.
  • Double sampling: eerst informatie verzamelen door middel van een steekproef, daarna deze informatie gebruiken als basis voor het selecteren van een substeekproef.

In bewijsstuk 6.8 staan alle voor- en nadelen genoemd van elk soort steekproef.

Hoofdstuk G

In dit hoofdstuk staat het onderzoek aan de hand van de vragenlijst centraal.

7.1 De karakteristieken van de communicatiebenadering

De onderzoeker bepaalt de manier van data verzamelen door te identificeren welke informatie nodig is en de type data die nodig is om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Maar de karakteristieken van de steekproefeenheid zijn ook erg belangrijk in het maken van deze beslissing.

Bewijsstuk 7.1 laat zien hoe het proces in zijn werk gaat. Deel A laat de relatie zien tussen deze beslissing en het onderzoeksproces. Deel B showt de keuze van de onderzoeker qua communicatiebenadering, want welke effecten heeft dit op:

  • de creatie van en de selectie van de (measurement) vraag
  • de steekproeven, die te maken heeft het contact en de feedback procedures.
  • het instrumentontwerp
  • het proces van het verzamelen van data

Als bekend is welk probleem er moet worden opgelost, kan de onderzoeker kiezen uit twee manieren om data te verzamelen, namelijk via de communicatiebenadering, dit houdt het communiceren met mensen in over verschillende onderwerpen, inclusief de houding, motivaties, intenties en verwachtingen van de deelnemer. De andere manier is via de observatiebenadering: het observeren van de condities, gedragingen, gebeurtenissen, mensen of processen.

De communicatiebenadering kan inhouden het laten invullen van een vragenlijst. De vragenlijst is een goede manier om primaire data te verzamelen, omdat het een grote verbaliteit heeft. Abstracte informatie kan zo worden gevonden. Ook informatie over gebeurtenissen in het verleden kunnen vaak alleen beschikbaar worden door vragenlijsten, omdat mensen het zich kunnen herinneren.

Om alle beschikbare informatie te innen, moeten de vragen van de vragenlijst zeer correct worden geformuleerd, zodat de deelnemers antwoorden geven waar jij als onderzoeker iets aan hebt. Natuurlijk moeten de deelnemers wel willen meewerken en de vragenlijst zo correct mogelijk invullen. De kwaliteit en kwantiteit van een vragenlijst onderzoek hangt dus af van veel dingen.

In bewijsstuk 7.3 laten ze zien welke factoren invloed hebben op de motivatie van de deelnemer. Zo zijn er factoren die een negatieve invloed hebben op de motivatie, zoals druk om mee te doen en geen interesse hebben in het onderwerp van het onderzoek. Maar er zijn natuurlijk ook factoren die een positieve invloed hebben, bijvoorbeeld als de ondervraagde de interviewer aardig vindt, de macht van de sponsor (bekendheid) of door hebben hoe belangrijk het onderwerp is.

Een lastig punt is de meningen van de deelnemers over een bepaald onderwerp. Vaak is het zo dat als een deelnemer geen mening heeft, er toch eentje gaat maken. Dit beïnvloedt natuurlijk het onderzoek.

Wat ook lastig is, is het feit dat de deelnemers de vragen verkeerd kunnen interpreteren en daardoor een geheel ander antwoord geven.

Afgezien van deze zwakheden, communiceren met onderzoeksdeelnemers is een zeer goede methode van managementonderzoek.

7.2 Het kiezen van een communicatiemethode

Als de onderzoeker er eenmaal voor gekozen heeft dat de vragenlijst de benadering wordt om data te verzamelen, zijn er verschillende manieren waarop dit gedaan kan worden. bijvoorbeeld een persoonlijk interview, via de telefoon, de mail, de computer of een combinatie van dezen.

Deze verschillende manieren zijn in te delen in de volgende 3 soorten:

  • Persoonlijk interviewen
  • Telefoon interviews
  • Zelf invul vragenlijsten

In bewijsstuk 7.4 staan deze 3 soorten met hun beschrijvingen, voordelen en nadelen vermeld.

7.3 Persoonlijk interviewen

Een persoonlijk interview is een face-to-face communicatie: het is namelijk een tweezijdige conversatie, een interviewer die graag informatie wil van de deelnemer.

Het verschil tussen de rollen van de interviewer en de deelnemer zijn bekend: zij zijn onbekend voor elkaar, de interviewer beheerst/controleert meestal de onderwerpen en de patronen van discussies. De interviewer wil graag informatie en de deelnemer hoopt dat hij hier ook van kan profiteren, bijv. het ontvangen van een vergoeding.

De beschrijving is dat geselecteerde mensen, die onderdeel zijn van een steekproef, worden geïnterviewd door een persoon, die een getrainde interviewer is.

De voordelen van deze manier van communiceren zijn:

  • Je krijgt vaak goede meewerking van de deelnemers
  • De interviewer kan een pre-scan doen, om te kijken of de deelnemer in het profiel van de populatie voor het onderzoek past
  • De interviewer kan vragen beantwoorden over de vragenlijst, om zo een verkeerde interpretatie te voorkomen
  • CAPI: computer assisted personal interviewing: de deelnemer kan inloggen in een computer om zo kosten en errors te verlagen. Zo kan de taal naar de taal van de deelnemer worden aangepast.

Maar er zijn natuurlijk ook nadelen:

  • Er zijn hoge kosten aan verbonden
  • Nodig zijn hooggetrainde interviewers
  • Er is meer tijd nodig om in het veld aan informatie de juiste data te vinden
  • Het is zeer arbeidsintensief
  • Sommige buurten zijn lastig om te bezoeken
  • Deelnemers kunnen niet mee willen doen aan het onderzoek, omdat ze geen onbekenden hun huis binnen laten.

Een manier om de kosten te drukken en mensen niet te overvallen in hun huis, is een intercept interview waarbij de deelnemers worden ondervraagd in de onderzoeksomgeving, bijvoorbeeld de supermarkt. Op deze manier ben je ook nog eens extra dichtbij je doelgroep.

De kosten zijn de laatste jaren erg omhoog gegaan door de veranderingen in het sociale klimaat, waardoor het lastiger is geworden om mensen te interviewen. Hoe vaak loop je zelf niet door op straat als er iemand iets aan je wilt vragen?!

De volgende drie punten zijn van belang om van het interview een succes te maken:

  • De deelnemer moet in het bezit zijn van de informatie die nodig is voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag
  • De deelnemer moet zijn of haar rol in het interview als verstrekker van accurate informatie begrijpen
  • De deelnemer moet gemotiveerd worden om deel te nemen aan het onderzoek

Het eerste doel van je interview is het ontwikkelen van een vriendelijke relatie met de deelnemer. Deze factoren zullen je helpen om de correcte informatie van de deelnemer te ontvangen:

  • De deelnemer moet geloven dat de ervaring plezant is en voldoening zal geven
  • Hij moet weten dat het beantwoorden van de vragenlijst een van belang zijnd en waardig tijdsbesteding is
  • Hij moet alle vooroordelen over zijn deelneming wegstoppen

Probing is de term die wordt gebruikt voor de techniek die de interviewer toepast om de deelnemer te stimuleren relevantere en completere antwoorden te formuleren. Een paar voorbeelden van deze technieken:

  • Een kort gebaar geven dat je begrijpt wat de deelnemer zegt en je interesse hebt: ja.. ok.. aha!
  • Een ingelaste pause
  • Het herhalen van de vraag
  • Het herhalen van het gegeven antwoord

Aan de interviewers worden daarentegen ook eisen gesteld. Zo moeten ze goede communicatievaardigheden hebben, flexibele schema’s, bereid zijn om verschillende werktijden te hebben en ze moeten mobiel zijn.

In het interview kunnen verschillende problemen ontstaan, een voorbeeld is de non-response error: de antwoorden van de deelnemers verschillen op een systematische wijze van de antwoorden van niet-deelnemers. Dit kan gebeuren als de onderzoeker:

  • De persoon die wordt bestudeerd, niet kan lokaliseren
  • Niet succesvol is in het aanmoedigen van de deelnemer om mee te doen

Je kunt hier mee omgaan door:

  • terug te bellen
  • ze uiteindelijk meewegen in de totale wel afgenomen interviews
  • de interviewer vervangen door een ander. Bijv. een vrouw laten bellen in plaats van een man

Wat ook kan ontstaan is een response error: als de gevonden data via een interview verschilt van de actuele data. Deze kunnen ontstaan tijdens het interview of gedurende de voorbereiding voor data analyses.

Een andere is de participant initiated error: als de deelnemer faalt er in om complete en relevante antwoorden te geven of vanwege zijn incomplete en inaccurate kennis. Gebruik bij deze deelnemers goed getrainde interviewers, die kunnen omgaan met dit soort problemen.

Interview error is de laatste: van de introductie tot de conclusie van het interview zijn er veel momenten waarop de interviewer kan het proces beheersen en controleren, en daardoor de kwaliteit van de data beïnvloeden.

7.4 Telefoon interviews

Deze manier van interviewen kan handig zijn in (arranging) persoonlijke interviews en het screenen van grote populaties die niet bruikbaar zijn als deelnemer.

De beschrijving ziet er als volgt uit: geselecteerde mensen die onderdeel zijn van een steekproef, worden geïnterviewd via de telefoon door een getrainde interviewer.

De volgende voordelen leveren een telefonische interview op:

  • Lagere kosten dan een persoonlijk interview
  • Geografische uitbreiding, zonder dat de kosten extreem omhoog gaan
  • Er wordt gebruikt gemaakt van minder, maar hoger geschoolde interviewers
  • Beter toegang tot moeilijk te bereiken mensen, door het herhalen van terugbellen
  • CATI: computer administrated telephone survey: een computer die het interview afneemt

De nadelen die samenhangen met een interview via de telefoon zijn:

  • De mate van antwoorden is lager dan bij een persoonlijk interview
  • De lengte van een interview is beperkt
  • Sommige doelgroepen zijn niet beschikbaar per telefoon
  • De antwoorden kunnen minder compleet zijn
  • Illustratie kunnen niet worden gebruikt
  • Mensen die geen telefoon hebben
  • Inaccurate nummers

7.5 Zelf invul vragenlijsten

Bij restaurants, hotels, autoverhuurders etc. liggen vaak formulieren over onder andere klantvriendelijkheid en service, die je als klant kunt invullen.

De beschrijving die hier bij hoort: de vragen worden:

  • gemaild, gefaxt of bezorgd om zelf in te vullen, met terugstuur mechanisme.
  • bezorgd op een computer via internet, intranet of andere online services; ingevulde lijsten worden automatisch teruggestuurd.
  • Mensen kunnen op een centrale locatie via papier of computers vragenlijsten invullen, zonder de hulp van een interviewer

Hierbij horen de volgende voordelen:

  • Staat toe dat er contact is met mensen die vaak niet te bereiken zijn, zoals directeuren
  • Vaak de optie met de laagste kosten
  • Vraagt om minimaal personeel
  • Geografisch zeer uitgebreid
  • De meest complexe instrumenten kunnen worden gebruikt

Met de nadelen:

  • Vaak lage reacties
  • Geen hulp van interviewer bij probing of errors
  • Kan niet lang en complex zijn
  • Accurate lijsten met e-mail adressen nodig
  • Computerbeveiligingen, zoals spamverwijderaars
  • Een ander persoon vult de vragenlijst in
  • Anonimiteit

Hoofdstuk H

8.1 Secundaire data

In de afgelopen hoofdstukken is het vooral gegaan over het verzamelen van primaire data: informatie die nog niet eerder is verzameld. Een alternatief is het verzamelen van de secundaire data: informatie die al een keer eerder is verzameld, door iemand anders, meestal voor andere doeleinden. Bijvoorbeeld informatie van de financiële markt, of gegevens die de overheid heeft.

Maar wat zijn de voor- en nadelen van het verzamelen van secundaire data?

De voordelen zien er als volgt uit:

  • Het bespaart geld en tijd
  • Meestal beschikbaar; je moet nog wel kijken welke bronnen voor jou relevant zijn, dit kan erg tijdrovend zijn
  • De data is van zeer hoge kwaliteit

De nadelen zijn:

  • Ze zijn verzameld vanwege een ander doeleinde, niet met jou specifieke onderzoeksprobleem
  • Het is vaak niet gedetailleerd genoeg
  • En de juistheid is wellicht niet meer goed genoeg, want de verzamelaar van jouw secundaire data kan zijn data ook uit een secundaire databron hebben gehaald..
  • De secundaire informatie wordt vaak op een ander niveau gevonden: er is veel informatie beschikbaar over een industriële sector, maar minder over een bedrijf.

Hoe was de kwaliteit van de steekproef?

Bibliothecarissen evalueren en selecteren informatie bronnen, gebaseerd op 5 factoren, die kunnen worden toegepast op elk soort bron:

Doel: wat wil ik bereiken?

Bereik:

Autoriteit: primaire data zijn het meest gezaghebbend, daarna komen de secundaire data

Publiek: voor wie wordt het gedaan? Directeuren of een zaal met studenten?

Opmaak: hoe wordt de informatie gerangschikt: alfabetisch, chronologisch, hiërarchisch?

In bewijsstuk 8.1 staan de vijf factoren met hun verschillende vragen die je moet beantwoorden om je informatiebronnen te kunnen evalueren.

8.2 Bronnen van de secundaire data

In bewijsstuk 8.2 staat een matrix met de afmetingen 2x2.

Hierin staan de verschillende bronnen van secundaire data, ingedeeld aan de hand van intern/extern en geschreven/elektronisch:

Intern & geschreven:

Memo’s

Contracten

Facturen

Intern & elektronisch:

Management informatie systemen

Accounting archieven

Extern & geschreven:

Uitgevers van boeken en tijdschriften

Indexen

Jaarboeken

Overheid en supranationale instellingen

Reports

Boeken

Professionele en handelsverhoudingen

(jaarlijkse) reports

Mediabronnen

Kranten en magazines

Speciale reports (supplementen)

Commerciële bronnen

Jaarrapporten

Extern & elektronisch:

Uitgevers van boeken en tijdschriften

Bibliografische databasen

Overheid en supranationale instellingen

Websites

Cd-rom’s

Professionele en handelsverhoudingen

Websites

Mediabronnen

Websites

Cd-rom’s met complete inhoud

Commerciële bronnen

Websites

Datasets van voorgaande studies

8.3 Hoe je de secundaire data efficiënt kunt gebruiken

Het probleem met secundaire data is dat het vaak niet overeenkomt met de informatie die jij nodig hebt. Daarom zijn er drie dingen die je kunt doen:

  • Je onderzoeksprobleem aanpassen aan de beschikbare data
  • De vele secundaire databronnen samenvoegen
  • Onderzoeken welk probleem onderzocht kan worden met de beschikbare data

8.4 Secundaire data in kwalitatieve onderzoeken

Secundaire data speelt een prominente rol in kwalitatieve onderzoeken. Zo zijn in veel onderzoeken gegevens nodig uit databases, die gegevens zijn al een keer verzameld en worden nu nog een keer gebruikt; zoals memo’s, brieven, autobiografieën.

8.5 Data-mining

Data-mining is het zoeken in een grote berg met gegevens naar informatie.

Het doel van deze zoektocht is het identificeren van waardige, bruikbare en begrijpbare patronen in de data.

De berg met gegevens wordt ook wel een data warehouse genoemd, het is een elektronische verzamelbak voor gegevens die de grote hoeveelheden data organiseert in verschillende categorieën, om er zo voor te zorgen wat het weer kan worden teruggevonden, goed wordt geïnterpreteerd en kan worden uitgesplitst door de eindgebruikers. Het is toegankelijk dynamisch.

Data marts voegen de gevraagde informatie samen.

In bewijsstuk 8.4 staat de evolutie van data-mining beschreven.

Er zijn verschillende technieken die worden gebruikt voor data-mining, bijv.:

  • Data visualization: wat zijn de dimensies, de metingen en de hierarchie?
  • Clustering: de onderzoeker kan de populatie in segmenten verdelen
  • Neural networks: zijn verzamelingen van simpele proces-knooppunten, die met elkaar in verbinden staan.

Het proces van data-mining verloopt in vijf stappen:

De steekproef: een keuze maken tussen een census een steekproef data

Verkennen: het identificeren van de verbanden tussen de data

Veranderen: het veranderen of transformeren van de data

Model: het ontwikkelen van een model dat de verbanden van de data uitlegt

Afwegen: het test van de accuraatheid van het model

In bewijsstuk 8.5 staat het proces afgebeeld.

Hoofdstuk I

9.1 Het gebruik van observaties

De meeste dingen die we weten is afkomstig van een observatie: de geur van een parfum, de smaak van koffie of het geluid van een piano.

Een observatie kwalificeert zich als een wetenschappelijke navraag, als deze het antwoord geeft op de onderzoeksvraag; het is systematisch gepland en uitgevoerd, zeer geloofwaardig, voegt waarde toe van hetgeen wat is gebeurd. Het is een onmisbare eerste bron.

In bewijsstuk 9.1 staat de werking afgebeeld van de observatie en het onderzoeksproces.

Observatie is een van de twee benaderingen om primaire data te verzamelen; de andere keuze was communiceren.

Behalve het visueel verzamelen van data, observatie houdt ook luisteren, lezen, ruiken en aanraken in.

Observaties bestaat uit twee componenten: gedragsobservatie en non-gedragsobservatie.

Gedragsobservatie houdt het volgende in:

  • Non-verbale analyse
  • Taalkundige analyse
  • Extra-taalkundige analyse
  • Ruimtelijke analyse: de relatie tussen een persoon en anderen.

Non-gedragsobservatie bestaat uit:

  • Het registreren van analyses
  • Fysische condities van de analyses
  • Fysische proces van de analyses

9.2 De evaluatie van de observerende methode

Observeren is de enige manier voor het verzamelen van enkele types informatie, ook is het erg geschikt om de originele gegevens in te zien.

Een derde voordeel is dat de informatie bevestigd kan worden die anderen negeren omdat het zo voorspellend is, of omdat het niet relevant is.

Een vierde voordeel die kan worden genoemd, is dat de hele gebeurtenis kan worden bekeken en worden aangepakt als het in zijn eigen omgeving gebeurt. Een experiment heeft veel beperkingen, maar een observatie totaal niet. Het kan gaan en staan waar dat nodig is.

Ten slotte krijg je bij een observatie vaak betere en meer medewerking van deelnemers dan bij een vragenlijst. Ook is een observatie minder afhankelijk van deelnemers.

Maar er zitten natuurlijk ook beperkingen aan de observerende methode. Zo moet de observeerder op de plaats van de gebeurtenis zijn als deze plaatsvindt, maar het aanzien komen van een gebeurtenis is vaak onmogelijk. Het is een langzaam en duur proces dat vraagt om menselijke observeerders of een dure surveillance.

Een derde beperking is dat de meeste geloofwaardige resultaten gelimiteerd zijn aan informatie, die zichtbaar is op het moment dat er onder de bovenlaag wordt gezocht. Bijvoorbeeld houdingen, waarden en normen, meningen zijn lastig te zien met/tijdens een observatie.

De vierde beperking is dat de onderzoeksomgeving waarschijnlijk beter bij een subjectieve beoordeling en registratie van gegevens past dan bij de controles en kwantificering van een gebeurtenis.

De laatste beperking houdt de beperking van het leren van het verleden in. Door een observatie kom je veel minder over het verleden te weten dan bij een vragenonderzoek.

9.3 De relatie tussen de observeerder en de participant

De relatie kan vanuit drie verschillende perspectieven worden bekeken:

  • Is de observatie direct of indirect?
  • Is de aanwezigheid van de observeerder onbekend of bekend voor de participant?
  • Welke rol speelt de observeerder?

9.4 Het begeleiden van een observatie studie

De soort studie: observaties zijn er in alle onderzoeken, in ieder geval in de exploratieve stage = simple observation. Doordat het plaatsvindt in de opsporende fase is het geen gestandaardiseerde observatie. Als het onderzoek ergens anders is dan in de opsporende fase, dan wordt het een systematic observation genoemd: standaarden zijn aanwezig, getrainde observeerder, schema’s etc.

Hoe het onderzoek geclassificeerd wordt, is afhankelijk van de mate van de structuur in de omgevingcompositie en de hoeveelheid structuur die geïmponeerd is in de omgeving door de onderzoeker.

Zie bewijsstuk 9.4 voor een tabel met daarin de verschillende klassen onderzoek.

Inhoud specificaties: bewijsstuk 9.6

De training van de observeerder: de richtlijnen voor het kwalificeren en selecteren van observeerder:

Concentratie: de capaciteit om te functioneren in een setting vol met afleidingen

Detail georiënteerd: de capaciteit om de details van een ervaring te herinneren

Niet opdringerig: de capaciteit om je met de setting te bemoeien, maar niet te opvallend zijn

Ervaringsniveau: de capaciteit om zoveel mogelijk te leren van een observatiestudie

Hoeveel ervaring er nodig is, is afhankelijk van het niveau waarop het onderzoek plaatsvindt. Voor sommige simpele onderzoeken is bijna geen ervaring nodig.

Data verzamelen: een plan die de details van de taken specificeert.

  • Wie?
  • Wat?
  • Wanneer?
  • Hoe?
  • Waar?

9.5 Het ontwerpen van een observatie studie

Als de investigative vraag is gespecificeerd, is het tijd om het ontwerp te maken.

De volgende stappen zijn nodig om een checklist te maken:

  • Beschrijf de inhoud van de studie
  • Ontwikkel een data verzamelingplan
  • Vindt en train de observeerder
  • Verzamel data
  • Analyseer deze gevonden data

In bewijsstuk 9.7 staat een voorbeeld van een checklist.

9.6 Een analyse van de inhoud

Content analyse is een techniek die gebaseerd is op manuele of automatische codering van afschriften, documenten, artikelen of audio en video materiaal. De basis veronderstelling is dat worden of zinsdelen die vaak voorkomen, reflecteren de interesse van de tekst. Door simpelweg dezelfde woorden te tellen.

Het proces van een inhoudsanalyse:

  • Beschrijf de populatie van de bronnen en ontwerp een steekproefprocedure
  • Beschrijf de coderingsprocedure
  • Gebruik voorgedefinieerde woordenboeken om de woorden te vinden die ongeveer dezelfde betekenis hebben
  • Gebruik software pakketten voor de inhoudsanalyse

9.7 Een omschrijvinganalyse

Een narratieve analyse is een kwalitatieve onderzoeksmethode die akkoord gaat met diepgaande onderzoeken.

Een inhoudsanalyse benadrukt vaak kleinere elementen uit een tekst of verhaal, maar een narratieve analyse benadrukt sterk het begrijpen van het geheel (het totaalplaatje).

9.8 Actieonderzoek

In bewijsstuk 9.8 staan de verschillen genoemd tussen een actieonderzoek en een traditioneel onderzoek. Een groot verschil tussen deze twee is dat een traditioneel onderzoek de basis principes probeert te identificeren, wat handig is in het uitleggen van een fenomeen in verschillende contexten. Maar een actieonderzoek benadrukt sterk de samenspel tussen de actie en het onderzoek om de verlangde veranderingen te bereiken.

Een actieonderzoek is wel erg context afhankelijk, hetgeen een traditioneel onderzoek niet is.

Hoofdstuk J

10.1 Case studies

Een case studie is te gebruiken voor explanatory, exploratory en descriptive onderzoeken. Onderzoek hoeft niet altijd bij grote aantallen onderzoeksobjecten plaats te vinden. In een aantal gevallen wordt er in het onderzoek slechts één onderzoekseenheid in het design opgenomen. In dat geval spreekt men van een casestudy.

Een casestudy wordt vaker toegepast dan men zou verwachten. In zijn algemeenheid wordt een casestudy vaak gebruikt voor één van de drie volgende doeleinden:

Als een exemplarisch voorbeeld
Dit is aan de orde als men een geval moet onderzoeken waar nog niet zo veel (of zelfs nog helemaal niets) van bekend is. In deze situatie verricht men een exploratief of een beschrijvend onderzoek. In de geneeskunde heeft veel van dit soort onderzoek geleid tot het benoemen van een ziekte naar degene die een case uitvoerig heeft beschreven.

Als een specifiek geval dat vergeleken wordt met een standaard
De huisarts of specialist in het ziekenhuis die een patiënt onderzoekt, volgt in principe ook het methodologisch handelingsmodel. Dat doet zich bij voorbeeld voor als een persoon bij de arts komt die vast moet stellen of de persoon aan diabetes lijdt. Nu is dit niet zo maar te zien. Daarom wordt er een simpel bloedtestje afgenomen. Aan de hand van de uitkomst kan de arts (of diens assistent) vaststellen of dit binnen of buiten de norm valt.

Louter en alleen ter illustratie
In het derde type onderzoek wordt er geen standaard gezet en wordt er ook niet vergeleken met een standaard, maar is het verrichte onderzoek enkel bedoeld als een illustratie. Zo kan een student een specifiek geval beschrijven waarin hij het geleerde op school vergelijkt met de praktijk.

Het grootste verschil tussen een case studie en een experiment is dat een case studie zich in de context van een real-life stopt, een experiment bekijkt of vanuit de gewone context of een laboratorium context.

Er is onderscheid te maken tussen een single case studie en een multiple case studie.

Bij de laatste gaat het om meerdere cases die tegelijk onderzocht worden. Bij een multiple case studie gaat het om replication (herhaling) logica, niet om een steekproef (sampling). De uitkomsten zijn dus niet generaliseerbaar op populaties, maar wel op theoretische suggesties!

Een groot voordeel van case studies vergeleken met andere benadering is dat er gebruik gemaakt kan worden van een combinatie van verschillende bronnen van bewijzen. Grofweg gezien zijn er drie bewijsbronnen:

  • Interviews
  • Documenten en archieven
  • Observatie

Maar hoe begeleid je een goed case studie onderzoek?

In bewijsstuk 10.1 staan de criteria genoemd voor een goed onderzoek, in het rijtje daarnaast staan de criteria toegepast op een case studie.

De criteria voor een goed onderzoek zijn in hoofdstuk 1 al uitgebreid aan de orde gekomen.

10.2 Kwalitatieve interviews

Deze kwalitatieve interviews kunnen verschillende mate van structuur bevatten:

Gestructureerd: de onderzoeker moet de richtlijnen volgen die zijn opgesteld, gelijk aan de vragenlijst van een kwantitatieve studie

Semi-gestructureerd: heeft specifieke vragen, maar geeft de onderzoeker de vrijheid om zijn eigen gedachten mee te laten spelen in het stellen van vragen

Ongestructureerd: er zijn een paar specifieke vragen die gesteld moeten worden.

In kwalitatieve onderzoeken wordt er meestal gebruik gemaakt van de semi-structuur en geen structuur.

In bewijsstuk 10.2 staan de verschillen opgesomd tussen een gestructureerd onderzoek en een semi- of ongestructureerd onderzoek.

Voor een semi-gestructureerd interview of een ongestructureerd interview is het zeer belangrijk om een soort van gids te schrijven, zodat het onderzoek toch een beetje geleid wordt naar hetgeen jij wilt weten. Zo’n gids heeft twee belangrijke functies:

  • een memory lijst waar zaken in staan die genoemd moeten worden
  • de vergelijkbaarheid tussen veel ongestructureerde interviews neemt toe, doordat er een aantal dezelfde vragen worden gesteld.

In ongestructureerde interviews kunnen veel verschillende vragen bevatten, zoals:

  • Introducerende vragen: vertel me eens iets over je werkplek.
  • Follow-up vragen: Dat is interessant, vertel er eens iets meer over? Zou je een voorbeeld kunnen noemen?
  • Probing vragen: lijkt op de follow-up vraag, maar gaat specifieker in op een deel van het gegeven antwoord.
  • Specificerende vragen: Wat gebeurde er nadat je die beslissing nam?
  • Directe vragen: wat denk je zelf?
  • Indirecte vragen: wat denken anderen?
  • Structurerende vragen: terug gaan naar een gegeven antwoord, om nog iets meer duidelijkheid te krijgen.
  • Stilte: je wilt graag meer weten van de geïnterviewde, dit laat je weten door een stilte.
  • Interpreterende vragen: de vraag stellen of je het gegeven antwoord goed hebt geïnterpreteerd.

Doordat er bij een ongestructureerd interview zo ontzettend veel informatie wordt gegeven, is het schrijvend niet bij te houden, daarom wordt het vaak opgenomen.

Een interview kan gehouden worden met een individu maar ook met een groep.

De eerste is vaak een diepgaand interview, de laatste leg je je focus op een groep.

Een groepsinterview is goedkoper, maar je wordt sneller afgeleid door de meningen en antwoorden van de groep. Je kunt het goed gebruiken voor een brainstormsessie.

De kwalificaties van een interviewer bij een ongestructureerd interview liggen hoger dan bij een gestructureerd interview. Als het interview gestructureerd is, moet je gewoon de punten op je lijstje volgen, maar bij een ongestructureerde moet je zelf participeren en correcte vragen stellen.

Hoofdstuk K

11.1 Wat is experimenteren?

Een experiment of proef is een zorgvuldig opgezette en nauwkeurige observatie van een stukje werkelijkheid dat kan worden uitgevoerd om een wetenschappelijke hypothese te testen. De onderzoeker het experiment stopzetten om bijv. een variabele te manipuleren in een setting en dan kijken wat het effect is.

Verder wordt er gebruik gemaakt van een onafhankelijke variabele (IV) en een afhankelijke variabele (DV) in een causale relatie. Er wordt gekeken op welke manieren de IV effect heeft op de DV.

Conclusie van een hypothese worden als volgt getrokken:

  • Er is een verband tussen IV en DV
  • Achter deze correlatie moet het tijdstip van IV en DV bekend zijn
  • De onderzoekers moeten er zeker van zijn dat er geen andere variabelen zijn die van invloed kunnen zijn

11.2 Een evaluatie van de experimenten

Eerst worden de voordelen van een experiment genoemd, daarna komen de nadelen aan bod.

De voordelen:

  • De onderzoeker heeft de capaciteit om de onafhankelijke variabele te manipuleren. Een control group wordt gebruikt ter vergelijking, die groep wordt niet gemanipuleerd. Een pre- en post-test worden gedaan om er zeker van te zijn dat de manipulatie voor de uitkomsten is gebeurd.
  • Besmetting van externe variabelen kan beter beheerst en gecontroleerd worden dan bij andere onderzoeken.
  • Het gemak en de kosten van een experiment zijn vaak superieur aan andere methoden.
  • Replicatie (het herhalen van een experiment met verschillende groepen en condities) leidt tot een ontdekking van een gemiddeld effect van een onafhankelijke variabele op mensen, situaties en tijden.
  • Onderzoekers kunnen gebruik maken van uit zichzelf verschenen gebeurtenissen en van een field experiment om de perceptie van de onderzoeker zelf over manipulatie te verminderen.

De nadelen:

  • De gemaaktheid van en door een laboratorium.
  • Generalisatie van onwaarschijnlijke steekproeven kan problemen veroorzaken, ondanks de random opdracht.
  • Het aantal variabelen dat gebruikt kan worden in een experiment is meer gelimiteerd dan bijvoorbeeld in een vragenlijst.
  • Ondanks de lage kosten van een experiment, veel applicaties voor het verzamelen van primaire data gaan ver buiten het budgets van de methoden voor verzamelen.
  • Experimenten zijn het meest effectief als het gaat om gebeurtenissen die nu gebeuren of in de toekomst gaan gebeuren; op het verleden kan een experiment niet worden toegepast.
  • Management onderzoek is vaak betrokken bij een onderzoek naar personen. Aan personen zijn natuurlijk beperkingen als het gaat om manipuleren. Ook moet er rekening worden gehouden met de ethiek.

11.3 Het begeleiden van een experiment

Een onderzoeker moet zich aan de volgende 7 punten houden, om een experiment succesvol te maken:

Selecteer relevante variabelen: zijn ze representatief, hoeveel moet je er testen, hoe ga je ze gebruiken?

Specificeer de niveaus van de behandeling: bijv. hoog, gemiddeld, laag. De control group krijgt natuurlijk geen behandeling.

Beheers de omgeving van het experiment: deze mag tijdens het experiment niet veranderen.

Kies een ontwerp van het experiment: elk ontwerp is weer uniek, dit komt vooral door de verschillen in hypotheses en variabelen. En natuurlijk de behandeling.

Selecteer en wijs de subjecten toe: de subjecten moet representatief zijn van de populatie, omdat de onderzoeker graag wil generaliseren.

Pilot-test, herschrijf en test: het verzamelen van data, net als bij andere methoden. Tijdens de pilot-test kunnen fouten in het ontwerp worden ontdekt en worden de externe en omgevingscondities beheerst. Als er fouten zijn, worden die herschreven.

Analyseer de data

11.4 Validiteit in experimenteren

Zijn de uitkomsten wel correct? Om dit te weten te komen, wordt er gekeken naar de validiteit van het experiment. Wordt er wel gemeten wat er gemeten moet worden?

Er wordt onderscheid gemaakt tussen interne en externe validiteit.

  • Interne validiteit: betreft de conclusie, die wij trekken over het verband van een gedemonstreerd experiment, wel een causaal verband?
  • Externe validiteit: is de geobserveerde causale relatie wel generaliseerbaar voor de mensen, settingen en tijden?

Hieronder wordt dieper ingegaan op de verschillende faciliteiten.

De volgende behandelingen tegen interne validiteit zijn mogelijk:

Historie: is het experiment nog wel up-to-date?

Volwassenheid: hoelang duurt het experiment? Moeten de mensen wellicht slapen, eten krijgen etc. Als ze een tekort hebben, kunnen ze anders reageren op een onderzoek.

Testen: de eerste test kan leermomenten opleveren voor een tweede test.

De instrumenten: zijn de instrumenten die worden gebruikt, wel correct ingesteld? Zoals bijv. een weegschaal.

Selectie: de selectie moet random gebeuren, inclusief de control group

Statistische regressie

Experimentele sterfelijkheid: de samenstelling van de onderzoeksgroep verandert tijdens het experiment, omdat mensen er bijv. geen zin meer in hebben.

De volgende behandelingen tegen externe validiteit zijn mogelijk:

De reactiviteit van het testen van X

De interactie tussen de selectie en X

11.5 Experimentele onderzoeksontwerpen

De ontwerpen zijn gebaseerd op het aantonen van het causale verband tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele.

Een ontwerp zal uit de volgende eigenschappen bestaan:

  • pre-experimenten: experimenten die nog erg zwak zijn om de interne validiteitbehandelingen te beheersen.
  • de werkelijke experimenten: de groepen worden random gekozen, zodat de groepen gelijk zijn.
  • de verbindingen tussen de werkelijke experimenten: er is een factor: de onafhankelijke variabele. Deze factor kan worden gesplitst in verschillende behandelingsniveaus (groot, medium, klein). Factoren kunnen ook worden geclassificeerd naar active factoren en blocking factoren. Een groep mensen wordt vaak een testeenheid genoemd.
  • field- en quasi-experimenten: een field experiment is een experiment die wordt gedaan in zijn natuurlijke omgeving, vaak weten de participanten niet eens dat hun gedrag worden geobserveerd.

De voordelen van een field experiment:

  • De groep is heterogeen, dus geen nog een beter beeld van de populatie.
  • Mensen kunnen zich niet anders gaan gedragen omdat ze vaak niet weten dat ze deelnemen aan een experiment.
  • De mensen kunnen elkaar niet beïnvloeden tijdens het experiment, wat wel mogelijk is bij een experiment in de laboratorium.

De nadelen:

  • Manipulatie van de onafhankelijke variabele is veel moeilijker, bijna onmogelijk.
  • Het aantal participanten kan per experiment erg verschillen, bijv. de bezoekers van een supermarkt.

Quasi-experimenten: een quasi-experiment is een experiment waarin de onderzoeker niet de verandering van een onafhankelijke variabele manipuleert, maar in plaats daarvan een situatie waar de verandering van een onafhankelijke variabele al vaststaat selecteert. Een quasi-experiment is soortgelijk aan een experiment.

De overeenkomsten met een experiment zijn dat een quasi-experiment ook een causale relatie tussen twee variabele probeert te bewijzen. Het verschil is dat een quasi-experiment niet een onafhankelijke variabele manipuleert, maar een onafhankelijke variabele selecteert uit een reeds bestaande situatie. Een quasi-experiment wordt gedaan als een (zuiver)experiment niet mogelijk is door praktische of ethische redenen. Ook wordt er gebruik gemaakt van een quasi-experiment als een aselecte toewijzing van subjecten aan de experimentele- en controle groep niet mogelijk is. Een onderzoeker kan hier gebruik kan maken van reeds bestaande groepen.

Nadelen van deze experimenten hebben te maken met andere (in)directe variabelen die het moeilijk maken vast te stellen of er een causaal verband is tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele. Daarnaast heb je bij quasi-experimenten snel te maken met confounding die het onderzoek ondermijnen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat allerlei andere verschillen tussen groepen kunnen bestaan die de validiteit in gevaar brengen. En ook kunnen verschillende factoren uit de omgeving de proefpersonen beïnvloeden. Maar toch zijn er ook voordelen. Ook al kunnen quasi-experimenten dan niet altijd de causaliteit vaststellen, ze kunnen wel voorspellingen over causaliteit weerleggen. Verder kunnen ze gebruikt worden als een springplank voor verder onderzoek.
Quasi-experimenteel onderzoek kan op twee verschillende manieren worden uitgevoerd. Men kan gebruik maken van het niet-equivalent controlegroepdesign en het tijdseriedesign.

Bij een niet-equivalent controlegroepdesign probeert men het probleem van het niet kunnen manipuleren van een experimentele groep door deze groep te selecteren. De onderzoeker selecteert twee groepen die dat punt variëren waarnaar hij onderzoek wil doen. Het lastige hiervan is dat de twee groepen in veel gevallen op meerdere punten verschillend zijn waardoor er grote kans op confounds is.

Een tweede mogelijkheid voor een quasi-experimenteel onderzoek is een tijdseriedesign. Bij dit design gebruikt men zowel voor de experimentele groep als voor de controlegroep dezelfde mensen. Hier wordt gedrag bestudeerd op verschillende tijdstippen (variërend tussen minuten, uren, dagen, jaren etc.) en met elkaar vergeleken.

Hoofdstuk L

12.1 De geaardheid van metingen

De metingen in onderzoek houdt in dat er aantallen worden toegewezen aan empirische gebeurtenissen aan de hand van een aantal regels. Uit deze definitie is op te maken dat metingen uit 3 delen bestaan:

  • Het selecteren van empirische gebeurtenissen die observeerbaar zijn
  • Het ontwikkelen van een aantal regels/symbolen
  • Het toepassen van de regels op elke observatie van een gebeurtenis

Voorbeeld: bij een observatie naar de verhouding tussen mannen en vrouwen bij een autobeurs (gebeurtenis) noteer je elke vrouwelijke bezoeker met een V (symbool) en elke mannelijke bezoeker met een M (symbool).

Het doel van een meting is het vinden van de hoogste kwaliteit met de minste error data, voor het testen van de hypothese.

De variabelen die worden onderzocht kunnen geclassificeerd worden als object of als eigenschap.

Objecten zijn inclusief de dingen van een gewone ervaringen, zoals een tafel, een auto, mensen. Maar objecten zijn ook dingen die niet abstract zijn, zoals een mening, een houding.

Eigenschappen zijn de karakteristieken van een object, zowel fysiek als psychisch.

Beide classificatie hebben lastige kanten, bij objecten die niet abstracte dingen, bij eigenschappen de psychische karakteristieken.

12.2 Soorten data

De regels die je opstelt, zoals de symbolen voor een man en een vrouw, worden ook wel mapping rules genoemd. Deze mapping rules hebben vier karakteristieken:

Classificatie: nummers worden gebruikt voor groepen of soorten responsies. Er is op dit moment nog geen volgorde/hiërarchie.

Hiërarchie: de aantallen worden geordend.

Afstand: de verschillen tussen de aantallen worden zichtbaar. Het verschil tussen het ene paar kan groter dan, kleiner dan of gelijk is aan het verschil tussen een ander paar.

Afkomst: de serie nummers heeft een unieke afkomst, bestempeld met het getal nul.

Deze vier karakteristieken kunnen we gebruiken als spectrum voor de classificatie van metingen:

  • Nominaal
  • Rangschikkend
  • Interval
  • Ratio

In bewijsstuk 12.2 staat het spectrum met de bijbehorende karakteristieken en een voorbeeld.

Bewijsstuk 12.3 geeft het overzicht hoe je tot de beslissing komt welke type data je gaat gebruiken: nominaal, rangschikkend, interval of ratio.

Nominale meetwaarden

• laagste niveau

• geen enkele veronderstelling wordt gemaakt omtrent relaties tussen de verschillende waarden

• elke waarde (een naam) definieert een verschillende categorie

• kwalitatieve data : ze beschrijven kwaliteiten die niet numeriek uit te drukken zijn.

A B C

2. Rangschikkende meetwaarden

• grootheden die niet gemeten kunnen worden maar op een of andere manier wel gerangschikt worden in verschillende categorieën

• het verschil tussen twee verschillende categorieën is niet gelijk over de gehele schaal

• ordening is de enige wiskundige eigenschap

A < B < C

3. Interval meetwaarden

• grootheden die numeriek kunnen gemeten worden

• de verschillen hebben betekenis op een numerieke schaal

• geen inherent nulpunt

A < B < C

B − A = C − B

4. Ratio meetwaarden

• grootheden die numeriek kunnen gemeten worden

• de verschillen hebben betekenis op een numerieke schaal

• met een zinvol toe te kennen nulpunt

A < B < C

B − A = C − B

C

A

12.3 Bronnen van de metingen verschillen

Van een onderzoek kun je nooit 100% zeker zijn, er is altijd een kleine error.

De zaak is dus om deze error zo klein mogelijk te houden.

Er zijn vier grote bronnen die error kunnen veroorzaken:

De deelnemer: hij kan geen zin hebben, honger hebben etc. dit heeft allemaal invloed op het onderzoek

Situationele factoren: allerlei dingen die in de omgeving gebeuren kunnen effect hebben, bijv. iemand die er even bij komt zitten, een regenbui.

Degene die meet: hij moet zich wel aan de volgorde van vragen houden, de juiste houding aan nemen.

Het data verzamelapparaat: een defect, een storing, etc.

12.4 De karakteristieken van een goede meting

Een goede meting voldoet aan 3 belangrijke criteria, namelijk validiteit, betrouwbaarheid en hanteerbaarheid.

De validiteit bekijkt of we wel testen wat we moeten testen.

De betrouwbaarheid kijkt naar de accuraatheid en de precisie van de procedure van een meting.

Tot slot de hanteerbaarheid die toezicht houdt op de wereldwijde factoren van profijt, interpreteerbaarheid en gemak.

Validiteit bedoelt dus of we wel meten wat we in feite wensen te meten. Zijn onze metingen geldig of 'valide' voor 'het begrip zoals bedoeld'? Om deze vraag te beantwoorden moeten we eerst weten wat we willen meten.

De validiteit van empirisch onderzoek betreft zodoende de interpreteerbaarheid en de
veralgemeenbaarheid van de resultaten van dat onderzoek. Interpreteerbaarheid en veralgemeenbaarheid worden ook wel respectievelijke interne en externe validiteit genoemd.

Interne validiteit verwijst naar de mate waarin de resultaten van een empirisch onderzoek adequaat kunnen worden geïnterpreteerd en de mate waarin we in die interpretaties vertrouwen kunnen hebben. Bij experimenteel onderzoek wordt de interne validiteit geëvalueerd aan de hand van de mate waarin causale inductie en causale interpretaties mogelijk worden gemaakt, met andere woorden door na te gaan of geobserveerde effecten wel toe te schrijven zijn aan de gemanipuleerde variabelen, of er geen alternatieve verklaringen zijn en dus of er voldoende controle was op potentieel storende variabelen.

Externe validiteit verwijst naar de mate waarin de resultaten van een empirisch onderzoek veralgemeenbaar zijn naar een bredere populatie en/of andere omstandigheden. Bij steekproefonderzoek beoogt men in eerste instantie dit soort van populatie inductie door specifieke technieken van steekproeftrekking te hanteren. Externe validiteit betekent echter niet dat resultaten naar zoveel mogelijk populaties of omstandigheden veralgemeenbaar moeten zijn. Als bij een onderzoek alleen hoogbegaafde kinderen betrokken worden, dan zal het de bedoeling zijn om conclusies te trekken over de totale populatie van hoogbegaafde kinderen, maar niet over alle kinderen.

Naast de onderverdeling tussen interne en externe validiteit, kunnen we validiteit nog onderverdelen in contentsvaliditeit, criteriumvaliditeit en constructvaliditeit.

Contentsvaliditeit: de mate waarin het instrument het kennisdomein in kwestie meet. Is de test een representatieve afspiegeling van het kennisdomein

Criterium gerelateerde validiteit: de mate waarin een meetinstrument de prestatie van een respondent kan voorspellen op een extern criterium (een afhankelijke variabele). Hoe voorspelt een meetinstrument gedrag in het echte leven? Het verband tussen de scores op items van het meetinstrument en het criterium wordt de criteriumvaliditeit genoemd.

Constructvaliditeit: deze validiteit vraagt zich af wat een score op een item precies betekent. Deze vraag kan worden beantwoord door na te gaan of de variabelen treffelijk zijn geoperationaliseerd.

In bewijsstuk 12.5 staat een samenvatting van de verschillende type faciliteiten.

Bij de betrouwbaarheid van een onderzoek gaat het er om of een onderzoek zo vaak herhaald kan worden, onder dezelfde omstandigheden, dat er gelijke uitkomsten zijn.

De herhalingen en condities zijn de basis voor de vaak gebruikte perspectieven op de betrouwbaarheid: stabiliteit, equivalentie en interne consistentie.

In bewijsstuk 12.8 staan deze drie genoemd.

Stabiliteit: het telkens herhalen van de meting, zonder de condities te veranderen. Op deze manier wordt de stabiliteit gemeten: berekenen de correlatie. Type: test-retest.

Equivalentie: Indien geen herhaling van de meting mogelijk is, dan zal worden geprobeerd een instrument te ontwikkelen dat gelijk is aan het eerste meetinstrument. Ook hierbij wordt de correlatie berekend. Type: parallel forms.

Interne consistentie: op hetzelfde tijdstip wordt met twee gelijkwaardige 'halve' instrumenten de betrouwbaarheid gemeten. De overeenstemming tussen de twee halve tests duidt op de homogeniteit van de itemverzameling. Deze homogeniteit wordt ook wel interne consistentie genoemd. Type: split-half.

12.5 De geaardheid van een metingspectrum

Scaling is een procedure voor het toewijzen van getallen (of andere symbolen) aan eigenschappen van objecten, met als doel de karakteristieken van de getallen toe te schrijven aan eigenschappen van de vragen.

12.6 Methoden voor het geven van antwoorden

Er zijn twee methoden waarop antwoord kan worden gegeven.

Rating scales: leuk, niet leuk; ja, nee; op de schaal van 1 t/m 10.

Ranking scales: kiezen tussen twee mogelijkheden, er wordt dan gekozen voor de beste en de meest geprefereerde.

12.7 Meting scale constructie

Er zijn vijf technieken om een meting te maken:

  • Willekeurige scaling
  • Consensus scaling
  • Item analyse scaling
  • Cumulative scaling
  • Factor scaling

Hoofdstuk M

13.2 De management onderzoeksvraag hiërarchie: fase 1

Het proces van een basis management dilemma naar een specifieke metingvraag gaat door 4 levels:

  • Dilemma vraag: wat moet er worden opgelost
  • Onderzoeksvraag: de vraag die moet worden gesteld om het probleem op te lossen
  • Investigative vragen: specifieke vragen, afgeleid van de hoofdvraag, die moeten worden beantwoord.
  • Metingsvraag: de vragen die deelnemers moeten beantwoorden om de onderzoeker te helpen met het oplossen van het dilemma.

In bewijsstuk 13.2 staat een figuur die laat zien hoe het ontwerp van het instrument dat moet worden gebruikt:

Welke type data hebben we nodig?

Welke communicatie benadering gaan we gebruiken?

Moeten deze vragen gestructureerd, ongestructureerd of een combinatie van beiden zijn?

Moet het interview zichtbaar of onzichtbaar zijn? Hoe zichtbaar?

Vragenlijsten of interviewlijsten kunnen drie type metingvragen hebben:

Administratieve vragen: identificeren van de deelnemer, de interviewer, de interviewlocatie en de condities.

Classificatie vragen: meestal demografische vragen die er voor zorgen dat de antwoorden van de deelnemer in groepen geplaatst kan worden.

Doelvragen (gestructureerd of ongestructureerd): de specifieke vragen die nodig zijn voor het onderzoek. De structuur is afhankelijk of de onderzoeker zich aan een lijst met vragen moet houden of de vrijheid heeft om vragen te stellen met een aantal richtlijnen.

13.3 Fase 2: het construeren en perfectioneren van de metingvragen

In fase e worden de specifieke vragen voor het onderzoek opgesteld.

Daarna in fase 3 wordt er onder andere gekeken naar de volgorde van het stellen van de vragen bepaald. Belangrijk is om het volgende in gedachten te houden:

  • Moedig de deelnemer aan om accurate antwoorden te geven
  • Moedig hem ook aan om voldoende informatie te verstrekken
  • Ontmoedig de deelnemer om specifieke vragen niet te willen beantwoorden
  • Ontmoedig de deelnemer om voortijdig te stoppen met deelname
  • Niet alleen de introductie van je onderzoek is belangrijk, maar ook de afsluiting. Verlaat de deelnemer na het stellen van je vragen, met een positieve houding ten opzichte van de deelname aan de vragenlijst.

13.4 De inhoud van de vragen

Tijdens het opstellen van een vraag is het van belang dat je de volgende vier stappen nagaat:

  • Moet deze vraag wel gesteld worden?
  • Zal de vraag de informatie geven die we nodig hebben?
  • Kan de deelnemer adequaat antwoord geven?
  • Wil de deelnemer hier antwoord op geven?

13.5 Beantwoording strategie

Ongestructureerd antwoord geven is mogelijk als de vragen open zijn. Gestructureerd beantwoorden komt voor als de vragen gesloten zijn.

Het geven van antwoorden is niet alleen afhankelijke van de vraagstructuur, maar ook van een aantal andere zaken:

  • het doel van het onderzoek
  • hoeveel weet de deelnemer van het onderwerp af
  • in welke mate de deelnemer heeft nagedacht over het onderwerp
  • hoe makkelijk valt er met de deelnemer te communiceren
  • is de deelnemer wel gemotiveerd om informatie te delen

Op dichotome vragen kan slechts antwoord gegeven worden met ja of nee.

13.7 Het opstellen en perfectioneren van het instrument: fase 3

In bewijsstuk 13.10 staan de volgende stappen afgebeeld:

  • Ontwikkel een screening proces voor de deelnemers (een persoonlijk of een telefonisch interview) mede met de introductie
  • Rangschik de metingvragen
  • Bereid de instructies voor
  • Creëer en voeg een conclusie in
  • Pre-test de specifieke vragen en de instrumenten als geheel

Tot slot staat er in bewijsstuk 13.11 een voorbeeld!

Bron

  • Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Studiegids bij Business Research Methods van Blumberg

Samenvattingen en studiehulp bij Business Research Methods van Blumberg

Inhoudsopgave

Nederlandstalige samenvattingen en studiehulp bij de 4e druk van het boek:

  • Samenvatting bij het boek: Business Research Methods van Blumberg - 4e druk

Engelstalige samenvattingen en studiehulp bij de 4e druk van het boek:

  • Summary with the book: Business Research Methods by Blumberg - 4th edition

Overige:

  • Samenvattingen en studiehulp bij voorgaande drukken van het boek
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2292 1