Juridische vaardigheden: favoriete samenvattingen en blogs van WorldSupporters
- 1842 keer gelezen
Inleiding
Bij iedere juridische opleiding heeft de student te maken met een wettenbundel. Een wettenbundel is een bundel waarin een verzameling van regelingen is opgenomen. Deze regelingen zijn meestal wetten. Een wet bevat verschillende regels die ervoor moeten zorgen dat de samenleving functioneert. Wetten komen tot stand door besluiten van overheidsorganen. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen formele wetten en materiële wetten. Een wettenbundel bevat meestal formele wetten en wetten of regelingen die door samenwerking tussen de Regering en de Staten-Generaal tot stand zijn gekomen. Een formele wet vermeldt altijd in te titel het woord ‘wet’ of ‘wetboek’. Een belangrijk punt met betrekking tot de wettenbundels is het feit dat deze dikke bundels niet uit het hoofd hoeven te worden geleerd. Het is vooral noodzakelijk dat de student goed en snel de wettenbundel kan doorzoeken.
Juridische uitgeverijen zorgen ervoor dat wettenbundels worden uitgegeven. De volgorde van de regelingen in de wettenbundel wordt bepaald door uitgever. Een wettenbundel wordt meestal gesplitst in verschillende delen (Publiekrecht/Privaatrecht). omdat er veel verschillende regelingen zijn. Bij het zoeken in de wettenbundel is het handig om de meegeleverde tabs van de uitgever in de wettenbundel te plakken.
De structuur van een wet en de opbouw van een regeling
Een wet is uit verschillende vaste elementen opgebouwd:
Opschrift of intitulé: bijvoorbeeld; Wet van 11 juni 2013 betreffende...
Aanhef (met considerans)
Lichaam of corpus: de artikelen
Overgangs- en slotbepalingen: de officiële naam van de wet oftewel de citeertitel
De verschillende wetten kennen naast hun citeertitel ook een afkorting. Voor bijvoorbeeld het Burgerlijk Wetboek wordt de afkorting, ‘BW’, gebruikt. De verschillende afkortingen kan men vooraan in de wettenbundel vinden. Als een wet geen afkorting heeft, moet de wet voluit worden geschreven.
De meeste regelingen zijn onderverdeeld in boeken, hoofdstukken, titels, afdelingen of paragrafen. Dit maakt de regeling overzichtelijk. De artikelen zijn vaak onderverdeeld in leden en subjes. Een lid is een afgeronde zin en een sub is geen afgeronde zin en kan alleen in samenhang met een daaraan voorafgaande zin worden gelezen. Bijvoorbeeld: artikel 1:1 lid 1 sub a Awb.
In een wetsartikel wordt soms ook gewerkt met 1º, 2º etc. Men spreekt dit uit als ten eerste en ten tweede of onder 1 en onder 2. Het voorgaande kan alleen gelezen worden in samenhang met de daaraan voorafgaande zin. Bijvoorbeeld: artikel 435 onder 1º Sr.
Opbouw van het Burgerlijk Wetboek (BW)
Het Burgerlijk Wetboek bestaat uit verschillende boeken. Alle boeken van het Burgerlijk Wetboek, behalve Boek 7A, beginnen met artikel 1. Als men een wetsartikel uit het Burgerlijk Wetboek citeert, moet zowel het artikelnummer als het boeknummer worden vermeld. Artikel 23 van Boek 1 BW wordt bijvoorbeeld opgeschreven als artikel 1:23 BW. Als met het voorgaande artikel wilt uitspreken, wordt dat uitgesproken als artikel 23 Boek 1 BW.
Het Burgerlijk Wetboek kent een gelaagde opbouw. Sommige onderwerpen worden eerst algemeen omschreven en vervolgens op een andere plaats in de wet nader uitgewerkt. Een voorbeeld hiervan is de arbeidsovereenkomst. De basis van de arbeidsovereenkomst is neergelegd in Boek 3 BW, de algemene regels over de overeenkomst zijn vastgelegd in titel 5 van Boek 6 BW en de bijzondere regels zijn vastgelegd in titel 10 van Boek 7 BW.
Het Burgerlijk Wetboek kent een gelaagde opbouw, waardoor er vaak verschillende artikelen van toepassing kunnen zijn. Deze verschillende artikelen kunnen dan tegenstrijdig zijn (conflictenregel). De hoofdregel is dat bijzondere of specifieke bepalingen voor de algemene bepalingen gaan. Bijvoorbeeld bij de arbeidsovereenkomst gaan de artikelen van Boek 7 BW (specifiek) vóór Boek 6 BW. De artikelen van Boek 6 BW gaan weer vóór de artikelen van Boek 3 BW.
Als er binnen een bepaald boek van het Burgerlijk Wetboek tegenstrijdige bepalingen zijn, geldt eveneens de conflictenregel.
In het Burgerlijk Wetboek zijn ook schakelbepalingen te vinden. Dit is een bepaling die een relatie legt tussen verschillende wetsartikelen. Andere bepalingen worden door middel van een schakelbepaling van overeenkomstige toepassing verklaard. Zie bijvoorbeeld artikel 7:47 BW.
Als er meerdere artikelen op een casus van toepassing zijn, wordt er gebruik gemaakt van het woord juncto. Er wordt dan jo. of jº tussen de verschillende artikelen geplaatst, waardoor er een samenhang ontstaat tussen deze artikelen. Zie bijvoorbeeld artikel 3:78 BW jo. artikel 3:63 BW.
Structuur van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
De Algemene wet bestuursrecht heeft net als het Burgerlijk Wetboek een gelaagde opbouw. De Algemene wet bestuursrecht is niet onderverdeeld in boeken, maar in hoofdstukken. Zowel tussen de hoofdstukken als binnen de hoofdstukken is er sprake van een gelaagde opbouw. In hoofdstuk 3 zijn bijvoorbeeld de algemene bepalingen over besluiten te vinden en in hoofdstuk 4 de bijzondere bepalingen over besluiten. Elk hoofdstuk in de Algemene wet Bestuursrecht begint met artikel 1. Het nummer van het hoofdstuk wordt vóór het artikelnummer geplaatst. Artikel 4 van hoofdstuk 2 is bijvoorbeeld genummerd als artikel 2:4 Awb. Men spreekt het voorgaande artikel echter anders uit dan hoe het wordt opgeschreven. Artikel 2:4 Awb wordt uitgesproken als artikel twee, vier Awb.
De Algemene wet bestuursrecht kent net als het Burgerlijk wetboek schakelbepalingen. Zie bijvoorbeeld artikel 6:24 Awb.
Het aanhalen of citeren van regelingen
Het aanhalen of citeren van wetsartikelen moet op een bepaalde manier gebeuren. Men moet bijvoorbeeld niet de titel, de afdeling of de paragraaf noemen. De pagina waarop het artikel staat moet ook niet genoemd worden. Wat moet dan wel genoemd worden? Ten eerste moeten het artikel, het lid en de naam van de wet genoemd worden. Bijvoorbeeld artikel 17 lid 1 Grondwet, artikel 17 lid 1 GW of art. 17 lid 1 GW. Bovendien moet bij het citeren ook een sub worden vermeld als het artikel een sub bevat. Bijvoorbeeld artikel 38 lid 1 sub a Grondwet. Als er binnen een artikel of lid een opsomming wordt gegeven, moet er duidelijk worden aangegeven welke wordt bedoeld. Bijvoorbeeld artikel 8 lid 1 sub 2 Wet op de economische delicten.
Het nummer van het artikel kan rechtstreeks uit de wet worden overgenomen. Bij het citeren van artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, moet men zelf het nummer van het Boek ervoor plaatsen. Dus niet artikel 142 BW, maar artikel 6:142 BW.
Zoekmethodes
Er zijn twee manieren om te zoeken in de wettenbundel. Er zijn verschillende registers in het wetboek opgenomen, die het zoeken vergemakkelijken.
Allereerst kan men zoeken via het trefwoordenregister. Deze is achterin de bundel te vinden. Het trefwoordenregister verwijst u naar het juiste artikel. Ten tweede kan men zoeken via de inhoudsopgaven van de verschillende regelingen. Dit wordt ook wel de systematische methode genoemd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de opbouw van de regeling. De inhoudsopgave bevat een logische onderverdeling in boeken, hoofdstukken, titels en afdelingen. Bij deze methode is wel enige kennis nodig over in welke regeling een onderwerp is vastgelegd. Deze methode wordt vaak gebruikt, omdat niet ieder wettelijk begrip is omschreven als trefwoord in het trefwoordenregister.
Het Wetboek van Strafrecht is onderverdeeld in drie boeken. In het Eerste Boek zijn algemene bepalingen opgenomen, in het Tweede Boek staan de misdrijven en in het Derde Boek staan de overtredingen. Als het toepasselijke wetsartikel is gevonden, is het makkelijk om vast te stellen of het om een misdrijf of een overtreding gaat. Bijvoorbeeld: artikel 207 Sr bevat de bepaling over meineed; het opzettelijk onder ede een valselijke verklaring afleggen. Artikel 207 Sr is geregeld in Titel IX van het Tweede Boek Misdrijven. Meineed is dus een misdrijf.
Er zijn ook delicten die niet in het Wetboek van Strafrecht staan. Bij deze delicten is het niet zo makkelijk om vast te stellen of er sprake is van een overtreding of misdrijf. Om dit te achterhalen, moet men systematisch zoeken binnen een bepaalde regeling. De verschillende regelingen kennen vaak hun strafbepalingen. Deze zijn meestal aan het einde van de regeling opgenomen. Een voorbeeld hiervan is de Wegenverkeerswet 1994. Als men in de inhoudsopgave van deze regeling kijkt, kan men zien dat de strafbepalingen zijn opgenomen in hoofdstuk XI van de Wegenverkeerswet 1994. Als men wilt vaststellen of er sprake is van een overtreding of misdrijf, moet men kijken in artikel 178 Wegenverkeerswet 1994. Dit artikel verwijst weer door naar de artikelen 175 en 176 van deze wet. In deze artikelen worden de overtredingen opgesomd.
Inleiding
Om een juridisch vraagstuk op te lossen, moet men kennis van en inzicht in het wettelijk systeem hebben. Als men bijvoorbeeld wilt weten of er een overeenkomst is gesloten, biedt artikel 6:217 BW uitkomst. In dit wetsartikel is te lezen wanneer er een overeenkomst tot stand is gekomen. De verschillende rechtsregels kunnen gevonden worden in de wet, de jurisprudentie, het internationaal recht en het gewoonterecht. In dit hoofdstuk worden alleen de wetsartikelen besproken. Desalniettemin geldt het hiernavolgende ook voor jurisprudentie, internationaal recht en gewoonterecht.
Rechtsregel
Een rechtsregel geeft aan onder welke voorwaarden een bepaald gevolg intreedt. Een voorbeeld hiervan is artikel 6:217 BW. Als een persoon een aanbod doet en een andere persoon aanvaard dit aanbod, is er een overeenkomst tot stand gekomen. Het is echter niet altijd het geval dat één rechtsregel in één wetsartikel staat. Een voorbeeld hiervan is artikel 289 Sr. Volgens dit artikel is er pas sprake van moord als er aan verschillende voorwaarden is voldaan (opzettelijk, met voorbedachten rade, een ander, van het leven beroofd). Als er voldaan is aan al deze voorwaarden, kan er pas een straf worden opgelegd. Dit artikel bevat dus twee regels, voor de moord en voor de straf. Een rechtsregel kan ook verspreid zijn over meerdere wetsartikelen. Een voorbeeld hiervan is artikel 6:7 jo 6:6 jo 6:5 Awb.
Als je de inhoud van een rechtsregel wilt bepalen, moet het wetsartikel worden gesplitst in een rechtsgevolg en voorwaarden. De voorwaarden moeten vervolgens worden gesplitst in stukjes die juridisch relevant zijn. Bijvoorbeeld: artikel 53 lid 1 Sv: ‘In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.’ Het rechtsgevolg van dit artikel is: iemand is bevoegd om aan te houden. De voorwaarden zijn: een ieder, den verdachte en ontdekking op heeter daad.
De wetgever heeft niet alle wetsartikelen duidelijk en overzichtelijk opgeschreven. Het is daarom belangrijk om eerst uit te zoeken wat het rechtsgevolg is en daarna pas te kijken naar de verschillende voorwaarden waaraan voldaan moet worden. Het splitsen van wetsartikelen in rechtsgevolg en voorwaarden is van belang om het recht goed te begrijpen en om op toetsen goed uw antwoorden te kunnen motiveren. In de praktijk is het onderscheid tussen rechtsgevolg en voorwaarden van belang om te kunnen bepalen wat er in een procedure moet worden bewezen.
Cumulatieve en alternatieve voorwaarden
Een rechtsregel bestaat uit een rechtsgevolg en voorwaarden. De voorwaarden kunnen afhankelijk van het geval verschillen in aantal. De voorwaarden kunnen op verschillende manieren worden opgesomd. Ten eerste de cumulatieve opsomming. Dit houd in dat aan alle voorwaarden moet zijn voldaan wil het rechtsgevolg intreden. Als er aan een van de voorwaarden niet is voldaan, kan het rechtsgevolg niet intreden. De cumulatieve opsomming kan herkend worden aan de signaalwoorden: ‘en’, ‘ook’ of ‘alsmede’. Een voorbeeld hiervan is artikel 10 lid 1 Grondwet. Let hierbij op dat de wetgever niet in alle wetsartikelen een signaalwoord heeft vermeld, zie bijvoorbeeld artikel 3:84 lid 1 BW. Bovendien betekent het gebruik van het signaalwoord ‘en’ niet automatisch dat er sprake is van cumulatieve voorwaarden. Zie bijvoorbeeld artikel 3:80 lid 1 BW.
Ten tweede de alternatieve opsomming. Dit houdt in dat slechts aan één van de voorwaarden voldaan hoeft te zijn, wil het rechtsgevolg intreden. Als er aan meerdere voorwaarden is voldaan, mag dat ook. Er is sprake van een keuzemogelijkheid. De alternatieve opsomming kan herkend worden aan de signaalwoorden: ‘of’, ‘hetzij’ of ‘dan wel’. Een voorbeeld hiervan is artikel 3:6 BW.
Ten derde zowel cumulatieve als alternatieve opsomming. In sommige wetsartikelen kunnen cumulatieve en alternatieve voorwaarden gecombineerd worden. Een voorbeeld hiervan is artikel 3:115 BW.
De cumulatieve en alternatieve voorwaarden zijn in de praktijk nauw met elkaar verbonden. Er is vaak sprake van twee procespartijen die met hetzelfde rechtsgevolg te maken hebben. Een voorbeeld hiervan is een officier van justitie die wil bewijzen dat een verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De officier van justitie zal dan moeten aantonen dat de voorwaarden van doodslag zijn vervuld door de verdachte. De verdachte hoeft echter alleen aan te tonen dat een van de voorwaarden niet is voldaan, zodat het rechtsgevolg niet is ingetreden. Voor de officier zijn de voorwaarden dan cumulatief en voor de verdachte alternatief.
Limitatieve en niet-limitatieve voorwaarden
Als er sprake is van een alternatieve opsomming van voorwaarden, moet er gekeken worden of er buiten de genoemde keus nog andere opties zijn. Men moet zich afvragen of de alternatieve opsomming limitatief (alleen de genoemde voorwaarden en geen andere) of niet-limitatief (er zijn buiten de genoemde nog meer voorwaarden mogelijk) is. Een limitatieve opsomming kan herkend worden aan de signaalwoorden: ‘slechts’ of ‘uitsluitend’. Een voorbeeld hiervan is artikel 3:80 lid 2 BW. Een niet-limitatieve opsomming kan herkend worden aan de signaalwoorden: ‘zoals’. ‘ten minste’, ‘bijvoorbeeld’, ‘onder meer’ of ‘mede’. Een voorbeeld hiervan is artikel 3:44 lid 4 BW.
De wetgever is niet altijd consequent in het gebruik van signaalwoorden. Als dit het geval is, moet er gekeken worden naar de formulering van de wettekst zelf, de jurisprudentie of de literatuur.
Ontkenningen
In de juridische taal komen vaak woorden voor die een ontkenning inhouden, zoals ‘niet’, ‘on-’ en ‘geen’. Voor een beter begrip van een rechtsregel kan een ontkenning ook worden weggelaten. Als er meerdere ontkenningen voorkomen in een rechtsregel, kunnen er zich problemen voordoen. Een voorbeeld hiervan is: ‘Het beroepschrift moet niet niet-ontvankelijk worden verklaard’. Zie ook artikel 6:6 Awb. Als er een ontkenning wordt gebruikt in een rechtsregel, kan dit van invloed zijn op het feit of er sprake is van een cumulatieve of alternatieve voorwaarde. Zie bijvoorbeeld artikel 3:86 lid 3 sub a Awb.
Nadere analyse
Op een juridische casus is maar zelden alleen één rechtsregel van toepassing. Er zijn meestal meerdere rechtsregels van toepassing. Dit komt door het feit dat de begrippen in wetsartikelen een nauwkeurig omschreven betekenis hebben. Als men de betekenis van deze begrippen wilt achterhalen, moet er nader onderzoek worden gedaan naar de voorwaarden van deze begrippen. Voor de nadere invulling van bepaalde begrippen zijn weer nieuwe rechtsregels van toepassing. Zie bijvoorbeeld artikel 6:233 jo 6:231 jo 6:236 jo 6:237 jo 6:234 BW.
Bij het nader analyseren van een wetsartikel moet er in de volgende documenten worden gekeken:
Hetzelfde wetsartikel, maar in een volgend lid
Een ander wetsartikel van die wet
Andere regelgeving (bijvoorbeeld een AMvB)
De parlementaire stukken die bij die wet horen
Jurisprudentie
De literatuur
Nevenanalyse
Bij het ontleden van rechtsregels kan het voorkomen dat er nog andere regels zijn die het wel of niet intreden van het beoogde rechtsgevolg beïnvloeden. Dit wordt ook wel de uitzondering die de regel bevestigd genoemd. Deze uitzondering kan gezien worden als een tenzij-regel. De hoofdregel is van toepassing, tenzij zich een uitzondering voordoet. Als een uitzondering in het wetsartikel zelf is opgenomen, moet dit meegenomen worden als een cumulatieve voorwaarde waaraan niet mag zijn voldaan. Zie bijvoorbeeld artikel 6:162 lid 2 BW en artikel 3:84 lid 1 BW jo 3:86 lid 1 BW.
Inleiding
Een jurist heeft dagelijks te maken met het oplossen van casus. Een casus kan omschreven worden als een kwestie van juridische aard, waaraan een rechtsvraag is verbonden. Als er in de praktijk een vechtpartij op straat ontstaat en een persoon loopt hierbij een gebroken arm op, zal de officier van justitie zich kunnen afvragen of hij de dader kan vervolgen. De officier van justitie zal dan vervolgens moeten bedenken waarvoor hij de dader kan vervolgen. De officier van justitie kent bij uitstek het recht en zal de dader in het bovenstaande geval bijvoorbeeld vervolgen op grond van mishandeling of zware mishandeling.
Een rechtenstudent die pas aan de studie is begonnen heeft deze rechtskennis nog niet. De juridische terminologie is nog niet bekend en complexe casus oplossen met behulp van de wet, de jurisprudentie en de literatuur is nog lastig.
In dit hoofdstuk wordt de student uitgelegd hoe een eenvoudige casus kan worden opgelost. Voor deze eenvoudige casus is weinig rechtskennis vereist en kan met behulp van de wet en logisch nadenken worden opgelost.
Bij het oplossen van een casus staan de volgende onderwerpen centraal: de feiten van de casus, de toepasselijke rechtsregel en het toepassen van de feiten op de rechtsregel. In dit hoofdstuk wordt gewerkt met een vijfstappenplan:
Het selecteren van de feiten
Het selecteren van de rechtsregel(s)
De rechtsregel(s) ontleden in voorwaarden en rechtsgevolg
Het interpreteren van de voorwaarden
De oplossing: het toepassen van de rechtsregel(s) op de feiten
In het hiernavolgende zullen de verschillende stappen worden uitgelegd. Bij sommige stappen kunnen ook weer substappen worden onderscheiden.
Stap 1: het selecteren van de feiten
Bij het oplossen van een casus zijn er meestal heel veel feiten/gegevens te onderscheiden. Om alles overzichtelijk te houden, is het in chronologische volgorde zetten van de gebeurtenissen, een handig hulpmiddel. Hierdoor krijgt men meer inzicht in de opeenvolging van gebeurtenissen en handelingen. Een ander belangrijk punt is dat de verschillende personen die bij de casus betrokken zijn en de rol die zijn in de casus spelen, goed moet worden onderscheiden. Als men alle feiten op een rijtje heeft gezet, moeten de feiten onderscheiden worden in belangrijke en onbelangrijke feiten. Hierbij moet gekeken worden naar wat juridisch wel of niet belangrijk is.
Stap 2: Het selecteren van de rechtsregel(s)
Het selecteren van de rechtsregel(s) kan verdeeld worden in drie substappen:
Het selecteren van het rechtsgebied
Het selecteren van de wet
Het selecteren van de rechtsregel(s)
De eerste stap is het selecteren van het rechtsgebied dat op de casus van toepassing is. Dit kan het strafrecht, privaatrecht of bestuursrecht zijn. De tweede stap is het selecteren van de wet binnen het betreffende rechtsgebied. De laatste stap is het zoeken naar de toepasselijke rechtsregel in de wettenbundel. Hierbij kan de inhoudsopgave van de betreffende wet worden geraadpleegd (systematisch zoeken) of kan via het register achterin de wettenbundel worden gezocht (zoeken op trefwoorden).
Stap 3: De rechtsregel(s) ontleden in voorwaarden en rechtsregels
Een voorbeeld: ‘Wanneer ik jarig ben, trakteer ik op taart’. Deze zin is te ontleden in een voorwaarde en een gevolg. Bij deze zin is het gevolg: de traktatie op de taart. De voorwaarde is: dat u jarig bent. Het gevolg treedt pas in als aan de voorwaarde is voldaan. Rechtsregels kunnen ook ontleed worden in voorwaarden en rechtsgevolg. Als een rechtsregel wordt ontleed moet men de vraag stellen welke voorwaarden de wetgever heeft gesteld aan de inwerkingtreding van het rechtsgevolg. Deze voorwaarden kunnen in een wetsartikel worden herkend aan de woorden ‘als’, ‘mits’, ‘wanneer’ of ‘op voorwaarde dat’. Meestal staan deze woorden niet expliciet in de wettekst en moeten ze erbij gedacht worden. Het ontleden van een wetsartikel kan lastig zijn als een wettelijke bepaling ingewikkeld is geformuleerd. Een handig hulpmiddel hierbij is om eerst het rechtsgevolg vast te stellen en daarna pas de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn. Bijvoorbeeld: artikel 1 Sv: ‘Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien.’ Het rechtsgevolg is: strafvordering heeft alleen plaats. De voorwaarde is: op de wijze bij de wet voorzien.
Er kan ook sprake zijn van een rechtsregel met twee voorwaarden. Dit worden ook wel cumulatieve voorwaarden genoemd. Dit betekent dat beide voorwaarden moeten plaatsvinden, wil het rechtsgevolg intreden. Bijvoorbeeld: artikel 6:217 lid 1 BW: ‘Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.’ Het rechtsgevolg is: een overeenkomst komt tot stand. De voorwaarden zijn: door een aanbod en de aanvaarding daarvan.
Bij sommige rechtsregels worden er alternatieve voorwaarden gesteld. Dit bekent dat de ene voorwaarde of de andere voorwaarde moet plaatsvinden, wil het rechtsgevolg intreden. Bijvoorbeeld: artikel 1:198 BW: ‘Moeder van een kind is de vrouw uit wie het kind is geboren of die het kind heeft geadopteerd.’ Het rechtsgevolg is: de moeder van een kind is. De voorwaarden zijn: de vrouw uit wie het kind is geboren of die het kind heeft geadopteerd.
Tot slot kan een voorwaarde ook negatief zijn. Dit betekent dat het rechtsgevolg intreedt als niet aan de gestelde voorwaarde is voldaan. Bijvoorbeeld: artikel 99 lid 1 Rv: ‘Tenzij de wet anders bepaalt, is bevoegd de rechter van de woonplaats van de gedaagde.’ Het rechtsgevolg is: bevoegd is de rechter van de woonplaats van de gedaagde. De voorwaarde is: tenzij de wet anders bepaalt. De rechter van de woonplaats van de gedaagde is dus gewoonlijk bevoegd, tenzij de wet anders bepaalt (zie bijvoorbeeld art. 100 Rv). Negatieve voorwaarden kunnen herkend worden aan de signaalwoorden: ‘tenzij’, ‘behalve’, ‘zonder’, of ‘het in het vorige lid gestelde bestaat niet wanneer’.
Stap 4: Het interpreteren van de voorwaarden
Een belangrijke vraag voor de jurist in de praktijk is of er aan de voorwaarden is voldaan. Het probleem hierbij is echter dat de verschillende voorwaarden vaak uitleg nodig hebben, zij moeten geïnterpreteerd worden. Wanneer is er bijvoorbeeld sprake van een verdachte, belanghebbende of bezitter? Voor de betekenis van de verschillende begrippen moet de jurist verder zoeken in de wet- en regelgeving, de jurisprudentie, de literatuur en de parlementaire stukken. In dit hoofdstuk is dit echter niet vereist. Voor de beginnende rechtenstudent worden alleen rechtsregels gegeven waarbij de voorwaarden door logisch redeneren of door een omschrijving in de wet kan worden gevonden. Als de wet zelf de voorwaarden uitlegt, kan de omschrijving meestal in het wetsartikel zelf of in een volgend artikel worden gevonden. Soms kan het ook op een andere plaats in de wet worden gevonden. Als dat geval is moet er gebruik worden gemaakt van het register achterin de wettenbundel. Een voorbeeld: artikel 1:198 BW: ‘Moeder van een kind is de vrouw uit wie het kind is geboren of die het kind heeft geadopteerd.’ Het rechtsgevolg is: de moeder van een kind is. De voorwaarden zijn: de vrouw uit wie het kind is geboren of die het kind heeft geadopteerd. Bij de eerste voorwaarde kan logisch beredeneerd worden dat er wordt bedoeld de vrouw uit wier lichaam het kind is geboren. Bij de tweede voorwaarde is het wat lastiger. De vraag hierbij is: wanneer is er sprake van adoptie? Er moet verder in de wet worden gezocht en in het register achterin de wettenbundel. Bij het woord adoptie in het register wordt u doorverwezen naar artikel 1:227 BW. Uit het eerste lid van dit artikel blijkt dan: ‘Adoptie geschiedt door een uitspraak van de rechtbank.’
Stap 5: De oplossing: het toepassen van de rechtsregel(s) op de feiten
Bij deze laatste stap moet er antwoord gegeven worden op de vraag in de casus. Er moet dan worden aangetoond of de gevonden rechtsregel van toepassing is op de feiten uit de casus. Hierbij moet de volgende vraag worden gesteld: Waaruit blijkt dat de rechtsregel van toepassing is? In deze laatste stap worden alle voorgaande stappen uit het casusmodel bijeen gebracht. De combinatie van alle stappen moeten leiden tot één antwoord op de casusvraag. De hoofdregel is dat eerst de casusvraag wordt herhaald, daarna wordt de toepasselijke rechtsregel genoemd, vervolgens worden de voorwaarden van de rechtsregel(s) toegepast op de feiten en tot slot wordt het antwoord op de casusvraag gegeven.
Hiervoor kan als ezelsbruggetje de formule RTC worden gebruikt:
Rechtsregel noemen
Toepassen van de voorwaarden van de rechtsregel(s) op de feiten
Conclusie: antwoord geven op de casusvraag
Samenvatting
Stap 1: Het selecteren van de feiten
Wat zijn de belangrijke feiten?
Wat zijn de onbelangrijke feiten
Stap 2: Het selecteren van de rechtsregel(s)
Welk rechtsgebied is van toepassing?
Welke wet is van toepassing?
Welke rechtsregel(s) zijn van toepassing?
Stap 3: De rechtsregel(s) ontleden in voorwaarden en rechtsgevolg
Hoe moet deze rechtsregel ontleed worden in voorwaarden en rechtsgevolg?
Stap 4: Het interpreteren van de voorwaarden
Wat wordt bedoeld met de voorwaarden?
Stap 5: De oplossing: het toepassen van rechtsregel(s) op de feiten
Antwoord geven op de casusvraag door het toepassen van de rechtsregel(s) op de feiten
Inleiding
Het is belangrijk om wetgevingsstukken te kunnen vinden en te kunnen begrijpen. Hiervoor is er enig inzicht in de totstandkoming van een wet vereist. Als men inzicht heeft in het wetgevingsproces, is het makkelijker te begrijpen hoe en waarom een wet tot stand is gekomen. De boodschap van de wetgever is immers niet altijd duidelijk. Bij de wetsinterpretatie kan de wetsgeschiedenis een handig hulpmiddel zijn. Onder de wetsgeschiedenis vallen alle stukken die betrekking hebben op de totstandkoming van een wet, zoals het voorstel van wet, de memorie van toelichting (MvT) en het eindverslag van de commissie. In dit hoofdstuk worden de wetgevingsstukken besproken die betrekking hebben op de totstandkoming van een wet in formele zin.
Het wetgevingsproces van een wet kent vijf fasen. Iedere fase heeft hierbij weer eigen stukken. De volgende fasen kunnen worden onderscheiden:
Departementale voorbereiding
Parlementaire behandeling
Bekrachtiging
Bekendmaking
Inwerkingtreding
Fase 1: Departementale voorbereiding
Een ministerie (departement) kan opdracht geven om een wetsvoorstel voor te bereiden. Dit is bijvoorbeeld het geval als de regering een nieuwe wet wilt invoeren of een bestaande wet gewijzigd moet worden. Als de regering bijvoorbeeld een nieuwe wet op het gebied van de sociale zekerheid wilt invoeren, gaat de opdracht naar het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het voorstel van wet wordt gemaakt door wetgevingsambtenaren, dit zijn meestal speciaal opgeleide juristen. Het voorstel van wet is een artikelsgewijze regeling, waaraan een memorie van toelichting (MvT) wordt toegevoegd. De memorie van toelichting vermeldt de achtergronden van het wetsvoorstel, de motivatie voor het wetsvoorstel en de wetsartikelen.
De Eerste en Tweede Kamer werkt met kamerstukken. Dit zijn stukken waarmee de Kamers werken, bij de uitoefening van hun wetgevende en controlerende taak. Voorbeelden van kamerstukken zijn: voorstellen van wet, amendementen, schriftelijke vragen en antwoorden en verslagen. Als er verschillende stukken zijn die op één bepaald wetsvoorstel betrekking hebben, krijgen ze allemaal hetzelfde nummer. Bovendien krijgt ieder stuk in het wetgevingsproces nog een eigen volgnummer. Bijvoorbeeld: nr. 1 is de memorie van toelichting, nr. 2 het voorstel van wet, nr. 3 de koninklijke boodschap etc. Alle kamerstukken zijn te vinden en te raadplegen op www.overheid.nl.
De minister wordt geadviseerd door adviesorganen of belangenorganisaties. Hierna gaat het voorstel van wet met de memorie van toelichting naar de ministerraad. De ministerraad beraadslaagt in het geheim. In deze fase zijn er dan ook geen openbare stukken. Nadat de ministerraad akkoord is met het wetsvoorstel, gaat het wetsvoorstel voor advies naar de Raad van State. Bij de Raad van State wordt er gekeken naar wetstechnische kwaliteit van het voorstel, de systematische opbouw en de gebruikte terminologie. Hierna wordt door het ministerie een nader rapport opgesteld. In dit nader rapport worden de opmerkingen van de Raad van State verwerkt.
Vervolgens worden het voorstel van wet, de memorie van toelichting, het advies van de Raad van State en het nader rapport ingediend bij de Tweede Kamer. De Kabinet van de Koning heeft als taak om de stukken door te zenden. Het Kabinet van de Koning dient als ambtelijke ondersteuning van de koning bij de uitoefening van zijn staatsrechtelijke taken en fungeert ook als schakel tussen koning en ministers.
De regering stelt meestal nieuwe wetten of wetswijzigingen voor. Daarnaast bestaat het recht van initiatief. Het recht van initiatief houdt in dat Tweede Kamerleden het recht hebben om op eigen initiatief een wetsvoorstel in te dienen. Een initiatiefwetsvoorstel wordt bijna op dezelfde manier behandeld als een wetsvoorstel dat afkomstig is van de regering. Als het voorstel behandeld wordt in de Tweede Kamer, zit de indiener op de plek waar normaal gesproken de minister of staatssecretaris zijn wetsvoorstel verdedigd. Een initiatiefwetsvoorstel wordt ingediend door middel van een geleidende brief.
Fase 2: Parlementaire behandeling
Als de wet op het ministerie is voorbereid, wordt het voorstel van wet in het parlement behandeld. De parlementaire behandeling kan onderscheiden worden in twee delen: de behandeling in de Tweede Kamer en vervolgens de behandeling in de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel wordt bij koninklijke boodschap ingediend bij de Tweede Kamer.
Vervolgens wordt er een voorbereidend onderzoek gedaan door de vaste Kamercommissies. Een Kamercommissie bestaat uit enkele Kamerleden die zijn gespecialiseerd op een bepaald gebied, bijvoorbeeld sociale zekerheid. In deze commissies hebben een of meer Kamerleden, namens iedere fractie, zitting. Een griffier zorgt voor secretariële ondersteuning van de commissie. Zij zorgen ervoor dat het onderzoek volgens de vastgestelde procedure verloopt. Het onderzoek is schriftelijk en er kunnen amendementen worden ingediend. Amendementen zijn schriftelijke voorstellen om het wetsvoorstel te wijzigen. De commissie brengt een schriftelijk verslag uit, waarop de minister met een nota naar aanleiding van het verslag reageert. Dit werd vroeger ook wel de memorie van antwoord genoemd. Vervolgens vindt de openbare behandeling in de plenaire vergadering van de Tweede Kamer plaats. Als er beraadslaagt is, wordt er overgegaan op de stemming. Er moet gestemd worden over de afzonderlijke artikelen, de eventuele amendementen en over het wetsvoorstel in het geheel.
Als het wetsvoorstel is aangenomen, wordt het voorstel van wet of het gewijzigde voorstel door de voorzitter van de Tweede Kamer naar de Eerste Kamer gezonden. De Eerste Kamer doet, middels een Kamercommissie, opnieuw onderzoek. Deze commissie brengt wederom een schriftelijk verslag uit. Hierna volgt de openbare behandeling in de plenaire vergadering. Een wetsvoorstel kan in de Eerste Kamer alleen in zijn geheel worden aangenomen of worden verworpen.
De Stenografische Dienst maakt van de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer en Eerste Kamer, een woordelijk verslag op. Deze woordelijke verslagen worden de Handelingen genoemd. Als het verslag nog niet officieel is vastgesteld, wordt het een stenogram genoemd. Nadat de verslagen officieel zijn vastgesteld, worden ze opgenomen in de databank Officiële bekendmakingen (www.officielebekendmakingen.nl).
Fase 3: Bekrachtiging
In artikel 87 lid 1 Grondwet is bepaalt dat een voorstel van wet tot wet verheven wordt, als het door de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen en door de Koning is bekrachtigd. Op grond van artikel 47 Grondwet, vindt de koninklijke bekrachtiging plaats onder verantwoordelijkheid van de betrokken minister of staatssecretaris. Als de bekrachtiging heeft plaatsgevonden worden de datum en plaats vermeld. Bijvoorbeeld: ‘Gegeven te ‘s-Gravenhage, 9 oktober 2008, Willem-Alexander’.
Fase 4: Bekendmaking
De bekendmaking van een wet geschiedt door plaatsing van de wet in het Staatsblad. De minister van justitie is verantwoordelijk voor deze bekendmaking. Het slot van een wet vermeldt het bevel tot bekendmaking:
‘Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.’
Tot slot vermeldt het slot van de wettekst de datum van plaatsing in het Staatsblad, bijvoorbeeld: ‘Uitgegeven de vierde november 2008, De Minister van Justitie, E.M.H. Hirsch Ballin’.
Fase 5: Inwerkingtreding
Op grond van artikel 88 Grondwet zijn bekrachtiging en bekendmaking voorwaarden voor de inwerkingtreding van de wet. Er kunnen rechten en plichten ontleend worden aan de wet, als het in werking is getreden. Doorgaans wordt de inwerkingtreding bepaald bij een apart koninklijk besluit, zie bijvoorbeeld artikel 16 Wet tijdelijk huisverbod.
In het koninklijk besluit wordt de datum van inwerkingtreding vermeld.
Samenvatting
Departementale voorbereiding:
Voorbereiding op het ministerie;
Voorstel van wet met memorie van toelichting (MvT);
Na eventuele advisering voorlegging voorstel aan de ministerraad;
Via Kabinet van de Koning naar Raad van State voor advies;
Terug naar ministerie: nader rapport wordt opgesteld.
Parlementaire behandeling:
Indiening voorstel van wet bij de Tweede Kamer;
Voorbereidend onderzoek door Kamercommissie (schriftelijk), maken van amendementen, commissie brengt verslag uit;
Reactie minister: nota naar aanleiding van verslag (vroeger memorie van antwoord);
Openbare behandeling: woordelijk verslag door Stenografische Dienst vastgelegd in de Handelingen;
Stemming: eerst over de amendementen, dan over de afzonderlijke artikelen, dan over het ontwerp in zijn geheel;
Indien aangenomen toezending van het voorstel van wet of gewijzigd voorstel van wet naar de Eerste Kamer;
Onderzoek door Kamercommissie;
Openbare behandeling, daarna stemming.
Bekrachtiging:
Ondertekening door de Koning;
Mede ondertekening door minister(s) of staatssecretaris(sen): contraseign;
Voorstel van wet wordt wet;
Plaats en datum ondertekening wordt vermeld.
Bekendmaking:
Door plaatsing in het Staatsblad;
Datum van plaatsing in Staatsblad wordt vermeld.
Inwerkingtreding:
Pas na inwerkingtreding: rechten ontlenen en plichten opleggen;
Inwerkingtreding op bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip’
Soms regelt wet zelf haar tijdstip van inwerkingtreding.
Inleiding
In dit vijfde hoofdstuk wordt uitgelegd hoe de bevoegde rechter kan worden gevonden. In hoofdstuk zes komt vervolgens het lezen en analyseren van uitspraken van verschillende gerechtelijke instanties aan bod. Hierdoor kunnen het procesrecht, de uitspraken en de gerechtelijke instanties beter worden begrepen. In dit hoofdstuk komen de bevoegdheden van de verschillende gerechtelijke instanties per rechtsgebied (civiel recht, strafrecht en bestuursrecht) aan bod. Bovendien wordt er uitgelegd hoe de rechterlijke organisatie van Nederland eruitziet.
De gerechtelijke kaart van Nederland
In Nederland zijn er negentien rechtbanken. In de Wet op de rechterlijke indeling is hun rechtsgebied vastgesteld. Op www.Rechtspraak.nl kan via de knop Gerechten en daarna op de knop Kaart gerechtelijke indeling, de arrondissementen (de rechtsgebieden) van de rechtbanken en hun kantongerechten worden gevonden.
Als men op de knop Ga naar de betreffende instantie klikt, kan men zien welke gemeenten binnen het arrondissement van de rechtbank vallen en welke gemeenten er onder de nevenvestigingen van het kantongerecht vallen. Alle rechtbanken hebben een sector kanton, sector civiel recht, sector strafrecht en sector bestuursrecht. Naast de rechtbank zijn er ook hogere rechtscolleges op verschillende plaatsen. Deze hogere rechtscolleges worden bij hoger beroep en cassatie door de procespartijen aangewend. Er zijn vijf gerechtshoven in Nederland.
In Den Haag zijn de meeste gerechtelijke instanties te vinden: een rechtbank, het Gerechtshof Den Haag, de Hoge Raad, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De verschillende gerechten hebben allemaal een wettelijk vastgelegde bevoegdheid (competentie) om recht te spreken. In het recht wordt er een onderscheid gemaakt tussen de absolute competentie en de relatieve competentie. Bij de absolute competentie wordt de vraag gesteld welke rechter in welk soort zaak bevoegd is om recht te spreken. Bij de relatieve competentie wordt de vraag gesteld welke rechter van welke plaats bevoegd is om recht te spreken. In dit hoofdstuk komen de bevoegdheden van het civiele recht, het strafrecht en het bestuursrecht aan bod. In Nederland luidt de hoofdregel: er is altijd rechtspraak in drie instanties mogelijk (rechtbank, gerechtshof, Hoge Raad). Deze hoofdregel geldt wel voor het civiel recht en het strafrecht, maar niet voor het bestuursrecht.
Civiel recht
In eerste aanleg
In civiele zaken (zowel voor de kantonrechter als de civiele rechter) zijn er verschillende procedures bij de rechtbank. In artikel 78 e.v. Rv is de standaardprocedure neergelegd, de dagvaardingsprocedure. In deze procedure stuurt de eiser een dagvaarding naar de gedaagde en verschijnen partijen voor de rechter. In artikel 261 e.v. Rv is de verzoekschriftprocedure neergelegd. In deze procedure verzoekt een partij de rechter om iets te doen en partijen hoeven niet voor de rechter te verschijnen. Deze procedure komt veel voor in arbeidszaken. Tot slot is er nog de kortgedingprocedure op grond van artikel 254 e.v. Rv. Van deze procedure wordt gebruik gemaakt indien er snel een uitspraak van de rechter nodig is. Er wordt dan een kort geding aangespannen voor de voorzieningenrechter (de kantonrechter of de civiele rechter). In deze spoedeisende zaken doet de voorzieningenrechter een voorlopige uitspraak. Tijdens deze procedure kunnen partijen hun standpunt mondeling toelichten. Na een uitspraak van de voorzieningenrechter kan er nog een bodemprocedure worden aangespannen. Dit komt in de praktijk echter zelden voor. In dit hoofdstuk komt alleen de dagvaardingsprocedure aan bod. De verzoekschriftprocedure en de kortgedingprocedure blijven buiten beschouwing.
In artikel 42 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) is de absolute competentie geregeld. De absolute competentie stelt de vraag welke rechter bevoegd is in welke soort zaak. Artikel 42 van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalt dat de rechtbank in eerste aanleg alle burgerlijke zaken behandelt. ‘In eerste aanleg’ houdt in dat de zaak voor het eerst feitelijk wordt behandeld door een rechter oftewel de zaak komt voor het eerst voor de rechter. Dit wordt in de rechtspraak ‘in eerste instantie’ genoemd.
Binnen de rechtbanken wordt er een onderscheid gemaakt tussen de kantonrechter (sector kanton) en de civiele rechter (sector civiel recht). Alle burgerlijke zaken worden op grond van artikel 42 Wet op de rechterlijke organisatie, behandelt door de civiele rechter, tenzij de kantonrechter bevoegd is. Artikel 93 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat de kantonrechter de volgende zaken behandelt:
Zaken betreffende vorderingen van ten hoogste 25.000 euro (inclusief de rente tot aan de dag van dagvaarding).
Zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde (tot een geschatte waarde van 25.000 euro).
Zaken betreffende een arbeidsovereenkomst, een cao, vut-overeenkomst, krediettransactie, agentuur-, huur-, huurkoop- of consumentenkoopovereenkomst, ongeacht de waarde van de vordering.
Zaken betreffende andere zaken waarvan de wet dit bepaalt.
De kantonrechter behandelt dus zaken tot en met 25.000 euro en alle zaken die betrekking hebben op arbeidsovereenkomsten, huurovereenkomsten en de civiele rechter behandelt alle overige zaken.
De hoofdregel met betrekking tot de relatieve competentie (welke rechter van welke plaats is bevoegd?) luidt: in burgerlijke zaken is de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd (artikel 99 lid 1 Rv) of bij het ontbreken van een bekende woonplaats de rechter van zijn werkelijk verblijf (artikel 99 lid 2 Rv).
Er zijn echter uitzonderingen op deze hoofdregel. Op grond van de artikelen 100-106 Rv kunnen andere rechters mede-bevoegd zijn. In dit geval heeft de eiser de keuze voor welke rechter hij de zaak zal aanbrengen. Bij de volgende geschillen heeft de eiser een keuze: een arbeidsovereenkomst (art. 100 Rv), een consumentenkoop (art. 101 Rv), een onrechtmatige daad (art. 102 Rv), een onroerende zaak (art. 103 Rv), een nalatenschap (art. 104 Rv), een ondernemingsrechtelijk geschil (art. 105 Rv), een faillissement, een surseance van betaling of een schuldsaneringsregeling (art. 106 Rv). Als er bijvoorbeeld sprake is van een zaak betreffende een onroerende zaak, is de rechter binnen wiens rechtsgebied de zaak is gelegen mede bevoegd (zie art. 103 Rv). De eiser heeft hier dus de keuze tussen de rechter van de plaats waar de gedaagde woonplaats heeft (art. 99 lid 1 Rv) of de rechter van de plaats waar de onroerende zaak is gelegen (art. 103 Rv.
Op de hoofdregel dat te allen tijde de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is en in bepaalde zaken een andere rechter mede bevoegd, zijn een aantal uitzonderingen. Op grond van artikel 103 Rv, is in zaken betreffende huur van woon- of bedrijfsruimte de rechter binnen wiens rechtsgebied het gehuurde is gelegen, uitsluitend bevoegd. Op grond van artikel 107 Rv is, als er meerdere gedaagden zijn in één zaak, de rechter die bevoegd is over één van de gedaagden recht spreken, ook over de andere gedaagden bevoegd. Tot slot moet er nog gewezen worden op artikel 108 Rv. In dit artikel is de forumkeuze van partijen neergelegd. Dit houdt in dat wanneer partijen bij overeenkomst een rechter hebben aangewezen om een eventueel toekomstig geschil te behandelen, deze rechter bevoegd is in de zaak recht te spreken.
Bij het vaststellen van de relatieve competentie is het dus belangrijk om de artikelen 100-108 Rv na te gaan.
De persoon die in de dagvaardingsprocedure iets vordert, wordt de eiser genoemd. De persoon van wie iets gevorderd wordt, wordt de gedaagde (gedagvaarde) genoemd. De civiele of kantonrechter doen uitspraak. Dit wordt het vonnis genoemd.
Hoger beroep
Als een van de procespartijen het niet eens is met het vonnis van de kantonrechter of de civiele rechter, kan hij hoger beroep instellen bij het gerechtshof binnen ‘s welks rechtsgebied de rechtbank ligt.
In artikel 60 lid 1 Wet RO is de absolute competentie (welke rechter is bevoegd in welke soort zaak?) van het gerechtshof geregeld: ‘De gerechtshoven oordelen in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen en beschikkingen in burgerlijke zaken en strafzaken van de rechtbanken in hun ressort.’
Een belangrijke vraag die hierbij gesteld kan worden is: wat is een voor hoger beroep vatbaar vonnis? Dit is geregeld in artikel 332 Rv. Partijen kunnen alleen in beroep tegen een in eerste aanleg gewezen vonnis:
Als de vordering (of de geschatte waarde betreffende vorderingen van onbepaalde waarde) meer dan 1750 euro bedraagt (inclusief de rechten tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg), zie art. 332 lid 1 Rv.
Als de vorderingen meer dan 1750 euro bedragen, zie art. 332 lid 2 Rv.
Als de vordering, indien er een eis in reconventie is ingesteld, in conventie en reconventie opgeteld meer dan 1750 euro bedragen, zie art. 332 lid 3 Rv.
In artikel 60 Wet Ro is eveneens de relatieve competentie (welke rechter van welke plaats is bevoegd?) van het gerechtshof geregeld. In hoger beroep oordelen de gerechtshoven over zaken van de rechtbanken die binnen hun ressort (rechtsgebied) liggen.
De partijen worden in hoger beroep appellant en geïntimeerde genoemd. De appellant is degene die in beroep gaat en zijn grieven tegen het vonnis aanvoert. De geïntimeerde is de tegenpartij. Het gerechtshof beoordeelt in hoger beroep opnieuw de feiten. In de dagvaardingsprocedure wordt de uitspraak van het gerechtshof arrest genoemd. Het Hof heeft twee opties: hij kan het vonnis van de rechtbank (de kantonrechter of de civiele rechter) bekrachtigen of hij kan het vonnis van de rechtbank vernietigen en zelf uitspraak in de zaak doen.
Cassatie
Als een van de partijen het niet eens is met de uitspraak van het gerechtshof, kan hij beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Er wordt dan verder geprocedeerd en de partij wil dat het arrest van het gerechtshof vernietigd (gecasseerd) wordt.
In artikel 78 lid 1 Wet RO is de absolute competentie (welke rechter is bevoegd in welk soort zaak?) van de Hoge Raad neergelegd: ‘De Hoge Raad neemt kennis van het beroep in cassatie tegen handelingen, arresten, vonnissen en beschikkingen van gerechtshoven en rechtbanken, ingesteld hetzij door een partij hetzij ‘’in het belang der wet’’ door de procureur-generaal bij de Hoge Raad’.
Voor burgerlijke zaken wordt de absolute competentie nader uitgewerkt in artikel 398 Rv. Op grond van artikel 398 sub 1 Rv, behandelt de Hoge Raad beroep in cassatie tegen uitspraken die hetzij in eerste en hoogste ressort (instantie) hetzij in hoger beroep zijn gewezen. Op grond van artikel 398 sub 2 Rv, behandelt de Hoge Raad daarnaast het beroep in cassatie tegen vonnissen die in eerste ressort op tegenspraak zijn gewezen, indien partijen nadien zijn overeengekomen het hoger beroep over te slaan.
In artikel 78 lid 1 Wet RO is eveneens de relatieve competentie (welke rechter van welke plaats is bevoegd?) van de Hoge Raad geregeld. Aangezien er maar één Hoge Raad is in heel Nederland, wordt de relatieve competentie verder nergens in de wet genoemd. Den haag is de plaats waar de Hoge Raad is gezeteld.
De partijen in cassatie worden eiser tot cassatie en verweerder in cassatie genoemd. De eiser tot cassatie is degene die in cassatie is gegaan. De verweerder in cassatie is de tegenpartij. Op grond van artikel 79 lid 1 Wet RO, oordeelt de Hoge Raad niet opnieuw over de feiten van de bestreden gerechtelijke uitspraak, maar alleen over verzuim van vormen of schending van het recht. De eiser tot cassatie heeft dan ook alleen de voorgaande cassatiemiddelen tot zijn beschikking. Het arrest van de Hoge Raad is de uitspraak. De Hoge Raad heeft twee opties: hij kan het beroep in cassatie verwerpen (waarmee de bestreden uitspraak in stand blijft) of hij kan de bestreden uitspraak vernietigen. Het laatste heeft tot gevolg dat de Hoge Raad de zaak zelf afdoet (als er geen feitelijke vragen zijn) of de zaak terugverwijst of verwijst naar een lagere rechter (als er wel feitelijke vragen zijn).
Strafrecht
In eerste aanleg
In artikel 45 Wet RO is de absolute competentie (welke rechter is bevoegd in welke soort zaak?) geregeld. Op grond van artikel 45 lid 1 Wet RO, behandelt de rechtbank in eerste aanleg alle strafzaken, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen. Binnen de rechtbanken wordt er een onderscheid gemaakt tussen de kantonrechter (sector kanton) en de strafrechter (sector strafrecht). De kantonrechter behandelt alle overtredingen van Boek 3 van het Wetboek van Strafrecht. De strafrechter behandelt alle misdrijven van Boek 2 van het Wetboek van Strafrecht.
De kantonrechter behandelt alle strafbare feiten die genoemd worden in artikel 382 Sv. Op grond van artikel 382 sub a Sv, wordt er één misdrijf door de kantonrechter behandeld, stroperij. In artikel 314 Sr is de definitie van stroperij te vinden: het wegnemen van grond, planten en hout. Op grond van artikel 382 sub b Sv, behandel de kantonrechter alle overtredingen. Een uitzondering hierop vormt de overtreding met betrekking tot de Opiumwet, zie artikel 382 sub b sub 3 Sv. Op grond van artikel 382 sub b sub 2 Sv, behandelt de kantonrechter alle beroepszaken tegen lichte verkeersovertredingen (bijv. verkeersboetes). Dit worden ook wel Mulder-zaken genoemd. Artikel 382 sub b sub 2 Sv betreft een bijzondere bevoegdheid van de kantonrechter.
Binnen de rechtbank (sector strafrecht) wordt er een onderscheid gemaakt tussen de enkelvoudige kamer en de meervoudige kamer. Als de zaak van een verdachte door één rechter wordt behandeld, is er sprake van een enkelvoudige kamer. Deze rechter wordt ook wel politierechter genoemd. Als een zaak in een enkelvoudige kamer wordt behandeld, gaat het meestal om relatief lichte feiten waarvoor doorgaans niet meer dan één jaar gevangenisstraf wordt opgelegd. Als de zaak van een verdachte door drie rechters wordt behandeld, is er sprake van een meervoudige kamer. Als een zaak in een meervoudige kamer wordt behandeld, gaat het meestal om een zwaarder delict.
In artikel 2 lid 1 Sv is de relatieve competentie geregeld (welke rechter van welke plaats is bevoegd?). Op grond van artikel 2 lid 1 Sv, heeft de eiser (de officier van justitie), de keuze voor welke rechter hij de zaak wilt aanbrengen. In artikel 2 lid 1 aanhef Sv staat immers: ‘Van de rechtbanken zijn gelijkelijk bevoegd’. Doorgaans wordt de hoofdregel gehanteerd: de zaak wordt voorgelegd aan de rechter binnen wiens rechtsgebied het feit is begaan, zie artikel 2 lid 1 opsomming 1 Sv. Op grond van artikel 2 lid 1 opsomming 2 Sv, is ook bevoegd de rechter binnen wiens rechtsgebied de verdachte zijn woon- of verblijfplaats heeft.
De partijen in het proces voor de rechtbank (strafrechter of kantonrechter) worden eiser en verdachte genoemd. De eiser is degene die het strafbare feit ten laste legt. Dit is de officier van justitie. De verdachte is degene aan wie het strafbare feit ten late wordt gelegd. De uitspraak van de rechtbank wordt het vonnis genoemd.
Hoger beroep
Als de officier van justitie of de verdachte het niet eens is met de uitspraak van de kantonrechter of de strafrechter kan er hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof, binnen ‘s welks ressort (rechtsgebied) de rechtbank ligt. Er kan geen hoger beroep worden ingesteld als de verdachte is vrijgesproken van de gehele tenlastelegging, zie artikel 408 lid 1 Sv.
In artikel 60 lid 1 Wet RO is de absolute competentie van het gerechtshof geregeld (welke rechter is bevoegd in welke soort zaak?). Artikel 60 lid 1 Wet RO stelt: ‘De gerechtshoven oordelen in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen en beschikkingen in burgerlijke zaken en strafzaken van de rechtbanken in hun ressort.’
Een belangrijke vraag die hierbij gesteld kan worden luidt: wat is een voor hoger beroep vatbaar vonnis? Dit wordt nader uitgewerkt in artikel 404 Sv. Volgens dit artikel staat hoger beroep open tegen vonnissen betreffende misdrijven (artikel 404 lid 1 Sv) en vonnissen betreffende overtredingen (artikel 404 lid 2 Sv). Op grond van artikel 404 lid 2 sub a en sub b Sv, zijn sommige vonnissen betreffende overtredingen echter uitgesloten. Dit voorkomt dat de gerechtshoven worden overbelast.
In artikel 60 lid 1 Wet RO wordt eveneens de relatieve competentie (welke rechter van welke plaats is bevoegd?) van het gerechtshof geregeld. Op grond van artikel 60 lid 1 Wet RO, oordelen de gerechtshoven in hoger beroep over zaken van de rechtbanken die binnen ressort (rechtsgebied) liggen.
De partijen worden in hoger beroep appellant en geïntimeerde genoemd. De appellant is degene die in beroep gaat en zijn grieven tegen het vonnis aanvoert. De geïntimeerde is de tegenpartij. Het gerechtshof oordeelt in hoger beroep opnieuw over de feiten. De uitspraak van het gerechtshof wordt arrest genoemd. Het Hof heeft twee opties: hij kan het vonnis van de rechtbank (de kantonrechter of de strafrechter) bekrachtigen of hij kan het vonnis van de rechtbank vernietigen en zelf uitspraak in de zaak doen.
Cassatie
Als een van de partijen het niet eens is met de uitspraak van het gerechtshof, kan er beroep in cassatie worden ingesteld. Er wordt dan verder geprocedeerd bij de Hoge Raad. De partij wil dat het arrest van het gerechtshof vernietigd wordt (gecasseerd).
In artikel 78 lid 1 Wet RO is de absolute competentie (welke rechter is bevoegd in welke soort zaak?) van de Hoge Raad geregeld: ‘ De Hoge Raad neemt kennis van het beroep in cassatie tegen de handelingen, arresten, vonnissen en beschikkingen van de gerechtshoven en rechtbanken, ingesteld hetzij door een partij hetzij ‘’in het belang der wet’’ door de procureur-generaal bij de Hoge Raad.’
Voor strafzaken wordt de absolute competentie nader uitgewerkt in artikel 427 Sv. Op grond van artikel 427 lid 1 en lid 2 Sv, staat beroep in cassatie open voor het openbaar ministerie en de verdachte tegen arresten van de gerechtshoven betreffende misdrijven en overtredingen. Op grond van artikel 427 lid 2 sub a en sub b Sv, worden sommige vonnissen betreffende overtredingen echter uitgesloten. Dit dient de procesefficiëntie.
In artikel 78 lid 1 Wet RO is eveneens de relatieve competentie (welke rechter van welke plaats is bevoegd?) geregeld. Aangezien er maar één Hoge Raad in Nederland is, wordt de relatieve competentie verder op geen andere plaats in de wet genoemd. De Hoger Raad is gezeteld in Den Haag.
De partijen worden in cassatie eiser tot cassatie en verweerder in cassatie genoemd. De eiser tot cassatie is degene die in cassatie gaat. De verweerder in cassatie is de tegenpartij. Op grond van artikel 79 Wet RO, oordeelt de Hoge Raad niet nogmaals over de feiten, maar beoordeelt hij het arrest van het gerechtshof alleen op verzuim van vormen of schending van het recht. Deze cassatiemiddelen zijn de enige die de eiser tot cassatie tot zijn beschikking heeft. De uitspraak van de Hoge Raad wordt arrest genoemd. De Hoge Raad heeft twee opties: hij kan het beroep in cassatie verwerpen (de bestreden uitspraak blijft in stand) of hij kan de bestreden uitspraak vernietigen. Bij de laatste optie doet de Hoge Raad de zaak zelf af (er zijn geen feitelijke vragen) of verwijst de zaak terug of verwijst naar een lagere rechter (als er nog feitelijke vragen zijn).
Bestuursrecht
In het bestuursrecht zijn er ook drie rechtsgangen. Dit mag echter geen rechtspraak in drie fasen worden genoemd, omdat de eerste rechtsgang voor het beslissende bestuursorgaan plaatsvindt en niet voor de rechter. In de eerste fase wordt er dan ook niet gesproken over absolute of relatieve competentie. Onder competentie wordt immers de bevoegdheid tot rechtspreken verstaan.
Op grond van artikel 6:4 lid 1 Awb, kan een belanghebbende die het niet eens is met een besluit van een bestuursorgaan, bezwaar maken. Hij moet dan een bezwaarschrift indienen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. De beslissing van het bestuursorgaan is een beslissing op bezwaar. De persoon die een bezwaarschrift indient, wordt bezwaarde genoemd.
Beroep
Als een bezwaarde het niet eens is met de beslissing van het bestuursorgaan (beslissing op bezwaar), kan hij beroep instellen bij de rechtbank (sector bestuursrecht). De bezwaarde moet echter wel een bezwaarschrift hebben ingediend, zie artikel 7:1 lid 1 Awb. Dit wordt ook wel het ontvankelijkheidsvereiste genoemd.
In artikel 43 Wet RO is de absolute competentie (welke rechter in welke soort zaak is bevoegd?) geregeld: ‘De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van alle bestuursrechtelijke zaken waarvan de kennisneming bij de wet aan hen is opgedragen.’
In artikel 8:1 lid 1 Awb is geregeld: ‘Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.’
In artikel 8:7 lid 1 Awb is de relatieve competentie geregeld (welke rechter van welke plaats is bevoegd?). De hoofdregel is dat die rechtbank bevoegd is binnen wiens rechtsgebied het decentrale bestuursorgaan (gemeente, provincie, waterschap of politieregio) zijn zetel heeft. Op grond van artikel 8:7 lid 2 Awb, is die rechtbank bevoegd binnen wiens rechtsgebied de indiener van het beroepsschrift zijn woonplaats heeft, als het gaat om een beslissing van een centraal bestuursorgaan zoals de minister, de staatssecretaris of het UWV.
In bepaalde gevallen is een andere instantie dan de rechtbank bevoegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is bijvoorbeeld de eerste en enige rechter in milieuzaken en ruimtelijkeordeningszaken. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de eerste en enige rechter in geschillen met betrekking tot de uitvoering van wetten voor oorlogs- en vervolgingsgetroffennen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) is de eerste en enige rechter in geschillen op het terrein van het sociaaleconomische bestuursrecht.
De partijen worden in beroep eiser en verweerder genoemd. De burger die in beroep gaat wordt de eiser genoemd. De verweerder is het bestuursorgaan. De uitspraak van de bestuursrechter wordt uitspraak genoemd. De rechtbank kan het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk vernietigen. Het bestuursorgaan wordt dan verplicht om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank kan ook bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Naast de gewone beroepsprocedure is er ook nog de voorlopigevoorzieningsprocedure. Op grond van artikel 8:81 Awb, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening treffen, als er spoed is bij de beslissing van een bestuursorgaan waartegen een bezwaarschrift is ingediend.
Hoger beroep
Als een belanghebbende of het bestuursorgaan het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank, kan er hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In artikel 47 lid 1 Wet op de Raad van State (Wet RvS) is de absolute competentie (welke rechter is bevoegd in welke soort zaak?) geregeld: ‘Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank en tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank, tenzij tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven.’
In artikel 47 lid 1 Wet op de Raad van State (Wet RvS) is eveneens de relatieve competentie (welke rechter van welke plaats is bevoegd?) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geregeld. Aangezien er maar één Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is in Nederland, is de relatieve competentie verder in de wet nergens geregeld. De Raad van State is gezeteld in Den Haag.
De partijen in hoger beroep zijn het bestuursorgaan en de belanghebbende. Degene die hoger beroep instelt wordt appellant genoemd. In hoger beroep is er geen verweerder. Het hoger beroep is alleen gericht tegen de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt uitspraak genoemd. De Afdeling heeft twee opties: de uitspraak van de rechtbank bevestigen of vernietigen. Bij de laatste optie, kan de zaak zelf worden afgedaan of kan de zaak worden terugverwezen naar de rechtbank.
Sommige zaken worden in hoger beroep echter door andere colleges dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behandeld, zie artikel 37 lid 1 Wet RvS.
De Centrale Raad van Beroep beslist op grond van artikel 18 lid 2 Beroepswet jo bijlage in hoger beroep over socialezekerheidszaken. In de bijlage van de Beroepswet worden alle wettelijke voorschriften genoemd waartegen beroep openstaat bij de Centrale Raad van Beroep.
Op grond van artikel 20 lid 1 jo de Bijlage bij de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, kan er hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het betreft hier geschillen met betrekking tot sociaaleconomisch bestuursrecht. Dit zijn meestal kwesties van Europees recht. Ook worden er geschillen betreffende de Mededigingswet en de Telecommunicatiewet bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven aangebracht.
In het bestuursrecht is er geen beroep in cassatie mogelijk.
Inleiding
In dit zesde hoofdstuk wordt uitgelegd hoe vonnissen en arresten van een rechter het beste kunnen worden gelezen. Dit hoofdstuk bespreekt alleen de uitspraken (vonnissen en arresten) binnen de civiele rechtspraak. Ook worden de publicatie van uitspraken, de rol van partijen bij verschillende procedures en de opbouw van een vonnis en arrest besproken.
De uitspraken van rechters zijn een belangrijke rechtsbron. Als de rechter een uitspraak doet is hij gebonden aan de wet én houdt hij rekening met de uitspraken van andere rechters. Uitspraken die eerder door rechters zijn gedaan, heten jurisprudentie. Naast jurisprudentie zijn er ook nog andere bronnen van recht: wetten, gewoonten en gebruiken, de Grondwet en internationale verdragen.
Publicatie in tijdschriften
Jurisprudentie is een belangrijke rechtsbron. Het is daarom van belang dat gerechtelijke uitspraken worden vastgelegd en gepubliceerd. Naast de rechter kan iedereen de uitspraak raadplegen. Dit kunnen juridische beroepsbeoefenaars zijn, studenten of gewone burgers. Uitspraken van de rechter worden gepubliceerd in jurisprudentietijdschriften. Sinds 1913 worden in het tijdschrift, de Nederlandse Jurisprudentie (NJ), alle belangrijke uitspraken in burgerlijke en strafzaken gepubliceerd. Er zijn ook nog andere jurisprudentietijdschriften waarin uitspraken worden gepubliceerd. Een juridisch tijdschrift kan zich richten op een bepaald rechtsgebied of op uitspraken van een bepaalde gerechtelijke instantie. In het tijdschrift, de Praktijkgids (PRG), worden bijvoorbeeld uitspraken van de kantonrechter op het gebied van het arbeidsrecht en het huurrecht gepubliceerd. In het tijdschrift, Jurisprudentie Onderneming en Recht (JOR), worden bijvoorbeeld alle belangrijke uitspraken van verschillende gerechtelijke instanties op het gebied van onderneming en recht gepubliceerd. Als een uitspraak wordt gepubliceerd in een jurisprudentietijdschrift, wordt deze eerst bewerkt voordat het in het tijdschrift wordt opgenomen. De redactie van een tijdschrift beslist welke uitspraken worden opgenomen in het tijdschrift. De uitspraken worden vervolgens voorzien van een samenvatting, relevante wetsartikelen, trefwoorden en een annotatie. Voornamelijk belangrijke uitspraken van de Hoge Raad, worden voorzien van een annotatie. Een annotatie is een commentaar bij de uitspraak van een kundige jurist. De annotator geeft in zijn commentaar het belang van het arrest aan. In een annotatie wordt er ook vak kritiek op de overwegingen van de Hoge Raad gegeven. Een uitspraak wordt meestal op de volgende manier geciteerd: HR 16 september 2011, NJ 2012, 155.
Juridische databanken
Sinds 1980 is de ontwikkeling van het digitaal zoeken en raadplegen van uitspraken toegenomen. De meeste tijdschriften zijn in juridische databanken opgenomen. Om de informatie via de databanken te kunnen zoeken en raadplegen, moet er een abonnement worden gekocht. De meeste mensen nemen een combinatie van een abonnement op het papieren tijdschrift en een onlineabonnement. De databanken bevatten precies dezelfde informatie als in de tijdschriften. Wanneer de uitspraken digitaal te raadplegen zijn, kan per tijdschrift verschillen. Deze informatie kan in de desbetreffende databank worden gevonden.
De internetsite www.Rechtspraak.nl is opgericht door de Rechtspraak en de Hoge Raad der Nederlanden. Deze website is gratis te raadplegen en geeft direct toegang tot de sites van alle rechtbanken, gerechtshoven, de Hoge Raad, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Raad voor de rechtspraak. Sinds 1999 worden op deze site uitspraken gepubliceerd. Op deze site worden echter niet alle uitspraken gepubliceerd, dat zou niet zinvol zijn. Er zijn selectiecriteria in het leven geroepen die de uitspraken van gerechten selecteert. De uitspraken moeten juridisch of publicitair van belang zijn. Op www.Rechtspraak.nl kan via een uitgebreid zoekscherm worden gezocht naar alle uitspraken. Alle uitspraken worden voorzien van een landelijk jurisprudentienummer (LJN). Een uitspraak op www.Rechtspraak.nl wordt op de volgende manier geciteerd: Rb. Utrecht 21 April 2010, LJN BM1744.
De uitspraken die gepubliceerd worden op www.Rechtspraak.nl worden meestal snel geplaatst op de site, omdat deze uitspraken niet worden bewerkt. Dit is anders bij de verschillende jurisprudentietijdschriften. De uitspraken in deze tijdschriften worden voorzien van een samenvatting, trefwoorden en een noot. Dit kan maanden in beslag nemen. Nadat de uitspraak volledig is bewerkt, worden ze gepubliceerd in de jurisprudentietijdschriften of jurisprudentie databanken.
Civiele rechtspraak
De rechtspraak op het gebied van het civiele recht is in handen van de rechtbanken, de gerechtshoven en de Hoge Raad. Sinds 2002 maken de kantongerechten deel uit van de rechtbanken. De rechtbank kent nu dan ook naast de sector civiel, de sector kanton. In de rechtbank sector kanton, is de kantonrechter een alleensprekende rechter. De absolute en relatieve competentie (bevoegdheid van de rechter tot kennisneming van geschillen) van de kantonrechter is besproken in hoofdstuk vijf. De bevoegdheid van de kantonrechter is te vinden in de artikelen 93 Rv en 99 e.v. Rv.
Een civiele procedure begint meestal met een dagvaarding. De dagvaarding wordt door de eiser tegen de gedaagde uitgebracht. Op grond van artikel 261 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), is er naast de dagvaardingsprocedure ook nog een verzoekschriftprocedure. De verzoekschriftprocedure komt voornamelijk voor bij geschillen op het gebied van het personen- en familierecht en het arbeidsrecht. Voorbeelden hiervan zijn: een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst of een verzoek tot ontbinding van een huwelijk. In de dagvaardingsprocedure heet de uitspraak van de rechtbank (sector kanton of civiel), een vonnis. In de verzoekschriftprocedure heet een uitspraak van de rechtbank, een beschikking.
In hoger beroep beslist de civiele kamer van het gerechtshof over uitspraken van de rechtbank (sector kanton en sector civiel). De civiele kamer bestaat uit één of drie raadsheren.
In de dagvaardingsprocedure heet een uitspraak van het gerechtshof een arrest. In de verzoekschriftprocedure heet een uitspraak van het gerechtshof een beschikking.
Bij de Hoge Raad bestaat de civiele kamer uit drie of vijf raadsheren. Een partij kan beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Dit betekent dat degene die in cassatie gaat, de Hoge Raad verzoekt om de uitspraak van de lagere rechter te vernietigen. Op grond van artikel 79 Wet RO, oordeelt de Hoge Raad niet opnieuw over de feiten, maar kijkt alleen of er geen vormfouten zijn gemaakt en of het recht door de lagere rechter op de juiste wijze is uitgelegd. In de dagvaardingsprocedure heet de uitspraak van de Hoge Raad, een arrest. In de verzoekschriftprocedure heet de uitspraak van de Hoge Raad, een beschikking.
Het geding in eerste aanleg
In de dagvaardingsprocedure worden partijen eiser en gedaagde genoemd. In de verzoekschriftprocedure heten de partijen, verzoeker of requestrant en verweerde of gerekestreerde.
Hoger beroep
In hoger beroep wordt een zaak voor een van de vijf gerechtshoven aangebracht. Welk gerechtshof het hoger beroep zal behandelen, hangt af van de rechtbank die de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. Op grond van artikel 60 Wet RO, oordelen de gerechtshoven in hoger beroep over daarvoor vatbare vonnissen van de rechtbanken in hun ressort (rechtsgebied).
Een geding vangt in hoger beroep aan met een dagvaarding of een verzoekschrift. In zowel de dagvaardingsprocedure als de verzoekschriftprocedure heten de partijen appellant (degene die in hoger beroep gaat) en geïntimeerde (tegenpartij). Degene die in hoger beroep gaat, de appellant, voert één of meer grieven (bezwaren) aan tegen de in eerste aanleg gegeven uitspraak. Het gerechtshof beoordeelt of de grieven gegrond of ongegrond zijn. Als de rechter van mening is dat de grieven gegrond zijn, wordt de uitspraak van de lagere rechter vernietigd. De uitspraak van het gerechtshof treedt dan in de plaats van de uitspraak van de lagere rechter. Als het gerechtshof van mening is dat de lagere rechter gelijk heeft, dan wordt het beroep verworpen en wordt de uitspraak van de lagere rechter bekrachtigd.
Op grond van artikel 78 Wet RO, kan een van de partijen, beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.
Beroep in cassatie
Als er beroep in cassatie wordt ingesteld, vangt het geding wederom aan met een dagvaarding of verzoekschrift. In de dagvaardingsprocedure heten partijen, eiser in cassatie en verweerder in cassatie. In de verzoekschriftprocedure heten partijen, verzoeker tot cassatie en verweerder in cassatie. In cassatie oordeelt de Hoge Raad niet nogmaals over de feiten, hij is geen feitenrechter. Hij oordeelt wel of er sprake is van schending van het recht door de lagere rechters en of het recht op de juiste manier is uitgelegd en is toegepast.
Als er beroep in cassatie wordt ingesteld, stelt de ene partij dat de lagere rechter het recht niet juist heeft toegepast. Door middel van het cassatiemiddel geeft de eiser of verzoeker gemotiveerd aan waarop zijn stelling is gebaseerd en vraagt de Hoge Raad om de uitspraak van de lagere rechter te vernietigen (casseren). Een cassatiemiddel kan uit meerdere onderdelen bestaan.
Als de Hoge Raad oordeelt dat het middel of de middelen ongegrond zijn, wordt het beroep verworpen. Als de Hoge Raad van mening is dat de eiser of verzoeker gelijk heeft, wordt de uitspraak van de lagere rechter vernietigd. De Hoge Raad doet de zaak zelf af in een beslissing ten principale, als de zaak duidelijk is en er geen nader onderzoek meer nodig is. Als de Hoge Raad besluit dat er nader feitenonderzoek nodig is, zal de zaak terug worden verwezen naar een lagere feitenrechter.
De Hoge Raad laat zich in cassatiezaken adviseren door de procureur-generaal (P-G). De procureur-generaal laat zich weer bijstaan door de advocaat-generaal (A-G). Zij geven onafhankelijke adviezen over bij de Hoge Raad aanhangige procedures. Deze adviezen worden gegeven voordat de Hoge Raad in de zaak beslist. De adviezen van de procureur-generaal en de advocaat-generaal zijn niet bindend. De Hoge Raad is dus niet gebonden aan deze adviezen en kan anders beslissen.
Bepaalde uitspraken van de Hoge Raad die van belang zijn, worden voorzien van een annotatie. Een annotatie is een noot onder een arrest. Een jurist die ervaren is geeft een toelichting, samenhang en commentaar bij belangrijke arresten. De noot bevat de feiten van de uitspraak, de rechtsvraag, de verwijzing naar literatuur en het belang van het arrest voor de rechtsontwikkeling.
Huidige opbouw van een arrest
De Hoge Raad heeft sinds 1982 een vast patroon in zijn civielrechtelijke arresten. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen vier onderdelen:
Het geding in feitelijke instanties: de rol van partijen en beslissingen van lagere rechters in de voorgaande procedure worden hierin samengevat.
Het geding in cassatie: hierin wordt kort aangegeven wat er tot nu toe in de cassatieprocedure is gebeurd.
Beoordeling van het middel: dit gedeelte bevat de rechtsoverwegingen waarin de Hoge Raad het cassatiemiddel beoordeelt. De essentiële onderdelen van de uitspraken van de lagere rechters worden vermeld. Vervolgens komt het standpunt van de Hoge Raad over de rechtsvraag naar voren. Tot slot komt de Hoge Raad tot zijn conclusie ten aanzien van het cassatiemiddel: het middel faalt of treft doel.
Beslissing: hierin doet de Hoge Raad uitspraak (het dictum). De Hoge Raad verwerpt het beroep of vernietigd de bestreden uitspraak. In het laatste geval doet de Hoge Raad de zaak zelf af ten principale of verwijst de zaak naar een lagere feitenrechter. Ook de beslissing over de proceskosten is hierbij te vinden.
De bovenstaande onderdelen vormen het eigenlijke arrest van de Hoge Raad. Aan de arresten op bijvoorbeeld www.Rechtspraak.nl of in de verschillende jurisprudentietijdschriften worden onderdelen toegevoegd. Bij uitspraken die niet bewerkt zijn, is ten minste de conclusie van de procureur-generaal of advocaat-generaal toegevoegd. Bij uitspraken die bewerkt zijn, zijn meestal samenvattingen, trefwoorden, wetsartikelen en noten toegevoegd.
Waar te beginnen met het lezen van een arrest van de Hoge Raad?
Het lezen van een arrest van de Hoge Raad is een stuk moeilijker dan het lezen van een vonnis van een rechtbank. Dit komt door het feit dat voordat de zaak bij de Hoge Raad wordt aangebracht, er al een procedure bij de lagere rechter is gevoerd. Ook oordeelt de Hoge Raad alleen over de juiste toepassing van het recht en de uitleg van het recht. Hij oordeelt niet over de feiten.
Bij het lezen van een arrest van de Hoge Raad moet de volgende volgorde worden aangehouden:
Samenvatting: begin met het lezen van de essentie of de samenvatting. Hierdoor wordt de eerste indruk verkregen over waar het arrest precies over gaat.
Het eigenlijke arrest van de Hoge Raad: lees het eigenlijke arrest van de Hoge Raad. Het eigenlijke arrest bestaat uit de hiervoor genoemde vier onderdelen. Begin met het geding in feitelijke instanties. Hierdoor krijgt men inzicht in de rol van de partijen in de verschillende procedures: eerste aanleg, hoger beroep en cassatie.
Conclusie van de P-G of A-G en de noot onder het arrest: lees de conclusie en/of de noot om een beter begrip te krijgen van de uitspraak. De conclusie bestaat uit een overzicht van de zaak, de feiten en het procesverloop. Aan het einde van de conclusie staat het advies van de P-G of de A-G aan de Hoge Raad. Het advies van de P-G of de A-G luidt meestal: de conclusie strekt tot verwerping van het beroep of de conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest of de conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
Inleiding
In hoofdstuk drie is het oplossen van een casus, middels het vijfstappenplan, aan bod gekomen. In dit hoofdstuk komt de uitwerking op papier van een casus aan bod. Het geven van een oplossing is namelijk niet genoeg. Het is belangrijk dat men aangeeft waarom voor een bepaalde oplossing is gekozen. In dit hoofdstuk komt het juridisch betoog aan de orde. Dit is een tekst waarin men uitlegt of onderbouwt waarom men die mening (oplossing) heeft. Een betoog kan heel kort zijn, maar ook heel lang. De lengte van een betoog hangt af van de lezer. De lezer bepaalt namelijk hoe volledig en nauwkeurig het betoog moet zijn om overtuigd te worden. Er moet dus ingeschat worden welke verwachtingen een bepaalde lezer heeft.
In dit hoofdstuk worden twee vormen van betogen besproken, die vaak voorkomen:
Een beargumenteerd antwoord op een casusvraag
Een korte notitie waarin u beargumenteerd een standpunt inneemt vanuit het perspectief van één van de partijen in het geschil
Kenmerken van een juridisch betoog
Een betoog kan omschreven worden als een tekst waarin met behulp van argumenten een standpunt wordt verdedigd. De schrijver van het betoog neemt hierbij een bepaalde positie in. Hij is voor of tegen een bepaalde stelling of standpunt en geeft de argumenten daarvoor. Hierbij is er geen onderscheid tussen teksten in het algemeen en juridische teksten. Toch heeft een juridisch betoog enkele belangrijke kenmerken:
Inhoud: een juridisch betoog heeft een juridische context. De schrijver van het betoog neemt stelling in een juridische kwestie. Het uitgangspunt in een juridisch betoog zal meestal de rechtsvraag zijn. Een voorbeeld hiervan is: is er sprake van een ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr als het om virtuele voorwerpen gaat in een computerspel? De juridische context heeft ook gevolgen voor de argumenten die worden aangevoerd in het betoog. Deze argumenten moeten juridisch van aard zijn. Dit betekent dat de argumenten zijn ontleend aan een juridische bron, zoals de jurisprudentie of de wet.
Vorm: bij het schrijven van een betoog opent de schrijver meestal met een pakkend begin, zoals een aansprekend voorbeeld of een citaat. Hieruit volgt dan de stelling. De schrijver geeft vervolgens in de kern zijn argumenten en in het slot concludeert hij dan dat de stelling juist is. Juristen formuleren hun standpunt daarentegen niet aan het begin. De jurist formuleert aan de hand van een juridische casus de rechtsvraag. Deze rechtsvraag beantwoordt hij in het slot. In het slot wordt het standpunt van de jurist pas duidelijk. Juristen hanteren in de kern van het betoog ook een andere structuur. Eerst worden de rechtsregels expliciet beschreven met hun gangbare interpretaties en daarna wordt er beargumenteerd waarom de feitelijke gegevens uit een casus wel of niet in overeenstemming zijn met de rechtsregels. Ten slotte is het kenmerkend voor een juridisch betoog dat het verdeeld wordt in alinea’s.
Argumentatie
In juridische betogen worden er hoge eisen gesteld aan het onderbouwen van een standpunt. Als twee partijen een geschil hebben en niet tot een redelijke oplossing kunnen komen, zullen zij beiden niet snel het standpunt van de ander accepteren.
Standpunten en argumenten
Een betoog bestaat uit minstens twee elementen:
Het standpunt, de conclusie of de mening; dit wordt onderbouwd of verdedigt
Het argument; dit onderbouwt of verdedigt het standpunt
Verzwegen argument
In een betoog wordt de onderbouwing waarom het argument het standpunt onderbouwt vaak weggelaten. Wat is het verband tussen het standpunt en het argument? Het verband tussen een standpunt en een argument wordt duidelijk gemaakt door een verbindende uitspraak. Dit wordt ook wel rechtvaardiging genoemd. Een verbindende uitspraak komt meestal in de vorm van een ‘als-dan-uitspraak’ voor.
Je formuleert een verbindende uitspraak, door na ‘als’ het argument in te vullen en na ‘dus’ het standpunt. Er is dan echter nog geen sprake van een rechtvaardiging, omdat het alleen maar een herhaling van het geval is. Er ontstaat pas een rechtvaardiging als men de als-dan-uitspraak formuleert voor meerdere gevallen. Er wordt dan een regel geformuleerd. Bijvoorbeeld: als je eigenaar van een zaak bent, dan kun je afgifte van die zaak vragen.
Een juridisch betoog onderscheidt zich van een gewoon betoog, omdat een regel verder onderbouwd wordt met verwijzingen naar rechtsbronnen. In het bovenstaande voorbeeld zou verwezen worden naar artikel 5:2 BW. Een rechtvaardiging is echter niet altijd verzwegen.
Een redenering bestaat uit een argument, standpunt en rechtvaardiging.
Argumenteren
In een juridisch betoog wordt beargumenteerd dat aan de voorwaarden van de rechtsregel is voldaan of niet is voldaan. Dit doet men door de gegevens uit de casus te koppelen aan de voorwaarden. Het koppelen van feiten aan voorwaarden is niet hetzelfde als argumenteren. Men zal moeten laten zien dat het verband is gebaseerd op een regel en dat aan al de voorwaarden is voldaan.
Conclusies trekken
Een conclusie is het standpunt dat je inneemt nadat je alle argumenten naar voren hebt gebracht. Argumenteren heeft als doel om de conclusie als juist te aanvaarden. Hiervan is sprake als:
De argumenten aanvaardbaar zijn. Dat wil zeggen voldoende feitelijk onderbouwd.
Er voldoende argumenten zijn gegeven voor de conclusie. Dat wil zeggen dat alle voor waarden uit de rechtsregel zijn vervuld.
Opbouw van het betoog
Een opbouw van een juridisch betoog kent de volgende indeling: inleiding, kern en slot. Bovendien heeft een juridisch betoog ook nog de volgende indeling: rechtsregel (R), toepassing (T) en conclusie (C). Een betoog ziet schematisch op de volgende manier uit:
| Casusvraag | Korte notitie |
Inleiding | Vraag + rechtsregel (R) | Neutrale samenvatting casus met relevante feiten + rechtsvraag |
Kern | Toepassing voorwaarden op feiten uit casus (T) | Rechtsregel + voorwaarden (R) + Toepassen voorwaarden op feiten uit casus (T) |
Slot | Conclusie (C) | Conclusie (C) |
Volgorde behandeling voorwaarden
De alinea’s waarin de voorwaarden worden getoetst aan de feiten moeten bij voorkeur in een logische volgorde worden geplaatst. De volgorde in de regelgeving is niet per se de juiste volgorde in een betoog. Een hulpmiddel bij het bepalen van de volgorde is dat men let op begrippen die inkleuring geven aan andere begrippen.
Volgorde behandeling voorwaarden bij nadere en nevenanalyse
Bij het oplossen van een casus zal men vaak meerdere rechtsregels moeten toepassen. Men krijgt dan te maken met nadere en nevenanalyse. Bij het behandelen van de voorwaarden is het van belang of er sprake is van een nadere analyse of een nevenanalyse.
Een nadere analyse houdt in dat men de voorwaarden van de hoofdregel volgt en de andere rechtsregel(s) behandelt bij een van de voorwaarden van de hoofdregel. Een nevenanalyse houdt in dat de rechtsregels één voor één worden behandeld.
2013-2014.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
15679 | 1 |
Add new contribution