Strafrecht 3 - Recht - B3 - RUG - Oefenmaterialen
- 3356 keer gelezen
Op 7 juni 2010 om 10:10 uur komt er een telefonische melding binnen van Gerda Lobetrotter bij de meldkamer van de politie Friesland dat zojuist een gewapende overval heeft plaatsgevonden op haar reisbureau E-Reizen in Leeuwarden, gelegen aan de Minnemastraat 32.
Verbalisanten Bennie Rom en Stefan Nor krijgen opdracht ter plaatse een onderzoek naar de gewapende overval in te stellen. Enige minuten later staat Bennie Rom buiten het reisbureau op de stoep en wordt hij aangesproken door een passerende automobilist. Die vertelt Bennie Rom dat hij gezien heeft dat de jongen die uit het reisbureau kwam rennen Pieter Latzak is en dat deze het huis aan de Minnemastraat 64 is binnengegaan. Pieter had een helm bij zich en hield een rugzak voor zijn borst geklemd.
Pieter Latzak is ambtshalve bekend bij deze verbalisanten, hij is eerder veroordeeld voor overvallen.
Bennie Rom en Stefan Nor lopen in de richting van Minnemastraat 64 en zien plotseling een witte Volkswagen Polo met hoge snelheid de straat inrijden. De auto komt met piepende remmen ter hoogte van Minnemastraat 64 tot stilstand en Bennie Rom en Stefan Nor zien Pieter Latzak met een rugzak tegen de borst geklemd, snel naar de witte auto rennen en instappen. De auto scheurt daarop weg in de richting van de binnenstad. Verbalisanten hollen naar hun dienstauto en zetten de achtervolging in. Bennie rijdt en Stefan neemt ondertussen contact op met de dienstdoende OvJ. Die geeft een bevel tot aanhouding van de inzittenden van de auto. Na een wilde achtervolging weten de verbalisanten om 11:00 uur precies de witte Volkswagen Polo tot stoppen te brengen. De inzittenden van de witte Volkswagen Polo worden aangehouden voor betrokkenheid bij een gewapende overval op reisbureau E-Reizen (artikel 312 Sr). De mannen worden meegenomen naar het politiebureau en aan de hulp-OvJ voorgeleid.
In de politieauto onderweg naar het politiebureau protesteert Pieter Latzak tegen zijn aanhouding. Hij zegt dat hij een regelmatige kijker is van RTL Boulevard en de juridische praatjes van Bram Moszkowicz altijd goed beluister. Bram Moszkowicz zou hebben gezegd dat aanhouden een erg ingrijpend dwangmiddel is. De uitoefening van dit dwangmiddel moet in overeenstemming zijn met de eisen van het EVRM. Zo moet het geregeld zijn bij nationaal rechter en moet dat nationale recht voldoen aan de kwaliteitseisen van ‘accessibility’ en ‘foreseeability’.
Geef aan wat volgens het EHRM onder de kwaliteitseisen van ‘accessibility’ en foreseeability’ moet worden verstaan.
Beoordeel of de Nederlandse regeling van aanhouding buiten heterdaad aan deze eisen voldoet.
Nadat Pieter contact heeft gehad met zijn raadsman, wordt hij uitgebreid verhoord. Pieter ontkent elke betrokkenheid bij de gewapende overval. Wel verklaart hij dat hij geen inkomen heeft en wel veel schulden. Pieter wordt vervolgens door de OvJ rechtmatig in verzekering gesteld.
Op 7, 8 en 9 juni 2010 doet de politie gronding onderzoek naar deze zaak. De betreffende opsporingsambtenaren vinden een schoenspoor op de balie van het reisbureau dat overeenkomt met de schoenafdrukken van de Pravda-schoenen die Pieter droeg ten tijde van zijn aanhouding.
Medewerkster Ronella Eiziger van het reisbureau verklaart dat de overvaller een rode helm droeg, over de balie klom en op haar sprong. Hij bedreigde haar met een pistool en eiste de inhoud van de kluis. Uit angst heeft de medewerkster de kluis geopend, waarna de overvaller papieren uit de kluis graaide en in een grijze rugzak stopte. Zij verklaart bovendien dat het reisbureau in de kluis waardebonnen bewaart.
In de witte Volkswagen Polo worden een rode helm en een grijze rugzak gevonden. In de rugzak treffen de opsporingsambtenaren 65 waardebonnen aan, allen met het stempel van E-Reizen te Leeuwarden erop.
De OvJ pakt de zaak professioneel aan en laat de gevonden rode helm onderzoeken op vingerafdrukken en DNA-sporen. Het onderzoek naar DNA-sporen zal naar verwachting enkele weken in beslag nemen.
De OvJ neemt de zaak hoog op en vordert op 9 juni 2010 dat Pieter in bewaring zal worden gesteld voor artikel 312 lid 1 Sr. De OvJ stelt zich op het volgende standpunt:
‘Zolang nog geen uitslag binnen is van de aangetroffen sporen op de rode helm, moet Pieter vast blijven zitten.’
Zal de rechter-commissaris, gelet op de toepasselijke bepaling(en), het bevel tot bewaring van Pieter kunnen verlenen? Betrek in uw antwoord het standpunt van de OvJ.
Stel, ongeacht uw antwoord op vraag 2: de rechter-commissaris wijst het bevel tot bewaring af. Pieter komt op vrije voeten en gaat zo snel als hij kan naar het huis van zijn vriendin Fietje van der Bij aan de Noordersingel 8 in Leeuwarden, alwaar hij ook staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Bij de politie had hij in het eerste verhoor nog verklaard dat hij voor politie en justitie bereikbaar is op het adres van zijn moeder, te weten: Hiddingastraat 68 in Heerenveen. Pieter gaf dit adres op omdat hij op 6 juni 2010 knallende ruzie met zijn vriendin Fietje had gehad. Als Pieter na zijn eerste verhoor in de politiecel zit, bedenkt hij zich. Het is beter dat justitie hem probeert te bereiken op het adres waarop hij staat ingeschreven, Noordersingel 8 te Leeuwarden. In het volgende verhoor geeft hij de agenten dan ook te kennen dat hij niet langer wil dat er post naar het adres van zijn moeder wordt gestuurd.
De OvJ besluit Pieter te vervolgen voor diefstal met geweld (artikel 312 lid 1 Sr). Daartoe brengt hij een dagvaarding uit, waarin staat dat Pieter op 10 september 2010 voor de rechter zal moeten verschijnen. De postbode die deze dagvaarding op 6 augustus 2010 wil uitbrengen, treft op de Noordersingel 8 in Leeuwarden niet Pieter aan, maar wel zijn vriendin Fietje. Fietje neemt de dagvaarding in ontvangst en verklaart daarbij dat zij deze dagvaarding aan Pieter zal gegeven zodra hij thuiskomt. Vergeetachtig als zij is, legt Fietje de dagvaarding in de lade van het dressoir in de woonkamer, zonder er ooit nog aan terug te denken. Op 10 september 2010 verschijnt Pieter niet op zitting.
Zal de rechtbank gezien het voorgaande de dagvaarding nietig verklaren vanwege een onjuiste betekening of het onderzoek ter terechtzitting schorsen?
Stel, advocaat Patrick Leiten ontdekt tijdens de voorbereiding van de zaak dat het dossier van Pieter niet compleet lijkt te zijn. De verbalisanten spreken in hun proces-verbaal over een niet met name genoemde passerende automobilist die eerst op straat en later ook op het politiebureau tegenover verbalisant Bennie Rom heeft verklaard dat hij Pieter een woning aan de Minnemastraat 64 zag binnengaan. Echter, in het dossier is geen stuk te vinden waarin deze verklaring woordelijk is opgenomen. De advocaat wil dat het betreffende stuk in het procesdossier wordt gevoegd. Patrick Leiten zegt tegen Pieter dat ze recht hebben op deze stukken.
Wie is in beginsel verantwoordelijk voor het toevoegen van een dergelijk stuk aan het procesdossier?
Welk criterium hanteert de Nederlandse strafrechter bij de beoordeling of er sprake is van een processtuk? Betrek in uw antwoord relevante jurisprudentie.
Stel, de ontbrekende verklaring wordt in het procesdossier gevoegd. Het betreft een door verbalisant Rom in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van anonieme getuige X. Getuige X verklaart daarin:
‘Ik wil absoluut niet dat mijn naam bekend wordt, ik wil niet zeggen wie ik ben, maar ik heb gezien dat Pieter Latzak op 7 juni 2010, ’s ochtends rond 10:00 uit het reisbureau E-Reizen aan de Minnemastraat 32 kwam rennen en dat hij vervolgens de woning aan de Minnemastraat 64 is binnengegaan.’
Pieter besluit in overleg met zijn raadsman dat zij de anonieme getuige X willen horen. Zijn raadsman doet, met een beroep op het arrest Van Mechelen t. Nederland, een verzoek tot oproeping van getuige X. Dit verzoek wordt conform de wettelijke regeling gedaan. De OvJ vraagt zich in zijn algemeenheid af welke voorwaarden het EHRM stelt aan het gebruik van een bij de politie afgelegde anonieme getuigenverklaring voor het bewijs.
Geef aan onder welke voorwaarden volgens de rechtspraak van het EHRM (Van Mechelen t. Nederland) een bij de politie afgelegde anonieme getuigenverklaring voor het bewijs kan worden gebruikt.
Stel, de bestuurder van de witte Volkswagen Polo is op 7 juni 2010 dor de politie aangehouden en voor zijn eerste verhoor heeft zijn advocaat kunnen spreken. In het verhoor wordt de bestuurder naar zijn personalia gevraagd. Hij geeft op Harry Andlanger te zijn. Na het verhoor wordt de bestuurder heengezonden. Via via krijgt Harry Andlanger te horen dat hij wordt verdracht van medeplegen van de gewapende overval op 7 juni 2010 op het reisbureau E-Reizen te Leeuwarden. Harry begrijpt daar niets van en hij neemt contact op met zijn advocaat. Die schrijft een brief aan de OvJ met het verzoek om duidelijkheid over het verdere verloop van de zaak tegen Harry. In reactie daarop neemt de OvJ telefonisch contact op met de raadsman, maar die blijkt volgens de secretaresse van de raadsman niet op kantoor te zijn. De secretaresse van de raadsman maakt een telefonische notitie, waarin staat ‘wil doorgeven dat dat de vervolging van Harry niet doorgaat’.
De raadsman geeft dit door aan Harry, maar tot zijn grote verbazing wordt Harry enige tijd later wel degelijk vervolgd voor dit feit. De dagvaarding is tijdig en rechtsgeldig aan Harry betekend. Harry verschijnt ter terechtzitting samen met zijn raadsman. Ter zitting voert de raadsman een preliminair verweer (artikel 283 Sv) dat de rechtbank het OM niet-ontvankelijk moet verklaren wegens schending van het vertrouwensbeginsel. De OvJ reageert verbolgen op dit verweer. Hij zegt zich niet te kunnen herinneren onvoorwaardelijk te hebben meegedeeld dat verdachte niet zou worden vervolgd.
De rechtbank beraadslaagt in de raadkamer over dit verweer. De jongste rechter poneert de stelling : ‘De rechtbank moet in deze zaak het OM zonder meer niet ontvankelijk verklaren wegens schending van het vertrouwensbeginsel.’
Is deze stelling geheel dan wel gedeeltelijk (on)juist? Betrek in uw antwoord relevante jurisprudentie.
Stel, ongeacht het antwoord bij vraag 7: de rechtbank verwerpt het gevoerde preliminaire verweer en de rechtbank gaat verder met de behandeling van de zaak tegen Harry (medeplegen van een gewapende overval op 7 juni 2010 op reisbureau E-Reizen te Leeuwarden).
Ter terechtzitting voert zijn raadsman een tweede verweer, inhoudende dat er sprake is van een ongelukkige persoonsverwisseling. Niet Harry, maar zijn als twee druppels water op hem lijkende eeneiige tweeling Ko moet het delict hebben gepleegd. Harry kan het niet geweest zijn, want die deed 7 juni 2010 autorijexamen. De raadsman van Harry laat de rechtbank een foto van tweelingbroer Ko zien en een uittreksel uit het bevolkingsregister waaruit blijkt dat Harry een tweelingbroer Ko heeft.
Verder voert de raadsman aan dat Ko al eerder valselijk de gegevens van zijn broer Harry heeft opgegeven toen Ko voor een strafbaar feit werd aangehouden.
Het is volgens de raadsman duidelijk, Harry moet worden vrijgesproken omdat iedere betrokkenheid van Harry bij het feit ontbreekt.
Stel verder dat de rechtbank niet onder de indruk is van dit betoog van de raadsman en Harry veroordeelt voor medeplegen van een gewapende overval op 7 juni 2010 op het reisbureau E-Reizen te Leeuwarden. Uit het dossier kan immers worden afgeleid dat een persoon genaamd Harry betrokken was bij de gewapende overval op reisbureau E-Reizen.
Is hier sprake van een Meer- en Vaartsituatie? Betrek in uw antwoord het relevante criterium uit de rechtspraak.
Stel, in de auto zat ook Michiel Been. Michiel is eveneens op 7 juni 2010 rechtmatig aangehouden wegens verdenking van betrokkenheid bij de gewapende overval op reisbureau E-Reizen te Leeuwarden. Michiel heeft voor het eerste inhoudelijke verhoor zijn advocaat gesproken en na dit verhoor is hij heen gezonden. Michiel wacht in vrijheid de terechtzitting betreffende de gewapende overval af. Michiel verveelt zich en op 30 juni 2010 vernielt hij een bushokje bij het busstation in Leeuwarden. Deze vernieling is vastgelegd met de bewakingscamera en op die beelden is duidelijk te zien dat Michiel de vernieling pleegt. Verbalisanten Bennie Rom en Stefan Nor zijn hiervan op de hoogte geraakt en zijn komen op 2 juli 2010 Michiel in de binnenstad van Leeuwarden tegen. Hoewel zij daartoe niet bevoegd zijn, houden zij Michiel – onrechtmatig – buiten heterdaad aan op verdenking van vernieling (artikel 350 Sr). De verbalisanten nemen hem mee naar het politiebureau. Daar heeft Michiel contact met zijn raadsman waarna hij wordt verhoord en vervolgens heen gezonden.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 10 september 2010 naar de betrokkenheid van Michiel bij de gewapende overval op reisbureau E-Reizen (7 juni 2010), beroept de raadsman van Michiel zich op een vormverzuim, namelijk dat Michiel op 2 juli 2010 onrechtmatig is aangehouden. De raadsman voert ter terechtzitting een duidelijk en gemotiveerd artikel 359a Sv-verweer en verwijst daarbij naar de factoren van artikel 359a lid 2 Sv. De raadsman stelt dat het vormverzuim dat op 2 juli 2010 door verbalisanten Bennie Rom en Stefan Nor is begaan, dient te leiden tot strafvermindering voor de gewapende overval op reisbureau E-Reizen.
Ga na, aan de hand van de factoren die de Hoge Raad in het arrest Loze hashpijp noemt, of de rechtbank het verweer zal honoreren.
In De Salvador Torres t. Spanje (EHRM 24 oktober 1996, NJ 1998, 294) veranderde het Spaanse Hooggerechtshof een veroordeling wegens eenvoudige verduistering in een veroordeling wegens eenvoudige verduistering door een ambtenaar in functie en verhoogde de gevangenisstraf van 18 maanden naar 5 jaar. De strafverzwaringsgrond was door de OvJ niet expliciet ten laste gelegd.
Vond het EHRM dat artikel 6 lid 3 sub a en b EVRM geschonden was? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij ‘accessability’ wordt gedoeld op de toegankelijkheid van het recht (in de zin van: kenbaarheid van het recht).
Bij ‘foreseeability’ gaat het om de voorzienbaarheid van het overheidsoptreden. Voldoende is als een rechtsgeleerd adviseur de consequenties tot op zekere hoogte kan overzien.
Aan het vereiste van accessability is voldaan. Het gaat immers om aanhouding buiten heterdaad, neergelegd in atr. 54 Sr. Deze bepaling is toegankelijk, kenbaar voor een ieder..
Aan het vereiste van foreseeability is voldaan. De consequenties, rechtsgevolgen van het strafbare gedrag van Pieter – mogelijke aanhouding buiten heterdaad – zijn voorzienbaar. Zijn gedragingen vallen immers onder het toepassingsbereik van artikel 54 Sv.
Om bewaring ex artikel 63 Sv te kunnen bevelen moet sprake zijn van:
Ernstige bezwaren tegen de verdachte ex artikel 67 lid 3 Sv.
De student moest motiveren waarom er ernstige bezwaren zijn. Met het noemen van een van de volgende feiten en omstandigheden is al genoegen genomen:
het schoenspoor gevonden op het bureau van het reisbureau dat overeenkomt met de schoenafdrukken van de schoenen die Pieter droeg ten tijde van de aanhouding
b) de verklaring van Ronella dat de overvaller een helm droeg en dat hij waardebonnen uit de kluis graaide en in zijn rugzak stopte; die rugzak met deze waardebonnen en de helm zijn later teruggevonden in de Volkswagen Polo;
de verklaring van de passerende automobilist die de overvaller herkende als Pieter Latzak en deze met rugzak en helm zag wegrennen uit de richting van het reisbureau
Geval van voorlopige hechtenis ex artikel 67 lid 1 en/of 2 Sv.
Op het misdrijf van artikel 312 lid 1 Sr staat een maximum gevangenisstraf naar de wettelijke omschrijving van negen jaren. Aan het criterium van artikel 67 lid 1 Sv voor een geval van voorlopige hechtenis is derhalve voldaan.
Grond voor voorlopige hechtenis ex artikel 67a Sv.
Uit de casus blijken geen Pieter persoonlijk betreffende omstandigheden waaruit een ernstig gevaar voor vluchten kan worden afgeleid (lid 1 sub a), dus dient te worden gekeken naar een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid (lid 1 sub b jo. lid 2). Nu bewaring gevorderd wordt op grond van artikel 312 lid 1 Sr, gaat lid 2 onder 1 niet op, want daarvoor dient het een feit waarop een gevangenisstraf van maximaal 12 jaren kan worden opgelegd gevorderd te worden. Van recidive blijkt, anders dan dat Pieter ambtshalve bekend is bij verbalisanten, niet uit de casus*, dus ook lid 2 onder 2 en 3 kunnen in dit geval geen grond opleveren.
Blijft over het collusiegevaar van lid 2 onder 4.
Daarvoor dient in casu te worden beoordeeld of het standpunt van de officier juist is dat het in redelijkheid noodzakelijk is dat verdachte in voorlopige hechtenis blijft in afwachting van het onderzoek naar DNA-sporen op de helm. Dat lijkt hier niet het geval te zijn. Ook blijkt uit de casus voor het overige geen reden om collusiegevaar aan te nemen. In beginsel is er derhalve geen grond voor voorlopige hechtenis. De rechter-commissaris zal de bewaring dan ook niet bevelen.
In de vraagstelling komt echter niet tot uitdrukking dat de student sowieso alle voorwaarden van artikel 67 en 67a Sv moet langsgaan. Studenten die goed gemotiveerd hebben aangegeven dat er naar hun oordeel geen grond is voor voorlopige hechtenis – het door de OvJ gestelde levert geen collusiegevaar op, ook geen andere grond aanwezig (gemotiveerd!), dus alleen om die reden al zal de r-c hoe dan ook afwijzen – hebben dan ook vier punten gekregen.
* Studenten die betoogden dat de recidivegrond (artikel 67a lid 2 sub 2 Sv) zich voordeed, kwamen ook in aanmerking voor vier punten. Uit de casus valt immers op te maken dat de verdachte eerder is veroordeeld voor overvallen én dat hij geen inkomen heeft, maar wel schulden. Wie daaruit de conclusie trok dat daarmee de recidivegrond is vervuld, is daarop niet afgerekend. In dat geval verplicht het gegeven antwoord dus wél om artikel 67 lid 1, 3 en artikel 67a lid 3 Sv na te lopen.
Nee, de dagvaarding is geldig betekend ex artikel 588 lid 1 sub b onder 1 jo. lid 3 sub a Sv. Pieter is immers niet langer rechtens van zijn vrijheid benomen, waardoor lid 1 sub a niet van toepassing is. Betekening vindt derhalve plaats aan het adres waar Pieter staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, te weten Noordersingel 8 in Leeuwarden. Betekening is rechtsgeldig als de postbode niet de geadresseerde op dit adres aantreft, maar Fietje die zich bereid heeft verklaard het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen. Dat Fietje vergeten is Pieter de dagvaarding te overleggen, doet niet af aan de geldigheid van de betekening.
Nee, er is geen reden het onderzoek ter terechtzitting te schorsen ex artikel 590 lid 3 Sv, nu er voor het Openbaar Ministerie geen verzendplicht gold ex artikel 588a Sv. Pieter had weliswaar in het eerste verhoor aan de verbalisant te kennen gegeven elders bereikbaar te zijn voor politie en justitie (artikel 588a lid 1 sub a Sv zou dan van toepassing zijn), maar die verklaring trekt hij later in, waarbij Pieter te kennen geeft op zijn GBA-adres bereikbaar te zijn voor politie en justitie. Artikel 588a lid 3 sub b Sv is derhalve van toepassing waardoor er geen verzendplicht geldt.
De officier van justitie is in beginsel verantwoordelijk voor de samenstelling van het procesdossier. Zie ook r.o. 5.9 uit het arrest Dev Sol.
In het arrest Dev Sol bepaalde de Hoge Raad dat stukken aan het dossier dienen te worden toegevoegd die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin (r.o. 5.9).
Arrest Van Mechelen/Nederland, paragraaf 54, 55 en 60:
De ‘handicaps’ die verdediging ondervindt bij het gebruik van een anonieme getuigenverklaring moeten worden gecompenseerd door de justitiële autoriteiten.
De noodzakelijkheid van het gebruik van een anonieme getuigenverklaring moet blijken.
Een veroordeling mag ook niet enkel en alleen of in overwegende mate steunen op anoniem getuigenbewijs.
Een goede en min of meer volledige bespreking van deze drie voorwaarden levert 4 punten op. Sommige studenten noemden hier niet relevante aspecten. Dat is niet fout, maar levert vanzelfsprekend ook geen punten op.
Deze stelling is onjuist.
De casus komt overeen met het feitencomplex uit het arrest Sepotmededeling en vertrouwensbeginsel. De Hoge Raad bepaalde daarin dat een door of namens de officier van justitie telefonisch aan de secretaresse van de raadsman van de verdachte doorgegeven toezegging omtrent niet-vervolging wel degelijk kan gelden als een aan de verdachte gedane toezegging.
In een dergelijke casus dient de raadkamer te onderzoeken
of vanwege het Openbaar Ministerie de beslissing omtrent niet-vervolging inderdaad telefonisch aan de secretaresse van de raadsman van de verdachte is doorgegeven en
of de overgelegde telefoonnotitie een juiste en volledige weergave bevat van hetgeen door of namens de officier van justitie aan de secretaresse van de raadsman is medegedeeld.
Als vraag b) ontkennend beantwoord wordt, moet de rechtbank nagaan of deze onjuiste of onvolledige weergave van de betreffende mededeling aan het Openbaar Ministerie moet worden toegerekend, dan wel voor rekening dient te komen van de verdachte.
Noemen dat sanctie op schending vertrouwensbeginsel niet-ontvankelijkheid OM is.
Andere wijze van beantwoording/beoordeling, bijvoorbeeld: de eerste twee punten (a en b) noemen en vervolgens veronderstellen dat de telefoonnotitie een juiste weergave bevatte van hetgeen de OvJ had medegedeeld en dat dit leidt tot niet-ontvankelijkheid OM.
Ja, dit volgt onder andere uit het arrest Onverzekerd rijden (en Meer- en Vaart-arrest; niet voorgeschreven) waar deze casus veel gelijkenis mee vertoont; r.o. 3.2:
Een betoog waarin een beroep wordt gedaan op niet hoogst onwaarschijnlijke feiten en/of omstandigheden die met de inhoud van de door de rechter gebezigde bewijsmiddelen niet in strijd zijn doch die — indien juist — onverenigbaar zijn met de bewezenverklaring (het Meer en Vaart-verweer, zo genoemd naar de casus van HR 1 februari 1972, NJ 1974, 450), is zo een bewijsverweer waarvan de feitenrechter ook vroeger al de juistheid niet in het midden mocht laten.
In casu is het verweer dat namens Harry gevoerd wordt niet in strijd met de bewijsmiddelen (uit het dossier kan immers worden afgeleid dat een persoon die zich Harry noemt betrokken zegt te zijn bij de overval) maar, indien juist, wel met de bewezenverklaring. Dit is derhalve een Meer-en-Vaartsituatie.
Artikel 359a Sv luidt als volgt:
‘1. De rechtbank kan, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat: (…).’
Gaat het hier om een vormverzuim?
Ja, onrechtmatige aanhouding. Gaat het om een vormverzuim ‘bij het voorbereidend onderzoek’ in de zin van artikel 359a Sv?
HR in Loze Hashpijp:
“3.4.2. De toepassing van art. 359a Sv is (…) beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Ingevolge art. 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting. (…) "Het voorbereidend onderzoek" uit art. 359a Sv heeft uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte terzake het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechter die in art. 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Art. 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. Dat doet zich onder meer voor als het vormverzuim is begaan in het voorbereidend onderzoek inzake een ander dan het aan de verdachte tenlastegelegde feit.”
In de casus is het vormverzuim begaan in het vooronderzoek naar de vernieling gepleegd op 30 juni 2010; dat is een ander feit dan betrokkenheid bij de gewapende overval van 7 juni 2010 waar het onderzoek ter terechtzitting van 10 september 2010 betrekking op heeft;
De rechtbank zal het verweer van de raadsman dan ook niet honoreren op basis van het voorgaande; artikel 359a Sv in casu niet van toepassing.
Aftrek indien studenten weliswaar constateerden dat niet voldaan was aan ‘het voorbereidend onderzoek’ in de zin van artikel 359a Sv, maar toch stelden (of impliceerden) dat het daadwerkelijk van belang was om andere criteria bij langs te lopen.
Geen punten indien verschil in voorbereidend onderzoek werd gerangschikt onder een ander (hier: verkeerd) deelcriterium; veel studenten plaatsten het verschil in de sleutel van de causaliteitsvragen; deze vragen zitten bijvoorbeeld in artikel 359a lid 1 onder b Sv (‘door’) en in lid 2 (‘daardoor’).
Geen schending. Het publieke karakter van de functie van De Salvador Torres was vanaf het begin een element van de beschuldiging wegens eenvoudige verduistering. Het was derhalve voorzienbaar en hij kon zich daartegen verdedigen.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Oude & oefententamens te gebruiken bij strafecht RUG rechten jaar 3
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1968 |
Add new contribution