Arresten en jurisprudentie: uittreksels en studiehulp - Thema
- 8722 keer gelezen
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Zigeunerdames
HR 21 november 2006, NJ 2006, nr. 653
Onderwerp: Misbruik controlebevoegdheid op grond van artikel 160 WVW 1994 leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van het OM in de strafvervolging.
Casus: Naar aanleiding van een melding over vijf zigeunervrouwen in een BWM met een bepaald kenteken werd deze BMW staande gehouden. Hierin wordt niets aangetroffen. Andere opsporingsambtenaren treffen een Opel aan met daarin vier à vijf personen, waaronder verdachte. De bestuurster van de Opel komt voor ter zake van diefstal in zeven regio’s. Zij worden staande gehouden op grond van de controlebevoegdheid van de Wegenverkeerswet. De verdachte stelt dat het OM niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in de strafvervolging, omdat de opsporingsambtenaren de hen krachtens art. 160 WVW 1994 toekomende controlebevoegdheid hebben misbruikt. Zij werden niet staande gehouden vanwege de WVW, maar in verband met de verdenking.
Rechtsvraag: Leidt het misbruiken van de controlebevoegdheid op grond van art. 160 WVW 1994 tot niet-ontvankelijkheid van het OM?
Rechtsgang
Gerechtshof: verwerpt het verweer en stelt dat, wat er ook van zij van hetgeen zich heeft afgespeeld voorafgaand aan de staandehouding, vaststaat dat de politie op grond van de WVW bevoegd is om een stopteken te geven en de bestuurster naar haar rijbewijs te vragen. Het OM is daarom ontvankelijk in de strafvervolging. Het Hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de verdachte ter zake van ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’ tot vier weken gevangenisstraf.
Advocaat-generaal: concludeert tot verwerping van het beroep.
Hoge Raad: verwerpt het beroep. Het Hof heeft niet voldoende gemotiveerd beslist op het verweer dat de opsporingsambtenaren de hen op grond van art. 160 WVW 1994 toekomende controlebevoegdheid hebben misbruikt. Het Hof had het verweer echter kunnen verwerpen op grond van het volgende.
Voorop moet worden gesteld dat het bestaan van een redelijk vermoeden dat een persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van controlebevoegdheden door de politie, mits bij aanwending van die bevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen.
Het Hof heeft – niet onbegrijpelijk – geoordeeld dat de politie krachtens de WVW bevoegd was om het stopteken te geven en de verdachte, als bestuurster van de auto, naar haar rijbewijs te vragen. Hierin ligt besloten dat de betrokken politieagenten deze bevoegdheid hebben uitgeoefend om zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens de WVW vastgestelde voorschriften als bedoeld in het vierde lid van art. 160 WVW 1994. Aan de rechtmatigheid van die uitoefening van deze controlebevoegdheid kan de enkele omstandigheid dat die bevoegdheid is aangewend naar aanleiding van informatie die zou kunnen wijzen op betrokkenheid van een of meer inzittenden van het voertuig bij enig strafbaar feit niet afdoen. Ook als deze stelling juist zou zijn, kan daar immers niet uit worden afgeleid dat de controlebevoegdheid enkel is gebruikt voor een ander doel – het verrichten van opsporingshandelingen – dan waarvoor deze is verleend.
De niet-ontvankelijkheidsverklaring van het OM in de vervolging (art. 359a Sv.) komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is enkel plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. De enkele stelling dat de politieagenten van de hen op grond van art. 160 WVW 1994 toekomende controlebevoegdheid misbruik hebben gemaakt door die bevoegdheid aan te wenden ter opsporing van strafbare feiten vermeld in het Wetboek van Strafrecht, kan niet tot gevolg hebben dat er sprake is van een zodanige ernstige inbreuk op beginselen van een goede procesorde, dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution