Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A en 2B (IPO 2A en 2B): Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

 

  • In deze bundel worden collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A en 2B (IPO2A en 2B) voor de opleiding Pedagogiek, jaar 1 aan de Universiteit Leiden
  • Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Pedagogiek - UL - jaar 1 op JoHo.org

 

Bundle items:
Crossroads: activities
Crossroad: goals
Follow the author: Social Science Supporter
This content is used in bundle:

Samenvattingen en studiehulp voor Pedagogiek B1 aan de Universiteit Leiden - Jaar 2022/2023

Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 1A en 1B (IPO 1A en 1B): Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
Inleiding in de Psychologie voor Pedagogen: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

  • In deze bundel worden o.a. collegeaantekeningen en samenvattingen gedeeld voor het vak Inleiding in de Ontwikkelingspsychologie (Deeltoets A en B) voor de opleiding Pedagogiek, jaar 1 aan de Universiteit Leiden.
  • Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Startpagina Samenvattingen Pedagogiek - UL - jaar 1 op WorldSupporter.org
Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A en 2B (IPO 2A en 2B): Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
Inleiding in de praktische filosofie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
Onderzoekspracticum 1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Study Notes bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A en 2B - UL

College-aantekeningen bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A (IPO2A) aan de Universiteit Leiden - 2015/2016

College-aantekeningen bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A (IPO2A) aan de Universiteit Leiden - 2015/2016

Image


Onderwijsstudies

College 1: Begrijpend lezen

Een lezer moet:

  • Woorden kunnen herkennen (klank en letterherkenning),

  • Een zin mentaal kunnen ontleden (zinsstructuur, syntax, grammatica),

  • Betekenis van zinnen aan elkaar kunnen verbinden en

  • Voorkennis kunnen integreren met tekst.

  • Een mentaal woordenboek aanleggen (lexicon)

  • De regels ontdekken waarmee woorden gecombineerd kunnen worden tot zinnen.

  • Zinnen samenvoegen tot een coherente representatie

  • Verwijswoorden (hij, zij, de man)

  • Relaties tussen zinnen (temporaal, causaal, additief etc.)

Herkennen van klanken

Een kind hoort verschillende klanken, maar er zitten geen grenzen bij woorden. Een kind moet dus de klanken leren herkennen. Foneem verschillen worden categorische waargenomen. Het ontwikkelen van klanken worden in fases waargenomen. Deze fases lopen volgens een bepaald model, echter kunnen kinderen het ook eerder kunnen. Pasgeborenen discrimineren alleen tussen ritmes en intonatiepatronen van een taal. Een kind van 4,5 maand prefereert spraak met pauzes op de grenzen tussen deelzinnen boven spraak met pauzes in het midden van deelzinnen. In de eerste 6-7 maanden zijn kinderen gevoelig voor verschillen tussen de fonemen. Hoe wordt dit begrip van fonemen getest? Hiervoor gebruiken we HASP: ‘de high amplitude sucking paradigm’. Als een baby iets leuk vindt, dan zal het harder aan een speen zuigen dan wanneer hij het niet leuk vindt.

Mentale woordenboek

Het mentaal lexicon wordt gevormd door naar de klanken te luisteren en hier een betekenis en grammaticale kenmerken aan te geven. Deze moeten al wel abstract in het brein aanwezig zijn. Deze ontwikkeling gaat snel:

  • 0-12 maanden: begin ontwikkeling

  • Vanaf 12 maanden: kleine woordjes, uitingen lijken op zinnen (issenou?)

  • 12-18 maanden: productie van woorden (zo’n 150)

  • 18-20 maanden: tweewoordfase, alleen inhoudswoorden (naamwoorden, hoofdwerkwoorden). Opvallend is dat de woordvolgorde correspondeert met de moedertaal

  • 20-24 maanden: plotselinge verschijning van functiewoorden en grammaticale morfemen (voornaamwoorden, vraagwoorden, lidwoorden etc.).

  • Wanneer kinderen ongeveer 3-3,5 jaar zijn bezitten zij de essentie van het taalsysteem, dus voornamelijk de grammatica.

  • 6 jaar: herkenning 8000-14000 woorden. Ze leren zo’n 7-8 woorden per dag vanaf 18 maanden

Om te meten hoe een kind woorden leert, kan men de visual fixatie taks gebruiken. Dit is een relatief makkelijke test om te bekijken welke woorden een kind al kent.

Taal is geen gewoon leren!

Er.....read more

Access: 
JoHo members
College-aantekeningen bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2B (IPO2B) aan de Universiteit Leiden - 2015/2016

College-aantekeningen bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2B (IPO2B) aan de Universiteit Leiden - 2015/2016

Image


College 9: Dyslexie

Algemene introductie leerproblemen

Een grote groep kinderen heeft leerproblemen met de basisvakken (rekenen, taal, lezen en schrijven). Leerproblemen kunnen tot ontwikkeling komen door een combinatie van genetische factoren (aanleg) en omgevingsfactoren. Er vindt dus interactie plaats tussen de kenmerken van het kind en de ervaringen die het kind thuis en op school opdoet. Met deze kennis kunnen er effectieve interventies worden gegeven. Hoe eerder een kind wordt geholpen, hoe beter. Bij leerproblemen is individuele diagnostiek en behandeling van belang. Leerproblemen is een specialisatie binnen de orthopedagogiek.

Definitie dyslexie

Dyslexie is een belangrijk onderdeel van leerproblemen. Volgens de definitie van de Gezondheidsraad (adviesorgaan van de regering) in 1995 is er sprake van dyslexie “wanneer de automatisering van woordidentificatie (lezen) en/of schriftbeeldvorming (spellen) zich niet, dan wel zeer onvolledig of zeer moeizaam ontwikkelt.” Deze definitie is nog vrij algemeen en beschrijvend en de nadruk ligt hier sterk op dyslexie als automatiseringsprobleem. Dit komt omdat men nog niet zo veel van dyslexie wist.

In 2003 kwam er een meer specifieke definitie, gericht op het vaardigheidsniveau, vanuit de Stichting Dyslexie Nederland: “Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of het spellen op woordniveau.“ Binnen deze definitie wordt dyslexie meer erkend als stoornis en als hardnekkig probleem. Er wordt echter niet ingegaan op de oorzaak van dyslexie (alleen een beschrijvende definitie) en ook niet op de eigenheid hiervan ten opzichte van andere leer- en ontwikkelingsstoornissen.

In 2006 kwam er daarom weer een nieuwe definitie vanuit het Protocol Dyslexie, Diagnostiek en Behandeling. Deze definitie gaat wel in op de oorzaak van dyslexie (“een specifieke lees- en spellingsstoornis met een neurobiologische basis (zenuwstelsel), die wordt veroorzaakt door cognitieve verwerkingsstoornissen op het raakvlak van fonologische (klankleer) en orthografische taalverwerking (spelling)“). Ook wordt dyslexie hier gedefinieerd als een specifiek probleem (er zit dus bijvoorbeeld geen verwerkingsstoornis tussen), afwijkend van andere leer- en ontwikkelingsstoornissen (“Deze specifieke taalverwerkingsproblemen wijken proportioneel af van het overige cognitieve, en met name taalverwerkingsprofiel en leiden tot een ernstig probleem met het lezen en spellen van woorden ondanks regelmatig onderwijs“). Verder wordt binnen deze definitie ook ingegaan op de consequenties van dyslexie in het schoolleven (“Dit specifieke lees- en spellingsprobleem beperkt in ernstige mate een normale educatieve ontwikkeling, die op grond van de overige cognitieve vaardigheden geïndiceerd zou zijn“). Deze laatste definitie wordt tot op de dag van vandaag nog gebruikt.

In een filmpje, van een meisje uit groep 2 dat voorleest, is opvallend dat ze eerst de.....read more

Access: 
JoHo members
Study Notes bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A (IPO2A) - Pedagogiek B1 - UL (2014/2015)

Study Notes bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A (IPO2A) - Pedagogiek B1 - UL (2014/2015)


College 1

Onderzoek naar leren is sinds de jaren ’60 flink veranderd. Nu gaan we uit van het cognitieve model (b.v. Piaget). Het cognitieve model gaat ervan uit dat informatie om je heen een interactie aangaat met je eigen denkwereld. Uiteindelijk leidt dit tot een gedragsverandering en heb je dus iets geleerd. Er wordt ook getest of mensen de ‘scientific reasoning’ in een tekst anders beoordelen met andere afbeldingen. McCabe & Castel (2008) hadden drie condities: tekst, tekst met een plaatje van hersenen, of tekst met een grafiek. Hoe betrouwbaar zouden de studenten de tekst beoordelen? De tekst met plaatjes van hersenen werd vaker als goede reasoning beoordeeld. Dit wordt een ‘brain bias’ genoemd.

Nieuwe technieken zoals MRI en fMRI hebben tot revolutionaire inzichten geleid. Voor het eerst kunnen we mensen levend bestuderen terwijl ze iets doen. Nu weten we dat tussen de 10-25 jaar het brein nog zeer plastisch is (en dus nog kan veranderen). We zien nu dingen die aan het gedrag niet te merken zijn, terwijl er wel iets in het brein gebeurd. De normale ontwikkeling en individuele verschillen kunnen worden bekeken. De ontwikkeling blijkt niet in hetzelfde tempo te verlopen. De executieve functies ontwikkelen bijvoorbeeld bijna als laatste. De structuur van het brein is anders dan de functie.

College 2

Deel 1 Metacognitie

De centrale vraag in onderwijspsychologie is: hoe en waarom zijn docenten & instructie belangrijk? De onderwijspsychologie bestaat sinds 1890. Docenten werden toen verteld in instructies wat handig was voor het lesgeven vanuit de psychologie (‘talks to teachers’). Onderwijspsychologie is sinds William James sterk veranderd. In het begin werd er veel in klassen geobserveerd en beschreven. In de loop van de tijd is dit steeds minder geworden en kwam er een verschuiving naar cognitieve processen en het individu. De sociale context van de klas is nog steeds zeer belangrijk en komt nu ook steeds meer terug. De neurowetenschap heeft ook een belangrijke bijdrage. Zo wordt er bijvoorbeeld gekeken wat er in de hersenen gebeurt als een kind instructie krijgt. Er is bijvoorbeeld gevonden dat een kind gemotiveerd moet zijn om iets te kunnen leren. Als de leraar de vrijheid geeft aan leerlingen om iets niet leuk te vinden, dan zullen de leerlingen gemotiveerder zijn.

 

Metacognitie is kennis over cognitie en de regulering hiervan. Hoe pak je iets bijvoorbeeld aan en hoe denk je hierover na?

Hierbij worden er drie vaardigheden gebruikt:

  • Plannen: hoe gaan we dit doen?

  • Monitoren: hoe gaat het? Komen we bij het doel?

  • Evalueren: Is het gelukt?

.....read more
Access: 
JoHo members
Study Notes bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A (IPO2A) - Pedagogiek B1 - UL (2012/2013)

Study Notes bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A (IPO2A) - Pedagogiek B1 - UL (2012/2013)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


College 1 – 8 februari 2012

 

Deel 1: Informatie verwerken
De leeromgeving van een persoon bestaat uit de fysieke omgeving, maar ook de digitale leeromgeving en bijvoorbeeld de sfeer in de klas horen hierbij.

Er bestaan verschillende visies op leren. In dit college wordt uitgegaan van de cognitieve visie. Zij vinden dat leren betekenisvol moet zijn en dat leerlingen zelf hun kennis moeten maken van de informatie die zij opnemen. De cognitivistische theorie is gebaseerd op het informatieverwerkingsmodel.

Het informatieverwerkingsmodel gaat ervan uit dat wij beschikken over sensorisch geheugen (waar informatie 1-2 seconden wordt vastgehouden als het wordt waargenomen). Door middel van aandacht kan de informatie worden gestuurd naar het werkgeheugen (waarin informatie ca. 30 seconden kan worden vastgehouden) en langetermijngeheugen (waarin informatie onbeperkt wordt opgeslagen). Informatie komt binnen in het sensorisch geheugen en kan al dan niet doorgaan naar het werkgeheugen, vanaf daar kan het al dan niet doorgaan naar het langetermijngeheugen. Of dit gebeurt hangt af van aandachts- en herhalingsprocessen.

Volgens dit model bepaalt aandacht hoe we de betekenis van informatie bepalen, beïnvloedt voorkennis de interpretatie van nieuwe informatie en oude informatie in een nieuwe context en proberen we betekenis aan informatie te ontlenen (betekenisvol leren). Dit zorgt ervoor dat informatie die we tot ons nemen wordt georganiseerd, zodat we het kunnen gebruiken en herinneren. Ons geheugen is dus een constructie: we organiseren informatie op zo’n manier dat het in onze achtergrondkennis past. Als we dit op een verkeerde manier doen, kan het ook tot fouten leiden.

Om informatie te onthouden maken we gebruik van chunking: het samenvoegen van een reeks met kleine chunks van informatie. Uit onderzoek is gebleken dat een mens maximaal zeven van die chunks kan onthouden.
Aandacht bepaalt hoe we dingen interpeteren en dat zorgt er dus voor welke informatie in het werkgeheugen terecht komt.

Stel dat iemand een lijst met woorden voorgelezen krijgt en vervolgens wordt gevraagd wat hij zich daarvan herinnert. Er valt te voorspellen welke woorden deze persoon zich waarschijnlijk zal herinneren:

  • Het primacy effect houdt in dat de woorden aan het begin van de lijst makkelijker worden herinnerd

  • Het recency effect houdt in dat de woorden aan het eind van de lijst makkelijker worden herinnerd

  • Het distinctiveness effect houdt in dat die woorden in de lijst die anders of verrassend zijn makkelijker worden herinnerd

 

Werkgeheugen
De functie van het werkgeheugen is begrijpen en betekenis geven.....read more

Access: 
Public
Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A en 2B (IPO 2A en 2B): Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

College- en werkgroepaantekeningen bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A en 2B: - UL

College-aantekeningen bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A (IPO2A) aan de Universiteit Leiden - 2015/2016

College-aantekeningen bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A (IPO2A) aan de Universiteit Leiden - 2015/2016

Image


Onderwijsstudies

College 1: Begrijpend lezen

Een lezer moet:

  • Woorden kunnen herkennen (klank en letterherkenning),

  • Een zin mentaal kunnen ontleden (zinsstructuur, syntax, grammatica),

  • Betekenis van zinnen aan elkaar kunnen verbinden en

  • Voorkennis kunnen integreren met tekst.

  • Een mentaal woordenboek aanleggen (lexicon)

  • De regels ontdekken waarmee woorden gecombineerd kunnen worden tot zinnen.

  • Zinnen samenvoegen tot een coherente representatie

  • Verwijswoorden (hij, zij, de man)

  • Relaties tussen zinnen (temporaal, causaal, additief etc.)

Herkennen van klanken

Een kind hoort verschillende klanken, maar er zitten geen grenzen bij woorden. Een kind moet dus de klanken leren herkennen. Foneem verschillen worden categorische waargenomen. Het ontwikkelen van klanken worden in fases waargenomen. Deze fases lopen volgens een bepaald model, echter kunnen kinderen het ook eerder kunnen. Pasgeborenen discrimineren alleen tussen ritmes en intonatiepatronen van een taal. Een kind van 4,5 maand prefereert spraak met pauzes op de grenzen tussen deelzinnen boven spraak met pauzes in het midden van deelzinnen. In de eerste 6-7 maanden zijn kinderen gevoelig voor verschillen tussen de fonemen. Hoe wordt dit begrip van fonemen getest? Hiervoor gebruiken we HASP: ‘de high amplitude sucking paradigm’. Als een baby iets leuk vindt, dan zal het harder aan een speen zuigen dan wanneer hij het niet leuk vindt.

Mentale woordenboek

Het mentaal lexicon wordt gevormd door naar de klanken te luisteren en hier een betekenis en grammaticale kenmerken aan te geven. Deze moeten al wel abstract in het brein aanwezig zijn. Deze ontwikkeling gaat snel:

  • 0-12 maanden: begin ontwikkeling

  • Vanaf 12 maanden: kleine woordjes, uitingen lijken op zinnen (issenou?)

  • 12-18 maanden: productie van woorden (zo’n 150)

  • 18-20 maanden: tweewoordfase, alleen inhoudswoorden (naamwoorden, hoofdwerkwoorden). Opvallend is dat de woordvolgorde correspondeert met de moedertaal

  • 20-24 maanden: plotselinge verschijning van functiewoorden en grammaticale morfemen (voornaamwoorden, vraagwoorden, lidwoorden etc.).

  • Wanneer kinderen ongeveer 3-3,5 jaar zijn bezitten zij de essentie van het taalsysteem, dus voornamelijk de grammatica.

  • 6 jaar: herkenning 8000-14000 woorden. Ze leren zo’n 7-8 woorden per dag vanaf 18 maanden

Om te meten hoe een kind woorden leert, kan men de visual fixatie taks gebruiken. Dit is een relatief makkelijke test om te bekijken welke woorden een kind al kent.

Taal is geen gewoon leren!

Er.....read more

Access: 
JoHo members
College-aantekeningen bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2B (IPO2B) aan de Universiteit Leiden - 2015/2016

College-aantekeningen bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2B (IPO2B) aan de Universiteit Leiden - 2015/2016

Image


College 9: Dyslexie

Algemene introductie leerproblemen

Een grote groep kinderen heeft leerproblemen met de basisvakken (rekenen, taal, lezen en schrijven). Leerproblemen kunnen tot ontwikkeling komen door een combinatie van genetische factoren (aanleg) en omgevingsfactoren. Er vindt dus interactie plaats tussen de kenmerken van het kind en de ervaringen die het kind thuis en op school opdoet. Met deze kennis kunnen er effectieve interventies worden gegeven. Hoe eerder een kind wordt geholpen, hoe beter. Bij leerproblemen is individuele diagnostiek en behandeling van belang. Leerproblemen is een specialisatie binnen de orthopedagogiek.

Definitie dyslexie

Dyslexie is een belangrijk onderdeel van leerproblemen. Volgens de definitie van de Gezondheidsraad (adviesorgaan van de regering) in 1995 is er sprake van dyslexie “wanneer de automatisering van woordidentificatie (lezen) en/of schriftbeeldvorming (spellen) zich niet, dan wel zeer onvolledig of zeer moeizaam ontwikkelt.” Deze definitie is nog vrij algemeen en beschrijvend en de nadruk ligt hier sterk op dyslexie als automatiseringsprobleem. Dit komt omdat men nog niet zo veel van dyslexie wist.

In 2003 kwam er een meer specifieke definitie, gericht op het vaardigheidsniveau, vanuit de Stichting Dyslexie Nederland: “Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of het spellen op woordniveau.“ Binnen deze definitie wordt dyslexie meer erkend als stoornis en als hardnekkig probleem. Er wordt echter niet ingegaan op de oorzaak van dyslexie (alleen een beschrijvende definitie) en ook niet op de eigenheid hiervan ten opzichte van andere leer- en ontwikkelingsstoornissen.

In 2006 kwam er daarom weer een nieuwe definitie vanuit het Protocol Dyslexie, Diagnostiek en Behandeling. Deze definitie gaat wel in op de oorzaak van dyslexie (“een specifieke lees- en spellingsstoornis met een neurobiologische basis (zenuwstelsel), die wordt veroorzaakt door cognitieve verwerkingsstoornissen op het raakvlak van fonologische (klankleer) en orthografische taalverwerking (spelling)“). Ook wordt dyslexie hier gedefinieerd als een specifiek probleem (er zit dus bijvoorbeeld geen verwerkingsstoornis tussen), afwijkend van andere leer- en ontwikkelingsstoornissen (“Deze specifieke taalverwerkingsproblemen wijken proportioneel af van het overige cognitieve, en met name taalverwerkingsprofiel en leiden tot een ernstig probleem met het lezen en spellen van woorden ondanks regelmatig onderwijs“). Verder wordt binnen deze definitie ook ingegaan op de consequenties van dyslexie in het schoolleven (“Dit specifieke lees- en spellingsprobleem beperkt in ernstige mate een normale educatieve ontwikkeling, die op grond van de overige cognitieve vaardigheden geïndiceerd zou zijn“). Deze laatste definitie wordt tot op de dag van vandaag nog gebruikt.

In een filmpje, van een meisje uit groep 2 dat voorleest, is opvallend dat ze eerst de.....read more

Access: 
JoHo members
Study Notes bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A (IPO2A) - Pedagogiek B1 - UL (2014/2015)

Study Notes bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A (IPO2A) - Pedagogiek B1 - UL (2014/2015)


College 1

Onderzoek naar leren is sinds de jaren ’60 flink veranderd. Nu gaan we uit van het cognitieve model (b.v. Piaget). Het cognitieve model gaat ervan uit dat informatie om je heen een interactie aangaat met je eigen denkwereld. Uiteindelijk leidt dit tot een gedragsverandering en heb je dus iets geleerd. Er wordt ook getest of mensen de ‘scientific reasoning’ in een tekst anders beoordelen met andere afbeldingen. McCabe & Castel (2008) hadden drie condities: tekst, tekst met een plaatje van hersenen, of tekst met een grafiek. Hoe betrouwbaar zouden de studenten de tekst beoordelen? De tekst met plaatjes van hersenen werd vaker als goede reasoning beoordeeld. Dit wordt een ‘brain bias’ genoemd.

Nieuwe technieken zoals MRI en fMRI hebben tot revolutionaire inzichten geleid. Voor het eerst kunnen we mensen levend bestuderen terwijl ze iets doen. Nu weten we dat tussen de 10-25 jaar het brein nog zeer plastisch is (en dus nog kan veranderen). We zien nu dingen die aan het gedrag niet te merken zijn, terwijl er wel iets in het brein gebeurd. De normale ontwikkeling en individuele verschillen kunnen worden bekeken. De ontwikkeling blijkt niet in hetzelfde tempo te verlopen. De executieve functies ontwikkelen bijvoorbeeld bijna als laatste. De structuur van het brein is anders dan de functie.

College 2

Deel 1 Metacognitie

De centrale vraag in onderwijspsychologie is: hoe en waarom zijn docenten & instructie belangrijk? De onderwijspsychologie bestaat sinds 1890. Docenten werden toen verteld in instructies wat handig was voor het lesgeven vanuit de psychologie (‘talks to teachers’). Onderwijspsychologie is sinds William James sterk veranderd. In het begin werd er veel in klassen geobserveerd en beschreven. In de loop van de tijd is dit steeds minder geworden en kwam er een verschuiving naar cognitieve processen en het individu. De sociale context van de klas is nog steeds zeer belangrijk en komt nu ook steeds meer terug. De neurowetenschap heeft ook een belangrijke bijdrage. Zo wordt er bijvoorbeeld gekeken wat er in de hersenen gebeurt als een kind instructie krijgt. Er is bijvoorbeeld gevonden dat een kind gemotiveerd moet zijn om iets te kunnen leren. Als de leraar de vrijheid geeft aan leerlingen om iets niet leuk te vinden, dan zullen de leerlingen gemotiveerder zijn.

 

Metacognitie is kennis over cognitie en de regulering hiervan. Hoe pak je iets bijvoorbeeld aan en hoe denk je hierover na?

Hierbij worden er drie vaardigheden gebruikt:

  • Plannen: hoe gaan we dit doen?

  • Monitoren: hoe gaat het? Komen we bij het doel?

  • Evalueren: Is het gelukt?

.....read more
Access: 
JoHo members
Study Notes bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A (IPO2A) - Pedagogiek B1 - UL (2012/2013)

Study Notes bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A (IPO2A) - Pedagogiek B1 - UL (2012/2013)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


College 1 – 8 februari 2012

 

Deel 1: Informatie verwerken
De leeromgeving van een persoon bestaat uit de fysieke omgeving, maar ook de digitale leeromgeving en bijvoorbeeld de sfeer in de klas horen hierbij.

Er bestaan verschillende visies op leren. In dit college wordt uitgegaan van de cognitieve visie. Zij vinden dat leren betekenisvol moet zijn en dat leerlingen zelf hun kennis moeten maken van de informatie die zij opnemen. De cognitivistische theorie is gebaseerd op het informatieverwerkingsmodel.

Het informatieverwerkingsmodel gaat ervan uit dat wij beschikken over sensorisch geheugen (waar informatie 1-2 seconden wordt vastgehouden als het wordt waargenomen). Door middel van aandacht kan de informatie worden gestuurd naar het werkgeheugen (waarin informatie ca. 30 seconden kan worden vastgehouden) en langetermijngeheugen (waarin informatie onbeperkt wordt opgeslagen). Informatie komt binnen in het sensorisch geheugen en kan al dan niet doorgaan naar het werkgeheugen, vanaf daar kan het al dan niet doorgaan naar het langetermijngeheugen. Of dit gebeurt hangt af van aandachts- en herhalingsprocessen.

Volgens dit model bepaalt aandacht hoe we de betekenis van informatie bepalen, beïnvloedt voorkennis de interpretatie van nieuwe informatie en oude informatie in een nieuwe context en proberen we betekenis aan informatie te ontlenen (betekenisvol leren). Dit zorgt ervoor dat informatie die we tot ons nemen wordt georganiseerd, zodat we het kunnen gebruiken en herinneren. Ons geheugen is dus een constructie: we organiseren informatie op zo’n manier dat het in onze achtergrondkennis past. Als we dit op een verkeerde manier doen, kan het ook tot fouten leiden.

Om informatie te onthouden maken we gebruik van chunking: het samenvoegen van een reeks met kleine chunks van informatie. Uit onderzoek is gebleken dat een mens maximaal zeven van die chunks kan onthouden.
Aandacht bepaalt hoe we dingen interpeteren en dat zorgt er dus voor welke informatie in het werkgeheugen terecht komt.

Stel dat iemand een lijst met woorden voorgelezen krijgt en vervolgens wordt gevraagd wat hij zich daarvan herinnert. Er valt te voorspellen welke woorden deze persoon zich waarschijnlijk zal herinneren:

  • Het primacy effect houdt in dat de woorden aan het begin van de lijst makkelijker worden herinnerd

  • Het recency effect houdt in dat de woorden aan het eind van de lijst makkelijker worden herinnerd

  • Het distinctiveness effect houdt in dat die woorden in de lijst die anders of verrassend zijn makkelijker worden herinnerd

 

Werkgeheugen
De functie van het werkgeheugen is begrijpen en betekenis geven.....read more

Access: 
Public
Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A en 2B (IPO 2A en 2B): Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Literatuursamenvattingen bij Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A en 2B: - UL

Samenvattingen en studiehulp bij de 1e druk van Jongens zijn slimmer dan meisjes (en andere mythes over leren en onderwijs) van De Bruyckere et al
Pedagogiek in Beeld - 2e druk - Boeksamenvatting

Pedagogiek in Beeld - 2e druk - Boeksamenvatting

1. De wijze waarop pedagogisch onderzoek wordt ingericht

Kenmerken van empirisch-analytisch onderzoek:

  • Empirisch: dwingt de opvoedkundigen hun ideeën over opvoedingsprocessen voortdurend te toetsen.

  • Analytisch: stapsgewijs.

  • Op systematische wijze verschillende pedagogische handelingen, methoden, ingrepen, therapieën uitproberen en kijken of er van verschillende pedagogische effecten sprake is.

  • Onderzoeksmethoden: veldexperiment, survey-onderzoek, laboratorium-experiment, observatieonderzoek, archiefonderzoek en fysiologische studies.

Pedagogiek beschrijft relevante waarden en normen, maar schrijft niet voor. Pedagogiek streeft de optimale ontwikkelingsmogelijkheden na voor kinderen. Het belang van het kind staat voorop.

Verdrag van de Rechten voor het kind:

  1. Kind is onder de 18 jaar.

  2. De rechten gelden ieder kind. Er zijn passende maatregelen om te waarborgen dat het kind wordt beschermd.

  3. Belang van het kind is de eerste overweging. Het kind moet verzekerd zijn van bescherming, rekening houdend met rechten en plichten van de ouders. Instellingen die kinderen beschermen moeten voldoen aan vastgestelde normen.

  4. Staten die partij zijn moeten hun uiterste best doen om het verdrag te verwezenlijken.

  5. Dit moeten de Staten die partij zijn doen samen met de voogden.

  6. Een kind heeft inherent recht op leven. De ontwikkeling en het overleven van het kind moet in de ruimst mogelijke mate gewaarborgd zijn.

De opvoeding en de ontwikkeling van kinderen kunnen vanuit diverse disciplines onderzocht worden. De grenzen tussen psychologie en pedagogiek:

  • Pedagogiek: op welke wijze kan het functioneren en de ontwikkeling van het kind door en in opvoeding en onderwijs verbeterd en geoptimaliseerd worden?

  • Psychologie: onder Amerikaanse invloed.

  • Pedagogiek: onder Duitse invloed (empirische wending).

  • Leidse leerstoel voor pedagogiek in 1918 voor R. Casimir.

  • In de jaren ’70 zijn pedagogiek en psychologie naar elkaar toegegroeid: pedagogiek ging zich richten op empirisch onderzoek, de psychologie werd meer gericht op praktijk en maatschappelijke problemen..

Er zijn twee punten waarop de pedagogische vraagstelling verschilt van de psychologische:

  1. Pedagogiek verbindt verschillende disciplinaire perspectieven tot een integratieve theorie.

  2. Psychologie legt de nadruk op beschrijving en verklaring van ontwikkeling (wetenschappelijk). Pedagogiek legt meer de nadruk op de reflectie van normen en waarden, gericht op de praktische toepassing van kennis.

Empirische cyclus: deze laat zien hoe empirisch-analytisch onderzoek is gestructureerd en welke stappen moeten worden gezet bij het verzamelen en analyseren van empirische gegevens.

Fases van de empirische cyclus:

  1. Observatie: verzamelen en groeperen van empirisch feitenmateriaal.

  2. Inductie: formulering van hypothesen.

  3. Deductie: afleiding van speciale consequenties uit de hypothesen, in de vorm van toetsbare voorspellingen.

  4. Toetsing: toetsing van de hypothesen aan het al dan niet uitkomen van de voorspellingen in nieuw empirisch materiaal.

  5. Evaluatie: evaluatie van de uitkomsten van de toetsing in verband met de gestelde hypothesen of theorie.

Er is nog veel onbekend op pedagogisch terrein. De wetenschappelijke basis voor pedagogische diagnostiek en behandeling is flinterdun. Er zal nog veel systematisch pedagogisch interventieonderzoek moeten plaatsvinden om na te gaan welke vormen van opvoedingsondersteuning en hulpverlening.....read more

Access: 
JoHo members
Samenvatting Pedagogiek in beeld

Samenvatting Pedagogiek in beeld

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


1. De wijze waarop pedagogisch onderzoek wordt ingericht

Kenmerken van empirisch-analytisch onderzoek:

  • Empirisch: dwingt de opvoedkundigen hun ideeën over opvoedingsprocessen voortdurend te toetsen.

  • Analytisch: stapsgewijs.

  • Op systematische wijze verschillende pedagogische handelingen, methoden, ingrepen, therapieën uitproberen en kijken of er van verschillende pedagogische effecten sprake is.

  • Onderzoeksmethoden: veldexperiment, survey-onderzoek, laboratorium-experiment, observatieonderzoek, archiefonderzoek en fysiologische studies.

Pedagogiek beschrijft relevante waarden en normen, maar schrijft niet voor. Pedagogiek streeft de optimale ontwikkelingsmogelijkheden na voor kinderen. Het belang van het kind staat voorop.

Verdrag van de Rechten voor het kind:

  1. Kind is onder de 18 jaar.

  2. De rechten gelden ieder kind. Er zijn passende maatregelen om te waarborgen dat het kind wordt beschermd.

  3. Belang van het kind is de eerste overweging. Het kind moet verzekerd zijn van bescherming, rekening houdend met rechten en plichten van de ouders. Instellingen die kinderen beschermen moeten voldoen aan vastgestelde normen.

  4. Staten die partij zijn moeten hun uiterste best doen om het verdrag te verwezenlijken.

  5. Dit moeten de Staten die partij zijn doen samen met de voogden.

  6. Een kind heeft inherent recht op leven. De ontwikkeling en het overleven van het kind moet in de ruimst mogelijke mate gewaarborgd zijn.

De opvoeding en de ontwikkeling van kinderen kunnen vanuit diverse disciplines onderzocht worden. De grenzen tussen psychologie en pedagogiek:

  • Pedagogiek: op welke wijze kan het functioneren en de ontwikkeling van het kind door en in opvoeding en onderwijs verbeterd en geoptimaliseerd worden?

  • Psychologie: onder Amerikaanse invloed.

  • Pedagogiek: onder Duitse invloed (empirische wending).

  • Leidse leerstoel voor pedagogiek in 1918 voor R. Casimir.

  • In de jaren ’70 zijn pedagogiek en psychologie naar elkaar toegegroeid: pedagogiek ging zich richten op empirisch onderzoek, de psychologie werd meer

  • .....read more
Access: 
Public
Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 2A en 2B (IPO 2A en 2B): Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
Contributions, Comments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1792
Last updated
29-08-2023