Supersamenvatting 'Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht' (Belinfante)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013. Vind meer samenvattingen bij Belinfante


A. Wat is staatsrecht?

Staat

Een gemeenschap van mensen die bereid is hun gemeenschappelijke normen en waarden in leefregels neer te leggen en die leefregels door dwang te handhaven; de staat heeft een gemeenschappelijke cultuur en heeft tegelijkertijd een rechtsgemeenschap.

 

Handhaven van gemeenschapsvormen

Het handhaven van gemeenschapsvormen door middel van dwang is kenmerkend voor een staat. Het afdwingen van de rechtsorde veronderstelt dat er organen zijn in de staat die met de uitoefening van dwang belast zijn en het gezag van de staat uitoefenen. Dit gezag kan berusten bij één persoon of bij bepaalde groepen.

 

Trias politica

In het boek “L’esprit des Lois” beschrijft Montesquieu een staatsstelsel dat bestaat uit 3 onafhankelijke organen, met ieder een eigen functie:

  1. de Koning (voert de wetten uit – de uitvoerende macht);
  2. het parlement (maakt de wetten – de wetgevende macht);
  3. de rechterlijke macht (controleert of de uitvoerende macht de wet in acht genomen heeft).

 

Dit stelsel wordt een stelsel van checks and balances genoemd.

NB: Tegenwoordig is de taak van de regering veel uitgebreider; de drie organen opereren niet langer onafhankelijk van elkaar.

 

Grondregels van een democratisch stelsel

Er zijn in een democratisch stelsel 2 grondregels die moeten worden nageleefd.

  1. het legaliteitsbeginsel: er is geen bevoegdheid zonder grondslag in wet of grondwet. Dit houdt in dat regering en Staten-Generaal geen dwangmaatregelen mogen nemen zonder voorafgaande autorisatie van de volksvertegenwoordiging.

  2. de verantwoordingsplicht: niemand kan een bevoegdheid uitoefen zonder verantwoording schuldig te zijn of zonder dat op die uitoefening controle bestaat.

 

Verantwoordingsplicht van en controle op overheidsorganen

Er zijn diverse vormen van verantwoordingsplicht van en controle op overheidsorganen. De belangrijkste hiervan zijn:

  • de politieke verantwoordingsplicht van bestuurlijke organen tegenover vertegenwoordigende lichamen;

  • de ambtelijke ondergeschiktheid waardoor ambtenaren verantwoording schuldig zijn aan hun chefs, die op hun beurt weer verantwoordelijk zijn voor de instructies die zij al of niet aan de ondergeschikte ambtenaren hebben gegeven;

  • het bestuursorgaan moet worden gecontroleerd door een hoger gegaan;

  • de strafrechtelijke verantwoordelijkheid wordt geëffectueerd wanneer ministers koninklijke besluiten mede ondertekenen terwijl ze zich ervan bewust zijn dat ze daarmee een wet schenden;

  • de wet de mogelijkheid geeft aan belanghebbenden om in beroep te gaan;

  • de burgerlijke rechter in bepaalde gevallen ambtshandelingen kan toetsen aan art. 6:162 BW en de rechterlijke toetsing van wetgeving.

 

Referendum, burgerinitiatief, volksinitiatief

Bij een referendum mogen kiezers zich in adviserende zin uitspreken over bepaalde beslissingen. Bij een burgerinitiatief hebben een aantal burgers samen het recht om een uitspraak te vragen aan vertegenwoordigende organen over een aangelegenheid van overheidsbeleid en bij een volksinitiatief kan het laatste woord daarbij ook nog eens aan de kiezers zijn omdat het voorstel aan een bindend referendum wordt onderworpen.

B. Bronnen van staatsrecht

Het staatsrecht kent een viertal bronnen:

  1. de Grondwet
  2. gewoonterechtelijke regels
  3. geschreven regelingen in de vorm van wetten of algemene maatregelen van bestuur
  4. internationaal recht

 

Grondwet

De Grondwet bevat regels die zeer belangrijk zijn voor het staatsrecht. Deze regels zorgen ervoor dat de staatsorganisatie geregeld wordt, geeft een aantal belangrijke grondrechten, beschrijft de organisatie van de voornaamste organen van de staat en regelt de functies van die organen. Daarnaast bevat de Grondwet de regels met betrekking tot de rechtspraak, zijn er regels opgenomen met betrekking tot provincies, gemeenten, waterschappen en andere openbare lichamen en bevat de grondwet de regels betreffende de herziening van de Grondwet.

De Grondwet bevat geen uitputtende gedetailleerde regelingen, maar wordt in lagere regelingen uitgewerkt. Daarom is het mogelijk te delegeren aan lagere wetgevers. Hiervoor worden drie soorten termen gebruikt in de Grondwet: bij of krachtens de wet, de wet regelt en uit kracht van de wet.

 

Gewoonterechtelijke regels

Belangrijke zaken van het staatsrecht zijn geregeld in ongeschreven recht. Dit is noodzakelijk omdat de Grondwet een “rigid construction” is, een wet die moeilijker is te wijzigen dan een gewone wet, en er anders niet tijdig gereageerd kan worden op de actuele ontwikkelingen.

 

Geschreven regelingen in de vorm van wetten of algemene maatregelen van bestuur

Onder deze regelingen verstaat men de rechtsregels die de samenstelling en de functionering van de organen van de staat, hun bevoegdheden en onderlinge verhoudingen regelen.

 

Internationaal recht

Het Koninkrijk der Nederlanden is niet voor te stellen zonder internationale bindingen; er zijn belangrijke verdragen die grote invloed hebben op ons staatsrecht. Behalve lid van de VN, is Nederland ook lid van de Raad van Europa, de NAVO en de WEU.

C. Hoe werkt het staatsrecht?

De staat

Het territorium van een staat wordt bepaald door de grenzen waarbinnen gezag wordt uitgeoefend ten opzichte van alle menselijk handelen dat aan dat gezag onderworpen is. Wat buiten het gebied van de staat gebeurt, valt niet onder de werking van het nationale recht. Het grondgebeid van de staat wordt bepaald door landsgrenzen die zijn vastgelegd in internationale verdragen en strekt zich verder uit tot een gedeelte van de zee langs de kust. De betekenis van deze landsgrenzen worden steeds minder belangrijk.

 

Rechtspositie Nederlanders en vreemdelingen

Nederlanders hebben rechten die vreemdelingen in Nederland niet hebben. Een aantal belangrijke verschillen in de rechtspositie hebben betrekking op het kiesrecht, benoembaarheid in openbare dienst, uitlevering en sociale grondrechten.

 

Kiesrecht (art. 54 Grondwet)

Alleen Nederlanders hebben actief en passief kiesrecht. Uitzondering hierop is dat het kiesrecht ten aanzien van gemeenteraden ook toegekend kan worden aan ingezeten die geen Nederlander zijn, maar die wel voldoen aan de aan Nederlanders gestelde eisen.

 

Benoembaarheid in openbare dienst

Alle Nederlanders zijn op gelijke voet benoembaar in openbare dienst; dit gelijkheidsrecht geldt niet voor vreemdelingen.

 

Uitlevering (art. 2 lid 3 Grondwet)

Uitlevering van op Nederlands grondgebied verblijvende personen mag alleen gebeuren op grond van een verdrag. Hierbij moet gewaarborgd worden dat de betrokkene een eventuele onvoorwaardelijke vrijheidsstraf mag ondergaan in Nederland.

 

Sociale grondrechten

Er zijn een aantal sociale grondrechten die alleen gelden voor Nederlanders; hierbij kan gedacht worden aan het recht op bijstand of het feit dat vreemdelingen een vergunning nodig hebben om te mogen werken in Nederland.

 

Vreemdelingen

Vreemdelingen moeten aan een aantal voorwaarden voldoen om in Nederland toegelaten te worden. Men moet over de nodige identiteitspapieren en middelen voor verblijf en terugreis beschikken. Ook zal hij in bepaalde gevalleen een visum of een machtiging tot voorlopig verblijf moeten kunnen tonen. Wanneer een vreemdeling hier langer dan drie maanden wil blijven moet er een verblijfsvergunning aangevraagd worden. Deze vergunning wordt alleen verleend wanneer internationale verplichtingen die vereisen, met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend of klemmende redenen van humanitaire aard daar aanleiding toe geven. Na 5 jaar bestaat in beginsel recht op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

 

Verblijfsvergunning asiel

De verblijfsvergunning asiel is bedoeld voor “verdragsvluchtelingen”, voor personen die in vergelijkbare situaties verkeren en hun naaste familieleden. De vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft moet ons land uit eigen beweging verlaten en kan worden uitgezet. Iemand mag niet worden uitgezet naar een land waar hem vervolging als vluchteling staat te wachten (verbod van “refoulement”).

 

Verkrijgen van het Nederlanderschap

Verkrijgen van het Nederlanderschap kan op 3 manieren.

  1. van rechtswege: Nederlander van rechtswege is degene waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of moeder Nederlander is, en het kind van een Nederlander die voor de geboorte is overleden.
  2. door middel van optie, waarbij bepaalde categorieën vreemdelingen na het afleggen van een daartoe strekkende verklaring door een bevestiging door een aangewezen autoriteit het Nederlanderschap kunnen verkrijgen.
  3. door naturalisatie: dit gebeurt bij koninklijk besluit. Hiervoor moet de betrokkene in beginsel meerderjarig zijn, in de Nederlandse/Nederlands-Antilliaanse/Arubaanse samenleving zijn ingeburgerd en gedurende een bepaalde periode legaal in een van de landen van het Koninkrijk hebben gewoond.

 

Verlies van Nederlanderschap

Verlies van Nederlanderschap kan gebeuren in het geval van een dubbele nationaliteit; wanneer iemand die genaturaliseerd wil worden een andere nationaliteit bezit, moet hij al het mogelijke hebben gedaan om die andere nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd. Daarnaast verliest men het Nederlanderschap door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit, door het afleggen van een verklaring van afstand en door meer dan tien jaar te verblijven in een land buiten de EU van iemand met een dubbele nationaliteit.

D. De regering

Regering

De Koning en de ministers vormen samen de regering; ze zijn dus zowel medewetgever als bestuur. Wanneer de Grondwet eist dat een bepaalde taak aan de regering wordt opgedragen zonder dat de Koning eraan mee hoeft te werken wordt er gesproken over de regering; eist de wet dat een bepaalde beslissing door de regering genomen moet worden, dan moet de beslissing genomen worden bij koninklijk besluit. De Staten-Generaal controleren de regering.

 

Koning

De term “Koning” kan op 2 manieren worden gebruikt.

  • koning in persoonlijke zin;

  • koning in constitutionele zin.

Wanneer het gaat over erfopvolging en regentschap wordt daarmee de Koning in persoonlijke zin bedoeld; heeft men het over de Koning als regering dat bedoelt men de Koning in constitutionele zin.

 

Koningschap

Het koningschap is erfelijk; erfgenamen van de Kroon zijn de nakomelingen van de laatst overleden Koning. Wanneer er geen nakomelingen van de laatst overleden Koning meer zijn, komen zijn broers en zusters met hun nakomelingen en daarna zijn ooms en tantes aan de beurt, tot aan de derde graad verwant. Wanneer het erop lijkt dat een opvolger zal ontbreken zal deze bij wet worden benoemd door de Staten-Generaal. Alleen de Koning zelf kan afstand doen van het Koningschap. Lid van het Koninklijk huis zijn, naast de Koning, zij die krachtens de Grondwet de Koning kunnen opvolgen (niet verder dan bloedverwantschap in de 2e graad), de vermoedelijke opvolger van de Koning en de Koning die afstand heeft gedaan van het Koningschap.

 

Regentschap

Als gevolg van de regels van troonopvolging kan een opvolger jonger zijn dan 18 jaar. Deze opvolger mag geen koninklijk gezag uitoefenen; er zal een regent aangewezen moeten worden om dat gezag uit te oefenen.

Daarnaast zijn er nog een drietal redenen waarom een regentschap in werking kan treden:

  1. wanneer de Koning niet langer in staat is het koninklijk gezag uit te oefenen (art. 35 Grondwet);

  2. wanneer de regerende koning krachtens een wet tijdelijk het koninklijk gezag heeft neergelegd (art. 36 Grondwet);

  3. wanneer na het overlijden van de Koning of na diens afstand van het koningschap een opvolger ontbreekt (art. 30 lid 2 jo. art. 37 lid 1 sub e Grondwet).

 

Ministers

De ministers en de Minister-president worden benoemd en ontslagen bij koninklijk besluit. Ministers hebben de leiding van een bij koninklijk besluit ingesteld ministerie (departement). Er zijn ook ministers die niet zijn belast met de leiding van een ministerie; zij worden aangesteld om een bepaald beleidsterrein van een ministerie bijzonder gewicht te geven binnen de ministerraad.

 

Ministerraad

De ministers vormen samen de ministerraad; de Minister-president is de voorzitter.

De ministerraad:

  • beraadslaagt en besluit over het algemene regeringsbeleid en bevordert de eenheid daarvan;
  • keurt wetsontwerpen en algemene maatregelen van bestuur goed (of af);
  • stelt adviesorganen in die de regering moeten adviseren;
  • bespreekt onderwerpen met betrekking tot het buitenlandse beleid.

 

Wanneer een zaak in de ministerraad aan de orde is geweest dragen alle ministers medeverantwoordelijkheid

 

Minister-president

De Minister-president representeert het kabinet tegenover de Koning. Bij belangrijke internationale conferenties kan hij optreden als hoofd en vertegenwoordiger van het kabinet, en hij is lid van de Europese Raad. Hij coördineert de werkzaamheden van het kabinet, heeft politieke leiding en is Minister van Algemene Zaken, wat inhoudt dat hij leiding geeft aan diensten als de regeringsvoorlichtingsdienst.

 

Staatssecretarissen

Staatssecretarissen ondersteunen de ministers. Ze mogen wetten en besluiten contrasigneren, verantwoordelijkheid nemen voor het indienen van wetsvoorstellen en kunnen deelnemen aan beraadslagingen in de ministerraad met een raadgevende staat. De staatssecretaris is politiek verantwoordelijk voor zijn optreden en moet aftreden wanneer hij niet langer vertrouwen van de volksvertegenwoordiging heeft.

 

E. De Staten-Generaal

Tweede Kamer en Eerste Kamer

Het Nederlandse parlement bestaat uit twee kamers die samen de Staten-Generaal worden genoemd. De Tweede Kamer bestaat uit 150 leden die rechtstreeks worden gekozen voor 4 jaar door Nederlanders die 18 jaar of ouder zijn. Uit de leden van de Tweede Kamer wordt een voorzitter van de Kamer benoemd. De Tweede Kamer heeft (in tegenstelling tot de Eerste Kamer) recht van initiatief en amendement. De Eerste Kamer bestaat uit 75 leden die gekozen worden door getrapte verkiezing door de leden van de provinciale staten.

 

Kiesrecht

Iedere Nederlander heeft actief en passief kiesrecht. Het kiesrecht wordt gerechtvaardigd door te stellen dat het bestuur door deskundigen moet worden onderworpen aan de controle van de gewone burger. Het kiesrecht is een essentieel element in het stelsel van checks and balances en kan in 2 soorten kiesstelsels worden verdeeld:

 

  1. meerderheidsstelsel waarbij in onafhankelijke districten een kandidaat bij meerderheid wordt gekozen;

  2. het stelsel van evenredige vertegenwoordiging.

 

Meerderheidsstelsel

Bij een meerderheidsstelsel kan er onderscheid worden gemaakt tussen een relatieve meerderheid en een absolute meerderheid. Bij de relatieve meerderheid is de kandidaat die de meeste stemmen krijgt gekozen. Nadeel is dat deze meerderheid niet overeen hoeft te komen met de meerderheid van de landelijk uitgebrachte stemmen. Bij de absolute meerderheid moet een kandidaat de helft plus 1 van de uitgebrachte stemmen in zijn district moeten behalen.

 

Evenredige vertegenwoordiging

Bij evenredige vertegenwoordiging zijn er geen districten maar kieskringen. Hierbij krijgt iedere partij het aantal zetels dat overeenkomt met het aantal keren dat de lijstengroep de kiesdeler heeft behaald. De kiesdeler is het aantal uitgebrachte stemmen gedeeld door het aantal beschikbare plaatsen.

 

Problemen bij evenredige vertegenwoordiging

Het stelsel van evenredige vertegenwoordiging kent een zestal problemen:

 

  1. het probleem van de restzetels à er blijven zetels over, en de vraag is wie deze restzetels krijgt;
  2. het probleem van het aantal zetels per lijstengroep à overblijvende restzetels moeten worden toegewezen aan de lijsten van de groep die de grootste overschotten hebben;
  3. het probleem van de voorkeursstemmen à de toegewezen zetels die nog niet aan een kandidaat zijn toegekend moeten aan de nog niet gekozen kandidaten worden gekoppeld op wie het meest is gestemd;
  4. het probleem van Gerrymandering à men probeert de stemmen van een niet gewenste partij te verliezen door middel van een districtenstelsel;
  5. het probleem van de politieke partijen à kiezers kennen eigenlijk alleen de lijsttrekker, maar niet de personen lager op de lijst die ook gekozen worden;
  6. het probleem dat kiezers geen directe invloed hebben op de samenstelling van het kabinet.

 

F. Raad van State, Algemene Rekenkamer, Nationale ombudsman en vaste colleges van advies

 

Raad van State

De Raad van State is het belangrijkste adviesorgaan van de regering en daarnaast ook rechterlijk college in geschillen van bestuur. De Koning is formeel voorzitter van de raad, maar verschijnt alleen bij plechtige gelegenheden in de vergadering. De werkelijke leiding van de Raad van State berust bij de vice-president. De leden van de raad worden bij koninklijk besluit benoemd voor het leven. De Raad heeft een drieledige taak:

 

  1. advisering met betrekking tot wetgeving,
  2. advisering in geschillen en rechtspraak,
  3. (advies)taken en bevoegdheden die niet in de Grondwet zijn vermeld.

 

Algemene Rekenkamer

De Algemene Rekenkamer behoort samen met de Raad van State tot de Hoge Colleges van de Staat. De Algemene Rekenkamer oefent financiële controle uit. De leden worden benoemd voor het leven bij koninklijk besluit uit een voordracht van drie personen door de Tweede Kamer.

 

De Algemene Rekenkamer is belast met het onderzoek van inkomsten en uitgaven van het Rijk. Wanneer de Rekenkamer problemen heeft met het gevoerde beheer of de verantwoording daarover deelt zij dit mee aan de betreffende minister, waarna deze een maand de tijd heeft om aan te geven wat hij van plan is om aan dat bezwaar tegemoet te komen. Afhankelijk van die informatie kan de Rekenkamer het bezwaar handhaven of opheffen. Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer ook controlebevoegdheden met betrekking tot privaatrechtelijke rechtspersonen waarin de staat deelneemt dan wel waaraan de staat een financiële bijdrage verleent.

 

Nationale Ombudsman

De Nationale Ombudsman onderzoekt klachten over de manier waarop een bestuursorgaan zich tegenover een natuurlijk of rechtspersoon heeft gedragen.

Het werkterrein van de ombudsman ligt vooral op het gebied van het feitelijk handelen van de overheid. Aan de hand van een onderzoek wordt beoordeeld of het bestuursorgaan zich in de onderzochte aangelegenheid al dan niet behoorlijk heeft gedragen. De ombudsman is ook bevoegd om op eigen initiatief een onderzoek in te stellen.

 

Vaste colleges van advies

De Raad van State is niet de enige adviseur van de regering. Wanneer de regering advies wil over bepaalde (deel)onderwerpen kunnen er adviescolleges worden ingesteld. Deze colleges kunnen ad hoc worden samengesteld, maar het is ook mogelijk dat er een permanent (vast) college van advies wordt ingesteld.

 

 

G. De verhouding van parlement, ministers en Koning

 

Strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid

Een minister die een koninklijk besluit mede ondertekent terwijl hij weet dat dit in strijd met de wet is, kan strafrechtelijk worden vervolgd. Het gaat hier om een beperkte verantwoordelijkheid; de verantwoordelijkheid geldt alleen voor de legaliteit van regeringsdaden en dan nog alleen tegen over de strafrechter.

 

Contraseign

De Koning kan geen rechtsgeldige besluiten nemen zonder medewerking van een minister of staatssecretaris.

 

Ministeriële verantwoordingsplicht

Wanneer een minister of het gehele kabinet door een bepaalde uitspraak het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging is kwijtgeraakt, die minister of dat kabinet ontslag dient te nemen om moet worden vervangen.

 

Verhouding Koning – ministers

De Koning is onschendbaar, en de ministers zijn verantwoordelijk (art. 42 Grondwet). Toch hebben ministers geen verantwoordingsplicht tegenover de Koning. De Koning moet zijn handtekening plaatsen onder het door de minister geformuleerde voorstel waarna de minister zijn handtekening zet; wanneer de Koning weigert komt er geen besluit tot stand.

 

Verhouding regering – Staten-Generaal

Ministers en staatssecretarissen zijn verantwoording schuldig aan de Staten-Generaal; de regering en Staten-Generaal hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid. De regering is het aangewezen orgaan om het initiatief tot wetgevende en bestuurlijke maatregelen te nemen. De volksvertegenwoordiging is juist typisch een controleorgaan dat de openbare mening tot uitdrukking kan brengen. Uiteindelijk zal de wil van het parlement voorgaan boven die van de regering.

 

Kabinetsformatie

Tijdens een kabinetsformatie gaan partijen onderhandelen over welke fracties een kabinet zullen gaan vormen. Een kabinetsformatie begint wanneer het zittende kabinet zijn ontslag heeft aangeboden. Onder normale omstandigheden biedt een kabinet zijn ontslag aan op de dag van de Tweede Kamerverkiezingen, maar het aanbod van ontslag kan ook bij een motie van wantrouwen in de Tweede Kamer worden aangenomen of wanneer er een kabinetscrisis plaatsvindt.

 

De Koning nodigt vervolgens de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer uit om hem van advies te dienen over de samenstelling van het te vormen kabinet en de benoeming van een informateur (iemand die de mogelijkheden voor een te vormen kabinet ondersteunt) en een formateur (iemand die de opdracht krijgt een kabinet te vormen). Naar aanleiding van het eindrapport van de formateur benoemt en ontslaat de Koning bewindslieden. Als laatst stelt het nieuwe kabinet een regeringsverklaring op waarin ze verantwoording aflegt voor de benoeming van het kabinet en de kabinetsformatie.

 

Oppositie

De fracties die tijdens de zittingsperiode van het kabinet proberen de steun van kiezers te krijgen zodat ze na verkiezingen eventueel zelf aan de macht kunnen komen.

 

Kabinetscrisis

Van een kabinetscrisis is sprake wanneer de macht van het zittende kabinet wordt doorbroken waardoor de partijpolitieke samenwerking in de regering wordt verbroken.

 

Extra-parlementair kabinet

Van een extra-parlementair kabinet wordt gesproken wanneer er geen regeerakkoord is overeengekomen en de binding tussen kabinet en parlementaire meerderheid zwak of zelfs niet aanwezig is.

 

Verantwoordingsplicht

De verantwoordingsplicht kent een aantal elementen:

 

  • de plicht tot antwoorden. De plicht om inlichtingen te verschaffen opgenomen is in de Grondwet. In de praktijk houdt dit in dat de kamers altijd de mogelijkheid hebben om vragen te stellen over het aan de orde zijnde onderwerp;

  • het recht van interpellatie. Een kamerlid heeft de mogelijkheid om vragen aan de minister te stellen over een door dat kamerlid aangeduide onderwerp;

  • het individuele vragenrecht;

  • kamerleden kunnen schriftelijke vragen stellen of mondelinge vragen tijdens het vragenuur in de Tweede Kamer;

  • openbare hoorzittingen;

  • een rondetafelgesprek of een informeel onderzoek;

  • een motie waarin tot uitdrukking wordt gebracht waarom de kamer niet tevreden is met het gevoerde beleid en welk beleid de kamer wel gevoerd wil zien;

  • het recht van enquête.

 

Motie van wantrouwen

Wanneer er een motie van wantrouwen aangenomen wordt, moet degene tot wie de motie is gericht zijn ontslag aanbieden. Dit volgt uit ongeschreven staatsrecht.

 

Ontbinding kamer

De Kamer kan worden ontbonden wanneer er behoefte bestaat aan vervroegde verkiezingen met daarop aansluitend een nieuwe kabinetsformatie of bij herziening van de Grondwet.

 

H. Wetgeving

 

Wetten worden vastgesteld door de regering en de Staten-Generaal samen; zij voeren gezamenlijk de wetgevende functie uit (art. 81 Grondwet). De wetgever kan opdrachten tot wetgeving aan andere organen geven, maar alleen wanneer de Grondwet zich hier niet tegen verzet; dit wordt delegatie van wetgeving genoemd.

 

Wet in formele zin / wet in materiële zin

Een wet in formele zin is een wet die door de Staten-Generaal en de regering is vastgesteld. Een wet in materiële zin (een algemeen verbindend voorschrift) is een algemeen besluit dat voor herhaalde toepassing vatbaar is en die buiten de administratie burgers of overheidsorganen binden. Een wet in materiële zin wordt gekenmerkt door de inhoud van het besluit en moet een grondslag hebben in een wet.

 

Uitvoering van de wettelijke regeling

Naast de wetten in formele zin en wetten in materiële zin zijn er algemene, naar buiten gerichte voorschriften die noch in de wet opgenomen zijn, noch berusten op delegatie. Deze wetten worden aangemerkt als uitvoering van de wettelijke regeling en worden door de jurisprudentie als verbindend geaccepteerd. Het gaat bij deze wetten vaak om nadere voorschriften en van details die in andere regelingen zijn opengelaten.

 

Totstandkoming van de wet

De regering (met name de minister) neemt meestal het initiatief tot het indienen van een wetsvoorstel bij de Staten-Generaal. Om het wetsvoorstel voor te bereiden wordt vaak een commissie benoemd door de minister. Om na te gaan hoe de kamer over het onderwerp denkt stuurt men meestal eerst een conceptwetsvoorstel of een nota over de voorgenomen wetgeving naar de Tweede Kamer. Na deze voorbereidende handelingen begint de formele voorbereiding van het wetsvoorstel in commissies en het departement.

 

Het wetsvoorstel wordt ingediend bij de ministerraad die wanneer ze akkoord gaat met het voorstel de betrokken minister verzoekt machtiging te vragen aan de Koning om het wetsvoorstel aanhangig te maken bij de Raad van State, zodat deze een advies kan uitbrengen.

 

Dit advies wordt aan de koning gezonden, die het om bericht en raad naar de minister stuurt. De minister zal dan (afhankelijk van de raad) wijzigingen aanbrengen in het wetsvoorstel en het voorzien van een memorie van toelichting opsturen naar de Koning; de Koning stuurt deze dan door naar de Tweede Kamer.

 

Het wetsvoorstel wordt onderzocht door een commissie die verslag uitbrengt van dat onderzoek aan de betrokken minister en de Tweede Kamer. Met toestemming van de kamer kan de commissie besluiten tot een wetgevingsoverleg waarin gesproken wordt over de voorgestelde artikelen, amendementen en moties. Ook kan de commissie besluiten een openbare hoorzitting te houden of een rondetafelgesprek te beleggen.

 

Hierna volgt de openbare behandeling in de plenaire kamer waarbij de leden van de Tweede Kamer amendementen kunnen inbrengen die (wanneer ze aangenomen worden) het wetsvoorstel wijzigen. De behandeling in de Eerste Kamer is gelijk aan die van de Tweede Kamer maar is vaak minder gedetailleerd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel alleen aanvaarden of verwerpen.

 

Als laatst dient de wet bekendgemaakt of afgekondigd te worden; bekendmaking vindt plaats op last van de Koning door plaatsing van de wet in het Staatsblad.

 

Decentralisatie

Er zijn twee methoden om wetgeving op te dragen aan andere instanties dan de formele wetgever:

 

  1. Algemene decentralisatie, waarbij men een algemene regelingsbevoegdheid geeft aan organen van een lager lichaam.
  2. Specifieke decentralisatie, wat plaats vindt op specifiek in de wet aangegeven gebieden waarbij de formele wet een lager orgaan opdraagt een verordening over een bepaalde concreet aangewezen materie te maken.

 

Delegatie, attributie, mandaat

Delegatie is het opdragen van uitwerking van regelingen aan een ander orgaan.

 

Algemene decentralisatie wordt ook wel attributie genoemd. Zowel bij attributie als delegatie oefent het orgaan dat de bevoegdheid gedelegeerd of geattribueerd heeft gekregen de bevoegdheid op eigen gezag en onder eigen verantwoordelijkheid uit.

 

Bij mandaat treedt de gemandateerde op in naam en onder verantwoordelijkheid van degene die een taak heeft gemandateerd, de mandaatgever.

 

Delegatie van wetgeving aan de Kroon of een minister ontlast het parlement en zorgt ervoor dat door de veel eenvoudigere procedure sneller kan worden gereageerd op maatschappelijke ontwikkelingen.

 

Beleidsregels

Naast ministeriële regelingen (die algemeen verbindende voorschriften bevatten) zijn er beleidsregels. Deze regels (pseudo-wetgeving) kunnen afkomstig zijn van ministers en van andere bestuursinstanties.

 

Het gaat om regels met betrekking tot de uitoefening van de bestuursbevoegdheden die dit bestuursorgaan toekomen of die onder verantwoordelijkheid daarvan worden uitgegeven. Beleidsregels zijn niet rechtstreeks bindend; de bestuursinstantie zelf is wel in zekere mate aan de beleidsregels gebonden.

 

Noodrecht

In bepaalde situaties (bijvoorbeeld oorlog) is regeling door de normale wetgever niet mogelijk. De regering kan in deze periode allerlei onderwerpen regelen bij koninklijk besluit. De regering heeft deze bevoegdheid niet krachtens een opdracht van de formele wetgever, maar op grond van staatsnoodrecht. Deze besluiten zijn dan ook bevoegd genomen en hebben kracht van wet.

 

I. Het bestuur

 

Bestuur is in de eerste plaats uitvoering van de Grondwet en andere wetten. Er zijn allerlei wettelijke bepalingen die een opdracht aan het bestuur bevatten om besluiten te nemen die rechtsgevolgen voor individuele burgers meebrengen (beschikkingen). Daarnaast is er bestuur dat niet bestaat in uitvoering van wettelijke regelingen; dit bestuur kan gevoerd worden door een minister uit hoofde van de taak die hem bij het instellingsbesluit van zijn ministerie is toebedeeld. Hij handelt daarbij namens de regering.

 

Parlement

Het parlement vormt samen met de wetgever de regering, en heeft daarnaast de taak het beleid te controleren. Dit kan door middel van het stellen van vragen, enquête en de behandeling van de rijksbegroting.

 

Bestuursapparaat

Een nieuwe minister wordt ondersteund door een bestaand ambtelijk apparaat. Deze ambtenaren dienen de minister ongeacht hun persoonlijke politieke opvatting (loyaliteitsplicht). In de praktijk laat de minister bepaalde bevoegdheden over aan zijn secretaris-generaal, aan afdelingschefs en aan diensthoofden.

 

Decentralisatie en deconcentratie

Wanneer het bestuur in handen ligt van de centrale overheid of van buitendiensten van een ministerie heeft de minister zeggenschap over het apparaat. Bij decentralisatie, wanneer de wet een taak opdraagt aan bestuursorganen van provincies of gemeenten is dit niet het geval. Wanneer de wet een bestuurstaak opdraagt aan een ambtenaar in plaats van aan een orgaan van een zelfstandig opererend lichaam, is er sprake van deconcentratie.

 

Medebewind en autonomie

In het geval van medebewind gebeurd decentralisatie op grond van een speciale wettelijke bepaling die een beperkte taak opdraagt aan provincie of gemeente.

Bij autonomie is de decentralisatie te vinden in een grondwetsregel die van meer algemene strekking is.

 

Het gaat in beide gevallen om ontlasting van de centrale administratie.

 

Territoriale en functionele decentralisatie

Territoriale decentralisatie is decentralisatie naar provincies en gemeenten, functionele decentralisatie is decentralisatie naar de lichamen van bedrijfsorganisaties. (De waterschappen zijn hierin een mengvorm)

 

Decentralisatiegedachte

De decentralisatiegedachte betekent dat het bestuur niet vanuit een centraal punt maar juist door plaatselijk of functionele belanghebbenden onder eigen verantwoordelijkheid en met eigen onafhankelijke bestuursorganen wordt uitgevoerd.

 

Openbaarheid van bestuur

Om een burger in staat te stellen de besluitvorming te begrijpen moeten alle documenten openbaar zijn. Daartoe is de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) opgesteld. Deze wet geeft regels met betrekking tot de toegang tot informatie, de inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden. De Wob legt een informatieverplichting op aan ministers, bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen, publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties en de bestuursorganen die onder verantwoordelijkheid van de genoemde organen werkzaam zijn. Wanneer informatieverstrekking in strijd met de Wob wordt geweigerd, kan degene wiens verzoek is afgewezen na bezwaar te hebben gemaakt bij het betrokken bestuursorgaan beroep instellen bij de rechtbank.

 

Bestuur van financiën

De inkomsten van het rijk zijn grotendeels afkomstig uit geïnde belastingen. Deze belastingen gaan grotendeels weer terug naar de burgers als sociale voorzieningen; de rest wordt besteed aan investeringen en competitie in de particuliere sector. Dit wordt vastgelegd in de rijksbegroting, die wordt vastgesteld bij wet en bestaat uit begrotingsstaten en toelichtingen. De coördinatie van de verschillende begrotingen ligt bij de Minister van Financiën, en deze begrotingen worden gecontroleerd door de Algemene Rekenkamer.

 

Bestuur van buitenlandse betrekkingen

De regering bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde. Deze bepaling dient alleen als grondslag en richtlijn voor het door de regering te voeren buitenlandse beleid. Er wordt een verdrag opgesteld, welke na afloop van de onderhandelingen door of namens de regering wordt ondertekend. Bij de ondertekening wordt een voorbehoud van parlementaire goedkeuring gemaakt. Er zijn 2 manieren van parlementaire goedkeuring:

 

  1. door aan beide kamers van de Staten-Generaal stilzwijgende goedkeuring te vragen;

  2. door indiening van een wetsvoorstel ter uitdrukkelijke goedkeuring van het verdrag.

 

De regering kan overigens ook zelf voor uitdrukkelijke goedkeuring kiezen door rechtstreeks een goedkeuringswet in te dienen. Wanneer goedkeuring is verleend wordt het verdrag bindend.

 

Geen goedkeuring

Er zijn een aantal gevallen waarin goedkeuring van een verdrag niet nodig is (art. 7 Rijkswet). Goedkeuring is niet nodig bij een verdrag waarvoor dit bij wet is bepaald, een uitvoeringsverdrag, een verdrag dat geen belangrijke financiële verplichtingen aan het Koninkrijk oplegt en voor maximaal een jaar is gesloten, een geheim of vertrouwelijk verdrag, een verdrag betreffende de verlening van een aflopend verdrag of een verdrag tot wijziging van een bijlage bij een goedgekeurd verdrag.

 

Oorlogstijd / ernstige binnenlandse spanningen

In tijden van oorlog of bij zeer ernstige binnenlandse spanningen zijn er twee uitzonderingstoestanden: de beperkte noodtoestand en de algemene noodtoestand. Deze noodtoestanden worden (op voordracht van de Minister-president) afgekondigd bij koninklijk besluit en zo snel mogelijk bekend gemaakt aan de bevolking.

 

 

J. De rechtspraak

 

Drie soorten rechtspraak

De rechtspraak kan onderverdeeld worden in:

 

  1. strafrechtspraak: vervolging van strafbare feiten;
  2. burgerlijke rechtspraak: geschillen over burgerlijke rechten en schuldvorderingen;
  3. bestuursrechtspraak: het oordelen over geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan.

 

Rechterlijke macht

De rechterlijke macht bestaat uit zowel rechters als uit leden die niet met rechtspraak zijn belast (Openbaar Ministerie is met de vervolging belast). De rechtspositie van de leden van de rechterlijke macht die met rechtspraak zijn belast en de procureur-generaal bij de HR wordt geregeld bij de wet. De organisatie van de rechterlijke macht is geregeld in de wet op de rechterlijke organisatie, en de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren is geregeld in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. De laatste jaren zijn er ook andere gerechten ontstaan die eigenlijk ook tot de rechterlijke macht zouden moeten behoren (Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven).

 

Toetsingsverbod

De rechter mag wetten en verdragen niet toetsen aan de Grondwet (art. 120 Grondwet). Dit toetsingsverbod geldt niet alleen met betrekking tot de inhoud van een wet of verdrag, maar voor een groot deel ook voor de vraag of de juiste grondwettelijke procedure is gevolgd bij de totstandkoming van de wet of het verdrag. De rechter heeft volgens de HR niet de bevoegdheid formele wetten te toetsen aan ongeschreven rechtsbeginselen; alleen in uitzonderingsgevallen mag de rechter de toepassing van een in het algemeen bindende, formele wetsbepaling achterwege laten, namelijk wanneer strikte toepassing van de ze bepaling in strijd zou komen met een ongeschreven fundamenteel rechtsbeginsel.

 

Uitzondering toetsingsverbod

In de Grondwet is één uitzondering op het toetsingsverbod opgenomen. Het gaat dan om de omstandigheid dat de rechter een formele, door regering en Staten-Generaal samen gemaakte wetsbepaling buiten toepassing laat, omdat de toepassing ervan strijdig zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepaling of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie. Deze beperking van het rechterlijk toetsingsrecht geldt niet voor lagere regelingen.

 

Controle

Om controle te houden op rechterlijke uitspraken:

 

  1. moet de rechter in het openbaar vonnis wijzen en moet ieder vonnis gemotiveerd zijn;
  2. moeten de rechterlijke uitspraken openbaar zijn;
  3. moet de gehele rechterlijke procedure in beginsel openbaar zijn.

 

 

K. Rechtsbescherming tegen de overheid

 

Beschikking

De overheid oefent invloed uit op de rechtspositie van burgers door middel van een beschikking. Een beschikking is een schriftelijke, concrete beslissing van een bestuursorgaan dat een publiekrechtelijke rechtshandeling bevat. De wetgever kan de rechter laten oordelen over beleidsgronden of beroep tegen een beschikking openstellen bij een bestuurlijk orgaan. In vrijwel alle gevallen waarbij deze regeling geen beroep openstelt, is beroep mogelijk bij een administratieve rechter.

 

Beginselen van behoorlijk bestuur

De wetgever heeft een groot aantal beginselen van behoorlijk bestuur opgenomen in de wet (Awb) als normen waaraan de bestuursorganen zich in het algemeen moeten houden. De belangrijkste beginselen zijn:

 

·         het verbod van détournement de pouvoir, (de overheid mag een bevoegdheid niet gebruiken voor een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid gegeven is),

·         het verbod van willekeur,

·         het zorgvuldigheidsbeginsel,

·         het motiveringsbeginsel,

·         het rechtszekerheidsbeginsel,

·         het gelijkheidsbeginsel en

·         het beginsel van ”fair play”.

 

Naast deze beginselen van behoorlijk bestuur zijn er ook algemene rechtsbeginselen, die niet alleen in het bestuursrecht maar ook daarbuiten gelden. Voorbeelden hiervan zijn het beginsel dat wat ten onrechte als betaling is ontvangen terug moet worden betaald, het beginsel dat een sanctie evenredig behoort te zijn aan de ernst van het feit en het “ne bis in idem”-beginsel.

 

Rechterlijke organisatie

In onze rechterlijke organisatie is er algemene bestuursrechtspraak in 2 instanties: de rechtbank (de algemene bestuursrechter) en het hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hoger beroep in sociale zekerheidszaken, ambtenarenzaken en studiefinanciering is opgedragen aan de Centrale Raad van Beroep; voor een deel van het economische bestuursrecht kan er hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. In bepaalde situaties kunnen er ook beroepszaken worden ingesteld bij de rechterlijke macht of bij een gespecialiseerd gerecht.

 

Drie stadia beroepszaak

In een beroepszaak kunnen drie stadia worden onderscheiden: de bezwaarschriftprocedure, het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep.

 

Besluit

Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke handeling (art. 1:3 Awb). Het kan dan zowel gaan om een beschikking als een besluit van algemene strekking; onder het begrip beschikking valt ook de afwijzing van de aanvraag van een beschikking. Binnen de besluiten van algemene strekking kunnen besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden en verdere besluiten van algemene strekking worden onderscheiden.

 

Bezwaar en beroep bij de rechtbank

Een belanghebbende kan beroep instellen tegen een besluit bij de rechtbank (art. 8:1 Awb); de belanghebbende moet dan wel eerst bezwaar maken tegen dit besluit. Op deze eis dat er bezwaar moet worden gemaakt zijn vier uitzonderingen:

 

  1. er is geen bezwaar nodig wanneer het besluit op bezwaar of in administratief beroep is genomen,
  2. wanneer het besluit aan goedkeuring is onderworpen,
  3. wanneer het besluit de goedkeuring van een ander besluit of de weigering van die goedkeuring inhoudt of,
  4. wanneer het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3:4.

 

Dan kan er dus direct beroep op de administratieve rechter worden ingesteld.

 

Doelstellingen verplichte bezwaarschriftprocedure

Met het invoeren van het vereiste van de verplichte bezwaarschriftprocedure worden 3 doelstellingen nagestreefd:

 

  1. de heroverweging van het besluit op grond van het bezwaarschrift verbetert de kwaliteit van het bestuur,
  2. de verplichte heroverweging is dienstbaar aan de rechtsbescherming van de burger,
  3. de bezwaarschriftprocedure zal het aantal beroepen op de administratieve rechter verminderen omdat de heroverweging ertoe kan leiden dat de belanghebbende of tevreden gesteld wordt of van zijn ongelijk overtuigd raakt.

 

Behandeling door de rechter

Bestuursrechtelijke zaken worden door de rechtbank in beginsel door een enkelvoudige kamer behandeld (art. 8:10 Awb). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk wanneer hij het beroep gegrond verklaart. De rechtbank kan het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen, een andere handeling te verrichten, of haar uitspraak in de plaats van het (gedeeltelijk) vernietigde besluit laten treden. Ook kan de rechtbank een termijn stellen, een dwangsom opleggen, veroordelen tot schadevergoeding of een partij veroordelen in de proceskosten van een andere partij.

 

Voorlopige voorziening

De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Een voorlopige voorziening kan worden aangevraagd wanneer beroep bij de rechtbank is ingesteld of bezwaar of administratief beroep. De voorzieningenrechter bepaalt wanneer de voorziening vervalt, maar de voorziening vervalt sowieso wanneer de termijn voor het instellen van beroep bij de rechtbank is verstreken, wanneer het bezwaar of beroep is ingetrokken of wanneer de rechtbank uitspraak heeft gedaan (tenzij bij de uitspraak een later tijdstip is betaald).

 

Afdeling bestuursrechtspraak

De Afdeling Bestuursrechtspraak behandelt het hoger beroep tegen uitspraken van de sector bestuursrecht van de rechtbanken voor zover dit niet door de Centrale Raad van Beroep of het College van beroep voor het bedrijfsleven gebeurt. Tegen bepaalde besluiten staat er echter alleen en als eerste beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak open. De Afdeling bestuursrechtspraak spreekt in beginsel recht in een meervoudige kamer.

 

Controle burgerlijke rechter

De overheid is onderworpen aan het burgerlijk recht en het gezag van de burgerlijke rechter. De controle op de overheid is in de jurisprudentie gebaseerd op art. 6:162 BW. De administratieve rechtsbescherming heeft zich verder ontwikkeld waardoor de burgerlijke rechter zich steeds verder heeft teruggetrokken.

 

Toch is er op een aantal terreinen nog een taak voor de burgerlijke rechter weggelegd, namelijk op het gebied van schadevergoeding, op het gebied van besluiten die uitgezonderd zijn in de Awb, op het gebied van feitelijk handelen van bestuursorganen, op het gebied van onrechtmatige rechtspraak en op het gebied van verdragssluiting, al is de burgerlijk rechter tot nog toe geneigd de regering de vrije hand te laten wanneer het gaat om voorgenomen verdragswetgeving.

 

L. Decentralisatie

 

Decentralisatie

Een deel van de wetgevende en bestuurlijke taak kan bij wet worden overgedragen aan organen van territoriaal gedecentraliseerde, zelfstandige lichamen of aan organen van publiekrechtelijke lichamen die op het gehele grondgebied van het Rijk voor een bepaalde tak wetgevende en bestuursbevoegdheid uitoefenen.

 

Autonomie

De regeling en het bestuur van de huishouding van provincie of gemeente is het terrein van de autonomie; organen kunnen zelfstandig regelen en bestuurlijk optreden, of dit nalaten. Autonomie geeft dus een algemene bevoegdheid aan de lagere gemeenschappen. Ook wanneer een algemene wet concrete verplichtingen oplegt aan het bestuur van provincie of gemeente is er sprake van autonomie.

 

Medebewind

Een hoger orgaan kan bij algemeen verbindende regeling een lager orgaan verplichten tot medewerking aan de uitvoering van een hogere regeling; wanneer een andere wet dan de Provinciewet of de Gemeentewet verplichtingen oplegt aan provincierespectievelijk gemeentebestuur spreekt men van medebewind.

 

Toezicht en goedkeuring door hogere lichamen

Decentralisatie voorziet in toezicht door organen van hogere lichamen op die van lagere. Dit kan preventief of repressief gebeuren. Bij preventief toezicht eist de wet goedkeuring voor bepaalde daden van lagere lichamen door een orgaan van een hoger lichaam; bij repressief toezicht bestaat de mogelijkheid van vernietiging van bepaalde besluiten van lagere lichamen door organen van hogere lichamen wegens strijdigheid van die besluiten met het recht of het algemeen belang.

 

Provincies

Provincies zijn regionale rechtsgemeenschappen die bevoegdheden hebben voorzover de centrale overheid die niet aan zich heeft getrokken. Hun taak bestaat uit het regelen en besturen van de huishouding van de provincie en het verrichten van medebewindstaken. Het werkterrein van de provincie beslaat onder meer water- en milieubeheer, het beheer van wegen, regionaal sociaal-economisch beleid, ruimtelijke ordening en volkshuisvesting en het toezicht op gemeenten. Het provinciaal bestuur bestaat uit provinciale staten, gedeputeerde staten en de commissaris van de Koningin; dit zijn zelfstandige organen die geen bevelen van de centrale overheid hoeven af te wachten.

Aan het hoofd van de provincie staat provinciale staten.

 

Provinciale staten

De provinciale staten zijn het vertegenwoordigende lichaam in de provincie en de leden worden rechtstreeks gekozen door de burgers voor een periode van 4 jaar. De vergaderingen van provinciale staten worden voorgezeten door de commissaris van de Koningin, die wel aan de beraadslagingen kan deelnemen maar die daarin geen stemrecht heeft. De bevoegdheden van het provinciale bestuur zijn:

 

  • het instellen van statencommissies die besluitvorming van provinciale staten kunnen voorbereiden en met gedeputeerde staten of de commissaris kunnen overleggen,

  • het instellen van bestuurscommissies en daaraan eigen bevoegdheden overdragen,

  • het instellen van adviescommissies.

 

Gedeputeerde staten

Het dagelijks bestuur van de provincie ligt in handen van gedeputeerde staten dat bestaat uit de commissaris van de Koningin (die voorzitter is) en de gedeputeerden. De gedeputeerden worden benoemd door provinciale staten. Wanneer iemand gekozen wordt die zitting heeft in de provinciale staten moet deze wel eerst zijn lidmaatschap daarvan opgeven; deze functies zijn niet te combineren. Het dagelijks bestuur van de provincie is een dagtaak die bestaat uit het voorbereiden en uitvoeren van besluiten van provinciale staten en in het zorgen voor een goede dagelijkse gang van zaken. Hieronder vallen onder andere de benoeming en ontslag van de provinciale ambtenaren, oprichting van en deelneming aan privaatrechtelijke rechtspersonen, het nemen van beslissingen in medebewind, het uitvoeren van taken die door provinciale staten aan hen gedelegeerd zijn, het delegeren van opgedragen medebewindbevoegdheden tot regeling en bestuur aan besturen van gemeenten en waterschappen, het beslissen in administratief beroep en medewerking aan toezicht op de gemeenten en waterschappen. De leden van gedeputeerde staten zijn verantwoording schuldig aan provinciale staten voor het door hen gevoerde bestuur.

 

Commissaris van de Koningin

De commissaris van de Koningin wordt bij koninklijk besluit benoemd en is voorzitter van de provinciale staten. Hij mag hierbij deelnemen aan de beraadslaging, maar heeft geen stemrecht. Wel is de commissaris met volledig stemrecht lid van gedeputeerde staten. Hij heeft een aantal taken:

 

  • een coördinerende taak,

  • bevordering van de samenwerking met andere provincies en andere overheden,

  • bewaking van de kwaliteit van procedures met betrekking tot burgerparticipatie en de afhandeling van bezwaarschriften en klachten,

  • het jaarlijks uitbrengen van een burgerjaarverslag over de provinciale dienstverlening en de burgerparticipatie,

  • bevordering van een goede behartiging van de provinciale aangelegenheden,

  • vertegenwoordiging van de provincie in en buiten rechte,

  • hij wordt geïnformeerd over de uitkomsten van de collegeonderhandelingen,

  • hij kan zijn mening over het ontwerp-collegeprogramma kenbaar maken en besluiten van het provinciebestuur signaleren die naar zijn oordeel voor vernietiging in aanmerking komen.

 

De gemeente

De organen van de gemeente zijn de gemeenteraad, het college van burgermeester en wethouders en de burgemeester. De gemeenteraad staat aan het hoofd van de gemeente (art. 125 Gemeentewet). Het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester maken deel uit van het bestuur van de gemeente. De gemeenteraad wordt rechtstreeks door de inwoners gekozen en telt 9 tot 45 leden.

 

Drie soorten commissies

Er worden 3 soorten commissies onderscheiden in de Gemeentewet: raadscommissies (die besluitvorming van de raad kunnen voorbereiden en met het college van burgemeester en wethouders kunnen overleggen), de bestuurscommissies (die bevoegdheden uitoefenen die door de raad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester daaraan zijn gedelegeerd) en adviescommissies (art. 82-84 Grondwet).

 

College van burgemeester & wethouders

Het college van B&W wordt door de raad benoemd. De burgemeester is voorzitter van het college van B&Wen heeft daarin volledig stemrecht. Het dagelijks bestuur van de gemeente berust bij het college van B&W voor zover de burgemeester hier niet bij of krachtens de wet mee is belast. Tot het dagelijks bestuur behoort het voorbereiden en uitoefenen van beslissingen van de raad, en de raad kan eigen bevoegdheden aan het college overdragen. De raad kan geen bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften delegeren aan de burgemeester. Wel heeft het college van B&W een belangrijke medebewindstaak aangezien diverse vergunning door hen worden afgegeven. Tenslotte is een belangrijke bevoegdheid de uitoefening van bestuursdwang.

De leden van het college van B&W zijn verantwoording schuldig aan de raad.

 

De burgemeester

De burgemeester wordt op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij koninklijk besluit benoemd voor een periode van 6 jaar. Taken van de burgemeester zijn de zorgplicht ten aanzien van de samenwerking met andere gemeenten en met betrekking tot de relatie tussen gemeentebestuur en de burgerij, het uitbrengen van een burgerjaarverslag waarin hij rapporteert over de kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening, het vertegenwoordigen van de gemeente in en buiten rechte, het handhaven van de openbare orde en medebewind. De burgemeester is verantwoording verschuldigd aan de raad voor het door hem gevoerde bestuur.

 

Gemeentelijke verordeningen

De gemeente raad stelt (behoudens bij de wet of door hemzelf krachtens de wet te bepalen uitzonderingen) de gemeentelijke (posterieure) verordeningen vast. De rechter toetst bepalingen van gemeenteverordeningen aan anterieure of posterieure wetten en aan de positieve omgrenzing van de autonome verordeningsbevoegdheid van de raad.

De vernietigingsgronden van gemeentelijke verordeningen zijn geregeld in art. 10:35 Awb.

 

Posterieure en anterieure verordeningen

Het verschil tussen een posterieure en een anterieure verordening is in het moment van de totstandkoming, ten opzichte van de oorspronkelijke regeling. Bij een posterieure verordening, die dus na de hogere regeling tot stand is gekomen, moet eerst beslist worden of het onderwerp hetzelfde is, en zo ja, of deze verordening dan in strijd is met de hogere regeling. Om deze vraag te benaderen moet men weten of de hogere regeling uitputtend bedoeld is. Een anterieure verordening, die dus hetzelfde onderwerp heeft als de nieuwe hogere regeling, moet onverbindend worden verklaard. Het doel hiervan is dat er niet meer gemeentelijke bepalingen zijn dan nodig. 

 

Waterschappen

Waterschappen hebben publiekrechtelijke bevoegdheden aan bestuur en wetgeving. De waterschappen zijn openbare lichamen, welke de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied tot doel hebben. Het bestuur van een waterschap bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. Taken van de waterschappen zijn de zorg voor de waterkering, de waterhuishouding of beide, en de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden.

 

Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

Bedrijfslichamen zijn verticale organisaties die alle ondernemingen omvatten die verschillende functies vervullen ten opzichte van één product. Een bedrijfslichaam wordt ingesteld bij algemene maatregel van bestuur en haar taak wordt geregeld bij instellingsbesluit. De verordeningen van bedrijfslichamen moeten worden goedgekeurd door de Sociaal-Economische Raad. De bedrijfslichamen hebben naast deze autonome taak een medebewindstaak waartoe ook het stellen van nadere regelingen bij verordening behoren.

 

M. De grondrechten

 

Klassieke en sociale grondrechten

Grondrechten kunnen verdeeld worden in klassieke en sociale grondrechten. Klassieke grondrechten zijn gericht op fundamentele aanspraken van de burger op overheidsonthouding op die terreinen waar de mens een zekere vrijheid behoeft; sociale grondrechten gaat om taakstellingen van de overheid. Daarnaast zijn er nog de grondrechten die gelijkheidsrechten worden genoemd, welke burgers aanspraken verlenen op overheidshandelen op die gebieden waar het handelen bijdraagt tot een menswaardig bestaan.

 

Universele Verklaring van de Rechten van de Mens

In de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens worden zowel klassieke als sociale grondrechten geformuleerd. De verklaring is niet formeel bindend, maar wel juridisch relevant omdat de rechter altijd rekening zal houden met deze Universele Verklaring. In 1950 kwam het EVRM tot stand, welke wel juridisch bindend en van grote juridische betekenis is.

 

Internationale regelingen grondrechten

Naast het EVRM heeft de Raad van Europa het Europees Sociaal Handvest opgesteld waar sociale grondrechten in zijn opgenomen, en zijn er ook 2 verdragen van de VN die een belangrijke rol spelen in verband met de grondrechten. Dit zijn het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR, klassieke grondrechten) en het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR, sociale grondrechten). Ook zijn er binnen de VN enkele meer gespecialiseerde verdragen opgesteld, zoals de VN-Conventie inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie, het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind.

 

Grondwet

In de Grondwet zijn de grondrechten opgenomen in één hoofdstuk, waarbij vrijwel geen onderscheid is gemaakt tussen klassieke en sociale grondrechten. Grondrechten kunnen horizontale en verticale werking hebben: bij horizontale werking hebben grondrechten werking tussen burgers onderling en bij verticale werking hebben grondrechten werken tussen overheid en burgers. Ook wanneer overheidsinstanties deelnemen aan privaatrechtelijk rechtsverkeer met burgers dienen zij de grondrechten in acht te nemen.

 

Beperkingen van grondrechten

De grondrechten die zijn opgenomen in de Grondwet en in verdragen zijn niet ongeclausuleerd geformuleerd. Men heeft gekozen voor een zo nauwkeurig mogelijke formulering van de aanspraken van burgers. Het gevolg hiervan is dat er diverse beperkingen zijn opgenomen.

 

Deze algemene beperkingen zijn alleen geldig wanneer de Grondwet dit uitdrukkelijk toestaat. Een beperking van een grondrecht is bijvoorbeeld mogelijk doordat een beroep op een grondrecht in een bepaalde situatie in botsing komt met een beroep op een ander grondrecht in diezelfde situatie.

 

Conflicterende grondrechten

Wanneer een beroep op een sociaal grondrecht in conflict komt met een beroep op een klassiek grondrecht gaat het beroep op het klassieke grondrecht voor; bij een beroep op twee sociale grondrechten of op twee klassieke grondrechten zal er een afweging van de belangen moeten plaatsvinden.

 

 

N. Herziening van de Grondwet

 

 

Procedure

Hoofdstuk 8 van de Grondwet bevat bepalingen over de procedure van grondwetsherziening en de rechtsgevolgen van zo’n herziening met betrekking tot reeds bestaande wetten en andere regelingen en besluiten. Een grondwet moet gewijzigd kunnen worden wanneer feitelijke verhoudingen en levensbeschouwelijke visies in de samenleving veranderen. Dit kan alleen door middel van een procedure die zwaarder is dan de gewone wetgeving; er is dus sprake van een “rigid constitution”.

 

Bij de herzieningen van de Grondwet vinden zowel volksraadpleging als inschakeling van de gewone wetgevende organen plaats, die echter speciale, zwaardere voorschriften in acht moeten nemen. Art. 137 lid 1 Grondwet bepaald dat bij een grondwetsherziening de wet verklaart dat een verandering in de Grondwet in overweging zal worden genomen. Dit is de eerste lezing.

 

Als een voorstel tot herziening van de Grondwet in eerste lezing de status van wet verkrijgt en is bekendgemaakt, moet de Tweede Kamer worden ontbonden (art. 137 lid 3 Grondwet).

 

Na ontbinding van de Tweede Kamer volgt de tweede lezing in de Staten-Generaal. De eerste lezing heeft het karakter van een voorstel aan de grondwetgever. Over dit voorstel kan de bevolking zich in verkiezingen uitspreken. In de tweede lezing wordt over het voorstel een beslissing genomen door de kamers, samen met de regering. De behandeling van een eerste-lezingswetsvoorstel vindt op dezelfde manier plaats als bij een gewoon wetsvoorstel.

 

Ondanks het feit dat de tekst van de grondwetsherziening (nadat deze is aangenomen) vaststaat, kan men toch nog bepaalde veranderingen aanbrengen. Dit kan door middel van het splitsingsrecht, waardoor het mogelijk is in ieder geval een deel van het wetsvoorstel tot grondwetsherziening te redden, of door middel van toepassing van art. 138 Grondwet. Art. 138 Grondwet staat aanpassingen toe, maar geeft niet de mogelijkheid om nog ingrijpende wijzigingen door te voeren. Ook kan op grond van dit artikel wijziging plaatsvinden van de indeling in en de plaats van hoofdstukken, paragrafen en artikelen en kunnen de opschriften worden veranderd.

 

Omdat een wetsvoorstel tot herziening van de Grondwet een voorstel van wet is, zijn op de verdere afhandeling ervan de bepalingen van de eerste paragraaf van het vijfde hoofdstuk van toepassing. Ook hier geldt dus de eis van bekrachtiging door de Koning en van contraseign van de betrokken minister of staatssecretaris. Bovendien geldt de eis dat bekendmaking van de wet moet plaatsvinden.

 

Overgangsrecht

Belangrijk is het zogenoemde overgangsrecht (constitutioneel transitoir recht). Dit overgangsrecht moet er voor zorgen dat regelingen die in strijd zijn met de herziene Grondwet bij inwerkingtreding niet direct vervallen. Bestaande wetten en andere regelingen en besluiten die in strijd zijn met een verandering in de Grondwet blijven gehandhaafd totdat daarvoor overeenkomstig de Grondwet een voorziening is getroffen.

 

 

O. De structuur van het Koninkrijk

 

Koninkrijk der Nederlanden

Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba. Het Statuut geldt voor het gehele Koninkrijk, maar de Grondwet alleen voor Nederland. Volgens art. 1 van het Statuut wordt de kroon van het Koninkrijk gedragen door Koningin Juliana en haar wettige opvolger die daarbij wordt bijgestaan door de ministerraad van het Koninkrijk en enkele andere koninkrijksorganen. Daarnaast voert de Koning de regering van elk der landen (art. 2 Statuut).

 

Vertegenwoordiging Koninkrijk

Er is zowel een Nederlands-Antilliaanse, een Arubaanse als een Nederlandse ministerraad. De staatsregeling van beide landen wordt door de landen zelf vastgesteld. In Aruba en de Nederlandse Antillen wordt de Koning vertegenwoordigd door een gouverneur waarvan de bevoegdheden in een rijkswet geregeld worden. De gouverneur vertegenwoordigt enerzijds de regering van het Koninkrijk en anderzijds de Koning als hoofd van de landsregering en is dan dus hoofd van de regering van de Nederlandse Antillen of van Aruba. Wanneer een aangelegenheid van het Koninkrijk regeling bij wet vereist is de regeling daarvoor te vinden in de artikelen 14-22 Statuut.

 

Ter uitvoering van rijkswetten kunnen algemene maatregelen van rijksbestuur worden afgekondigd die worden vastgesteld op overeenkomstige wijze als de Nederlandse algemene maatregel van bestuur. Wat betreft overeenkomsten met andere staten en met volkenrechtelijke organisaties die betrekking hebben op de Nederlandse Antillen of Aruba moeten deze gelijktijdig aan de Staten-Generaal en het vertegenwoordigende lichaam van de Nederlandse Antillen of Aruba worden overlegd (art. 24). Een gevolmachtigd minister kan (net als een van de kamers van de Staten-Generaal of één vijfde van het aantal leden daarvan) de overeenkomst aan de uitspraak van de Staten-Generaal onderwerpen. Wijziging van het Statuut kan per rijkswet plaatsvinden.

 

Recente veranderingen in het Statuut

Per 1 oktober 2010 is er een belangrijke wijziging doorgevoerd. De Nederlandse Antillen zijn daarbij opgeheven; Curaçao en Sint Maarten hebben, net als Aruba, status van land gekregen. Bonaire, Saba en Sint Eustatius (de BES-eilanden) hebben een staatsrechtelijke positie binnen het Nederlandse staatsbestel die vergelijkbaar is met de Nederlandse gemeenten.

 

 

P. De Europese Unie

 

 

De Europese Unie is voortgekomen uit het Verdrag tot oprichting van de Europese gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (Verdrag van Rome).

 

Instellingen van de EU

De belangrijkste instelling van de EU is de Europese Raad die is samengesteld uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten en de voorzitter van de Commissie. De Europese Raad komt minimaal tweemaal per jaar bijeen. Taak van de Raad is het geven van de nodige impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en het vaststellen van de algemene politieke beleidslijnen. De Raad neemt de belangrijkste regelgevende besluiten op voorstel van de Commissie en met per beleidsterrein wisselende betrokkenheid van het Europese Parlement.

 

Leden van de Commissie worden voor een periode van 5 jaar benoemd. De Commissie is verantwoording schuldig aan het Europees Parlement. Als het Europees Parlement met gekwalificeerde meerderheid een motie van wantrouwen tegen de Commissie als geheel heeft aangenomen, moet de Commissie aftreden.

 

Europees recht

Het Europees recht kan verdeeld worden in het primaire recht, dat in verdragen is neergelegd en het secundaire recht, dat door instellingen wordt gevormd op grond van verdragen. Het secundaire recht kan worden onderscheiden in verordeningen, richtlijnen en beschikkingen. Een verordening heeft een algemene strekking, is verbindend en rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat. Een richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor iedere lidstaat waarvoor zij bestemd is, maar aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid overgelaten vorm en middelen te kiezen. Een beschikking is verbindend in al haar onderdelen voor degenen tot wie zij uitdrukkelijk is gericht.

 

Hof van Justitie

Als rechterlijke instelling kent men het Hof van Justitie, welke eigenlijk uit drie rechterlijke instanties bestaat. In de eerste plaats het Hof van Justitie, van wie een van de belangrijkste bevoegdheden het beantwoorden van prejudiciële vragen van rechterlijke instanties van lidstaten is (art. 234 EG-Verdrag); in de tweede plaats het Gerecht van Eerste Aanleg, dat ook weer uit 2 instanties bestaat, het GEA in eigenlijke zin en de “rechterlijke kamers” die aan het GEA kunnen worden toegevoegd, en in de derde plaats de rechterlijke kamers die in feite afzonderlijke gerechten zijn. Zij doen met betrekking tot bepaalde categorieën beroepen in specifieke aangelegenheden uitspraak kunnen doen, waartegen vervolgens een hogere voorziening bij het GEA openstaat.

 

Prejudiciële vragen

Dit zijn vragen van rechters aan hogere rechters, over hoe zij een bepaalde rechtsregel moeten uitleggen of interpreteren.

 

Vijf vrijheden

Er zijn vijf vrijheden verankerd in het Europese recht:

 

  1. het vrije verkeer van goederen;

  2. vrij verkeer van werknemers;

  3. vrij verkeer van diensten;

  4. vrij verkeer van kapitaal;

  5. de vrijheid van vestiging voor ondernemingen en personen.

 

Deze vrijheden zijn gegeven aan de burgers van de lidstaten van de Unie.

 

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht van Belinfante - Samenvattingen

Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht van Belinfante (17e druk) - BulletPoints

Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht van Belinfante (17e druk) - BulletPoints

Image



Hoofdstuk 1

  • Montesquieu beschrijft een staatsstelsel dat bestaat uit 3 onafhankelijke organen met ieder een eigen functie:
  • De Koning (voert de wetten uit – de uitvoerende macht
  • Het parlement (maakt de wetten – de wetgevende macht)
  • De rechterlijke macht (controleert of de uitvoerende macht de wet in acht genomen heeft)
  • Er zijn in een democratisch stelsel 2 grondregels die moeten worden nageleefd:
  • Het legaliteitsbeginsel: er is geen bevoegdheid zonder grondslag in wet of grondwet. Regering en Staten-Generaal mogen geen dwangmaatregelen nemen zonder voorafgaande autorisatie van de volksvertegenwoordiging.
  • De verantwoordingsplicht: niemand kan een bevoegdheid uitoefen zonder verantwoording schuldig te zijn of zonder dat op die uitoefening controle bestaat.
  • Meest belangrijke vormen van verantwoordingsplicht van en controle op overheidsorganen:
    • De politieke verantwoordingsplicht van bestuurlijke organen tegenover vertegenwoordigende lichamen
    • De ambtelijke ondergeschiktheid waardoor ambtenaren verantwoording schuldig zijn aan hun chefs, die op hun beurt weer verantwoordelijk zijn voor de instructies die zij al of niet aan de ondergeschikte ambtenaren hebben gegeven
    • Het bestuursorgaan moet worden gecontroleerd door een hoger gegaan
    • De strafrechtelijke verantwoordelijkheid wordt geëffectueerd wanneer ministers koninklijke besluiten mede ondertekenen terwijl ze zich ervan bewust zijn dat ze daarmee een wet schenden
    • De wet de mogelijkheid geeft aan belanghebbenden om in beroep te gaan
    • De burgerlijke rechter in bepaalde gevallen ambtshandelingen kan toetsen aan art. 6:162 BW en de rechterlijke toetsing van wetgeving
  • Inspraak van het volk: 
    • Referendum: kiezers mogen zich in adviserende zin uitspreken over bepaalde beslissingen
    • Burgerinitiatief: burgers hebben samen het recht om een uitspraak te vragen aan vertegenwoordigende organen over een aangelegenheid van overheidsbeleid
    • Volksinitiatief: het laatste woord kan daarbij ook nog eens aan de kiezers zijn omdat het voorstel aan een bindend referendum wordt onderworpen

Hoofdstuk 2

  • Het staatsrecht kent een viertal bronnen:
  • De Grondwet
  • Gewoonterechtelijke regels
  • Geschreven regelingen in de vorm van wetten of algemene maatregelen van bestuur
  • .....read more
Access: 
Public
Supersamenvatting 'Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht' (Belinfante)

Supersamenvatting 'Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht' (Belinfante)

Image

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013. Vind meer samenvattingen bij Belinfante


A. Wat is staatsrecht?

Staat

Een gemeenschap van mensen die bereid is hun gemeenschappelijke normen en waarden in leefregels neer te leggen en die leefregels door dwang te handhaven; de staat heeft een gemeenschappelijke cultuur en heeft tegelijkertijd een rechtsgemeenschap.

 

Handhaven van gemeenschapsvormen

Het handhaven van gemeenschapsvormen door middel van dwang is kenmerkend voor een staat. Het afdwingen van de rechtsorde veronderstelt dat er organen zijn in de staat die met de uitoefening van dwang belast zijn en het gezag van de staat uitoefenen. Dit gezag kan berusten bij één persoon of bij bepaalde groepen.

 

Trias politica

In het boek “L’esprit des Lois” beschrijft Montesquieu een staatsstelsel dat bestaat uit 3 onafhankelijke organen, met ieder een eigen functie:

  1. de Koning (voert de wetten uit – de uitvoerende macht);
  2. het parlement (maakt de wetten – de wetgevende macht);
  3. de rechterlijke macht (controleert of de uitvoerende macht de wet in acht genomen heeft).

 

Dit stelsel wordt een stelsel van checks and balances genoemd.

NB: Tegenwoordig is de taak van de regering veel uitgebreider; de drie organen opereren niet langer onafhankelijk van elkaar.

 

Grondregels van een democratisch stelsel

Er zijn in een democratisch stelsel 2 grondregels die moeten worden nageleefd.

  1. het legaliteitsbeginsel: er is geen bevoegdheid zonder grondslag in wet of grondwet. Dit houdt in dat regering en Staten-Generaal geen dwangmaatregelen mogen nemen zonder voorafgaande autorisatie van de volksvertegenwoordiging.

  2. de verantwoordingsplicht: niemand kan een bevoegdheid uitoefen zonder verantwoording schuldig te zijn of zonder dat op die uitoefening controle bestaat.

 

Verantwoordingsplicht van en controle op overheidsorganen

Er zijn diverse vormen van verantwoordingsplicht van en controle op overheidsorganen. De belangrijkste hiervan zijn:

  • de politieke verantwoordingsplicht van bestuurlijke organen tegenover vertegenwoordigende lichamen;

  • de ambtelijke ondergeschiktheid waardoor ambtenaren verantwoording schuldig zijn aan hun chefs, die op hun beurt weer verantwoordelijk zijn voor de instructies die zij al of niet aan de ondergeschikte ambtenaren hebben gegeven;

  • het bestuursorgaan moet worden gecontroleerd door een hoger gegaan;

  • de strafrechtelijke verantwoordelijkheid wordt geëffectueerd wanneer ministers koninklijke besluiten mede ondertekenen terwijl ze zich ervan bewust zijn dat ze daarmee een

  • .....read more
Access: 
Public
Samenvatting Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht (Belinfante), hoofdstuk 1

Samenvatting Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht (Belinfante), hoofdstuk 1

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1 Wat is staatsrecht?

 

1. Benadering van het begrip staat

 

De staat is een organisatie die met voorrang boven andere organisaties effectief gezag uitoefent over een gemeenschap van mensen op een bepaald grondgebied. De gemeenschap heeft een gemeenschappelijke cultuur en is een rechtsgemeenschap. Haar grondwaarden zijn neergelegd in door dwang te handhaven leefregels.

 

Dwang

Het kunnen toepassen van dwang is kenmerkend voor een staat. Zonder dwanghandhaving van zijn rechtsorde kan een staat niet bestaan.

 

Gezag

Binnen een staat zijn één of meer organen bevoegd tot het uitoefenen van dwang, die organen zijn met gezag bekleed.

Het hangt af van de wijze waarop de staatsgemeenschap is georganiseerd of dit gezag berust bij één persoon of bij bepaalde groepen. De regels die betrekking hebben op de organisatie van deze gezagsorganen en de grenzen van hun gezag vormen het staatsrecht. Het staatsrecht is van staat tot staat verschillend en is een product van een historisch proces en dus van de ontwikkeling van een bepaalde cultuur.

 

Middeleeuwen

In de Middeleeuwen was het gezag in de West-Europese landen een persoonlijk recht van vorsten. Dit gezag was erfelijk en overdraagbaar. Hoewel het gewone volk in deze tijd geen gezags- of politieke rechten had werd het door de persoonlijke gezagsdragers toch redelijk beschermd tegen de normale risico’s zoals oorlog, slecht volk, honger en armoede. Pas rond de helft van de twintigste eeuw werd de sociale zekerheid voor iedereen opnieuw als vanzelfsprekend aanvaard.

 

Macchiavelli

Toen in het begin van de zestiende eeuw de klasse van kooplieden en burgers opkwam, die de sociale bescherming van de gezagsdragers niet nodig had, begon men de rechtvaardigheid van het gezag als persoonlijk recht in twijfel te trekken. Men begon toen het gezag te beschouwen als iets dat ruimte laat voor de samenwerking van velen bij de beoefening ervan: de staat. Macchiavelli beschrijft hoe een gezagdrager op moet treden om de eenheid van Italië te bewerkstelligen. De vorst wordt orgaan en symbool van de staat.

De opkomende burgerij houdt zich bezig met de vraag waaraan het gezag zijn rechtvaardiging ontleent. De mens wordt niet meer, zoals in de Middeleeuwen, uitsluitend gezien als lid van de gemeenschap maar wordt in beginsel als vrij individu beschouwd en gezag beperkt de vrijheid van het individu. De volgende vraag moet vroeg of laat worden gesteld: “Hoe is gezag te rechtvaardigen in een maatschappij van vrije individuen?”.

 

Rousseau ‘contrat social’

Een van de gevolgen van dit veranderde denken is ´Le Contrat Social´ van Rousseau dat gezag en vrijheid verenigt omdat het gezag uit de vrijheid is afgeleid. De leer van de ‘contrat social’ heeft als uitgangspunt dat men door samen te werken de persoon en het goed van ieder lid.....read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check all content related to:
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
4190 2
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.