Samenvatting jurisprudentie handelsrecht in een internationaal perspectief

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Machinery

Bundesgerichthof, 31 oktober 2001

In deze zaak ging het om de vraag of de algemene voorwaarden van de verkoper van toepassing waren op de overeenkomst. De verkoper heeft een machine verkocht aan een koper in Spanje. Bij het installeren van de machine waren er problemen en het duurde dan ook enige tijd voordat de machine, met behulp van een ander bedrijf, in gebruik genomen kon worden. De koper eist schadevergoeding. De algemene voorwaarden waren niet aan de bevestiging van de overeenkomst gehecht.

Het hof oordeelt als volgt: In het CISG zijn geen regels opgenomen betreffende algemene voorwaarden. Dit werd niet nodig geacht omdat er regels opgenomen zijn over de interpretatie van contracten. Op basis van art. 8 CISG moet uiteindelijk besloten worden of algemene voorwaarden onderdeel van het aanbod zijn. De ontvanger moet de mogelijkheid hebben om op redelijke wijze op de hoogte te komen van de algemene voorwaarden. Het moet voor degene die het aanbod accepteert duidelijk zijn dat de andere partij algemene voorwaarden van toepassing wil verklaren.

De algemene voorwaarden verschillen per land. Het is inderdaad mogelijk dat een ontvanger zelf onderzoek doet naar de algemene voorwaarden, maar dit leidt tot vertragingen in het proces. Het is in tegenspraak met de regels van goed vertrouwen (art. 7 CISG) in de internationale handel dat de koper zelf onderzoek moet doen naar de algemene voorwaarden. Het is daarnaast een kleine moeite om de algemene voorwaarden ter hand te stellen.

Omdat er wereldwijd verschillen bestaan tussen de bestaande rechtssystemen en gebruiken en hierdoor de algemene voorwaarden die gebruikt worden per land ook veel verschillen. Kan een wederpartij vaak niet weten met welke bepalingen van algemene voorwaarden hij akkoord gaat. ‘Algemene voorwaarden kunnen daarom alleen onderdeel uitmaken van een aanbod als ze bij dat aanbod worden gevoegd of op een andere manier ter beschikking worden gesteld aan degene tot wie het aanbod is gericht.’ Uit Overeenkomsten in het internationaal privaatrecht en het Weens Koopverdrag, Bertrams en Kruisinga, p. 207

Noot:

Deze eis, van het toekomen van de algemene voorwaarden is niet te vinden in de CISG zelf. En is ook niet in samenspraak met de commerciële geest van het verdrag. Het hof baseert haar eis, het doen toekomen van de algemene voorwaarden, op art. 8. Lid 1 en 2.

De schrijver van de noot is kritisch of het hof überhaupt wel deze conclusie mocht trekken omdat deze algemene regel niet terug te vinden is in de CISG. Het gaat tegen de liberale geest van het verdrag in.

 

Powdered milk

Bundesgerichtshof, 9 januari 2002

Een Duitse verkoper heeft melkpoeder aan een Nederlandse koper verkocht. Bij gebruik blijkt dat de melkpoeder niet voldoet aan de kwaliteitseisen. De Duitse verkoper biedt aan om de slechte partij weer terug te nemen, maar weigert schadevergoeding te betalen. De verkoper stelt dat het CISG uitgesloten is door een clausule in zijn algemene voorwaarden en dat daardoor het Duitse recht van toepassing is. Binnen het Duitse recht kan de koper geen schadevergoeding eisen.

De koper maakte ook gebruik van algemene voorwaarden op basis waarvan hij wel recht had op schadevergoeding. Er is in deze zaak dus sprake van algemene voorwaarden die niet met elkaar overeenstemmen, er is hier een battle of the forms.

Het hof geeft aan dat zij niet de ene clausule wel en de andere niet van toepassing kunnen verklaren. Ook gaat de last shot doctrine niet op omdat het zwijgen van de koper op de laatste toegezonden referentie naar de eigen algemene voorwaarden van de koper niet zo geïnterpreteerd kan worden dat de koper instemde met de voorwaarden die in het voordeel van de verkoper waren.

Het Bundesgerichtshof kiest hier voor de Knock-out theorie. De met elkaar conflicterende algemene standaarden worden in hun geheel vervangen door het CISG. Het contract zelf en de algemene voorwaarden die wel overeenstemmen blijven als zodanig wel geldig. Of de algemene voorwaarden overeenstemmen wordt beoordeeld aan de hand van alle relevante voorwaarden.

 

Vergo/Grootscholten

HR 28 januari 2005, NJ 2006, 517

De vraag die in deze zaak speelt is naar welk recht bepaald moet worden of een Belgische koper de exoneratieclausule in de algemene voorwaarden van de Nederlandse verkoper heeft aanvaard.

In de algemene voorwaarden van de verkoper wordt verwezen naar de toepasselijkheid van het Nederlands recht. In casu moet naar het Nederlands recht bekeken worden of de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Het probleem is dat onder het Nederlands recht zowel het BW als het CISG valt. Welke van de twee is in deze zaak van toepassing? De koper en de verkoper zijn beiden in andere verdragsluitende staten gevestigd. Het CISG zou dus van toepassing kunnen zijn, maar waarom dan de verwijzing naar Nederlands recht?

Art. 8 CISG geeft de doorslag. Het gaat om de wilsverklaring van partijen. Het hof gaat ervan uit dat met de keuze voor Nederlands recht het in Nederland heersende CISG bedoeld wordt. Nu is er in dit geval nog wel weer het probleem dat deze zaak niet voldoet aan de temporele eis (of het CISG van toepassing is wordt bekeken aan de hand van drie eisen: materieel, formeel en temporeel). België was geen lid van het CISG toen deze zaak speelde. Op deze vraag kon de Hoge Raad niet ingaan omdat deze bij de eerdere instanties niet aan de orde gekomen was.

De vraag of een partij toestemming heeft gegeven voor de toepassing van de algemene voorwaarden van de andere partij wordt beheerst door de regeling in het CISG en niet door het rechtsstelsel dat door het Internationaal privaatrecht wordt aangewezen.

In de noot gaat Th. M. de Boer wel in op de vraag of de CISG alsnog van toepassing is ondanks het niet voldoen aan het temporele vereiste.. Op basis van art. 1 lid 1 sub b jo. Art 100 CISG is het CISG wel van toepassing in deze zaak. Hoewel niet aan het temporele vereiste voldaan wordt is via het conflictenrecht het recht van Nederland van toepassing en daardoor het CISG.

Dus: De toepasselijkheid van het CISG impliceert dat het nationale recht niet van toepassing is en dat het internationale privaatrecht ook niet van toepassing is, aangezien het CISG al van toepassing is. EPR (eenvormig privaatrecht) gaat voor IPR.

Olivaylle/ Flotweg

Federeal court of Australia, 20 mei 2009

In deze zaak ging het om een Duitse verkoper van een machine en een Australische koper. Er is langere tijd over een contract onderhandeld. In het laatste contract was de volgende zin opgenomen: Australian law applicable under exclusion of UNCITRAL law.

De machine voldoet niet aan de verwachtingen en de koper eist van de verkoper dat deze de defecten maakt of de koper zal zich terugtrekken uit de overeenkomst. De verkoper is het hier niet mee eens, weigert de machine te repareren en klaagt de koper aan. De vraag die nu rijst is welk recht van toepassing is verklaard. De keuze voor het Australisch recht sluit de CISG niet uit. Op basis van art. 6 CISG kunnen partijen de CISG uitsluiten zowel impliciet als expliciet. Als er sprake is van een impliciete uitsluiting moet er sprake zijn van heldere indicaties en echte intenties van de partijen. Het hof heeft hier bepaald dat hoewel partijen niet expliciet CISG uitgesloten hebben, dat dat wel is wat zij waarschijnlijk bedoeld hebben.

 

Belgische pasta

Gerechtshof Arnhem 9 maart 2010, LJN BL 7399

In casu heeft Pastificio pasta’s en sauzen verkocht aan appellant. Deze heeft de pasta’s en de sauzen gebruikt als grondstof voor kant en klaar maaltijden. De producten blijken meer dan het toegestane percentage aan niet-melkzuurbacteriën te bevatten. De appellant weigert te betalen terwijl Pastificio betaling eist.

Beide partijen wonen in verdragsluitende staten, namelijk België en Nederland. Het Hof gaat ervan uit dat het Nederlands recht van toepassing is. Pastificio heeft gesteld dat het Nederlandse recht van toepassing is en appellante heeft dit niet weersproken. Het Hof gaat er daarom vanuit dat Nederlands recht van toepassing is.

Omdat nu nog niet duidelijk is of het BW ofwel het CISG van toepassing verklaard is door het van toepassing verklaren van Nederlands recht zoekt het Hof verder. Het Weens koopverdrag is op basis van de materiële, formele en temporele vereisten in principe van toepassing. Het Hof kijkt naar de bedoeling van partijen. Uit de opstelling van de partijen leidt het Hof af dat zij het Nederlandse recht van toepassing wilde verklaren. De partijen hebben niet gesteld dat zij afwijken van het verdrag op basis van art. 6 CISG. Het Hof zal de vragen beantwoorden op basis van het CISG. Mochten er vragen zijn die zo niet opgelost kunnen worden, dan past het Hof het Nederlandse recht toe. Partijen hebben zo in feite achteraf de keuze voor het CISG gemaakt, wat het Hof heeft toegestaan.

 

Er zijn verschillende andere vragen waar het Hof zich over buigt. Allereerst of Appellante als eenmanszaak of als B.V. is opgetreden. Dit wordt uitgelegd aan de hand van art. 8 CISG, wat was de bedoeling van partijen? De handelsnamen vertonen grote gelijkenis wat grote verwarring heeft veroorzaakt. Pastificia heeft onvoldoende gemotiveerd dat zij bedoelde dat de B.V. haar contractspartij moest zijn.

 

Wat betreft de klachtplicht wenst het Hof eerst nog meer geïnformeerd te worden voor zij hier een beslissing over kan nemen.

 

Machine

Hof ’s-Hertogenbosch, 29 mei 2007, LJN: BA 6976

Partijen hebben een jarenlange handelsrelatie. De verkoper verkoopt een typemachine. Op de factuur print de verkopende partij de algemene voorwaarden, waar in dit geval ook een eigendomsvoorbehoud onder valt. De koper verkoopt de typemachine door en leased deze weer. De koper wordt op een gegeven moment in staat van faillissement verklaard en er wordt een bodembeslag gelegd. De vraag is nu wie recht heeft op de typemachine. De verkoper vanwege het eigendomsvoorbehoud of de derde waaraan de koper de typemachine weer verkocht heeft.

De verkopende partij baseert zich op de geldigheid van het eigendomsvoorbehoud doordat zij deze als algemene voorwaarde herhaaldelijk op haar facturen heeft geplaatst. De verkopende partij beroept zich niet op art. 9, gewoonten tussen partijen waar zij aan gebonden zijn, maar beroept zich op art. 18 en dat zij reeds jaren op deze wijze met elkaar handel voeren.

Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat de CISG van toepassing is. Er moet gekeken worden naar de bepalingen over aanbod en aanvaarding (art. 14 en 19) en interpretatie van de wilsverklaring en de gebondenheid van partijen. (art. 8 en 9). Het hof oordeelt dat de verkopende partij geen beroep kan doen op art. 18 in dit geval. Het is niet gesteld dat het eigendomsvoorbehoud een gewoonte of gebruikelijke handelwijze in de zin van art. 9 is. Was dit wel het geval geweest, dan konden zij wel gebonden zijn hieraan ook al zijn de algemene voorwaarden na het sluiten van de overeenkomst gestuurd. Dit is niet het geval en het kan dus niet gezegd worden dat de koper met het eigendomsvoorbehoud, of de algemene voorwaarden heeft ingestemd.

 

Zie ook Overeenkomsten in het internationaal privaatrecht en het Weens Koopverdrag door Bertrams en Kruisinga, p. 208: ‘algemene voorwaarden die pas na het sluiten van de overeenkomst de wederpartij bereiken, worden in beginsel geen onderdeel van de overeenkomst, maar vormen slechts een aanbod tot wijziging van de overeenkomst.’

HaFu VII voorwaarden

Rechtbank Arnhem 16 december 2009, LJN: BK 8904

De rechtbank oordeelde in lijn met het arrest Machinery van het Bundesgerichtshof dat algemene voorwaarden ter hand gesteld moeten worden. Het is onvoldoende in de internationale handel om naar de voorwaarden te verwijzen. De tekst moet vooraf of tijdens het sluiten van de overeenkomst ter hand gesteld worden.

Er moet een redelijke mogelijkheid geboden worden om op de hoogte te raken van de algemene voorwaarden. Dit kan niet door er alleen naar te verwijzen. (lees ook opinion 13 uit 2013 van de CISG Advisory Council. Hier wordt een verwijzing naar een website waarop de algemene voorwaarden staan wel goedgekeurd.)

Ibromar/Profumer

Rechtbank Rotterdam, 31 maart 2010, LJN:BN 2112

Ibromar heeft vis gekocht van een bedrijf in Vietnam. Voor het verschepen van de vis is de vis getest op de aanwezigheid van kwik. Ibromar verkoopt de vis aan Profumer. Profumer test de vis zelf ook en claimt dat er een te hoog kwik gehalte in de vis zit.

Ibromar heeft op de koop algemene voorwaarden van toepassing verklaard. Hierin staat (met de hand aangepast) dat er binnen 72 uur geklaagd moet worden als er problemen zijn. Profumer klaagt, maar niet binnen de 72 uur. De vraag is of Profumer gehouden is aan de algemene voorwaarden.

 

Een aanbod om algemene voorwaarden van toepassing te verklaren moet voorafgaand of bij het sluiten van de overeenkomst door de wederpartij aanvaard zijn. Het argument van Ibromar dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn omdat er naar verwezen wordt in facturen die dateren van na het sluiten van deze koopovereenkomst gaat daarom niet op.

In de loop der tijd is er een gewoonte ontstaan tussen deze partijen waarbij Ibromar op de voorkant van de factuur verwijst naar de algemene voorwaarden op de achterkant. De vraag is of Profumer hiermee heeft ingestemd (art. 9 lid 1 CISG). Art. 18 lid 2 volgend is er geen aanvaarding door stilzwijgen. Het niet reageren of protesteren van Profumer is niet voldoende voor aanvaarding. Het Hof bekijkt de bijkomende omstandigheden.

Door de facturen van eerdere overeenkomsten waar ook deze algemene voorwaarden voor gelden te betalen heeft Profumer door te handelen de gewoonte van het toepasselijk verklaren van de algemene voorwaarden geaccepteerd. (r.o. 4.5) Die aanvaarding blijkt ook uit het feit dat Profumer niet gereageerd heeft op het met de hand aanpassen van de klachttermijn.

 

Ingevolge art. 9 lid 1 zijn de algemene voorwaarden van toepassing.

Algemene voorwaarden kunnen door middel van art. 9 lid 1 CISG als een gewoonte tussen handelspartijen bestempeld worden, ook als deze op de achterkant van facturen geprint zijn. Dus eigenlijk na het sluiten van de overeenkomst pas overhandigd worden. Ze zijn door gewoonte onderdeel van de overeenkomst geworden.

 

Export-Greenhouses

Rechtbank Den Haag 7 juli 2010, LJN: BN0572

 

Ook hier gaat het om een verwijzing naar algemene voorwaarden op facturen en de vraag of een verwijzing hiernaar voldoende is voor de toepasselijkheid van de voorwaarden.

De rechtbank verwijst naar het arrest Machinery. Het is niet noodzakelijk dat algemene voorwaarden ter hand worden gesteld, als het maar duidelijk is voor een redelijk handelende partij dat de andere partij wenst dat algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst.

 

Sinds 1995 zijn de algemene voorwaarden gedeponeerd en is op al haar brieven en facturen naar de toepasselijkheid hiervan verwezen. Sinds mei 2002 wordt er ook in het Engels verwezen naar de algemene voorwaarden. De vraag is nu of onder de CISG verwijzing naar algemene voorwaarden voldoende is.

 

In r.o. 2.5 geeft de rechtbank aan dat zij het niet noodzakelijk acht dat de algemene voorwaarden ter hand gesteld worden. De vraag is of het voor een redelijk handelende wederpartij duidelijk is dat een partij haar algemene voorwaarden van toepassing wens te doen zijn op de overeenkomst.

 

Partijen doen al langere tijd zaken met elkaar er is niet gebleken dat hierbij eerder geprotesteerd is over de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. Er mag de nodige alertheid verwacht worden van de wederpartij als het op algemene voorwaarden aankomt. En dat zij snapte dat de verkoopster de algemene voorwaarden van toepassing wilde verklaren op de overeenkomst.

 

De algemene voorwaarden zijn op voldoende begrijpelijke wijze voorgesteld en geaccepteerd.

Caminito

Hof Arnhem 19 januari 2010, LJN: BL0932

 

Het draait in deze zaak om de redelijke termijn om gebreken te melden die genoemd wordt in artikel 39 CISG.

 

De koopster heeft van Caminito citroenen gekocht die van een bepaalde kwaliteit dienden te zijn. De partij is op 17 januari afgeleverd. In Maart heeft de koopster weer een partij citroenen van Caminito gekocht. Deze zijn op 14 maart in Rotterdam aangekomen. Bij aankomst blijkt de temperatuur tijdens het vervoer te hoog te zijn geweest. Op 15 maart heeft een expert geconstateerd dat er sprake is van rot.

 

Artikel 39 lid 1 vereist dat partijen binnen een redelijke termijn nadat de non-conformiteit is ontdekt, of behoorde te ontdekken, de koper de verkoper hiervan op de hoogte stelt. De aard van de tekortkoming moet opgegeven worden.

 

De koopster stelt dat zij op 17 januari bij caminito geklaagd heeft. Had zij dit niet gedaan, dan was haar tweede melding van 29 januari onvoldoende geweest. Het gaat hier om bederfelijke waar en de klachttermijn is daarom kort. De klacht moet gefundeerd en duidelijk zijn. De grond van de non-conformiteit moet worden aangegeven de koopster heeft dit niet gedaan waardoor zij niet toekomt aan bewijslevering voor deze stelling.

 

De koopster heeft de citroenen doorverkocht waardoor zij het vrijwel onmogelijk heeft gemaakt om vast te stellen of de citroenen aan de overeenkomst voldeden. De koopster had de citroenen (in januari) door een expert moeten laten keuren. De koopster stelt en moet daarom ook bewijzen.

 

Artikel 38 lid 1 CISG bepaalt dat de koper de zaken binnen een, gelet op de omstandigheden, zo kort mogelijke termijn moet keuren of doen keuren. Artikel 38 lid 2 CISG voegt daaraan toe dat de keuring kan worden uitgesteld tot na de aankomst van de zaken op hun bestemming, indien de overeenkomst tevens het vervoer van de zaken omvat. Vast staat dat de onderhavige koopovereenkomst niet het vervoer omvatten. De koopster had de producten moeten keuren voor het transport plaatsvond. Op dat moment vond namelijk de overdracht plaats.

 

De koopster heeft niet tijdig geklaagd, en haar klacht niet met feiten onderbouwd. Daarnaast had ze op basis van artikel 38 lid 2 de producten eerder, voor transport, moeten laten keuren.

 

New Zealand Mussels

Bundesgerichtshof, Duitsland, 8 maart 1995

 

Het ging in deze zaak om mosselen die verkocht werden vanuit Zwitserland naar Duitsland. Het bleek, nadat de koper de mosselen getest had, dat er een te hoog cadmium gehalte in de mosselen zat. Op basis van publiekrechtelijke regels in Duitsland was dit verboden.

Het Bundesgerichtshof trekt naar aanleiding van deze feiten een paar conclusies. Allereerst geeft het hof aan dat de plaats van aflevering niet per definitie wil zeggen dat de zaken daar ook worden doorverkocht.

 

Omdat de mosselen nog steeds te eten waren, de regels in Duitsland waren alleen strenger, ging artikel 35 lid 2 sub a en b CISG ook niet op. Na de aflevering moet de koper bewijzen dat de zaken niet in overeenstemming zijn met het contract. De koper heeft de mosselen in ontvangst genomen en heeft toen niet aangegeven dat er sprake was van non-conformiteit.

Het kan niet verwacht worden van een verkoper dat hij de publiekrechtelijke regels elders in acht neemt. De verkoper hoeft alleen maar bepaalde regels in acht te nemen als deze ook bestaan in het land van de verkoper. Of als de koper de verkoper gewezen heeft op de strengere eisen. Dit is in overeenstemming met art. 35 lid 2 CISG. In de literatuur wordt geïmpliceerd dat het enkele feit dat de koper de verkoper gewezen heeft op de specifieke bepaling geen verplichting voor de verkoper meebrengt de publiekrechtelijke eisen in het land van de koper in acht te nemen. Het hof volgt deze redenatie. Met bepaalde standaarden hoeft alleen rekening gehouden te worden als deze ook in het land van de verkoper bestaan. Of als de koper de verkoper gewezen heeft op de bijzondere standaarden en dat de koper mag en kan vertrouwen op de expertise van de verkoper. Hier kan sprake van zijn als er bijvoorbeeld een vestiging van de verkoper in het land van de verkoper gevestigd is. In dit geval was sprake van een langere zakenrelatie, maar de verkoper hoefde geen rekening te houden met de publiekrechtelijke regels in Duitsland. Er was sprake van conformiteit omdat de aflevering voldeed aan de overeenkomst.

 

Het recht van de koper om het contract te ontbinden op basis van contractbreuk en non-conformiteit hoeft verder niet beantwoord te worden omdat de koper dit recht verspeelt heeft door te laat te reageren op de non-conformiteit. Art. 39 CISG.

 

Bronnenberg-Belvedere

HR, 20 februari 1998, NJ 1998, 480

 

Het gaat in deze zaak om de redelijke termijn waarbinnen de zaken na aflevering aan de koper geïnspecteerd moeten worden en de klachttermijn genoemd in art.38 en 39 CISG.

 

Een verkoper uit Italië levert tegels aan een in Nederland gevestigde leverancier. De koper betaalt niet omdat de kwaliteit van de tegels niet voldoet aan de overeenkomst. Art. 38 lid 1 CISG verlangt dat de koper de zaken zo snel mogelijk keurt. In dit geval heeft de koper gewacht met controleren. In juli ontving hij een klacht van een afnemer en hij heeft dit halverwege augustus onderzocht. Het onderzoeken is te lang uitgesteld. Op basis van art. 39 lid 1 kan iemand zijn recht op beroep op non-conformiteit verliezen als hij niet binnen redelijke termijn een klacht indient.

 

Het Hof stelt dat Bronnenberg te laat heeft geklaagd. Hij had dit moeten doen zodra de slijtage duidelijk werd. Hij had een deskundige kunnen raadplegen of bij het doorgeven van de klachten zijn twijfels omtrent de oorzaak van de slijtage kunnen doorgeven. Op deze wijze was Belvedere in de gelegenheid gesteld om zelf onderzoek te doen. Het Hof geeft aan dat de redelijke termijn in Juli begon te lopen. In juli kreeg Bronnenberg de eerste klachten over de tegels binnen.

 

Art. 39 lid 2 houdt niet in dat een koper een termijn van twee jaar heeft om een klacht in te dienen.

 

De Hoge Raad: Bevestigd het oordeel van het Hof over de redelijke termijn. Bronnenberg had zodra hij de klachten kreeg actie moeten ondernemen en niet pas later. Het middel waarin wordt gemotiveerd dat de termijn pas ingaat als Bronnenberg zelf de non-conformiteit heeft ontdekt gaat niet op. Er is in juli een klacht gekomen, daarop had hij zelf de tegels moeten onderzoeken.

Ook de Hoge Raad vindt een periode van vijf maanden te lang om nog van een redelijke termijn te kunnen spreken.

 

Conclusie AG mr. Strikwerda: In zijn conclusie geeft de AG drie situaties aan waarbij de redelijke termijn op verschillende momenten begint te lopen. De eerste is wanneer direct bij ontvangst en zonder keuring tekortkomingen constateerbaar zijn. De termijn begint dan direct na de ontvangst te lopen. Als de tekortkomingen pas bij een keuring ontdekt kunnen worden begint de termijn na de keuring. Als de tekortkomingen pas na verloop van tijd te zien zijn begint de termijn na de constatering van de tekortkoming te lopen. In casu is sprake van het laatste geval.

 

Het feit dat Bronnenberg niet eerder dan november zelf onderzoek gedaan heeft en toen geconstateerd dat de slijtage aan de kwaliteit van de regels lag doet er niet aan af dat hij dit al in juli na de eerste klacht had kunnen doen. Bronnenberg had eerder onderzoek moeten doen en dit eerder aan Belvedere moeten melden. Bronnenberg heeft in augustus onderzoek gedaan, maar heeft toen niet de conclusie kunnen of willen trekken dat de slijtage aan de kwaliteit van de tegels lag omdat hij hierover twijfelde. Ondanks zijn twijfel had hij dit toch bij Belvedere moeten melden.

 

De redelijke termijn van art. 39 verschilt per geval en de aard van de koopwaar. In de literatuur wordt als richtlijn een termijn van 14 dagen gegeven.

 

Grinding Equipment

Bundesgerichtshof, 3 november 1999

 

Hoewel de termijn van art. 39 CISG over het algemeen vrij kort is, wordt in dit arrest juist een langere termijn aan de koper gegund om non-conformiteit aan te geven.

 

In art. 39 CISG wordt geëist dat er bij de mededeling over de non-conformiteit ook een vermelding van de aard van de tekortkoming gedaan wordt. In dit geval ging het om zeer complexe machines. Mag er dan verwacht worden dat de koper ook aangeeft wat de oorzaak van de tekortkoming is? Vaak is dit zeer lastig te herleiden. Het BGH oordeelt als het met name gaat om de verkoop van technische apparatuur een omschrijving van de gebreken voldoende is.

 

Het BGH gaat er hier vanuit dat het defect in de machine pas na verloop van tijd zichtbaar wordt. Het had hierdoor niet eerder ontdekt kunnen worden door bijvoorbeeld onderzoek. Het moment waarop het defect ontdekt had kunnen worden is van belang voor het begin van de redelijke termijn.

 

Omdat het hier gaat om specifieke machines en de koper niet zeker was over wat de oorzaak van het niet werken van zijn machine was, en dat op dat moment ook nog niet duidelijk kon zijn, wordt de redelijke termijn hier langer.

 

Frozen Pork

Bundesgerichtshof, 2 maart 2005

 

Frozen Pork is een uitspraak in de geest van New Zealand Mussels.

In april tot en met juni 1999 wordt er vanuit Belgie vlees geleverd aan een Duitse koper. Op een gegeven moment rijst de verdenking dat er sprake is van een dioxine besmetting in het vlees. In juli wordt er in België een regeling getroffen met terugwerkende kracht. Over een deel van het geleverde vlees is er de verdenking dat er sprake is van besmet vlees.

Het hof oordeelt dat er sprake is van non-conformiteit in zoverre het vlees onder deze Belgische regeling valt. De rechter sluit zich aan bij de regelgeving in het land van de verkoper, oftewel België. Hoewel de non-conformiteit pas blijkt na aflevering is het vlees toch non-conform omdat er bij de aflevering al een verdenking was over de besmetting van het vlees. Naast de verdenking was er ook regelgeving.

 

Normaal gesproken is een verkoper er niet verantwoordelijk voor of de zaken voldoen aan de eisen van publiekrechtelijke aard in het land van de koper. In dit geval ging het om beschermende maatregelen die ook in het land van herkomst werden afgekondigd.

Of zaken nog kunnen worden doorverkocht is onderdeel van de vraag of de zaken geschikt zijn voor de doeleinden waarvoor zij gewoonlijk worden gebruikt. In casu was dit niet mogelijk vanwege de redelijke verdenking van dioxine besmetting. Het vlees voldeed niet meer aan art. 35 lid 2.

 

Delchi/Rotorex

Het gaat in casu over een koopovereenkomst met een verkoper in de Verenigde Staten, Rotorex, en een koper in Italie, Delchi. Rotorext heeft aan Delchi onderdelen voor airconditioners verkocht. Nadat de eerste lading is aangekomen komt Delchi erachter dat de onderdelen niet aan de vereisten voldoen. Delchi heeft eerst verschillende malen geprobeerd de onderdelen zelf te repareren. Als dat niet lukt vraagt Delchi nieuwe onderdelen aan Rotorex. Rotorex weigert de onderdelen te vervangen. Delchi vernietigt het contract en vordert schadevergoeding van Rotorex.

De partijen zijn het erover eens dat de CISG van toepassing is. Allereerst kijkt het hof naar de aansprakelijkheid aan de hand van de artikelen 35 en 36. De onderdelen die Rotorex aan Delchi leverde voldeden niet aan de vereisten. Rotorex had eerst een proefonderdeel naar Delchi gestuurd, op basis van dit voorbeeld is de overeenkomst gesloten. De levering bleek niet aan dezelfde voorwaarden als het voorbeeld te voldoen. Er is dus sprake van niet-nakoming. Het hof haalt hier art. 25 CISG aan. De tekortkoming is wezenlijk en Rotorex heeft dit kunnen voorzien. Daarnaast voldeden de onderdelen op essentiele punten niet aan de vereisten.

Nu vastgesteld is dat aan art. 25 is voldaan gaat het Hof naar art. 74 CISG, de schadevergoeding. Door de tekortkoming van Rotorex heeft Delchi de fabriek voor een paar dagen moeten sluiten en zo verlies geleden. De CISG bepaald dat de vergoedbare schade beperkt wordt naar de mate van voorzienbaarheid van de schade voor de tekortschietende partij. Het hof stelt dat het te voorzien was dat Delchi zoveel onderdelen bestelde als zij verwachtte te verkopen.

Het Hof wijst de schadevergoeding toe in zoverre Rotorex de kosten die gemaakt zijn ten aanzien van de schade redelijk voorzienbaar waren. Ook de incidentele en gevolgschade valt hieronder.

Grid-Solar

Voorzieningenrechter rechtbank Arnhem, 31 januari 2008, LJN: BC4029

Conersa bouwt solarparken in Spanje. In verband met de bouw van een solarpark heeft zij een overeenkomst met Grid-Solar gesloten. Grid-Solar zou onderdelen voor het solarpark leveren. De partijen hebben algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing verklaard. Hierin wordt onder meer bepaald dat het materiele recht van het land van de leverancier van toepassing is, in casu Nederlands recht.

 

De onderdelen waren klaar voor levering en op verzoek van Conersa heeft Grid-Solar de onderdelen in Duitsland opgeslagen. Zowel de levering als de betaling zal in termijnen verlopen. Grid-solar kan niet aan alle afgesproken leveringstermijnen voldoen. Zij geeft aan dat haar leverancier niet kan leveren door de verzochte vertraging van Conersa.

Conersa is het hier niet mee eens. Zij weigert te betalen en vordert nakoming van de overeenkomst en een schadevergoeding. Zij stelt dat Grid-solar in gebreke is doordat zij niet alle onderelen geleverd heeft. Ook stelt zij dat het in rekening brengen van deelleveringen niet in overeenstemming is met de overeenkomst.

 

Grid-Solar is het hier niet mee eens en vordert zelf dat Conersa moet voldoen aan haar afnameverplichting en het betalen van de verschuldigde prijs. Zij legt hieraan ten grondslag dat hoewel Grid-Solar heeft aangedrongen op afname conform de overeenkomst Conersa dit niet gedaan heeft. Zij stelt dat zij niet in verzuim kan zijn omdat de schuldeiser in verzuim is.

 

Op basis van art. 1 lid 1 sub 1 is de CISG van toepassing. Beide partijen menen dat zij de verplichting tegenover de ander op kunnen schorten. In de CISG is geen bepaling te vinden over opschortingsrecht. Uit art. 58 kan dit echter worden afgeleid.

 

De rechtbank concludeert dat de planning betreffende de afname van de onderdelen door Conersa geen dwingende afspraak tussen partijen is. Conersa is daarom niet in verzuim en Grid-solar kan zo geen beroep doen op opschorting van de leveringsverplichting. Grid-Solar moet alsnog leveren. De eis van Conersa om ook de gederfde rente op basis van art. 78 CISG vergoed te krijgen kan niet toegewezen worden. Art. 78 CISG gaat om een situatie waarbij er niet-nakoming van een betaling van een geldsom is en niet de situatie waarbij wel betaald is, maar niet geleverd.

 

Packaging machine

Bundesgericht 18 mei 2009, IHR 2010/1

Een Zwitserse verkoper en een Spaanse koper hebben een overeenkomst gesloten over de verkoop van een verpakkingsmachine. De verkoper was op basis van de overeenkomst ook verplicht om de machine te installeren en klaar te maken voor gebruikt. Er rijst onenigheid over de prestaties die de machine moet kunnen voldoen. De verkoper probeert meerdere malen om de prestaties van de machine te verhogen naar de vereiste 180 flesjes per minuut. Dit slaagt niet en de koper start een procedure waarin zij zowel vergoeding van de aankoopprijs als schade vordert.

Vaststaat dat de machine niet aan het overeengekomen vereiste van 180 flesjes per minuut voldoet. In de overeenkomst is ook neergelegd dat er pas sprake is van levering als de machine naar behoren werkt. Er is dus eigenlijk nooit sprake geweest van levering van de machine. De verkoper is het hier niet mee eens en stelt dat er op deze wijze niet aan art. 8 lid 2 en 3 CISG wordt voldaan.

Het Hof begint bij art. 49 lid 1 sub a CISG. Bij een fundamentele tekortkoming mag het contract ontbonden worden. Of iets fundamenteel is wordt op basis van art. 25 besloten. Is er twijfel of het een fundamentele breuk is of niet, dan is het geen fundamentele breuk. De essentiële vraag is hierbij wat verwacht mocht worden op basis van het contract. Dit moet beoordeeld worden op basis van objectieve standaarden. Over het algemeen voldoen alleen ernstige tekortkomingen aan de eis van art. 25. Dit geldt met name voor non-conformiteit die niet hersteld kan worden binnen een redelijk tijd en waarbij de goederen praktisch niet te gebruiken en onverkoopbaar zijn. Als de goederen die niet meer te gebruiken zijn voor eigen gebruik door de koper en niet verkoopbaar zijn dan mag de koper het contract nietig verklaren. Of de goederen nog gebruikt of doorverkocht kunnen worden hangt af van de positie van de koper. Van een professionele verkoper wordt eerder verwacht dat hij de goederen door kan en zal verkopen. In casu kon de koper de machine niet doorverkopen en zo de schade compenseren. De verkoper is daarom verantwoordelijk voor de fundamentele breuk.

Nadat het Hof geconstateerd heeft dat het hier gaat om een fundamentele breuk wordt bekeken of de koper wel binnen een redelijke termijn de overeenkomst ontbonden heeft verklaard. (art. 49 CISG) Het Hof constateert dat in casu de overeenkomst binnen een redelijke termijn ontbonden is.

Scaform/Lorraine Tubes

Hof van cassatie (België) 19 juni 2009

Een Franse verkoper van stalen buizen verkoopt aan een Nederlandse koper. Nadat de overeenkomst gesloten is, maar voor de levering stijgt de prijs voor staal onverwacht met 70%. De verkoper probeert een hogere prijs te onderhandelen, maar de koper weigert dit. De verkoper stapt naar de rechtbank en start een procedure. De vraag die nu bij het Hof van cassatie speelt is de vraag of gewijzigde omstandigheden onder art. 79 lid 1 CISG kunnen vallen. Het gaat om omstandigheden die redelijkerwijs niet verwacht konden worden ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst, buiten de macht van de tekortschietende partij liggen, niet vermeden konden worden en die bijdragen aan het verzwaren van de taak tot het uitvoeren van de overeenkomst. Omdat er niet direct iets over geregeld is in de CISG verwijst het Hof naar art. 7 CISG.

De lagere rechtbank heeft beslist dat deze onverwachte prijsstijging leidt tot een serieus onevenwicht in de verhoudingen. De rechtbank heeft daarom ook besloten dat er opnieuw moet worden onderhandeld. Het Hof van cassatie is het hier mee eens. De prijsstijging wordt gezien als een verhindering in de zin van art. 79 CISG wat leidt tot nieuwe onderhandelingen.

Deze uitspraak is wel bijzonder omdat de uitspraak eigenlijk niet in de zin is van de CISG.

Costume National/ Velvet

Rechtbank Amsterdam 19 augustus 2009, LJN BJ7584

Costume National een bedrijf gevestigd in Italië levert kleding aan Velvet, gevestigd in Amsterdam. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Costume National van toepassing waarin onder andere vermeld staat dat exclusiviteit niet gegarandeerd wordt. Costume National levert aan Velvet waarna Velvet erachter komt dat nog een kledingwinkel in Amsterdam kleding van Costume National verkoopt. Velvet weigert daarop haar rekeningen te voldoen. Costume National stapt naar de rechter en verzoekt Velvet te veroordelen tot het betalen van de rekeningen. Velvet daarentegen vordert ontbinding van de overeenkomst. Velvet stelt dat bij de totstandkoming van de overeenkomst mondeling exclusiviteit, met betrekking tot het centrum van Amsterdam, is overeengekomen. Costume National stelt dat exclusiviteit nooit is overeengekomen en dat de persoon die mondeling exclusiviteit heeft toegezegd hiertoe niet bevoegd was.

De CISG is van toepassing. Op basis van art. 11 CISG is het ook mogelijk dat een koopovereenkomst mondeling wordt gesloten. Het leerstuk van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is niet in de CISG geregeld, de rechtbank kijkt daarom naar het Italiaanse recht. De rechtbank stelt dat Velvet ervan uit mocht gaan dat degene waarmee zij onderhandelde bevoegd was nu Costume National Velvet niet heeft geïnformeerd dat diegene niet bevoegd was. Partijen moeten op basis van het Italiaanse recht standpunten over vertegenwoordigingsbevoegdheid naar voren brengen.

Wat betreft het exclusieve recht op verkoop. Het staat nog niet vast of de exclusiviteit ook daadwerkelijk bedongen is, maar als dat zo is dan is het schenden van de exclusiviteitsclausule een wezenlijke tekortkoming in de zin van de CISG.

 

Bulk Oil - Mac Oil

HR 21-5-'76, NJ '77, 209

Casus
Mac Oil verkoopt aan Bulk Oil een hoeveelheid olie; beide zijn Zwitserse rechtspersonen. Bedongen wordt dat koper Bulk Oil een (onherroepelijk) documentair bank accreditief opent. Dat wordt een Rotterdamse bank (Slaven-burg). Mac Oil voldoet volgens Bulk Oil niet aan haar leveringsplichten betreffende de olie en zou daarom wanprestatie plegen. In kort geding verzoekt Bulk Oil de rechter om Mac Oil te verbieden de bank documenten aan te bieden om daarmee de koopsom in ontvangst te nemen. Mac Oil betwist de wanprestatie. De President van de rechtbank wijst het verbod bij wijze van voorlopige voorzie-ning toe. Het Hof wijs het verbod af.

Rechtsvraag

Kan gestelde wanprestatie van verkoper de kracht van een onherroepelijk documentair accreditief doorbreken door middel van een rechterlijk verbod in kort geding?

Hoge Raad

Een onherroepelijk documentair accreditief schept een recht-streekse ver-bintenis tussen verkoper en bank. Op grond van een door de koper beweerde, maar in kort geding voorlopig niet vast-staan-de wanprestatie van de verkoper kan de kracht aan een dergelijk accreditief niet ontnomen worden door middel van een tot de verkoper gericht rechterlijk verbod de documen-ten aan de bank aan te bieden.

Commentaar

1. Volgens het onherroepelijk documentair accreditief is de bank onherroepelijk verplicht de verkoper te betalen, indien de bank na aanbieding daarvan de documenten in orde bevindt. Het is een hoek-steen van de internationale handel.

2. Onduidelijk is in hoeverre een dergelijk accreditief wordt aangetast door gebreken in de onderliggende rechtsverhouding tussen koper en verkoper. De onderliggende rechtsverhouding is in het onderhavige arrest de koop van olie. Volgens de HR kan een gestelde doch betwiste wanprestatie het accreditief niet aantasten, althans niet door middel van een kort geding naar aanleiding waarvan de rechter verbiedt tot aan-bieding van de documenten aan de bank. Resteert de vraag of dit wij het geval zou zijn als de wanprestatie in rechte had vastgestaan. Die vraag wordt in dit arrest niet beantwoord; moge-lijk is dus dat ook een vaststaande wanprestatie het onherroepelijk documen-tair accreditief niet kan doorbreken.

HBU/ De Leeuw

HR 25 maart `1994, NJ 1995, 638

 

Op 24 september 1987 heeft De Leeuw, nadat ze verlof had gekregen, ten laste van Valley beslag gelegd onder de Hollandsche Bank Unie (hierna HBU). Hoewel er conservatoir derdenbeslag gelegd was betaalde HBU toch uit. HBU betaalde niet aan de verkoper, maar aan de bank (de CIBC) van wie zij de incasso-opdracht ontving.

Tussen de De Leeuw en Valley bestond een koopovereenkomst waarbij De Leeuw de koopster en Valley de verkoopster was. Betaling liep door middel van cash against documents.

 

HBU verklaart dat er op het moment van het beslag geen rechtsverhouding tussen HBU en Valley bestaat waaruit zij goederen verschuldigd is aan Valley. Bovendien was zij niets aan Valley verschuldigd. Daar komt bij dat HBU handelde in opdracht van een andere bank.

De Leeuw stelt dat HBU als gevolmachtigde van Valley is opgetreden. Zij gaat op het moment van de uitvoering van een documentair incasso een eigen verplichting met de verkoper aan om de koopsom af te dragen. HBU had de documenten van Valley al wel aan de Leeuw afgegeven, maar nog niet de koopsom aan Valley betaald. De koopsom had zij ook nog niet ontvangen van De Leeuw.

 

Van belang hierbij is dat wil een conservatoir beslag slagen dat er dan sprake moet zijn van een rechtsverhouding tussen HBU en Valley waarbij HBU Valley iets verschuldigd is. Anders is er niks om beslag op te leggen. De vraag die hier speelt is dus of er een rechtsverhouding is tussen HBU en Valley. Hierbij speelt vooral de vraag of CIBC als gevolmachtigde namens Valley is opgetreden.

 

Rechtbank: concludeert dat er sprake is van een rechtsverhouding

Gerechtshof: HBU voert als grieven onder andere aan dat zij alleen een verplichting heeft naar CIBC toe, de remitting bank, en niet naar de opdrachtgever van de remitting bank.

Het Hof oordeelt dat CIBC door het geven van de opdracht tot incasso als gevolmachtigde van Valley is opgetreden. En er dus een rechtsverhouding was waarbij beslag gegrond mogelijk is.

 

Hoge Raad: De Hoge Raad is het niet eens met het Hof. Omdat HBU meerdere keren heeft aangegeven dat niet Valley maar CIBC de schuldeiser was.

In r.o. 3.3 geeft de Raad aan dat bij een CAD constructie de opdrachtgevende bank zowel in eigen naam als gevolmachtigde voor de verkoper kan optreden. Dat Valley de trekker van de documenten is doet daar niets aan af.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en verwijst het terug.

 

Somotex/ Wiener

HR 25-04-2008, JOR 2008, 204

Onderwerp:

Accepteren van een wissel met een latere vervaldag dan in de onderliggende rechtsverhouding als uiterste betalingsdtaum is overeengekomen, dan mag de schuldenaar in beginsel redelijkerwijs er van uit gaan dat de schuldeiser instemt met uitstel van de oorspronkelijke overeengekomen uiterste betaaldatum tot aan de in de wissel vermelde vervaldatum.

Casus (feiten):

Betreft een zaak tussen de rechtspersoon naar Frans recht Societe moderne de textiles Somotex S.A. tegen Wiener International (uit Maastricht).

Wiener had in 1993 Somotex gedagvaard voor de rechtbank Maastricht en o.a. gevorderd, Somotex te veroordelen tot betaling van een bedrag (ƒ21.043) wegens te late betaling van een aantal facturen door Somotex. Ook vorderde Wiener ontbinding van de tussen partijen bestaande overeenkomst en schadevergoeding. Somotex had de vordering bestreden.

Somotex had van Wiener sportpakken, merk Trilobal, gekocht voor een totaalbedrag van

ƒ 1.130.839,--. Op deze overeenkomst was Nederlands recht van toepassing. Conform de

algemene voorwaarden van Wiener moest 90 dagen na factuurdatum worden betaald.

M.b.t. deze overeenkomst had Wiener 7 facturen gestuurd aan Somotex. Somotex had daarop in totaal ƒ 1.117.323,-- betaald met wissels die vervaldata hadden na de betalingstermijn van de desbetreffende facturen.
Wiener vorderde voldoening van f 21.043,-- omdat deze facturen later dan 90 dagen na de factuurdatum waren betaald,en dat Somotex daardoor in verzuim verkeerde en rente diende te betalen.Somotex voerde aan dat betaling op verzoek van Wiener zelf door middel van wissels had plaatsgevonden. Maar Wiener voerde hiertegen aan dat de vervaldata van de wissels door Somotex waren bepaald.

Rechtbank en Hof:

De rechtbank wees de vordering af omdat Wiener had moeten protesteren tegen de in de wissels vermelde vervaldata. Hiertegen was Wiener in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft uiteindelijk de tussen partijen gesloten overeenkomsten ontbonden en Somotex veroordeeld tot betaling aan Wiener. Het Hof oordeelde dat het enkele feit dat Wiener de wissels had genomen, onvoldoende was om de overeengekomen betalingstermijn buiten toepassing te stellen.

Hoge Raad:

Somotex heeft beroep in cassatie ingesteld. Het middel was gericht tegen het oordeel van het hof dat het enkele feit dat Wiener de wissels heeft genomen, onvoldoende is om de overeengekomen betalingstermijn buiten toepassing te stellen.

Wanneer een schuldeiser een wissel neemt waarin een latere vervaldag is bepaald dan in de onderliggende rechtsverhouding als uiterste betalingsdatum is overeengekomen, mag de trekker van de wissel (schuldenaar in de onderliggende rechtsverhouding) daaraan in beginsel redelijkerwijs er van uitgaan dat de schuldeiser instemt met uitstel van de oorspronkelijk overeengekomen uiterste betalingsdatum tot aan de in de wissel vermelde vervaldatum.
Het eindarrest van het hof moet worden vernietigd.

 

Sunred/ABN AMRO

Gerechtshof Amsterdam 5 juli 2011, JOR 2011, 261

 

Sunred heeft ABN AMRO opdracht gegeven een documentair accreditief te verstrekken aan Santander. Nadat Santander aanspraak gemaakt heeft op de betaling, betaalt ABN AMRO uit. De ABN voldoet ook de kostenvergoedingen waar Santander aanspraak op maakt. In feite voldoet zij alle bedragen waar Santander om vraagt. De ABN AMRO richt zich tot Sunred en vordert de totale kosten terug die zijn uitbetaald aan Santander. Sunred stelt dat de ABN AMRO zich had moeten onthouden van het uitbetalen van de kostenvergoeding. Sunred weigert te betalen. De uitbetaling van de hoofdsom staat niet ter discussie.

 

Het Hof oordeelt als volgt. De bepalingen in het documentair accreditief waren glashelder. Uit deze bepalingen volgt dat de mogelijke kosten als gevolg van een verandering van regels van de centrale bank van Argentinië niet voor rekening van de ABN AMRO komt. Sunred is een internationale onderneming en de ABN AMRO mocht ervan uit gaan dat zij op de hoogte was van de eventuele risico’s van dit specifieke documentair accreditief. Het is niet aan de ABN AMRO om Sunred daarover voor te lichten. Sunred was aanwezig bij het tot stand komen van het documentair accreditief en kan zich er daarom niet op beroepen dat zij niet ingestemd heeft met de voorgaande bepaling.

 

Het is ook niet aan de ABN AMRO om te onderzoeken of de aanspraken van Santander rechtens gegrond zijn. Van de bank wordt alleen verwacht dat zij controleert of aan de voorwaarden van het documentair accreditief voldaan is. Een uitzondering is als er sprake is van bedrog of willekeur en dit kenbaar zou zijn voor de ABN AMRO.

 

Deze uitspraak bevordert de functie van het documentair accreditief als betrouwbaar betalingsmechanisme.

 

Solvochem/ Rasheed bank

HR 6 april 2012, JOR 2012, 217

 

Solvochem heeft onder documentair accreditief goederen aan Iraakse kopers verkocht. De kopers hebben onder Rasheed bank meerdere documentair accreditieven ten behoeve van Solvochem gesteld. Solvochem claimt dat zij op de juiste wijze de documenten heeft ingediend bij Rasheed bank, maar Rasheed bank weigert te betalen. Rasheed bank daarentegen claimt dat de documenten niet tijdig en niet volledig gepresenteerd zijn.

De vraag die nu aan de orde komt is of de documentair accreditieven als kasaccreditieven of acceptatie of negotiatieaccreditieven beschouwd moeten worden.

 

Het hof heeft op basis van de UCP 400 en de tekst van de documentair accreditieven geoordeeld dat het hier gaat om kasaccreditieven en niet acceptatie of negotiatie accreditieven. De Hoge Raad sluit hier bij aan. De Hoge Raad sluit ook aan bij het oordeel wat betreft de wissels. Verschillende documentair accreditieven openen de mogelijkheid van het trekken van wissels. De wissel heeft dan de strekking van een betalingsbewijs en behoort niet bij de vereiste documenten voor het documentair accreditief.

 

Haefner/ABN Amro ontbreekt in deze samenvatting.

 

Anthea Yachting/ABN AMRO

26-3-2004

De feiten:

Anthea Yachting Company Limited sloot een overeenkomst met de Nederlandse scheepswerf Cornelissen. Deze laatste zou een jacht voor Anthea bouwen. Anthea had een beding opgenomen tot een performance bond. De performance bond werd in opdracht van Cornelissen afgegeven door ABN AMRO.

Bij zo een bankgarantie verplicht de bank zich jegens de begunstigde een bedrag te betalen dat de opdrachtgever hem uit hoofde van een wanprestatie in de nakoming van een uit de tussen hen bestaande rechtsverhouding voortvloeiende prestatie verschuldigd is.

Volgens de tekst van de performance bond zou een bedrag van 830000 dollar worden betaald aan Anthea als Cornelissen volgens het bindend advies van expertisebureau Marspec, enige verplichting uit het contract met Anthea niet behoorlijk zou hebben nagekomen.

Als Anthea Marspec vraagt onderzoek te doen naar de vraag of Cornelissen heeft voldaan aan de overeenkomst, weigert Marspec dat te doen wegens tegenstrijdige belangen. Anthea geeft daarom opdracht aan een ander bureau, Marinco. Deze constateert dat Cornelissen niet aan zijn verplichting heeft voldaan. Daarom spreekt Anthea ABN AMRO aan tot betaling van 830000 dollar onder de performance bond. De bank weigert omdat deze zegt dat het expertiserapport afkomstig is van Marinco en niet van het in het performance bond genoemde bureau Marspec.

Van belang is dat er bij het bijzondere karakter van de performance bond een beginsel van strikte conformiteit speelt. Dit wil zeggen dat een strikte toepassing door de bank van de in de garantie gestelde voorwaarden gebonden is. Daarom bestaat er weinig ruimte voor een beroep op de redelijkheid en de billijkheid.

De Rechtbank:

gelet op de omstandigheden van het geval dienen de redelijkheid en de billijkheid mee te brengen dat het onderzoek door Marspec (dat niet door ging) gelijkwaardig kan worden geacht met een onderzoek door Marinco.

Het Hof:

is echter van mening dat gezien de functie die een bankgarantie in het handelsverkeer heeft, de bank gebonden is aan een strikte toepassing van de in de garantie gestelde voorwaarden.

De Hoge Raad:

- heeft in dit arrest de verhouding tussen de bank en de begunstigde gekwalificeerd als een wederzijdse overeenkomst.

- uitzonderingen op het beginsel van strikte conformiteit zijn niet uitgesloten. Met name uitzonderingen op grond van art. 6:2 lid 2 en 6:248 lid 2. Bovendien kan een uitzondering zich niet alleen voordoen in het geval aan de zijde van de begunstigde spraken is van bedrog of willekeur, maar ook in een geval waarin spraken is van bedrog of willekeur aan de zijde van degene in wiens opdracht de garantie is gesteld.

De Boarnstream

Voorzieningenrechter rechtbank Utrecht 6 februari 2008, JOR 2008, 140

 

Tussen Kaczmarek en De Boarnstream is een overeenkomst gesloten tot het bouwen van een vaartuig. De Boarnstream zal het vaartuig bouwen en Kaczmarek zal de koopprijs in termijnen voldoen. De Boarnstream heeft ter vervangende zekerheid van de termijnen bankgaranties gesteld. Kaczmarek ontbindt de overeenkomst nadat De Boarnstream de vastgestelde levertermijn heeft overschreden. Zij verzoekt de Rabobank uitbetaling van de bankgarantie.

 

De Boarnstream verzoekt de Rabobank te verbieden over te gaan tot uitbetaling van de bankgaranties. Zij stelt dat de claim tot uitbetaling kennelijk willekeurig, dan wel bedriegelijk is. De Rabobank stelt dat zij gehouden is tot uitbetaling vanwege het strikte conformiteits beginsel. Hoewel De Boarnstream in principe geen partij is bij de bankgarantie (de overeenkomst heeft de Rabobank immers tegenover Kaczmarek verbonden), maar De Boarnstream een contragarantie afgegeven heeft dat de Rabobank zal aanspreken na uitbetaling van de bankgarantie kan zij dit verzoek doen omdat zij een belang heeft de willekeurige of bedrieglijke betaling tegen te houden.

 

De vraag is dus of de Rabobank gehouden is de bankgarantie uit te betalen. Een strikte toepassing door de bank van de in de garantie gestelde voorwaarden is geboden gezien de functie die bankgaranties vervullen in het handelsverkeer. Echter, op grond van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid is wel een uitzondering mogelijk op het beginsel van strikte conformiteit. Deze uitzondering is van toepassing als er sprake is van bedrog of willekeur aan de zijde van de begunstigde. (r.o. 4.3).

 

Tussen Kaczmarek en De Boarnstream is overleg geweest waarbij de leveringstermijn opgeschoven is en de bankgaranties verlengd. De Rabobank stelt dat zij op basis van deze verlenging geen conclusies hoefde te trekken. De Rabobank kan niet vaststellen dat in weerwil met de gemaakte afspraken aanspraak gemaakt wordt op uitbetaling van de garanties. De rechtbank stelt dat deze redenatie niet op gaat. Uit gedragingen van de Rabobank is vast te stellen dat zij zelf twijfel hadden of het verzoek van Kaczmarek tot uitbetaling wel rechtsgeldig was. Zij heeft zelfs contact gehad met de raadsman van De Boarnstream die te kennen gegeven heeft dat de claim tot uitbetaling kennelijk bedrieglijk dan wel willekeurig was. De Rabobank was onder deze omstandigheden niet meer gehouden aan het beginsel van strikte conformiteit. Alsnog uitbetalen is onrechtmatig. Het verbod tot uitbetalen wordt toegewezen.

 

Noot: In zijn noot geeft Bertrams aan dat het vonnis opmerkelijk is door: de uitzondering die gemaakt wordt op de strikte conformiteit, dat het verbod jegens de bank gevorderd wordt en niet jegens de begunstigde en de lichtheid van het bewijs.

 

Betrams stelt dat de overweging die neergelegd is in Anthea hier uit zijn verband gerukt is. In casu is wel voldaan aan het beginsel van strikte conformiteit en toch wordt het de bank verboden uit te betalen. Een uitzondering op het beginsel van strikte conformiteit kan zich alleen voordoen als niet aan het vereiste is voldaan, maar er sprake is van fraude door de opdrachtgever of als er wel aan het vereiste is voldaan, maar als er sprake is van fraude door de begunstigde.

EBV/ Vitol

Voorzieningenrechter rechtbank Utrecht 26 augustus 2009, JOR 2009, 275

 

Vitol heeft in verband met een koopovereenkomst een bankgarantie gesteld bij de Rabobank ten behoeve van EBV. In september 2008 heeft Vitol conservatoir derdenbeslag laten leggen onder de Rabobank ten laste van de EBV. Er is een geschil ontstaan tussen EVB en Vitol. EBV verzoekt de Rabobank te schade te vergoeden onder de bankgarantie. Vitol heeft de goederen niet afgehaald.

 

EBV vordert opheffing van het beslag en betaling en betaling door de Rabobank van de schade.

De vraag die hier speelt is of het beslag op de bankgarantie rechtmatig is. In r.o. 4.2 en 4. 3 maakt de rechtbank duidelijk dat een bankgarantie bedoeld is om het risico van niet-nakoming af te dekken. De begunstigde kan op een eenvoudige wijze de beschikking krijgen over het bedrag. Het leggen van een conservatoir beslag frustreert dit. ‘Daardoor moet het beslag op een bankgarantie op eerste afroep in beginsel als onrechtmatig, namelijk als in strijd met de aard en strekking van een dergelijke bankgarantie, worden aangemerkt.’ Een uitzondering op de regel is wanneer de bankgarantie kennelijk willekeurig of bedrieglijk is.

Vitol voert aan dat de betalingsverplichting niet-nakoming betreft en dat dit een wettelijke verplichting is en niet een vereiste die voorkomt uit het contract. Door aanspraak te maken op de betalingsverplichting die voortkomt uit de bankgarantie en te vermelden dat het gaat om niet-nakoming maakt EVB een kennelijke willekeurig of bedrieglijke aanspraak op de betaling.

 

De rechter is het hier niet mee eens.

 

Vaststaat dat op de bankgarantie Duits recht van toepassing is. De term ‘contractual payment obligations’ kan erg ruim uitgelegd worden. Dit hangt af van de Duitse rechter. Dat de betalingsverplichting op basis waarvan EVB betaling vordert in de wet is opgenomen betekent niet dat dit niet meer als een uit het contract voortvloeiende verplichting kan worden aangemerkt. Het ligt niet meer voor de hand om, zoals Vitol, te zeggen dat deze verplichting alleen ziet op het contract of om te zeggen dat de aanspraak van EVB kennelijk bedrieglijk of willekeurig is.

 

Dit alles leidt ertoe dat het beslag als onrechtmatig moet worden aangemerkt, omdat het hier geen kennelijk willekeurige of bedrieglijke garantie betreft.

 

Als laatste overweegt de rechter dat als EBV zich gehouden heeft aan de eisen die voortkomen uit de Duitse wet omtrent de bankgarantie, de Rabobank gehouden is uit te betalen.

 

Eurochemicals/ Rabobank

Voorzieningenrechter rechtbank Almelo 24 september 2012, LJN: BX 8613

Tussen Eurochemie en Waterbed bestond een koopovereenkomst er is een geschil ontstaan over de betaling en schade die Waterbed geleden heeft. In 2005 heeft Waterbed heeft conservatoir derdenbeslag laten leggen onder de Rabobank. In 2010 wordt Eurochemie veroordeeld tot het betalen van de schade aan Waterbed. In 2012 verzoekt Waterbed uitbetaling van de bankgarantie. In de tussentijds is Rocon (het moederbedrijf van Eurochemie failliet gegaan).

Eurochemicals vordert een verbod tot het overgaan van betaling van de bankgarantie omdat deze inmiddels is vervallen. Omdat aan de voorwaarde gesteld in de bankgarantie dat er een mededeling moet volgen als er een vordering op Eurochemie aanhangig is niet is voldaan. Ook is de originele bankgarantie niet overlegd.

Waterbed voegt zich aan de zijde van de Rabobank omdat zij hier voldoende belang bij heeft.

De vraag is of Eurochemicals er recht op heeft om Rabobank een verbod tot uitbetaling op te leggen. Het gaat erom of de voorwaarden van de bankgarantie zijn vervuld en of deze is vervallen omdat niet aan de voorwaarde van de mededeling is voldaan.

Bij de beoordeling is strikte conformiteit het uitgangspunt. Een uitzondering is mogelijk als er sprake is van willekeur of bedrog.
Wat betreft de voorwaarde dat niet aan de mededeling is voldaan en de bankgarantie daarom vervallen is. Na het beëindigen van het beslag heeft Eurochemicals een contragarantie gesteld. Als de bankgarantie inderdaad vervallen zou zijn, dan slaat het nergens op dat Eurochemicals een contragarantie stelt voor een verplichting die niet meer bestaat. Omdat Eurochemicals een contragarantie gesteld heeft kan zij zich er niet op beroepen dat de bankgarantie is vervallen.

Jiannes

Voorzieningenrechter rechtbank Rotterdam 7 april 2010, JOR 2010, 286

Tussen Jiannes en Paul Gunther bestaat een koopovereenkomst. De betaling van deze overeenkomst verloopt in termijnen en voor de laatste drie betalingen heeft Gunther een bankgarantie gesteld. Ook Jiannes heeft als verkoper tot zekerheid tot nakoming een bankgarantie ten gunste van Gunther gesteld bij de Rabobank. In de bankgarantie is opgenomen dat eventuele claims alleen zullen worden gehonoreerd als de laatste termijn van de verkoopprijs betaald is.

 

Gunther heeft de laatste termijn op 17 december nog niet betaald en Jiannes trekt het nog te betalen bedrag onder de eerder gestelde bankgarantie. De Rabobank wil dit alleen niet voldone. Jiannes eist dat de Rabobank de bankgarantie voldoet. Het blijkt dat door een fout van de Rabobank de bankgarantie niet naar Jiannes gestuurd is, maar naar de begunstigde Gunther. Ook heeft Rabobank verzuimd om in de bankgarantie te vermelden dat deze pas van kracht is nadat Gunther de laatste termijn aan de notaris heeft betaald. Rabobank heeft geprobeerd haar fout te herstellen door de bankgarantie aan te vullen. De andere partijen hebben deze eenzijdige aanvullingen niet aanvaard. Ook kan het niet ongedaan gemaakt worden dat de bankgarantie rechtstreeks naar Gunther gestuurd is en niet naar Jiannes zoals afgesproken was. De rechtbank concludeert na dit alles dat de Rabobank toerekenbaar tekortgeschoten is tegenover Jiannes.

 

De Rabobank stelt dat omdat Gunther alsnog dat laatste termijn betaald heeft faalt. Gezien de positie van de Rabobank zowel tegenover de begunstigde als de opdrachtgever en de functie van bankgaranties is een strikte toepassing van de in de bankgarantie gestelde voorwaarden noodzakelijk. De bankgarantie had niet afgegeven mogen worden op basis van de strikte conformiteit. Omdat de rechtsverhouding tussen Gunther en Jiannes los staat en onafhankelijk is van die tussen de Rabobank en Jiannes kan de Rabobank zich niet beroepen op verweren die Gunther eventueel zou hebben.

 

‘Het risico dat Rabobank wel in strijd met de door Jiannis aan haar verstrekte opdracht zal (moeten) uitbetalen dient echter voor rekening van Rabobank te blijven.’ R.o. 4.5. Jiannes heeft geen verplichting tot het stellen van een contra-garantie.

 

X/NBM

Gerechtshof Arnhem 4 mei 2010, JOR 2010, 287

In verband met een koopovereenkomst wordt namens X een bankgarantie onder NBM gesteld. Door de adviseur van X wordt gebruik gemaakt van frauduleuze gegevens en zo een bankgarantie gesteld, waar X geen opdracht toe gegeven heeft. De fraude wordt niet ontdekt door NBM en er wordt een bankgarantie verkregen. Omdat X de betaalsom voor de koopovereenkomst niet kan nakomen vorderen de verkopers de bankgarantie. NBM heeft de bankgarantie betaald, maar vordert nu het geld van X.

Het ging er in casu om dat er geen geldige opdracht aan de bankgarantie ten grondslag heeft gelegen, door de fraude van X. Zo is er ook geen geldige opdracht voor betaling geweest. De NBM wil dat X het geld terugbetaalt en doet een beroep op art. 6:212 (ongerechtvaardige verrijking).

De frauduleuze handelingen van de adviseur van X komen voor zijn rekening. In r.o. 4.8 voert het Hof aan dat de vraag of NBM een beroep mag doen op de achterliggende overeenkomst van geval tot geval moet worden beslist aan de hand van de Haviltex normen. Zie ook Haefner/ ABN AMRO.

Uit het karakter van de bedongen bankgarantie vloeit voort dat de bankgarantie onherroepelijk is. De geldigheid van de bankgarantie is niet afhankelijk van de opdracht die voortkomt uit de koopovereenkomst. X voert aan dat NBM zelf informatie had moeten inwinnen en niet moeten vertrouwen op de adviseur. Als NBM had geïnformeerd waren zij erachter gekomen dat X geen bankgarantie wilde en kon stellen en dan was er voor niemand schade geweest bij het afbreken van de overeenkomst. Zij stelt dat het betalen van de bankgarantie geheel bij NBM moet blijven liggen. Het hof is het hier niet mee eens. Omdat X een particuliere partij is en NBM een professionele weegt het zwaarder aan de zijde van NBM dat zij haar adviseur verkeerd heeft ingeschat. Het hof verdeelt de boete (de betaalde bankgarantie) over NBM (voor 75%) en X (voor 25%).

Ballast Nedam/ Taysec

Rechtbank Utrecht 7 mei 2010, LJN BM2965

In deze zaak draait het om een bankgarantie die gesteld is ter opheffing van een conservatoir beslag en de vraag of een bankgarantie tussentijds opgeheven kan worden. Ballast Nedam Ghana heeft een overeenkomst gesloten met Taysec waarbij Ballast Nederland Infra zich borg heeft gesteld voor Ballast Nedam Ghana. Taysec legt een conservatoir derdenbeslag Ballast Nedam Ghana en Infra stellen een bankgarantie ter opheffing van het beslag. In de bankgarantie is opgenomen dat deze tussentijds beëindigt kan worden.

In dit geding vordert Ghana teruggave van de bankgarantie en een verplichting voor Taysec tot het stellen van tegenzekerheid (dit is zekerheid voor de schade die de beslagene lijdt als gevolg van het beslag). Wat betreft de teruggave van de bankgarantie. Een bankgarantie kan alleen vervallen verklaard worden in het licht van art. 701 en 705 Rv. Ghana stelt dat een bankgarantie onnodig is omdat Infra borg staat. Taysec stelt dat de bankgarantie alleen opgeheven kan worden als het blijkt dat de vordering waarvoor het conservatoir beslag gelegd is ondeugdelijk is. (r.o. 4.7.2) De rechter is het eens met Ghana wat betreft dat het alleen mogelijk is deze bankgarantie op te heffen als deze onnodig is.

De rechter is het alleen niet met Ghana eens dat de bankgarantie onnodig is. Zij acht het in het licht van de huidige economische omstandigheden niet voldoende aannemelijk dat Infra als borgsteller de hele vordering van Taysec kan voldoen. Het is niet uitgesloten dat Ghana alsnog aanspraak kan maken op een schadevergoeding als in de bodemprocedure blijkt dat het leggen van het beslag onrechtmatig was. In het licht hiervan heeft Ghana er belang bij dat er alsnog een voorwaarde aan de bankgarantie gesteld wordt dat tegenzekerheid gesteld wordt bij schade door het conservatoir beslag.

 

Deka Hanno - Citronas

HR 20-6- 1986, NJ 1987, 35 (1)

Casus:

H. Hanno BV. heeft als cargadoor voor Citronas 80000 kisten sinaasappelen doen opslaan in een loods van Deka Hanno die niet gekoeld was. Binnen 4 dagen diende de partij te zijn weggevoerd naar koper of veiling. In die tijd brak er een wilde staking uit die een maand lang duurde en ondanks eisen van Citronas wilde Deka/Hanno niet meewerken de sinaasappelen uit hun benarde positie te bevrijden, terwijl zulks bij een andere stuwadoor zulks wel mogelijk bleek dmv. politiebescherming.

Citronas spreekt Deka/Hanno aan tot schadevergoeding waaraan ten grondslag ligt een onrechtmatige daad gebaseerd op grove schuld door het weigeren van toestemming om met politiebescherming het fruit weg te voeren. Deka/Hanno beroept zich op algemene voorwaarden.

Hoge Raad:

In principe kunnen contractuele bedingen niet aan een derde worden tegengeworpen maar daar bestaan uitzonderingen op. De enkele omstandigheid dat er bedrijfsmatig iets overeen wordt gekomen brengt nog niet mee dat een beding redelijkerwijs ook jegens een derde moet gelden.

De enkele betrokkenheid van Citronas bij de vervoersovereenkomst geeft aan Deka/Hanno niet het vertrouwen dat de voorwaarden ook jegens haar gelden. Deka/Hanno kan zich niet beroepen op de algemene leveringsvoorwaarden.

Het beoordelen van de onrechtmatigheid bij het weigeren van de afgifte van de sinaasappelen door Deka/Hanno is van feitelijke aard.

Noot v.d. Grinten:

Zowel in Securicor als in dit arrest wordt derdenwerking van aansprakelijkheidsbedingen aanvaardt. Uitgangspunt blijft dat contractuele bedingen in beginsel alleen tussen handelende partijen werken. Derdenwerking is een uitzondering. Er is echter nog steeds geen duidelijkheid over de vraag in welke gevallen er derdenbescherming zou moeten zijn.

De staking die in casu het gevolg was van een arbeidsconflict dient volgens de HR voor rekening te komen van de stuwadoor. De weigering tot uitleveren is hoe dan ook onrechtmatig omdat bij vrees voor grote schade aan eigendommen van de stuwadoor er aan de belanghebbende van de lading schadevergoeding aangeboden had moeten worden.

Vojvodina - ECT

HR 9-6-1989;NJ 1990, 40

Casus:

Een container ham wordt bij ECT aangeboden ter vervoer CIF New York. Een paar dagen later blijkt de container gestolen te zijn met medewerking van een personeelslid van de ECT. De goederen reisden voor risico van Impex en waren bestemd voor Impex in New York, ze waren verzekerd door de verzender bij Vojvodina en het vervoer was opgedragen aan een Joegoslavische transportonderneming. Impex leed een schade van ongeveer Fl. 40.000,- en de verzekeraar heeft dat vergoed. Vojvodina spreekt als gesubrogeerde ECT aan voor de geleden schade.

Het Hof stelt vast dat werknemer een onrechtmatige daad jegens ladingbelanghebbende pleegt waarvoor ECT aansprakelijk gesteld kan worden omdat er onvoldoende voorzichtigheid is betracht bij de uitgifte van de container. Het is nu de vraag of het contract dat bestaat tussen de scheepsvervoerder en de terminal-operator kan worden tegengeworpen aan de verzender ( de derde).

Het Hof vindt het beroep dat ECT doet op de beperking van aansprakelijkheid gegrond en wijst de vordering van de verzekeraar af, de algemene voorwaarden kunnen in casu in redelijkheid gebruikt worden jegens de verzender.

Hoge Raad:

Wederom zegt de HR dat contractuele bedingen in beginsel slechts tussen partijen gelden. Alleen in uitzonderingsgevallen dient een derde exoneratieclausules in redelijkheid tegen zich te laten gelden.

Uit de omstandigheden in onderhavig geval blijkt niet dat de verzender ECT het vertrouwen heeft geveinsd waar ECT op af mocht gaan. Omdat er verder geen andere omstandigheden zijn aangevoerd wordt het arrest van het Hof vernietigt.

Noot J.L.P. Cahen:

De HR toets de casus aan de criteria die hij zelf heeft aangelegd in het Citronas-arrest. De doorwerking moet zijn rechtvaardiging vinden in de aard van het concrete geval. Het gaat om de mate van contractuele betrokkenheid. Annotator denkt dat de rek in de doorwerking van exoneraties zit in de toepassing van het toedoenbeginsel. De derde wordt niet alleen gebonden door concrete gedragingen maar ook door het laten ontstaan van vertrouwen dat door zijn toedoen gebeurt.

Volgens de HR is in deze casus niet genoeg reden om de overeenkomst tussen de vervoerder en ECT te laten doorwerken naar de ladingbelanghebbende.

Ladingbelanghebbende kan zich nooit beroepen op misbruik van omstandigheden bij algemene voorwaarden omdat hij derde is, het toedoenbeginsel is dan een mooie manier om alsnog niet continu betrokken te worden bij allerlei exoneratieclausules.

Ufuk

HR 2 april 1993, NJ 1994, 650

Het Nederlandse recht is van toepassing. Turlib een Turkse reder geeft het schip Ufuk in tijdbevrachting aan Danielsen. Danielsen geeft het op zijn beurt in tijdbevrachting aan Sea-gull die met Boskalis een overeenkomst tot reisvervrachting sluit. Het gaat om het vervoer van een kraan van Rotterdam naar Guyana. Voor dit vervoer heeft Sea-gull een cognossement (geen kapiteinscognossement) aan Boskalis afgegeven.

Omdat de motor kapot gegaan is en deze niet binnen redelijke tijd gemaakt kan worden heeft Boskalis de vervoersovereenkomst opgezegd. Boskalis legt beslag op de Ufuk met een beroep op de artikelen 8:217 jo. 8:461 BW. Dit beslag wordt gelegd wegens een vordering tot schadevergoeding die Boskalis meent te hebben op Sea-gull.

Turlib vorder opheffing van dit beslag. Zij overweegt hiertoe het volgende: Sea-gull moet niet als vervoerder onder cognossement gezien worden. Een cognossementshouder kan zich alleen op de reder, en zo zijn schip, verhalen als het cognossement door de kapitein is ondertekend. (zie r.o. 3.2).

In r.o. 3.6.1 stelt de Hoge Raad vast dat Sea-gull valt onder de omschrijving van art. 8:461 lid 1, namelijk als vervoerder onder het cognossement. Het is niet zo dat de cognossementhouder alleen op de reder en zijn schip verhaal kan zoeken als het cognossement door of namens de kapitein is getekend. Deze uitspraak geldt alleen voor verhaal op het schip. Verhaal op andere goederen komt in deze zaak niet aan de orde.

De Hoge Raad grijpt terug op de Memorie van toelichting waarin vermeldt wordt dat behalve de vorderingen op de rompbevrachter ook de vordering uit hoofde van vervoer op een van de andere personen genoemd in art. 8:461 bij voorrang op het schip verhaalbaar is.

Boek 8 geeft geen aanleiding voor een restrictieve tekst van artt. 8:217 en 8:461. Het strookt met boek 8 en de centrale plaats die de reder hierin heeft dat het schip van de reder verhaalsobject is voor vorderingen van cognossementhouders ook indien de reder niet hun schuldenaar is. De positie van cognossementhouders wordt zo versterkt.

 

Quo Vadis

HR 11 juni 1993, NJ 1995, 235

Onderwerp: in deze zaak staat de vraag centraal of het schip bij de aanvang van de reis in de zin van art. 468 lid 1 sub b (oud) K (art. III lid 1 Hague-Visby Rules) onzeewaardig was wegens onbekwaamheid van de kapitein.

Casus (feiten):

In de periode van 24 december 1985 tot en met 3 januari 1986 is met de 'Quo Vadis' een partij stalen hoeken vervoerd van Spanje naar Antwerpen. Het betrof vervoer onder cognossement. De eigenaar en kapitein van de 'Quo Vadis' had de cognossementen ondertekend. Tijdens het vervoer liep de 'Quo Vadis' door een zuidwesterstorm machineschade op. Deze schade was het gevolg van het feit dat de openstaande rechtstreekse luchtinlaat van de hoofdmotor van het schip niet was gesloten, terwijl dit gezien de weersomstandigheden wel nodig was. Als gevolg van die nalatigheid was de motor uitgevallen en was hulpverlening nodig. De sleepboot 'Abeille Flandre' had hulp verleend.

Rechtbank en Hof:

De sleepboot startte een procedure i.v.m. het verhaal op voor het door haar betaalde bedrag en voert aan dat de 'Quo Vadis' bij de aanvang van de reis onzeewaardig was.
De 'Quo Vadis' stelt echter dat het niet afsluiten van het ventilatierooster van de luchtinlaat moet worden gezien als een nautische fout waar de vervoerder niet aansprakelijk voor is. Er was geen enkele reden om te veronderstellen dat het schip als gevolg van de wind en de golven in problemen zou kunnen komen.

De Rechtbank honoreerde het beroep van op een nautische fout en het Hof bekrachtigde dit. Tegen het arrest van het Hof is in cassatie gekomen.

Hoge Raad:

Op de vervoerder rust de verplichting voor en bij aanvang van de reis redelijke zorg aan te wenden voor de zeewaardigheid van het schip. De verplichting betreft het zeewaardig maken van het schip in technisch opzicht (fysieke zeewaardigheid), en ook het behoorlijk bemannen van het schip (reisvaardigheid) en het geschikt maken en in goede staat brengen van de delen van het schip waarin zaken worden geladen (ladinggeschiktheid). In deze zaak gaat het om de verplichting van 8:381 lid 1 BW: het behoorlijk bemannen van het schip.

Volgens de Hoge Raad leidt schending van deze verplichting van het behoorlijk bemannen van het schip tot aansprakelijkheid van de vervoerder, ook indien de schade mede is veroorzaakt door een omstandigheid waarvoor de vervoerder ingevolge art. 469 (oud) K, thans art. 8:383 BW, niet aansprakelijk is.

 

Nile Dutch Africa Lijn/Delta Lloyd (Containers-arrest)

HR 01-02-2008, NJ 2008, 505

Cetac heeft als afzender bij BDAL het zeevervoer geboekt van 398 balen ruwe tabak van Douala in Kameroen naar Amsterdam. Zij heeft de balen geladen in vier door NDAL aan haar ten behoeve van het vervoer ter beschikking gestelde containers. Vervolgens zijn de containers door NDAL vervoerd aan boord van het aan Staklex in eigendom toebehorende m.s. 'NDS Provider'. Voor dit vervoer is een -op het formulier van NDAL gesteld en door de kapitein getekend- schoon ordercognossement afgegeven aan Cetac. Dit cognossement noemt Cetac als shipper en Meerapfel co Tobacco als notify address; verklaart de Hague Visby Rules (hierna: HVR) van toepassing en daarnaast Nederlands recht; omschrijft de lading als: vier 20' containers FCL/FCL. Het cognossement bevat nog een aantal bepalingen die aansprakelijkheid van de vervoerder uitsluiten.

Na aflevering in Amsterdam zijn de containers over de weg naar de fabriek van Meerapfel in Oudenbosch vervoerd. Een aantal balen tabak uit twee van de vier containers is met waterschade afgeleverd. De experts van de partijen zijn tot de conclusie gekomen dat de slechte toestand van de twee containers (gaten als gevolg van roestvorming) de oorzaak van de waterschade is geweest. Delta Lloyd heeft, zich beroepend op het aan Cetac afgegeven schone cognossement, van NDAL vergoeding gevorderd van de schade aan de vervoerde lading.

Is de zeevervoerder aansprakelijk voor ladingschade die het gevolg is van de slechte staat van onderhoud van door hem aan de afzender ter beschikking gestelde containers, die de afzender zelf heeft beladen?

Rechtbank:

De door de vervoerder ten behoeve van het vervoer aan de afzender ter beschikking gestelde containers moeten worden aangemerkt als onderdeel van het schip in de zin van art. 3 lid 1 HVR. De containers moeten niet, zoals NDAL en Staklex dat willen, als verpakking aangemerkt worden. Op grond van voornoemd artikel moet de exoneratieclausule uit het cognossement buiten toepassing worden gelaten.

Hof:

Het Hof is van oordeel dat de containers géén deel van het schip vormen in de zin van art. 3, lid 1 onder c HVR, maar als verpakking (laadkisten). Dat de balen tabak ook al in jute zakken waren verpakt en dat een dergelijke verpakking op zichzelf gebruikelijk en voldoende is bij containervervoer, betekent niet dat de containers (waarin de zakken ten vervoer zijn aangeboden) om die reden geen of onvoldoende verpakking kunnen vormen.

Hoge Raad:

De slechte staat van onderhoud, waarvan gesteld noch gebleken is dat die aan NDAL niet bekend was of behoorde te zijn, had NDAL ervan moeten weerhouden om deze containers aan Cetac ter beschikking te stellen, temeer vanwege de op NDAL rustende zorgplicht met betrekking tot de lading. Het beroep op de onzorgvuldigheid kan niet worden gehonoreerd, omdat de schade niet is veroorzaakt door een omstandigheid die een zorgvuldig vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen.

NDAL kon geen beroep doen op de bevrijdende oorzaken uit de exoneratieclausule en uit art. 4 lid 2, onder i en n, HVR. De zeevervoerder moet namelijk voor en bij aanvang van de reis redelijk zorg aanwenden ten aanzien van het schip (art. 3 lid 1 HVR). De strekking van deze zorgplicht is dat de vervoerder ervoor moet zorgen dat het schip de lading beschermt tegen de gevaren van de zee (ladinggeschiktheid van het schip). Dus ook de containers aan boord van het schip moeten ladinggeschikt zijn, zodat geen water kan binnendringen. NDAL had containers ter beschikking gesteld, waarin door roestvorming gaten waren onstaan en dus tijdens het vervoer het zeewater makkelijk binnen kon dringen. Hiermee heeft NDAL de op haar als zeevervoerder rustende zorgplicht geschonden.

Conclusie A-G mr. Strikwerda

Strikwerda zegt dat bij vervoer onder cognossement reeds de enkele omstandigheid dat de lading in een container is geplaatst en dat de container aan boord van een schip wordt vervoerd, meebrengt dat de container in het kader van art. 3 lid , aanhef en onder c, HVR dient te worden aangemerkt als deel van het schip, niet juist is. Ook al kan aansprakelijkheid van de vervoerder voor schade aan de vervoerde goederen, veroorzaakt door de gebreken van een door de vervoerder aan de afzender ter beschikking gestelde container, worden gegrond op de zorgplicht van de vervoerder ex art. 3 lid 1, aanhef en onder c, HVR, dan kan dit alleen als bijzondere technische eigenschappen van de container deze als het ware tot een verlengstuk van het schip maken.

Noot A-G mr. Strikwerda

De beslissing van de Hoge Raad is om twee redenen van belang. Ten eerste zegt de Hoge Raad dat de opvatting dat een door de vervoerder ter beschikking gestelde container op dezelfde voet als een scheepsruim moet worden behandeld. De HR zegt dat zowel een container als bedoeld en een scheepsruim, beiden in de categorie 'cargoworthiness' (art. 3 vallen, ten aanzien waarvan de zorgplicht geldt. Ten tweede verklaart de Hoge Raad de redelijkheid en billijkheid buiten toepassing in het onderhavige geval. In principe is dit onjuist, omdat de HR dit begrip naar nationaal interpreteert, terwijl het hier om een internationale casus gaat.

 

Brouwersgracht

HR 8 november 1991, NJ 1993, 609

Casus:

Bij het vervoeren van partijen sisal binddraad is schade ontstaan. CTA had voor de eiser, Thiemann, de zaken in ontvangst genomen. De verzekeraar wil de schade vergoed zien van de vervoerder nu hij geld heeft uitgekeerd aan de eiser. De verzekeraar vindt nu dat zij door uitbetaling van de schade gesubrogeerd is in de rechten van de recht- en regelmatige cognossementshouder, ook als de eiser dat niet zou blijken te zijn geweest.

Rechtsvraag:

Wie is bevoegd tot uitlevering van de goederen en tot vordering van de schade?

Hoge Raad:

Art. 8:441 BW zegt dat uitsluitend de regelmatige houder van het cognossement het recht heeft om aflevering van de zaken te vragen overeenkomstig de op de vervoerder rustende verplichting. Dit geldt ook ingeval het cognossement aan de vervoerder ter verkrijging van uitlevering is aangeboden door een als zodanig voor de vervoerder uit het cognossement kenbare gevolmachtigde van de regelmatige houder van dat stuk, zomede indien degene die het cognossemenet ter uitlevering heeft aangeboden daarbij of tevoren ondubbelzinnig aan de vervoerder te kennen heeft gegeven daarbij op te treden als gevolmachtigde van de regelmatige houder.

De grondslag van art. 8:441 BW ligt in het belang van de vervoerder zekerheid te hebben omtrent de identiteit van de wederpartij bij de vervoersovereenkomst.

I.c. is subrogatie van de verzekeraar niet mogelijk nu deze niet aan de regelmatige houder heeft betaald, want niet de eiser is in casu de regelmatige cognossementshouder, maar CTA, die de goederen in ontvangst heeft genomen.

Uit de cognossementen blijkt immers niet dat CTA slechts handelde namens en in opdracht van Thiemann. Dus CTA moet worden aangemerkt als regelmatige cognossementhouder ten tijde van de uitlevering van de goederen.

 

Heliopolis

HR 27 januari 1995, NJ 1997

De uitspraak in dit arrest bouwt verder op Brouwersgracht,waar de Hoge Raad overwogen heeft dat anderen dan de regelmatig cognossementshouder geen aanspraak tegenover de vervoerder hebben wat betreft schade van de goederen.

Damco, gevestigd in Rotterdam, verzorgt voor Van Meer BV het vervoer naar Egypte. Van Meer geeft Damco opdracht voor een vervoer naar Egypte, Damco heeft hierbij een pandrecht bedongen. Damco heeft hiervoor namens Vermeer een cognossement in ontvangst genomen. Het cognossment is gesteld aan order van een derde, namelijk een bank. Damco heeft de agent van de reder Heliopolis, Lotus shipping, geïnstrueerd de lading uitsluitend tegen overgave van het originele cognossmente af te leveren. Van Meer daarentegen heeft juist instructies gegeven dat de goederen zonder cognossement overgedragen kunnen worden wat dan ook gebeurd. Damco tekent bezwaar aan en legt conservatoir beslag op het schip de Heliopolis Sky. Heliopolis stelt een bankgarantie ter opheffing van dit beslag. Er wordt een rechtszaak aangespannen waarbij Heliopolis opheffing van het beslag verzoekt. Zij stelt dat het beslag onrechtmatig was omdat Damco niet de recht- en regelmatig houdster is van het cognossment, dat is de bank aan wie het cognossement aan order is gesteld. Damco stelt dat zij wel de regelmatig houdster van het cognossement is en schade heeft geleden doordat de goederen afgegeven zijn zonder inname van het cognossement. Hierdoor is het pandrecht dat Damco op het cognossment had gekregen gefrustreerd.

Het gaat nu dus om de volgende vraag: Wat is de positie van de expediteur, Damco, die pandrecht heeft bedongen op de documenten en welke rechten kan hij uitoefenen? Is Damco recht- en regelmatig houder van het cognossement geworden en is zij zo toegetreden tot de vervoersovereenkomst met Heliopolis?

Op basis van art. 8:441 kan alleen diegene als regelmatig cognossementhouder worden aangemerkt die door de inhoud van het cognossement als houder is geïdentificeerd. In casu is het cognossement gesteld aan order van een geadresseerde. De in het cognossement vermelde afzender is tegenover de vervoerder de regelmatige houder zolang het stuk nog niet is toegekomen aan de geadresseerde. De expediteur (Damco) kan in deze situatie, waar de expediteur namens de afzender het cognossement in ontvangst heeft genomen en is gaan houden voor de afzender, de rechten tegenover de vervoerder niet zelf geldend maken. Dit kan alleen als de rechten op de juiste wijze zijn overgedragen. (r.o. 3.3.3) Damco is geen regelmatig houder van het cognossement geworden. Zie ook 2.11 – 2.13 van de conclusie van A-G mr. Asser.

Enarxis

HR 16 januari 1998, NJ 1999, 284

Ook Enarxis borduurt voort op Brouwersgracht, ook hier gaat het om de vraag wie de recht- en regelmatig cognossementshouder is. Brouwersgracht wordt als uitgangspunt gebruikt. A-G Bakels is het niet eens met deze hoofdrol voor Brouwersgracht. Hi j stelt dat het in casu gaat om de vraag welk vorderingsrecht van toepassing is en niet aan wie het vorderingsrecht toekomt.

Annico is vervoerder onder cognossement, maar ook de reisvervrachter van het schip de Enarxis. De Enarxis is voor een reis vervracht aan Chinagro, in deze bevrachtingsovereenkomst is een arbitraal beding opgenomen. In het cognossement is dit beding niet genoemd. Chinagro doet verschillende havens aan en vervoert pinda’s. Er zijn voor dit vervoer verschillende cognossementen afgegeven. Chinagro heeft de cognossementen aan Handelsveem blanco geëndosseerd en overhandigd. Handelsveem, de ontvangstexpediteur, ontvangt de cognossementen van Chinagro en schakelt een agent in, Verbrugge, die de pinda’s in ontvangst neemt. Waarna blijkt dat er schade is ontstaan aan de pinda’s. Handelsveem start een procedure en stelt dat zij de recht en regelmatig cognossementshouder is en vordert schadevergoeding. Ook stelt zij dat zij geen partij is bij het arbitraal beding opgenomen in de bevrachtingsovereenkomst. Annico stelt dat Chinagro de recht- en regelmatig cognossementshouder is en Handelsveem in opdracht en voor rekening van Chinagro handelde.

De Hoge Raad gaat ervan uit dat Handelsveem in eigen naam handelde. Handelsveem handelde in opdracht en voor rekening van Chinagro als ontvangstexpediteur. Chinagro heeft de cognossementen blanco geendosseerd en overhandigd zodat Handelsveem de inontvangstneming voor Chinagro maar in eigen naam kan bewerkstelligen. Handelsveem kan aan de cognossementen tegenover Annico slechts die rechten ontlenen die Chinagro zelf als afzender bij aanbieding daarvan geldend zou hebben kunnen maken. Handelsveem trad op als recht- en regelmatig cognossementhouder. Annico moet haar beschouwen als uit de uitsluitend tot inontvangstneming van de goederen gerechtigde. Zie art. 8:441 lid 2 BW.

Handelsveem kan dus slechts de rechten aan de cognossementen ontlenen die Chinagro zelf als afzender bij aanbieding van de cognossementen geldend had kunnen maken. Handelsveem is gebonden aan het arbitraal beding.

 

Metall Market

Hof Den Haag, 1 december 2009, NJ 2012, 69

Het schip de Lehmann timber is eigendom van Moomerland. Moomerland heeft het schip in rompbevrachting uitgegeven aan Vitorio. Tijdens de eerste reis die de Lehmann Timber maakt wordt het schip door Somalische piraten gekaapt. Er wordt losgeld betaald waarna het schip weer verder kan varen, maar er is veel schade aan het schip ontstaan. De schade ontstaan door en rond de kaping heeft de rederij averij-grosse verklaard. In de cognossementen waaronder de lading is vervoerd is bepaald dat de averij-grosse afgewikkeld wordt op basis van de YAR. De ladingbelanghebbenden is gevraagd om door middel van een general average guarantee zekerheid te stellen voor ieder aandeel in de averij-grosse. MM die staalrollen vervoert kan hier niet aan voldoen. De rederij heeft daarop het schip laten uitwijken naar Finland om de staalrollen op te slaan.

MM houdt de rederij aansprakelijk voor de schade die zij nu loopt door het niet uitleveren van de staalrollen. MM heeft verschillende malen beslag laten leggen die ook weer opgeheven zijn. Op dit moment heeft zij beslag laten leggen in Nederland. MM stelt dat er ten onrechte averij-grosse verklaard is en dat de possessory lien ongegrond is. En dat in ieder geval 98 staalrollen uitgeleverd moeten worden omdat daarvoor voldoende zekerheid gesteld is. De rederij vordert opheffing van het conservatoir vreemdelingenbeslag.

De hoofdzaak is aanhangig in Londen, aangenomen moet worden dat Engels recht toegepast zal worden en eventueel Russisch of Fins recht. Een conservatoir vreemdelingenbeslag wordt aan de hand van art. 705 lid 2 Rv getoetst aan het criterium of het ingeroepen recht ondeugdelijk is. Het Hof bepaalt dat op basis van het Engels recht kosten die samenhangen met een kaping wel degelijk averij grossen verklaard kunnen worden. Er was gevaar voor schip, lading en bemanning. Ook is het niet zo dat het enkele varen door de golf van Aden waar de kaping plaatsgevonden heeft leidt tot aansprakelijkheid. Omdat de rederij de gevolgen van de kaping averij-grosse mocht verklaren kon zij ook possessory lien uitoefenen voor de verschuldigde ladingbijdrage. MM heeft de zekerheidstelling voor possessory lien in eerste instantie ook toegezegd, maar na aankomst in St. Petersburg heeft zij zekerheid geweigerd, op 98 rollen na. Nadat MM volhardde in haar weigering mocht de rederij uitwijken naar Finland. Hierbij speelt een rol dat de rederij nog steeds bereid is de contractsverplichting na te komen, maar wacht op voldoende zekerheidstelling.

 

De rederij mocht zekerheidstelling vragen. De stelling van MM dat er al een naamcognossement was en dat een bond niet nodig is gaat niet op omdat de rechten uit een naamcognossement overgedragen kunnen worden en er dan toch dekkingsperikelen kunnen ontstaan.

 

Op basis van het voorgaande heeft MM geen vorderingsrecht. MM heeft een grote rol gespeeld bij het ontstaan van de huidige impasse. Als het beslag gehandhaafd wordt zal de impasse waarschijnlijk niet doorbroken worden, maar de kosten zullen blijven oplopen wat uiteindelijk zal leiden tot de verkoop van het schip. Onder deze omstandigheden gaat het belang van de rederij tot opheffing van het beslag voor.

 

Hudsongracht

Hoge Raad 21 januari 2000, LJN:AA4432

De vraag in deze zaak is wie de recht- en regelmatig houder is van het cognossement. Degene die de recht- en regelmatig houder is heeft namelijk recht op schadevergoeding.

Hudsongracht heeft het vervoer van meloenen vanuit Brazilië naar Rotterdam op zich genomen. De ontvanger, De Groot, is verzekerd bij Delta Lloyd. Het cognossement is blanco geëndosseerd aan de Groot BV. De Groot heeft het cognossement ondertekend en overhandigd aan Albert Scheid, de ontvangst-expediteur. Bij aankomst blijkt er schade ontstaan te zijn aan de meloenen. Delta Lloyd verlangt, als gesubrogeerde in de rechten van De Groot, een vergoeding van de schade van Hudsongracht. Hudsongracht stelt dat niet De Groot een schadevergoeding kan vorderen, maar Albert Scheid, de ontvangst-expediteur.

De Hoge Raad overweegt het volgende: Albert Scheid was als houder van het cognossement gelegitimeerd tegenover Hudsongracht, de vervoerder. Dit brengt met zich mee dat De Groot deze hoedanigheid niet meer bezat en dus geen recht- en regelmatig houder meer is. De Hoge Raad rekent af met de stelling van het Hof dat als Albert Scheid bij of voor presentatie van het cognossement aan Hudsongracht ondubbelzinnig heeft laten weten dat hij slecht gevolmachtigde is voor De Groot hij geen recht- en regelmatighouder is.

 

In overeenstemming met eerdere arresten, Brouwersgracht, Helioppolis en Enarxis, heeft de Hoge Raad ook hier besloten dat uitsluitend de recht- en regelmatig houder actief gelegitimeerd is. Art.8:441 lid 1 BW. De ontvangsexpediteur die regelmatighouder is van het cognossement kan deze rol niet weer teruggeven aan zijn opdrachtgever door aan de vervoerder mee te delen dat hij slechts gevolmachtigde is.

 

 

Eimskip

HR 1 juni 2012, NJ 2012, 516

De vraag die hier aan de orde was ging over de toepasbaarheid van het CRM voor multimodaal vervoer. Over dit onderwerp is in de literatuur lange tijd gediscussieerd en de uitwerking ervan verschilt per land. De Hoge Raad heeft in dit arrest besloten dat Het CRM niet van toepassing is op mulimodaal vervoer dat geen stapelvervoer is. Het CRM is zelfs niet van toepassing bij multimodaal vervoer dat geen stapelvervoer is als de schade op de weg plaatsgevonden heeft. Art. 3:40 BW ev. Is van toepassing als het Nederlandse recht van toepassing is. Het Nederlandse systeem wordt ook wel een kameleonsysteem genoemd. De aansprakelijkheid wordt bepaald door de rechtsregels die van toepassing zijn op het gedeelte van het traject waar de schade is ontstaan.

Traxys/ Maat

HR 10 augustus 2012, NJ 2012, 652

Het transportbedrijf Maat krijgt een opdracht om een lading te vervoeren. Omdat het om een kostbare lading gaat is opgenomen in de opdracht dat de auto niet alleen gelaten mag worden. Maat schakelt een gelieerd vennootschap in voor het vervoer. Tijdens het vervoer wordt de lading gestolen. De opdrachtgever eist nu schadevergoeding. Zowel de rechtbank als het hof hebben de schadevergoeding toegewezen. Maat richt zich tegen het oordeel van het hof en dan met name dat zij geoordeeld heeft dat er sprake is van opzet gelijkgesteld aan schuld. Art. 23 jo. 29 CRM.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de juiste maatstaf heeft gelegd. Onder bewust roekeloos gedrag valt de wetenschap dat uit het gedrag schade zou kunnen voortvloeien, maar ook het scheppen of het voort laten duren van een situatie. De Hoge Raad bepaalt ook dat hoewel de bewoordingen van art. 29 CRM er op lijken te wijzen dat gespecificeerd moet zijn wie verantwoordelijk is voor de schade, dat geen vereiste is.

 

ICF/Balkenende

EU Hof van Justitie 6 oktober 2009, AA 2009

In dit arrest geeft het Hof van Justitie antwoord op een vraag van de Hoge Raad of

Tussen ICF, gevestigd in Belgie en Balkende enerzijds en Mic. anderzijds, beiden gevestigd in Nederland is een overeenkomst gesloten. ICF stelt treinwagons beschikbaar en verzorgd het vervoer van de wagons per spoor. Balkenende is vertegenwoordiger van Mic. en Mic. verhuurd de laadcapiciteit van de wagons aan derden. ICF spreekt Balkenende en Mic. aan tot betaling. Zij stellen dat de overeenkomst beheersd wordt door Nederlands recht en de vordering verjaard is. ICF stelt dat het Belgische recht van toepassing is.

De Hoge Raad stelt dat ICF onvoldoende omstandigheden heeft gesteld waaruit de keuze voor het Belgische recht naar voren komt. Ook gaat het beroep op de algemene voorwaarden van ICF niet op. De Hoge Raad weet alleen niet wat er geoordeeld moet worden ten aanzien van het betoog over art. 4 EVO,het huidige Rome I.

In dit arrest geeft het Hof van Justitie antwoord op een vraag van de Hoge Raad of art. 4 lid 4 EVO van toepassing is op bevrachtingsovereenkomsten anders dan bevrachting voor een enkele reis en ‘op basis van welke elementen een bevrachtingsovereenkomst voor de toepassing van deze bepaling op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst als overeenkomst tot vervoer van goederen kan worden gekwalificeerd’. R.O. 31.

 

Het Hof van Justitie bepaalt het volgende. Het verdrag stelt bevrachting voor een enkele en andere overeenkomsten die hoofdzakelijk vervoer van goederen betreffen gelijk met vervoersovereenkomsten voor goederen. Art. 4 lid 4 EVO is slechts van toepassing op een bevrachtingsovereenkomst die niet een overeenkomst is van bevrachting voor een enkele reis als de overeenkomst het eigenlijke vervoer van de goederen betreft en niet alleen het terbeschikkingstellen van het voertuig.

Op de vraag of een overeenkomst beheerst kan worden door verschillende rechtstelsels antwoordt het Hof het volgende. Dit gaat in principe tegen de doelstelling van het verdrag in, maar is mogelijk als de overeenkomst delen die ten opzichte van elkaar los staat bij elkaar gebracht worden. Ro. 45 en 46.

Wat betreft de verjaring, dat moet beheerst worden door het rechtsstelsel van de daarmee overeenstemmende verplichting.

Check page access:
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use and find summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Follow the author: Vintage Supporter
Check more of topic:
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.