Begrippenlijst Fundamentals of Abnormal Behaviour van Comer


Hoofdstuk 1: Abnormale psychologie in heden en verleden

Abnormale psychologie

De wetenschappelijke studie van abnormaal gedrag en het proberen te beschrijven, voorspellen, verklaren en veranderen van abnormale patronen van functioneren

Deviance, Distress, Dysfunction en Danger

Gedrag kan abnormaal worden genoemd als sprake is van de vier D’s: Deviance, Distress, Danger en Dysfunction. Deviance betekent dat het vertoonde gedrag afwijkt van de bestaande normen (ongeschreven regels) in een cultuur. De persoon heeft er over het algemeen zelf last van (Distress) en brengt het zichzelf of anderen in gevaar (Danger). Tot slot is er vaak sprake van Dysfunction, interferentie met het dagelijks functioneren, waardoor de persoon zich bijvoorbeeld niet meer goed kan concentreren op zijn werk.

Excentriciteit

Een patroon dat net als abnormaal gedrag als afwijkend wordt ervaren door de maatschappij, maar waarbij niet geïnterfereerd hoeft te worden met het dagelijks functioneren.

Behandeling/therapie

Een procedure om abnormaal gedrag te veranderen in normaler gedrag. Bij therapie is er sprake van drie elementen: Iemand die van zijn problemen af wil (de sufferer), een getrainde en sociaal geaccepteerde psycholoog (de healer) en een serie contacten tussen deze twee mensen.

Abnormaliteit in het verleden:

De oudheid

Schedels van een half miljoen jaar geleden laten al tekenen zien van speciale operaties, trephinations, waarbij delen van de hersenen met een steen werden verwijderd om geestesziekten ‘te genezen’.

Grieken en Romeinen

Hippocrates wordt gezien als de vader van de moderne geneeskunde en dacht dat geestesziekten een natuurlijke oorzaak hadden, waarbij de humors (chemicaliën) in het lichaam niet in balans zijn.

Middeleeuwen

Men dacht dat mensen met een psychische stoornis bezeten werden door de duivel.

Renaissance

Er ontstonden asylums, instellingen waar hulp werd geboden aan mensen met stoornissen. Helaas veranderden de meeste in een soort gevangenis.

De 19e eeuw

De verspreiding van ‘morele behandeling’: mensen met geestelijke disfuncties helpen op een humane en respectvolle manier. Dit werd onder andere gedaan door middel van state hospitals.

Het somatogene perspectief vs. het psychogene perspectief

Twee tegenstrijdige perspectieven die opkwamen in de 20ste eeuw. Het somatische perspectief ging ervan uit dat er fysieke oorzaken (somato) ten grondslag liggen aan abnormaal functioneren, het psychogene perspectief ging ervan uit dat daar psychische oorzaken aan ten grondslag liggen.

Psychoanalyse

De behandeling van abnormaal mentaal functioneren waarbij onbewuste psychologische krachten als de oorzaak van het probleem worden gezien.

Psychotrope medicatie

Medicijnen die het brein rechtstreeks beïnvloeden en symptomen van mentale stoornissen reduceren.

Deïnstitutionalisatie

Het vrijlaten van honderdduizenden patiënten uit mental hospitals in de jaren ’60, vanwege de ontdekking van nieuwe medicatie (waardoor patiënten weer mee konden draaien in de samenleving).

Preventie

Situaties (bijvoorbeeld armoede) die psychische problemen in de hand werken proberen te voorkomen als maatschappij. Dit kan aan de hand van positieve psychologie: het bestuderen en aanmoedigen van positieve gevoelens.

Managed care programme

Een systeem waarbij verzekeringsmaatschappijen steeds meer de manier en kosten van behandeling bepalen.

Klinische onderzoekers

Deze mensen proberen wetten of algemeen geldende principes van abnormaal psychologisch functioneren te achterhalen. Dit doen ze door gebruik te maken van de wetenschappelijke methode (zorgvuldige observaties).

De case study

Een gedetailleerde beschrijving van het leven en de psychische problemen van een persoon.

De correlationele methode

Een onderzoeksprocedure waarbij de vraag centraal staat in hoeverre bepaalde zaken met elkaar samenhangen (correleren).

Epidemiologische studie

Een vorm van correlationeel onderzoek waarbij wordt gekeken hoe vaak een bepaalde stoornis in de populatie voorkomt.

Longitudinale studie

Een vorm van correlationeel onderzoek waarbij dezelfde deelnemers over een langere periode van tijd worden onderzocht (met meerdere meetmomenten).

Experimentele studie

Een procedure waarbij een variabele wordt gemanipuleerd (de onafhankelijke variabele) om het effect hiervan op een andere variabele te meten (de afhankelijke variabele). Het is handig om bij zo’n studie gebruik te maken van een controlegroep en random toewijzing aan de experimentele conditie of controleconditie.

Blind design

De deelnemers weten niet of zij in de experimentele of controleconditie zitten.

Quasi-experiment/ mixed design

Onderzoekers doen hierbij niet aan random toewijzing (vaak omdat dit niet mogelijk is), maar maken gebruik van de groepen die van nature al bestaan in de wereld.

Analoog experiment

De onderzoeker roept het abnormale gedrag van de deelnemer op, om daar vervolgens mee te experimenteren.

Hoofdstuk 2: Modellen van abnormaliteit

Model/paradigma

Een set van assumpties (aannamen) en concepten die wetenschappers helpt om bepaalde fenomenen of observaties te verklaren.

Biologisch model

Abnormaal gedrag wordt gezien als het niet goed functioneren van het lichaam. Hierbij wordt vooral rekening gehouden met neuronen, synapsen, neurotransmitters, hormonen en hoe deze samenwerken.

Oorzaken disfunctie volgens biologisch model

Er liggen drie factoren ten grondslag aan abnormaal gedrag volgens biologen. Dit betreffen de genen, de evolutie en virale infecties (infecties in de baarmoeder).

Psychotrope medicatie

Medicatie die symptomen reduceert. Dit is een biologische behandeling van stoornissen.

Electroconvulsive therapy (ECT)

Elektrodes zorgen voor lichte elektrische schokken in bepaalde hersenonderdelen. Deze techniek wordt voornamelijk gebruikt bij depressieve mensen.

Psychochirurgie/ neurochirurgie

Hersenoperaties om mentale problemen op te lossen. Deze techniek wordt nog als een experimentele vorm van biologische behandeling gezien en alleen gebruikt bij extreme gevallen.

Het psychodynamisch model

Een model dat bedacht is door Freud en stelt dat abnormaal gedrag bepaalt wordt door interne, dynamische krachten, die in het onderbewuste van de persoon met elkaar in conflict gaan.

Het Id

De psychologische kracht die volgens Freud voor menselijke driften zorgt.

Het Ego

De kracht die deze driften probeert te reguleren in maatschappelijk geaccepteerd gedrag. Dit doet het ego met verdedigingsmechanismen.

Het Superego

De kracht die aan de hand hiervan persoonlijke waarden en ideeën ontwikkelt.

Fixatie

Elke persoon doorloopt dezelfde fases op de weg naar volwassenheid. Als men in een fase blijft hangen wordt dat fixatie genoemd. Het Id, Ego en Superego kunnen zich dan niet goed ontwikkelen.

Vrije associatie

Een onderdeel van psychodynamische therapie. De patiënt beschrijft alles wat er in het hoofd opkomt aan gedachten, gevoelens of beelden, ook als het onbelangrijk lijkt.

Interpretatie van therapeut

De therapeut probeert clues te vinden voor onderliggende conflicten. Dit doet hij vooral door te kijken naar de weerstand van de patiënt tegen de therapie, zijn of haar dromen en overdracht.

Overdracht

De patiënt vertoont gedrag tegenover de therapeut dat hij eigenlijk zou willen vertonen tegen belangrijke personen in zijn/haar leven.

Catharsis

Het herleven van weggedrukte gevoelens zodat patiënten problemen kunnen overkomen en interne rust kunnen vinden.

Het gedragsmodel

Een model dat zich focust op hoe een persoon zichzelf dingen heeft aangeleerd als oorzaken van abnormaliteit.

Operante conditionering

Leren door middel van straf en beloning.

Klassieke conditionering

Leren door middel van temporele associaties. Twee gebeurtenissen worden in iemands hoofd aan elkaar verbonden, als ze meerdere keren kort na elkaar verschijnen. Dan lokken de twee gebeurtenissen ook dezelfde reactie uit.

Modeling

Leren door middel van het observeren van anderen en dat vervolgens nadoen.

Systematische desensitisatie

Een gedragstherapie, waarbij cliënten wordt geleerd om kalm te reageren op objecten waar zij een grote angst voor hebben. Deze therapie werkt dus vooral goed bij fobieën.

Het cognitieve model

Abnormaal gedrag komt volgens dit model door cognitieve oorzaken, ofwel gedachtegangen.

Cognitieve therapie

Een therapievorm waarbij therapeuten cliënten helpen om negatieve/ foutieve gedachten te herkennen en deze denkprocessen te veranderen.

Het humanistisch-existentiële model

Dit zijn eigenlijk twee samengenomen modellen. Humanisten gaan ervan uit dat elke mens op zoek is naar zelfactualisatie, om door het leven te gaan als een mens dat zoveel mogelijk groeit en zo goed mogelijk leeft. Existentialisten gaan hier ook van uit. Het verschil is dat zij niet denken dat de mens van nature/oorsprong goed is, iets wat humanisten wel denken.

Client-centered therapie (humanistische therapie)

De cliënt wordt geholpen bij acceptatie van het leven, empathie en oprechtheid.

Gestalt therapie

Cliënten worden geholpen bij zelfherkenning en acceptatie, o.a. door middel van rollenspellen.

Existentiële therapie

Therapie waarbij de cliënt begrijpt wat zijn verantwoordelijkheden zijn en hiermee leert te leven.

Sociaal-culturele model

Dit model gaat ervan uit dat abnormaal gedrag veroorzaakt wordt door de normen die opgelegd worden door de omgeving en maatschappij/cultuur van een persoon. Dit kan opgesplitst worden in een familiesociaal perspectief en een multicultureel perspectief.

Familiesystemen-theorie

Dit is een theorie die stelt dat een familie een systeem is van allemaal onderdelen die interactie met elkaar vertonen, waardoor patronen en ongeschreven regels ontstaan.

Familiesociale therapie

Hier vallen groepstherapie, familietherapie en relatietherapie onder.

Multiculturele therapie

Ook wel cultuur-sensitieve therapie genoemd. Probeert de unieke eigenschappen van een bepaalde minderheid te achterhalen. Een voorbeeld is gender sensitieve therapie (wat maakt het zwaar om een vrouw te zijn en wat is daar aan te doen?)

Hoofdstuk 3: Assessment, diagnose en behandeling

Assessment

Het proces van informatie over een cliënt verzamelen en interpreteren.

Standaardisatie

Een techniek om deze informatie te verzamelen moet gestandaardiseerd zijn, getest bij een grote groep mensen, waarvan de uitslag geldt als een norm, waartegen elk individu vervolgens kan worden afgezet.

Betrouwbaarheid

Ook moet de techniek betrouwbaar zijn, een maat van de (interne) consistentie.

Validiteit

In hoeverre de techniek/test meet wat die zou moeten meten.

Interview

Meestal het eerste contact tussen een therapeut en een cliënt. Face-to-face leer je het meest over mensen.

Mental status exam

Een set vragen en observaties, die geconstrueerd zijn om de mate van iemands abnormaal functioneren te kunnen vastleggen.

Projectieve tests

Cliënten worden gevraagd om vage, ambigue stimuli te interpreteren. Voorbeelden zijn de Rorschach Test, de Thematic Apperception Test en de Sentence-Completion Test.

Personality inventory

Een test waarmee het karakter van een persoon wordt onderzocht, waarbij hij/zij statements over het eigen gedrag, geloof en gevoel evalueert als karakteristiek of niet.

Response inventory

Een test waarmee een de reactie van een persoon op een specifiek gebied kan worden gemeten.

Psychofysiologische tests

Fysieke responsen worden bij deze tests gemeten als mogelijke indicatoren van psychologische problemen.

Neurologische tests

Testen waarmee breinstructuren of breinactiviteit wordt gemeten. Dit gebeurt door middel van neuro-imaging technieken, zoals MRI of PET scans.

IQ

Intelligentie quotiënt, een score die wordt verkregen via intelligentietests, tests die de intellectuele mogelijkheden van een persoon meten.

Klinische observaties

Hier vallen naturalistische en analoge observaties onder en zelfmonitoring door de cliënt.

Syndroom

Een cluster van symptomen dat meestal samen voorkomt.

Diagnose

Het vaststellen van een bepaalde stoornis bij een persoon. Dit gaat door middel van een classificatiesysteem.

De DSM-V

Het classificatiesysteem voor psychische stoornissen..

Empirische (evidence-based) behandeling

Een beweging binnen de klinische psychologie, waarbij werkende therapieën voor verschillende stoornissen worden gezocht, ondersteund door voldoende juist uitgevoerd onderzoek.

De algemene effectiviteit van therapie

Het wel geven van therapie werkt bij bijna elke stoornis beter dan geen therapie of een placebo, blijkt uit onderzoek.

Rapprochement movement

Een beweging die bepaalde karakteristieken van succesvolle therapiesoorten probeert te onderscheiden die zouden werken bij alle stoornissen.

Hoofdstuk 4: Angststoornissen

Verschil tussen fear en anxiety

Worden allebei aangezet door het centrale zenuwstelsel, maar fear bij een serieuze bedreiging en anxiety bij een meer vaag en onrustig gevoel van dreiging.

Generalised anxiety disorder (GAD)

Een stoornis waarbij aanhoudende en excessieve gevoelens van anxiety worden ervaren over heel veel verschillende zaken.

GAD vanuit psychodynamisch perspectief

Oorzaak: anxiety in de jeugd die nooit goed is opgelost. Behandeling: vrije associatie en interpretaties van de therapeut

GAD vanuit humanistisch perspectief

Oorzaak: Men kijkt niet meer op een eerlijke manier naar zichzelf, en accepteert zichzelf niet. Behandeling: client-centered therapie.

GAD vanuit cognitief perspectief

Oorzaak: Basic irrationele assumpties, ofwel de inaccurate attitudes die mensen hebben over hun angst. Behandeling: o.a. rational-emotive therapy. Helpt de assumpties te veranderen.

Familie pedigree studies

Een bewijs voor biologische oorzaken van GAD. Onderzoekers kijken bij deze studies hoeveel en welke familieleden van iemand met een stoornis, dezelfde stoornis hebben.

GAD vanuit biologisch perspectief

Oorzaak: abnormaal functioneren van de neurotransmitter GABA. Behandelingen: benzodiazepines (van oorsprong antidepressiva), relaxatie training en biofeedback.

Biofeedback

Elektrische signalen worden afgegeven door het lichaam (vaak via een EMG), waardoor de cliënt leert fysiologische reacties te controleren.

Fobie

Een aanhoudende en onredelijke angst ten opzichte van een bepaald object, een bepaalde activiteit of situatie. Deze vallen op te delen in sociale fobie en specifieke fobie (voor objecten of situaties).

Sociale fobieEen heftige en aanhoudende angst voor sociale situaties, of situaties waarin gepresteerd moet worden, en waarbij schaamte kan plaatsvinden.

Oorzaak fobie

Meeste bewijs voor verklaringen van het gedragsmodel: fobieën worden veroorzaakt door klassieke conditionering (stimulus generalisatie) en modeling.

Behandeling van een specifieke fobie

Behandelingen met blootstelling aan de angst, eventueel met systematische desensitisatie, waarbij gebruik wordt gemaakt van een angst hiërarchie. Een andere methode is flooding, waarbij de cliënt zeer intensief en meerdere malen wordt blootgesteld aan de situatie of het object waar de angst voor ontstaat, zodat de cliënt gaat inzien er geen reden tot angst hoeft te zijn.

Behandeling sociale fobie

Antidepressiva, therapie met blootstelling, cognitieve therapie en sociale vaardigheden training: een training waarbij men socialer en assertiever wordt door middel van rollenspel.

Paniekstoornis

Een stoornis die wordt gekenmerkt door onvoorspelbare paniekaanvallen, korte aanvallen van paniek die plotseling optreden, binnen een paar minuten een piek bereiken en vervolgens weer afnemen.

Agorafobie

Een stoornis waarbij iemand bang is op plaatsen of in situaties te komen waar wegkomen moeilijk of gênant zou kunnen zijn. Gaat vaak samen met paniekaanvallen.

Paniekstoornis vanuit biologisch perspectief

Oorzaak: abnormale norepinephrine activiteit via de locus ceruleus en amygdala. Behandeling: antidepressiva.

Paniekstoornis vanuit cognitief perspectief

Oorzaak: het verkeerd interpreteren van lichamelijke sensaties en sensitiviteit voor angst. Met biologische challenge tests (het opwekken van hyperventilatie) wordt gekeken of dit het geval is. Behandeling: cognitieve therapie.

Obsessiefcompulsieve stoornis (OCD)

Een stoornis waarbij iemand steeds terugkerende dwanggedachten (obsessies) heeft en/of dwangmatig handelingen (compulsies) moet uitvoeren.

Obsessies

Komen het meest voor in de vorm van wensen, impulsen, ideeën of twijfel.

Compulsies

Komen het meest voor in de vorm van dwangmatig schoonmaken, checken, aanraken, tellen of het zoeken naar balans of volgorde.

OCD vanuit psychodynamisch perspectiefDe oorzaak van OCD is het gebruik van drie verdedigingsmechanismen: Isolatie (net doen alsof de dwanggedachten niet van jezelf zijn), ongedaan maken (de gedachte ongedaan maken door snel iets anders te gaan doen) en reactie formatie (het verlangen uitschakelen door een levensstijl aan te nemen dat het tegenovergestelde verlangen uitdrukt). Behandeling: Deze innerlijke conflicten oplossen.

OCD vanuit het gedragsperspectief

Het gedragsmodel kijkt alleen naar compulsies, en ziet toevallige associaties als de oorzaak van deze dwanghandelingen. Behandeling: blootstelling en het voorkomen van de respons. De cliënt wordt dan blootgesteld aan angstige situaties maar mag vervolgens geen dwanghandelingen uitvoeren.

OCD vanuit cognitief perspectief

Oorzaak: Negatieve gedachten over wat er gebeurt als handelingen niet worden uitgevoerd. Behandeling: neutraliseren negatieve gedachten.

OCD vanuit biologisch perspectief

Oorzaak: abnormale serotonine afgifte. Behandeling: antidepressiva.

Hoofdstuk 5: Stoornissen door stress en trauma

Autonoom zenuwstelsel

Het netwerk van zenuwcellen dat het centrale zenuwstelsel verbindt met alle organen.

Endocrine systeem

Het systeem van klieren dat belangrijke lichaamsactiviteiten zoals groei reguleert.

Sympathetisch zenuwstelsel

De zenuwen van het autonome zenuwstelsel die zorgen voor een versnelde hartslag en andere veranderingen die worden ervaren als opwinding of angst.

Parasympathetisch zenuwstelsel

De zenuwen van het autonome zenuwstelsel die na stimulatie weer zorgen voor onder andere een normale hartslag.

HPA- route

Een route waarbij de hypothalamus via de pituitary klier bij de bijnieren opwinding of angst veroorzaakt.

Corticosteroïden

De groep hormonen die worden vrijgegeven in de bijnieren bij stress.

Acute stressstoornis

Een stoornis waarbij men een traumatische ervaring herbeleeft, minder reageert, meer opwinding, angst en schuldgevoelens ontwikkelt, en situaties waarbij herinneringen aan het trauma worden getriggerd ontwijkt. Deze symptomen houden korter dan een maand aan.

Posttraumatische stressstoornis

Dezelfde symptomen als hierboven, die echter langer dan een maand aanhouden.

Belangrijkste aanleidingen stressstoornissen

Dit zijn oorlog, rampen (bijvoorbeeld tornado’s of auto-ongelukken), of verschillende vormen van mishandeling. Het kan bijvoorbeeld gaan om verkrachting, terrorisme (9/11) of marteling.

Belangrijkste voorspellers stressstoornissen

Dit zijn biologische/genetische factoren (functioneren hippocampus of amygdala), persoonlijkheidsfactoren (bijvoorbeeld angstige personen), jeugdervaringen, sociale support na het trauma, multiculturele factoren en de ernstigheid van de traumatische gebeurtenis.

Eye movement desensitization and reprocessing (EMDR)

Een gedragsbehandeling van stressstoornissen waarbij cliënten hun ogen op een ritmische manier van links naar rechts bewegen terwijl ze kijken naar beelden van objecten en situaties die zij normaal vermijden.

Psychologische debriefing

Een vorm van crisisinterventie waarbij slachtoffers worden geholpen bij het praten over hun gevoelens en reacties op de traumatische gebeurtenis. Wordt ook wel kritieke incident stress debriefing genoemd.

Dissociatieve stoornis

Een stoornis waarbij grote veranderingen in geheugen optreden die geen duidelijke fysieke oorzaak hebben.

Dissociatieve amnesia

Een stoornis die wordt gekenmerkt door het niet kunnen ophalen van belangrijke persoonlijke informatie. Dit kan lokaal, selectief, gegeneraliseerd of continu zijn.

Dissociatieve fugue

Een stoornis waarbij een persoon naar een nieuwe locatie vertrekt, en daar een nieuwe identiteit aanneemt, waarbij hij/zij de oude identiteit vergeet.

Dissociatieve identiteitsstoornis (meervoudige persoonlijkheidsstoornis)

Een stoornis waarbij een persoon twee of meer onafhankelijke persoonlijkheden ontwikkelt, ook wel subpersoonlijkheden genoemd.

Subpersoonlijkheden

Verschillen vaak van elkaar op kenmerken als gender en leeftijd, maar ook op kwaliteiten, voorkeuren en fysiologische respons.

Verklaringen dissociatieve stoornissen

Het psychodynamische model stelt dat repressie de oorzaak is en het gedragsmodel dat operante conditionering de oorzaak is. Verder worden state-dependent learning en zelfhypnose genoemd.

State-dependent learning

Het geleerde wordt geassocieerd met de situatie waarin er werd geleerd, waardoor het ophalen van de informatie het best gebeurt onder dezelfde condities.

Zelfhypnose

Jezelf onder hypnose brengen, vaak om onprettige gebeurtenissen te vergeten.

Hypnotische therapie

Wordt vaak gebruikt bij behandelingen met dissociatieve amnesia en fugue, en is bedoeld om vergeten gebeurtenissen op te halen.

Behandeling meervoudige persoonlijkheidsstoornis

Bestaat uit het herkennen van de stoornis (wat vaak al moeilijk is), het terughalen van herinneringen en het integreren van de superpersoonlijkheden, ook wel fusie genoemd.

Hoofdstuk 6: Stemmingsstoornissen

Unipolaire depressie

Een depressie die gekenmerkt wordt door fases met weinig energie, een laag zelfbeeld en veel schuldgevoelens.

Symptomen unipolaire depressie

Een neerslachtig gevoel, weinig motivatie om dingen te doen, minder actief en productief, extreem negatieve attitudes over zichzelf, last van lichamelijke kwaaltjes.

Major depressieve periode

Een periode met minimaal vijf symptomen van depressie voor tenminste twee weken leidt tot diagnose major depressieve stoornis.

Dysthymic disorder

Een langdurige, maar minder heftige unipolaire depressie.

Biologische factoren als oorzaken van unipolaire depressie

Er bestaat een genetische dispositie voor de stoornis, biochemische factoren zoals lage activiteit van serotonine en slecht functionerende hersencircuits.

Biologische behandelingen van unipolaire depressie

ECT’s, breinstimulatie (bijvoorbeeld TMS) en drie soorten antidepressiva: MAO inhibitoren, tricyclics en SSRI’s.

Depressie volgens het psychodynamisch model

Oorzaak: men kan depressief raken vanwege het indenken/symboliseren van rouw. Behandeling net als bij andere stoornissen.

Depressie volgens het gedragsmodel

Oorzaak: als een persoon niet genoeg beloningen in het leven krijgt, zal er ook geen positief gedrag meer vertoond worden. Behandeling: onder andere positieve activiteiten ondernemen.

Depressie volgens het cognitief model 1: learned helplessness.

De perceptie dat men geen controle heeft over de bekrachtiging in het eigen leven, en dat zijn/haar eigen schuld is.

Depressie volgens het cognitief model 2: Negatief denken.

Maladaptieve en automatische gedachten en een cognitieve triade veroorzaken depressie.

Cognitieve triade

Drie vormen van negatief denken, namelijk over ervaringen, over zichzelf als persoon en over de toekomst.

Cognitieve behandeling voor depressie

1e fase: Gedragsmatige veranderingen aanbrengen in het aantal activiteiten en stemming. 2e fase: automatische gedachten tegengaan. 3e fase: Negatieve gedachten en bias identificeren. 4e fase: veranderen primaire attitudes.

Unipolaire depressie volgens het familiesociaal perspectief

Oorzaak: gebrek aan sociale support. Behandeling: relatietherapie of interpersoonlijke psychotherapie (IPT).

Unipolaire depressie volgens het multiculturele perspectief

Vrouwen en etnische minderheden hebben een grotere kans op depressie. Behandeling: cultuur sensitieve therapie.

Bipolaire stoornis

Stoornis waarbij perioden van depressie worden afgewisseld met periodes van een manie, een staat van euforie waarmee men het gevoel kan hebben alles te kunnen.

Verschil bipolaire stoornis I en II

I wordt gekenmerkt door heftige perioden van manie, II door milde perioden van manie (afgewisseld met depressie).

Symptomen bipolaire depressie

Een zeer vrolijke of in ieder geval zeer actieve stemming, veel motivatie en betrokkenheid, veel activiteit, weinig cognitieve activiteit, zoals planning of beoordeling, weinig slaap nodig.

Oorzaken bipolaire stoornis (allemaal biologisch)

Een lage serotonine activiteit, afwijkende ion activiteit, afwijkende structuren in de basale ganglia of cerebellum, en een genetische dispositie.

Behandelingen bipolaire stoornis

Psychotherapie en stemmingsstabilisatoren, zoals lithium, een element gevonden in mineraalzout.

Second messagers

De veranderingen in een neuron tussen het ontvangen van een neurotransmitter bericht en het reageren hierop. Stemmingsstabilisatoren lijken hier invloed op te hebben.

Hoofdstuk 7: Suïcide

Suïcide

Zelfdoding waarbij de persoon intentioneel, direct en bewust handelt.

Parasuïcide

Een zelfmoordpoging die mislukt, dus waarbij de persoon in kwestie niet sterft.

De vier categorieën waar elke suïcidale is in te delen

Death seekers willen duidelijk hun leven beëindigen op het moment van de poging. Death initiators gaan ervan uit dat het proces van sterven al lang is begonnen en dat zij dit slechts versnellen. Death ignorers denken dat zij hun huidige leven inruilen voor een beter leven. Death darers blijven tot het laatst toe ambivalent over hun wens om te sterven.

Subintentionele dood

Zo wordt de groep mensen genoemd die slechts indirect, deels of onbewust heeft bijgedragen aan de eigen dood, zoals mensen die hun medicijnen niet hebben ingenomen. Hun intentie blijft onbekend.

Retrospectieve analyse

De manier waarop suïcide onderzocht moet worden, namelijk een psychologische autopsie waarbij stukjes informatie over het verleden van de dode bij elkaar worden gezocht.

Triggers van zelfmoord: stressvolle situaties

Dit kunnen ernstige ziekten zijn, een gewelddadige omgeving of veel werkdruk.

Triggers van zelfmoord: stemmings- of gedachteveranderingen.

Dit kunnen gevoelens van hopeloosheid over de huidige situatie betreffen of dichotoom denken (zwart-wit denken).

Triggers van zelfmoord: modeling

Mensen, vooral jongeren, kunnen de zelfmoord van een bekendheid, publiek persoon of bekende aangrijpen om zelf ook actie te ondernemen.

Triggers van zelfmoord: overig

Tot slot kunnen veel alcohol of drugsgebruik en mentale stoornissen ook een directe aanleiding vormen voor suïcide.

Onderliggende oorzaken: psychodynamisch model

Depressie en woede tegenover anderen wordt geprojecteerd op het zelf.

Onderliggende oorzaken: sociaal-culturele model.

Hoe minder een persoon bij sociale groepen zoals familie of religieuze instellingen hoort, hoe groter de kans dat hij zelfmoord pleegt.

Onderliggende oorzaken: biologisch model

Een laag niveau van serotonine

Suïcide en leeftijd

De kans op zelfmoord neemt toe met de jaren. Mensen boven de 65 plegen het vaakst zelfmoord. Van jongeren is het opvallend dat heel veel mensen een poging doen, maar slechts 1 op de 200 pogingen slaagt.

Suïcide preventie programma

Een programma dat mensen probeert te identificeren die een groter risico hebben zichzelf te doden, om hen vervolgens crisisinterventie aan te bieden.

Crisisinterventie

Een behandeling die mensen in een psychologische crisis helpt om hun situatie te bekijken op een accurate en constructieve manier, helpt om betere beslissingen te maken en de crisis te overkomen.

Hoofdstuk 8: Somatoforme stoornissen

Somatoforme stoornis

Een fysieke ziekte die voornamelijk wordt veroorzaakt door psychosociale oorzaken, waarbij de patiënt niet het gevoel heeft alsof hij/ zij de symptomen wil of leidt.

Hysterische somatoforme stoornis

Stoornissen waarbij men daadwerkelijk lijdt aan veranderingen in het lichamelijk functioneren.

Conversie stoornis

Een hysterische somatoforme stoornis waarbij een psychosociaal conflict omgezet wordt in dramatische fysieke symptomen, die sensorische of motorfuncties beïnvloeden.

Somatisatiestoornis

Een stoornis waarbij verschillende lichamelijke mankementen steeds terugkeren zonder lichamelijk basisprobleem. Wordt ook wel Briquet’s syndroom genoemd.

Pijnstoornis geassocieerd met psychologische factoren

Zoals de naam al doet vermoeden, is er bij deze stoornis sprake van heftige pijn waar psychologische factoren een centrale rol bij spelen.

Factitious stoornis

Een stoornis waar geen fysieke oorzaak aan ten grondslag ligt, maar waarbij wordt gedacht dat de patiënt symptomen faket om de rol van zieke te kunnen aannemen.

Munchausen syndrome

Een ernstige vorm van het factitious syndroom.

Munchausen syndrome by proxy

Ouders bedenken of produceren ziekten bij hun kinderen.

Hypochondrie/ illness anxiety disorder

Een stoornis waarbij men bang is dat kleine lichamelijke veranderingen duiden op ernstige ziekte.

 

 

Oorzaken somatoforme stoornissen

Volgens het psychodynamische model hebben deze stoornissen te maken met het verdedigingsmechanisme conversie. Het gedragsmodel stelt dat de fysieke pijn als een beloning voelt. Het cognitieve model ziet fysieke pijn als een vorm van communicatie.

Psychofysiologische stoornissen

Medische condities die veroorzaakt worden door een combinatie van psychische en lichamelijke oorzaken. Worden ook wel psychosomatische stoornissen genoemd.

Traditionele PF stoornissen

Maagzweren, astma, insomnia (niet kunnen slapen), spiercontractie, spierspanning, hoofdpijn, migraine, hypertensie (hoge bloeddruk) en coronaire hartziekten (vernauwde bloedvaten rond het hart).

Oorzaken van traditionele PF stoornissen

Problemen in het autonome zenuwstelsel, multiculturele factoren en persoonlijkheidsstijl: Type A personen (boos, gedreven, ongeduldig, competitief en ambitieus) hebben meer kans op hartstoornissen dan type B personen (die meer relaxt zijn).

Psycho-neuronimmunologie

Een studieveld dat onderzoekt hoe stressvolle situaties kunnen leiden tot een virale of bacteriële infectie. Dat wordt gedaan door de interactie tussen stress, het immuunsysteem en gezondheid te bekijken.

Antilichamen

Indringers in het lichaam, zoals parasieten of kankercellen, die bestreden worden door witte bloedcellen, voornamelijk lymfocyten.

Factoren die bepalen of stress een invloed zal hebben op het immuunsysteem

Biochemische activiteit, gedragsverandering (bijvoorbeeld meer gaan drinken), persoonlijkheid en sociale support.

Behavioral medicine

Behandelingen die psychologische en fysiologische methoden combineren om medische problemen te voorkomen of genezen.

Psychische methoden die worden gebruikt bij fysieke stoornissen

Relaxatie training, biofeedback, meditatie, hypnose, cognitieve interventies (het aanpassen van attitudes), hulpgroepen en combinaties van bovenstaande.

Hoofdstuk 9: Eetstoornissen

Anorexia Nervosa (AN)

Een stoornis die gekenmerkt wordt door extreme dunheid en extreem gewichtsverlies.

Medische problemen bij AN

Lage lichaamstemperatuur, lage bloeddruk en amenorroe, het uitblijven van de menstruatie.

Boulimia Nervosa

Een stoornis waarbij heftige eetbuien gevolgd worden door compensatiegedrag. Zo kan er overgegeven worden, of overmatig gesport. Dit wordt ook wel binge-purge syndrome genoemd.

Multidimensionaal risicoperspectief

Het perspectief waarmee psychologische factoren, biologische factoren en sociaal-culturele factoren allemaal worden meegenomen in het verklaren van eetstoornissen.

Psychologische verklaringen van AN

Psychodynamisch: Een verstoorde moeder-kind band zorgt voor een gebrekkige ego ontwikkeling. Cognitief: Men denkt geen controle te hebben over het eigen leven, en probeert dan op een excessieve manier controle te krijgen over het eetpatroon. Verder hebben deze mensen vaak ook een depressie.

Biologische factoren

Genen, een laag serotoninegehalte en een abnormale activiteit van de hypothalamus, een orgaan dat verschillende lichaamsfuncties reguleert, zoals honger. Dit orgaan controleert normaal ook het weight set point, het natuurlijke gewicht van een persoon.

Sociaal-culturele factoren

Sociaal: maatschappelijke druk vanwege steeds dunnere vrouwen in de media, en een enmeshed family patroon. Cultureel: minderheidsgroepen hebben een verhoogd risico, en 5 tot 10% van de gevallen is man.

Enmeshed family patroon

Een familiesyteem waarbij de verschillende familieleden te betrokken zijn bij elkaars leven, en te bezorgd zijn om elkaars welzijn.

Behandeling Anorexia Nervosa

In eerste instantie moet de patiënt aankomen, bijvoorbeeld door middel van beloningen. Voor blijvend resultaat is echter ook cognitieve gedragstherapie nodig, en waarschijnlijk het veranderen van de interactie binnen een familie.

Behandeling Boulimia Nervosa

Cognitieve gedragstherapie is hier nog effectiever (gedrag: bv dagboek bijhouden, cognitief: attitudes veranderen). Antidepressiva zouden eventueel ook kunnen helpen.

Hoofdstuk 10: Substantiegerelateerde stoornissen

Substantiegebruik stoornis

Een patroon waarbij een persoon excessief een bepaalde drug gebruikt en regelmatig schade aanbrengt aan relaties, slecht functioneert op zijn/haar werk of een gevaar vormt voor zichzelf of anderen.

Tolerantie

Een aanpassing van het brein en lichaam aan het veelvuldig drugsgebruik, zodat hogere doses nodig zijn om eerder behaalde effecten te bereiken.

Afkickverschijnselen

Onprettige en soms zelfs gevaarlijke lichaamsreacties die ontstaan als een persoon stopt met het gebruik van een bepaalde drug, of de dosis verlaagt.

De vier substantiecategorieën

Depressants (alcohol, sedativahypnotische drugs en opioids), stimulants, hallucinogenen en cannabis.

Alcohol

Elke soort drank waar ethanol (alcohol) in zit.

Delirium tremens (de DT’s)

Een afkickverschijnsel van alcohol drinken, waarbij verwarring, een minder helder bewustzijn en vreselijke visuele hallucinaties optreden.

Korsakoff syndroom

Een stoornis door overmatig alcoholgebruik, waarbij extreme verwardheid en geheugenverlies optreedt.

Foetaal alcohol syndroom

Een kind met psychische en lichamelijke problemen, veroorzaakt door het overmatige alcoholgebruik van de moeder tijdens de zwangerschap.

Sedativahypnotische drugs

Drugs die angst reduceren bij een lage dosis en bij een hoge dosis slaapverwekkend of hallucinerend werken. Hier vallen barbituraten (zeer verslavend) en benzodiazepinen (oa valium) onder.

Opioids

Opium en alle andere drugs die van opium worden gemaakt, namelijk morfine (pijnverlichting), heroïne en codeïne. Allemaal zijn zeer verslavend.

Endorfinen

Neurotransmitters die pijn verhelpen en emotionele spanning verzachten. Opioids bootsen dit effect na.

Stimulants

Drugs die de activiteit van het centrale zenuwstelsel vergroten, waardoor er een hogere hartslag, hogere alertheid en sneller denken en handelen plaatsvindt. Hier vallen cocaïne en amfetaminen onder.

Cocaïne

De meest krachtige natuurlijke stimulant die er is, gemaakt van de coca plant.

Free-basing

Een manier om het natuurlijke deel van de coke te scheiden van het chemische deel, en te inhaleren via een pijp. Crack is een populaire en heftige vorm van free-basing.

Amfetamine

Een stimulante drug die in een laboratorium moet worden gemaakt.

Metamfetamine

Een krachtige soort amfetamine die de afgelopen jaren zeer populair is geworden en voor grote gezondheidsproblemen en wettelijke moeilijkheden heeft gezorgd.

Hallucinogenen

Substanties die krachtige veranderingen teweeg brengen in vooral de sensorische perceptie. Dit kan een sterkere perceptie zijn, maar ook illusies en hallucinaties. Wordt ook wel psychedelische drug genoemd. Hier vallen bijvoorbeeld LSD, MDMA en mescaline onder.

Cannabis

Drugs die geproduceerd worden van de plant cannabis sativa, zoals marihuana. Ze zorgen voor een mix van hallucinerende, depressante en stimulante effecten. Het hoofdbestanddeel is THC.

Synergistisch effect

Een vergroting van effecten van drugs, wat voor kan komen bij het combineren van verschillende soorten drugs.

Polisubstantie-gerelateerde stoornis

De stoornis die voort kan komen uit het gebruik van meerdere soorten drugs en draait om algemeen maladaptief gedrag.

Oorzaken substantiegerelateerde stoornissen

Sociaal-culturele invalshoek: bij stressvolle situaties zoals werkloosheid zorgen voor meer substantiegebruik. Psychodynamisch: men heeft onverwerkte afhankelijkheid uit de jeugd. Cognitieve model en gedragsmodel: operante conditionering (gedrag) leidt tot de gedachte dat het gebruik van drugs belonend zou zijn (cognitief).

Oorzaken vanuit biologisch oogpunt

Er is een genetische dispositie voor het misbruiken van drugs. Ook is gebleken dat veel drugs zorgen voor een vergrote dopamine afgifte in het beloningscentrum, wat weer leidt tot een grotere verslaving.

Beloningstekort syndroom

Een syndroom waarbij het beloningssysteem in de hersenen niet meer geactiveerd wordt door ‘normale’ omstandigheden in iemands leven (dus alleen nog maar door drugsgebruik).

Aversietherapie

Een behandeling tegen substantiegerelateerde stoornissen waarbij wordt gehandeld vanuit de principes van klassieke conditionering. Cliënten worden herhaaldelijk geconfronteerd met onprettige stimuli terwijl zij drugs nemen, waarna onprettige gevoelens zouden moeten ontstaan bij het tonen van de drugs alleen.

Cognitieve gedragstherapie

Behavioral self-control training bestaat uit het bijhouden van dagboeken om het eigen gedrag en de risicosituaties te begrijpen, en het aanleren van strategieën om te leren omgaan met die risicosituaties. Een soortgelijke therapie is relapse-prevention training.

Biologische behandelingen

Detoxificatie is het systematisch en onder medische supervisie afkicken van een drug. Na dit afkickprogramma kunnen antagonist drugs worden ingezet om verleidingen tegen te gaan. Deze drugs blokken of veranderen de effecten van de verslavende drug.

Methadone maintenance program

Een programma om heroïneafhankelijkheid te behandelen, waarbij cliënten onder supervisie doses methadone krijgen, een substituut van heroïne.

Sociaal-culturele therapieën

1. Zelfhulp programma’s zoals de AA en residential treatment centers, plaatsen waar voormalige verslaafden leven en behandeld worden. 2. Cultuur- en gender sensitieve programma’s. 3. Preventieprogramma’s.

Hoofdstuk 11: Seksuele stoornissen en gender identiteit stoornis

Seksuele disfunctie

Een stoornis waarbij men niet normaal kan functioneren in een fase van de seksuele respons cyclus.

Fase van verlangen

Een fase die draait om het hebben van seksuele fantasieën, het willen van seks en het zich seksueel aangetrokken voelen tot anderen.

Stoornissen bij deze fase

Mensen met een hypoactieve seksueel verlangen stoornis hebben weinig zin in seks en doen ook weinig aan seks, ondanks dat er lichamelijk niets aan ze hoeft te mankeren. Bij een seksuele aversiestoornis wordt seks zelfs ervaren als iets smerigs.

Opwindingsfase

Een fase waarbij lichamelijke veranderingen centraal staan, zoals verhoogde bloeddruk en meer spierspanning.

Stoornissen bij de opwindingsfase

Vrouwen met een seksuele opwindingsstoornis hebben een inadequate lubricatie en genitale zwelling bij seksuele activiteit. Mannen met een opwindingsstoornis hebben een erectiestoornis.

Oorzaken van de erectiestoornis

Biologisch: hormonen die niet in balans zijn. Of de stoornis biologisch van aard is, kan getest worden door te kijken of de man ’s nachts nog erecties krijgt (nocturnal penile tumescence). Psychologisch: Man kan last hebben van onder andere faalangst.

Orgasmefase

De seksuele opwinding piekt, en seksuele spanning ontsnapt door de ritmische contracties die de spieren maken.

Stoornissen bij de orgaasmefase

Prematuur (te vroeg) klaarkomen, waar mannen vaker last van hebben, of juist niet kunnen klaarkomen, waar vrouwen vaker last van hebben.

Vaginisme

Een vrouwelijke stoornis waarbij contracties van spieren rondom de vagina ervoor zorgen dat de penis de vagina niet in kan.

Dyspareunie

Een stoornis waarbij man of vrouw erge genitale pijn ervaart bij seksuele activiteit.

Algemene aspecten van behandeling (dus passend bij elke seksuele stoornis)

1. Assessment en conceptualisatie van het probleem. 2. Het principe van gezamenlijke verantwoordelijkheid. 3. Educatie over seksualiteit. 4. Attitudeverandering. 5. Eliminatie van faalangst. 6. Seksuele en algemene communicatievaardigheden verbeteren. 7. Destructieve levensstijl en interactie met partner veranderen. 8. Verhelpen fysieke en medische factoren.

Parafilie

Een stoornis met steeds terugkerende en intense seksuele drang, fantasieën of gedrag waarbij niet-menselijke objecten, kinderen of niet-instemmende volwassenen betrokken zijn. Geldt ook als er sprake is van lijden of vernedering.

Fetisj

Een parafilie met niet-menselijke objecten, bijvoorbeeld erg opgewonden raken van leer.

Behandelingen fetisj

1. masturbatory satiation, waarbij men zo veelvuldig over de fetisj moet fantaseren dat het gaat vervelen of 2. Orgasmische heroriëntatie, waarbij de cliënt wordt geholpen te reageren op gepaste stimuli.

Travestie

Een terugkerend verlangen om kleding van de tegenovergestelde sekse aan te trekken.

Exhibitionisme

De seksuele drang voelen om de genitaliën aan andere personen te laten zien.

Voyeurisme

De seksuele drang voelen om andere mensen stiekem te observeren terwijl zij zich verkleden of seks hebben (en dit wellicht ook doen).

Frotteurisme

De seksuele drang voelen om iemand aan te raken of tegen iemand aan te wrijven zonder dat deze persoon hiermee heeft ingestemd (en dit wellicht ook doen).

Pedofilie

De drang voelen of fantasieën hebben over het kijken naar, aanraken van of seks hebben met prepuberale kinderen (en dit wellicht ook doen).

Seksueel masochisme

Drang, fantasie of gedrag dat te maken heeft met vernederd worden, geslagen of vastgebonden worden, of iets anders waar lijden aan te pas komt.

Seksueel sadisme

Juist de ander willen zien lijden, op een van de net genoemde manieren.

 

Gender identiteit stoornis

Een stoornis waarbij een persoon zich constant extreem oncomfortabel over de eigen sekse en een sterke wens heeft om een lid van de andere sekse te zijn.

Behandeling bij gender identiteit stoornis.

Uiteindelijk een sekseveranderende operatie. Door het aanpassen van organen en uiterlijk voorkomen verandert de seksuele identiteit. Dit wordt ook wel sexual reassignment surgery genoemd.

Hoofdstuk 12: Schizofrenie

 

Schizofrenie

Een psychotische stoornis waarbij het persoonlijke, werkzame en sociale leven beïnvloed wordt door vreemde percepties, ongewone emoties en abnormale motorfuncties.

Psychose

Een staat waarbij een persoon het contact met de realiteit verliest.

Positieve symptomen van schizofrenie

Abnormale symptomen die een toevoeging zijn aan normaal gedrag (delusies, gedesorganiseerd denken en spreken, verhoogde perceptie en hallucinaties, ongepast affect).

Delusie

Een vreemd maar sterk geloof in iets, ondanks bewijs voor het tegenovergestelde (bijvoorbeeld dat men achtervolgd wordt).

Formele gedachten stoornis

Een probleem bij het produceren en organiseren van gedachten. Bijvoorbeeld ‘losse associaties’, van het ene naar het andere onderwerp vliegen in conversaties.

Hallucinatie

Het ervaren van geluiden, zichten of andere perceptie, zonder dat er een externe stimulus aanwezig is.

Ongepast affect

Emoties tonen die ongepast zijn in de situatie.

Negatieve symptomen van schizofrenie

Anormalen symptomen die missen aan normaal gedrag (weinig spraak, weinig affect, apathische indruk, weinig sociaal leven, psychomotorische symptomen).

Alogia

Een vermindering van spraak of inhoud van spraak.

Plat affect

Een gebrek aan expressie van emoties.

Catatonie

Een patroon van extreme psychomotorische symptomen, bijvoorbeeld stupor, rigiditeit of posturing

Oorzaken schizofrenie: biologisch

Er blijkt een genetische dispositie voor deze stoornis te zijn. Verder bestaat de dopamine hypothese, die stelt dat schizofrenie het resultaat is van excessieve activiteit van dopamine.

Antipsychotische drugs

Medicijnen die helpen om verstoord of verward denken te reduceren. Een relatief nieuwe groep hiervan zijn de atypische antipsychotische drugs.

Oorzaak schizofrenie: psychodynamische model

De zogenoemde schizofrenogenische moeder, een type moeder dat haar kinderen koud, dominant en ongeïnteresseerd opvoedt.

Sociaal-culturele oorzaken

Sociale labelling, het horen bij een etnische minderheid en disfunctie binnen een familie.

Behandeling: state hospitals

Publieke inrichtingen, die in de VS worden opgezet .

Behandeling: milieutherapie binnen state hospitals

Een humanistische behandeling waarbij wordt uitgegaan van het geloof dat instituties kunnen bijdragen aan genezing van patiënten door een klimaat te creëren dat zelfrespect, verantwoordelijk gedrag en zinvolle activiteiten stimuleert.

Token economie programma’s

Programma’s in inrichtingen waarbij de patiënt bepaalde beloningen of privileges kan verdienen door het vertonen van normaal gedrag.

Neuroleptische drugs

Conventionele antipsychotische medicijnen met ongewenste neurologische bijwerkingen, ook wel extrapyramidal effects genoemd.

Behandeling: psychotherapie

Voornamelijk cognitieve therapie, gezinstherapie en sociale therapie.

Behandeling: gemeenschap mentale gezondheid centrum.

Medicatie, therapie en eerste hulp wordt geboden binnen een gemeenschap. Dit kan bijvoorbeeld in dagcentra of ‘halve huizen’.

Hoofdstuk 13: persoonlijkheidsstoornissen

Persoonlijkheidsstoornis

Een patroon van innerlijke ervaringen en van gedrag naar buiten toe, dat anders is dan de verwachtingen uit de maatschappij. Het patroon leidt tevens tot disfunctie. De 10 stoornissen zijn verdeeld in een vreemde, dramatische en angstige categorie.

Paranoïde persoonlijkheidsstoornis (categorie: ‘vreemd’)

Een stoornis met een patroon van wantrouwen en verdenking jegens anderen.

Schizoïde persoonlijkheidsstoornis (categorie ‘vreemd’)

Een stoornis waarbij sociale relaties worden ontweken en er weinig expressie van emoties plaatsvindt.

Schizotypische persoonlijkheidsstoornis (categorie ‘vreemd’)

Een stoornis waarbij men zich extreem onprettig voelt bij intieme relaties, en waar verder vreemde vormen van denken en perceptie, en excentriek gedrag bij komt kijken.

Oorzaken en behandelingen ‘vreemde’ persoonlijkheidsstoornissen

Er is weinig bewijs verkregen over zowel de oorzaken als behandelingen voor deze categorie. Vaak worden deze patiënten ook niet op een positieve manier beïnvloed door therapie.

Antisociale persoonlijkheidsstoornis (categorie ‘dramatisch’)

Een stoornis waarbij een patroon van het negeren of schenden van andermans rechten.

Borderline persoonlijkheidsstoornis (categorie ‘dramatisch’).

Een stoornis waarbij instabiliteit optreedt bij relaties, zelfbeeld en stemming. Ook is er sprake van veel impulsiviteit.

Histrionische persoonlijkheidsstoornis (categorie ‘dramatisch’)

Een stoornis waarbij iemand excessief aandacht zoekt en emotioneel is. Werd vroeger ook wel hysterische persoonlijkheidsstoornis genoemd.

Narcistische persoonlijkheidsstoornis (categorie ‘dramatisch’).

Een stoornis waarbij men arrogant is over het eigen kunnen, veel bewondering nodig heeft en weinig empathie laat zien.

Behandeling ‘dramatische’ persoonlijkheidsstoornissen

Voor de histrionische en borderline stoornissen kan behandeling nog wel helpen (vooral dialectische gedragstherapie), maar bij de antisociale en narcistische stoornissen is dit heel moeilijk, zo niet, onmogelijk.

Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis (categorie ‘angstig’)

Een stoornis waarbij men zich onprettig voelt in sociale situaties, extreem gevoelig is voor negatieve kritiek en vaak hevige gevoelens van inadequaatheid heeft.

Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis (categorie ‘angstig’)

Een stoornis die gekenmerkt wordt door het zich aan mensen vastklampen en gehoorzaamheid, angst om alleen gelaten te worden en de eeuwige drang om zorg te ontvangen.

Obsessief compulsieve persoonlijkheidsstoornis (categorie ‘angstig’)

Een stoornis waarbij zoveel wordt gefocust op orde, perfectionisme en controle, dat er geen sprake meer is van flexibiliteit, openheid of efficiëntie.

Behandelingen ‘angstige’ persoonlijkheidsstoornissen

Er zijn veel verschillende behandelingen geprobeerd, met matige tot gemiddelde resultaten.

DSM-V

Huidig classificatiesysteem.

Hoofdstuk 14: stoornissen van jeugd en puberteit

Seperation angststoornis

Een stoornis die zich ontwikkelt in de jeugd, waarbij excessieve angst en paniek wordt waargenomen als het kind wordt gescheiden van ouders of huis.

Speeltherapie

Een behandeling waarbij het kind wordt geholpen conflicten en gevoelens te uiten door middel van speelgoed en zelfbedachte verhalen.

Oppositionele afwijkende stoornis

Een jeugdstoornis waarbij kinderen herhaaldelijk in discussie gaan met volwassenen, hun geduld verliezen, schelden en intense woede ervaren.

Gedragsstoornis

Een jeugdstoornis waarbij het kind regelmatig de rechten van anderen schendt, agressie toont, van huis wegloopt en soms andermans bezit vernielt of steelt.

ADHD

Een stoornis die wordt gekenmerkt door het onvermogen de aandacht ergens bij te houden en/of overactief en impulsief gedrag

Behandeling ADHD

Ritalin (methylfenidate) is een stimulerende drug die helpt bij het behouden van de concentratie.

Eliminatiestoornissen

Hieronder vallen enuresis (bed- en broekplassen), en encopresis (bed- en broekpoepen).

Autistische stoornis

Een doordringende ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door het weinig reageren op anderen, slechte communicatievaardigheden en veel herhaaldelijk gedrag.

Asperger stoornis

Een doordringende ontwikkelingsstoornis waarbij de niveaus van taalbeheersing en cognitief functioneren hoog blijven, hoewel er sociaal veel mankementen worden ondervonden.

Oorzaken doordringende ontwikkelingsstoornissen

Sociaal-cultureel: koude persoonlijkheidstrekken van de ouders. Biologisch: genetische bepaaldheid, en een slecht werkende cerebellum. Psychologisch: het niet goed ontwikkelen van een theory of mind

Theory of mind

Het besef dat andere mensen hun gedrag kunnen baseren op hun eigen intenties, geloof en andere mentale staten (en dat dit niet dezelfde mentale staat hoeft te zijn als die van het kind zelf)

Behandeling: argumentatief communicatie systeem

Een methode om de communicatievaardigheden van mensen met autisme of mentale retardatie te verbeteren door hen te laten wijzen naar plaatjes, symbolen, letters of woorden op een computerscherm/bord.

Mentale retardatie

Een stoornis waarbij intellectueel en adaptief onder het gemiddelde (van 100 IQ) wordt gepresteerd. Men heeft een milde vorm van retardatie bij een IQ tussen de 50 en 70, een matige vorm tussen de 35 en 49, een ernstige vorm tussen de 20 en 34 en een diepe vorm onder de 20.

Syndroom van down

Een mentale retardatie stoornis die wordt veroorzaakt door abnormale functionaliteit in het 21ste chromosoom.

Behandeling: speciaal onderwijs

Een behandeling waarbij kinderen met mentale retardatie bij elkaar in een groep worden gezet voor een aparte en speciaal voor hen ontwikkelde vorm van onderwijs.

Normalisatie

Het principe dat de instituties die voor speciaal onderwijs/huizen zorgt, er ook voor moeten zorgen dat de mensen met mentale retardatie worden blootgesteld aan dezelfde condities en kansen als de rest van de maatschappij.

Behandeling: mainstreaming

Een kind met mentale retardatie toch in een gewone schoolklas zetten, ook wel inclusie genoemd.

Hoofdstuk 15: Stoornissen van ouder worden en cognitie

Geropsychologie

De psychologie die draait om de mentale gezondheid van oudere mensen.

Stoornissen die voorkomen bij oudere mensen

Depressie, angststoornissen, substantie-gerelateerde stoornissen en schizofrenie.

Stoornissen van cognitie

Delirium en dementie

Delirium

Een snel ontwikkelende stoornis waarbij het bewustzijn steeds minder helder wordt. Er ontstaan moeilijkheden bij de concentratie, het behouden van aandacht en bij een ordelijke volgorde van gedachten aanhouden.

Dementie

Een syndroom waarbij problemen in geheugen en minimaal één andere cognitieve functie plaatsvinden.

Alzheimer

De meest voorkomende vorm van dementie, die meestal pas begint na de leeftijd van 65 jaar. Deze mensen hebben over het algemeen een excessief aantal neurofibrillary tangles en senile plaques.

Vasculaire dementie

Dementie die veroorzaakt wordt door een ongeluk of beroerte, waarbij er te weinig bloed naar bepaalde delen van het brein gaat. Staat ook bekend als multi-infarct dementie.

Bron

  • Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Check supporting content in teasers:
Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.