Collegeaantekeningen week 8 Biopsychopathologie en Psychofarmacologie


College 8 - Psychofarmacologie III

 

Innovation and validation

Dit college gaat onder andere over hoe fundamentele kennis over de werking van het geheugen gebruikt kan worden voor het ontwikkelen van een therapie voor angststoornissen.

Drugs die beschikbaar zijn voor de behandeling van angststoornissen zijn GABA-agonisten. Deze stoffen maken je kalm. Alcohol is er een voorbeeld van. Barbituraten zijn stoffen die direct de GABA receptor activeren, als gevolg kan je hier heel makkelijk te veel van kan innemen en er aan kunt overlijden. Benzodiazepines zijn ook GABA-agonisten, andere namen hiervoor zijn valium en middelen die eindigen op –am. Ze werken goed om een acute vrees-respons te onderdrukken (bv. mensen met een paniek aanval, flashbacks bij PTSS). Het is erg verslavend en heeft allemaal bijeffecten.

Een andere aanpak is om SSRI’s of SNRI’s voor te schrijven, deze worden voorgeschreven bij paniekstoornissen en PTSS. Mensen houden vaak klachten over die klinisch significant kunnen zijn. Ze werken goed om angstigheid enigszins te helpen, maar de echte heftige acute vrees-reacties worden er niet echt mee opgelost.

Alle medicatie bij angst die symptomen onderdrukken lijden tot psychologische afhankelijkheid; mensen denken dat ze het nodig hebben om te functioneren. Je leert niet minder angstig te zijn, je wordt alleen afhankelijk van het middel.

Psychotherapie laat 40% van de gevallen onverbeterd. Om angststoornissen te verhelpen wordt exposure therapie gebruikt.

 

Exposure therapie voor PTSS

Je moet iemand blootstellen aan datgene waar hij bang voor is. Je begint bijvoorbeeld met de gedachte aan een spin, dan een foto aan een spin, dan een namaak spin, en dan een echte spin uiteindelijk. Exposure kan in vivo (in het echte leven) of in vitro (in gedachte). Hierdoor worden mensen bang. Dit is belangrijk voor de therapie. Dan moeten ze het volhouden totdat ze aanzienlijk minder angstig zijn. Dit herhaal je, net zolang totdat iedere sessie begint met minder angst.

Hier zijn twee theorieën over:

  1. Pavlov’s extinctie theorie: Exposure aan de stressor zonder gevolg zorgt voor minder reactie op de stressor.
  2. Emotional processing theory: Er bestaat een totaal aan herinneringen die met elkaar geassocieerd zijn. Om de angst af te leren moet je het totaal activeren, niet 1 van de gedachten, anders blijft de angstrespons bestaan. Mensen moeten gaandeweg minder angstig worden binnen een sessie met als doel dat als je wat rustiger bent je er aan toe kunt komen om complexere cognitieve inzichten te krijgen die je niet kunt krijgen als je zo angstig bent.

 

Basis van geheugen

Door te tijd heen zijn er verschillende stadia in geheugen. De eerste stap is encoding; het in je opnemen van stimuli. Vervolgens is er consolidatie waarbij de herinnering vast komt te liggen, dus informatie gaat van het werkgeheugen in het lange termijn geheugen. Hierbij zit het eerst in de hippocampus en uiteindelijk komt het terecht in de cortex. Daarna is er retrieval; opnieuw wordt de informatie gerepresenteerd in het werkgeheugen. Tijdens retrieval worden de geconsolideerde herinneringen instabiel, dus het kan verstoord of veranderd raken. Hierna is er her-consolidering; een herinnering zal in een gewijzigde vorm geconsolideerd worden. Geheugen is dus niet permanent; het is plastisch. Het lange termijn geheugen kan dus veranderen.

Hebb zegt: “cells that fire together, wire together”. De postsynaptische cel moet plastisch zijn om gedachtes te kunnen veranderen. De NDMA receptor werkt ionotropisch en metabotropisch. Een glutomaatreceptor heeft glutamaat nodig en glycine zodat de calcium naar binnen kan stromen voor een actie-potentiaal.

Op de post-synaptische cel komen meer receptoren na long-term potentiation.

Het lijkt er op dat er na een aantal stappen stofjes vrijkomen die ervoor zorgen dat de pre-synaptische cel meer gaat vuren en meer glutamaat laat vrijkomen. Op deze manier kan de communicatie tussen twee cellen te versterken.

Consolidatie heeft de synthese van verschillende eiwitten nodig.

Er zijn dierstudies gedaan waaruit blijkt dat wanneer je een dier een herinnering laat ophalen en zijn eiwitten geblokkeerd worden, zijn herinneringen verstoord raken.

In het brein zit het geheugen in de hippocampus (LTG) en in de prefrontrale cortex (werkgeheugen). Pas na lange tijd gaan herinneringen van de hippocampus naar de associatiecortex; dat bestaat uit meerdere delen van de cortex.

 

Wat is er betrokken bij het creëren van geheugen?

Als cortisol wordt vrijgelaten heeft dat een heleboel functies, het gaat ook terug naar het brein; het kan door de BB-barrière heen.

Vanuit de lage gebieden van het brein wordt er via een vertakking van het sympathische zenuwstelsel er een signaal gestuurd naar de bijnier-medulla. Adrenaline activeert alpha- en beta-receptoren, adrenaline gaat niet door de BBB heen, het activeert de vagus nervus. Als er beta-receptoren geactiveerd worden gaan er signalen naar een kern in de hersenstam. Deze gaat noradrenaline vrijmaken, dit is een transmitter omdat het door zenuwcellen wordt vrijgemaakt. Dan gaat het naar de amygdala. Adrenaline gaat dus niet door de BBB maar zorgt ervoor dat er indirect NA in het brein komt.

Cortisol wordt aangemaakt en gaat door de BBB en hecht aan de glucocorticoïden-receptoren in de amygdala, deze is sterk verbonden met de hippocampus. Daarnaast wordt adrenaline vrijgemaakt wat ervoor zorgt dat NA de basolaterale amygdala (BLA) activeert. De basolaterale amygdala heeft veel connecties met de hippocampus en is dus belangrijk voor consolidatie.

In een onderzoek kregen gezonde mensen cortisol toegediend, hierdoor zouden ze moeite moeten krijgen met het ophalen van herinneringen. Ze moesten een lijst woorden onthouden en werden na 24u getest. Als de stof voor het leren werd toegediend zou dit effect moeten hebben op coderen en consolideren. Toedienen na het leren zou invloed moeten hebben op consolidatie. Voor het testen toedienen zou de retrieval moeten beïnvloeden. Uit de resultaten bleek echter dat het alleen effect had als het voor het testen werd toegediend. De deelnemers kregen namelijk alleen cortisol binnen maar geen (N)A, ze waren dus niet gestrest. Adrenaline heeft namelijk milliseconden later effect. De woorden die in dit onderzoek gebruikt waren waren allemaal neutraal, dus lokten geen reactie uit die adrenaline zou kunnen opwekken. Als je alleen een verhoogd cortisol niveau hebt heb je dus geen effect, alleen als adrenaline geactiveerd wordt is er een effect.

Er bestaat een inverted U shape; een beetje verhoogd cortisol/adrenaline is goed voor je geheugen omdat de BLA de hippocampus aanstuurt, als er te veel cortisol is wordt het geheugen juist minder goed.

Om retrieval te beïnvloeden is de hippocampus nodig. Ook de stress-hormonen zijn hierbij nodig. Als mensen negatieve woorden te lezen kregen en cortisol toegediend hadden gekregen had dit een effect op het geheugen. Bij neutrale woorden was er nauwelijks een effect; deze wekken namelijk geen stress op.

Het model van geheugen is als volgt: Iemand heeft een negatieve herinnering, die wordt opgehaald, dan wordt de herinnering herbeleefd, dan wordt hij her-consolideerd. Als je iemand cortisol geeft voor het retrieval-proces, wordt er misschien minder gedetailleerde informatie opgehaald en wordt de persoon minder bang van de herinnering; de herinnering zou op deze manier dus in wat minder angstaanjagende vorm her-consolideerd kunnen worden.

 

Pavlovian conditioning

De ongeconditioneerde stimulus wordt aangeboden samen met de geconditioneerde stimulus. In eerste instantie zal je een ongeconditioneerde respons krijgen, maar na lange herhaling krijg je een geconditioneerde respons.

 

Extinctie

Als je herhaaldelijk de geconditioneerde stimulus krijgt maar niet de ongeconditioneerde stimulus zal je uiteindelijk niet langer een geconditioneerde respons vertonen.

Het vermijden van de geconditioneerde stimulus zorgt ervoor dat er geen extinctie plaatsvindt bij angststoornissen.

Extinctie is niet alleen het afleren, maar ook het leren van een nieuwe, geïnhibeerde associatie.

Als er een plotselinge terugkeer van de ongeconditioneerde stimulus optreedt zal er ook een terugkeer van de angst plaatsvinden.

 

In het lab

CS+ = plaatje van spin met schok

CS- = plaatje van spin zonder schok

1e fase - Acquisitie: meerdere trials met een geconditioneerde stimulus (CS) en een vervelende ongeconditioneerde stimulus (US). Er wordt gevraagd naar de subjectieve verwachting, dus er wordt gekeken of er op cognitief niveau een koppeling is gelegd tussen de stimuli. Op fysiologisch niveau wordt er ook gekeken naar het angstniveau, met behulp van de galvanic skin respons (kijken naar de geleiding van de huid vanwege de hoeveelheid zweet op de huid). Je meet hier echter alleen het arousal niveau, maar je weet niet of dit positieve of negatieve arousal is. De fear potentiated startle wordt daarom ook gebruikt; elektromyografie wordt gebruikt om te kijken hoe veel spieractiviteit er plaatsvindt bij de ogen, dus hoe erg mensen schrikken als je ze een positief of negatief plaatje laat zien; bij negatieve plaatjes wordt er harder met de ogen geknipperd. Hiermee kan je dus zien of de arousal positief of negatief is.

2e fase – Extinctie: meerdere keren de CS+ aanbieden zonder dat de schok daarbij gegeven wordt.

3e fase – Reinstatement: de schok wordt heel even aangeboden; de CS gaat nu toch weer de CR oproepen. De reinstatement of fear vindt hier dus plaats. De angst is blijkbaar nooit echt weg, hij kan zo weer opgeroepen worden, dit is een probleem voor de behandeling van angststoornissen.

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Farmacologie

Collegeaantekeningen week 8 Biopsychopathologie en Psychofarmacologie

Collegeaantekeningen week 8 Biopsychopathologie en Psychofarmacologie


College 8 - Psychofarmacologie III

 

Innovation and validation

Dit college gaat onder andere over hoe fundamentele kennis over de werking van het geheugen gebruikt kan worden voor het ontwikkelen van een therapie voor angststoornissen.

Drugs die beschikbaar zijn voor de behandeling van angststoornissen zijn GABA-agonisten. Deze stoffen maken je kalm. Alcohol is er een voorbeeld van. Barbituraten zijn stoffen die direct de GABA receptor activeren, als gevolg kan je hier heel makkelijk te veel van kan innemen en er aan kunt overlijden. Benzodiazepines zijn ook GABA-agonisten, andere namen hiervoor zijn valium en middelen die eindigen op –am. Ze werken goed om een acute vrees-respons te onderdrukken (bv. mensen met een paniek aanval, flashbacks bij PTSS). Het is erg verslavend en heeft allemaal bijeffecten.

Een andere aanpak is om SSRI’s of SNRI’s voor te schrijven, deze worden voorgeschreven bij paniekstoornissen en PTSS. Mensen houden vaak klachten over die klinisch significant kunnen zijn. Ze werken goed om angstigheid enigszins te helpen, maar de echte heftige acute vrees-reacties worden er niet echt mee opgelost.

Alle medicatie bij angst die symptomen onderdrukken lijden tot psychologische afhankelijkheid; mensen denken dat ze het nodig hebben om te functioneren. Je leert niet minder angstig te zijn, je wordt alleen afhankelijk van het middel.

Psychotherapie laat 40% van de gevallen onverbeterd. Om angststoornissen te verhelpen wordt exposure therapie gebruikt.

 

Exposure therapie voor PTSS

Je moet iemand blootstellen aan datgene waar hij bang voor is. Je begint bijvoorbeeld met de gedachte aan een spin, dan een foto aan een spin, dan een namaak spin, en dan een echte spin uiteindelijk. Exposure kan in vivo (in het echte leven) of in vitro (in gedachte). Hierdoor worden mensen bang. Dit is belangrijk voor de therapie. Dan moeten ze het volhouden totdat ze aanzienlijk minder angstig zijn. Dit herhaal je, net zolang totdat iedere sessie begint met minder angst.

Hier zijn twee theorieën over:

  1. Pavlov’s extinctie theorie: Exposure aan de stressor zonder gevolg zorgt voor minder reactie op de stressor.
  2. Emotional processing theory: Er bestaat een totaal aan herinneringen die met elkaar geassocieerd zijn. Om de angst af te leren moet je het totaal activeren, niet 1 van de gedachten, anders blijft de angstrespons bestaan. Mensen moeten gaandeweg minder angstig worden binnen een sessie met als doel dat als je wat rustiger bent je er aan toe kunt komen om complexere cognitieve inzichten te krijgen die je niet kunt krijgen als je zo angstig bent.

 

Basis van geheugen

Door te tijd heen zijn er verschillende stadia in geheugen. De eerste stap is encoding; het in je opnemen van stimuli. Vervolgens is er consolidatie waarbij de herinnering vast komt te liggen, dus informatie gaat van het werkgeheugen in het lange termijn geheugen. Hierbij zit het eerst.....read more

Access: 
Public
Oefenvragen en antwoorden Psychofarmacologie

Oefenvragen en antwoorden Psychofarmacologie

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1 – Chemische neurotransmissie

  1. Wat is volume neurotransmissie?

    1. Het vuren van een grote hoeveelheid neurotransmitters in één keer.

    2. Het lekken van neurotransmitters uit een synaps waardoor die bindt aan een andere neuron of andere receptors op dezelfde neuron.

    3. De verzending van verschillende soorten neurotransmitters binnen één synaps.

    4. Een vorm van neurotransmissie buiten de synaptische spleet.

 

  1. Wat is een mogelijk doel van signaaltransductie?

    1. Activatie van fosfaatproteïnen

    2. Genetische expressie

    3. Zowel activatie van fosfaatproteïnen als genetische expressie

 

  1. Leg het proces van excitatie-secretie koppeling uit.

 

  1. Wat is de second messenger bij ionkanaal gelinkte systemen?

    1. Een ion

    2. Calcium

    3. Kinase

    4. Calcium Kinase

 

  1. Wat zijn de zes klassieke neurotransmitters?
     

Hoofdstuk 2 – Transporters, receptoren en enzymen als doelwitten van psychofarmaca

 

  1. Wat zijn plasma membraan transporters en wat zijn intracellulaire synaptische vesiculaire transporters?

 

  1. Welke stelling is juist?

I. De monoamine transporters SERT, DAT en NET zijn selectief gericht op het vervoeren van één type monoamine.

II. De monoamines serotonine, dopamine en noradrenaline worden allemaal door dezelfde vesiculaire transporter in een vesikel terug geplaatst.

  1. I is juist

  2. II is juist

  3. I en II zijn beide juist

  4. I en II zijn beide niet juist
     

  1. Welke van deze uitspraken over psychofarmaca die allosterisch werken klopt niet

    1. Ze kunnen een transporter uit zetten

    2. Ze kunnen de hoeveelheid van een bepaalde neurotransmitter toe laten nemen in de synaptische spleet

    3. Ze hebben invloed op de soort neurotransmitter die vervoerd wordt door de transporter

    4. Ze binden zich

  2. .....read more
Access: 
Public
Begrippenlijst Biopsychopathologie & Psychofarmacologie

Begrippenlijst Biopsychopathologie & Psychofarmacologie

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


The Neuroscience of Clinical Psychiatry

Geschiedenis

.....read more

Adrian, Edgar

Ontdekte dat een actiepotentiaal, als hij eenmaal is afgevuurd, niet in sterkte afneemt (‘alles-of-niets’)

Broca

Demonstreerde dat bepaalde hersendelen bepaalde functies hebben en lokaliseerde een taalgebied in de linker hemisfeer. Schade aan dit gebied levert Broca’s afasie op

Cajal

Bedacht de neuron doctrine; hij nam aan dat individuele zenuwcellen de enige bouwstenen zijn van het brein en dat axonen informatie over grote afstanden door kunnen geven

Dale

Stelde vast dat epinefrine het sympathische zenuwstelsel activeert en acetylcholine het parasympathische zenuwstelsel

Galvani, Luigi

Demonstreerde dat zenuwen konden worden gestimuleerd door elektriciteit en ontdekte het vettige laagje om zenuwcellen heen waardoor elektriciteit makkelijker geleid wordt

Golgi stain

Een techniek die met behulp van kleuring individuele neuronen beter zichtbaar maakt, wordt nog steeds gebruikt

Hodgkin & Huxley

De eersten die de elektrische lading in een synaps hebben gemeten

Knock-out mice

Muizen die worden gekweekt met of zonder bepaalde genen/receptoren om te onderzoeken welke invloed dit heeft, en welke functies de genen en receptoren dus hebben

Law of dynamic polarization

Een concept van Cajal, houdt in dat communicatie in de hersenen maar één richting op vloeit

Loewi

Demonstreerde dat als de vagus nerve gestimuleerd wordt, deze synapsen een chemische stof uitscheiden die de vagus nerve opnieuw stimuleert

Microdialysis

Maakt het mogelijk om RNA (en daarmee genenactiviteit) te vergelijken met DNA en dit te relateren aan een bepaalde functie

Montalchini, Levi

Ontdekte dat de Nerve Growth Factor invloed heeft op de groei van neuronen, wat invloed heeft op de ontwikkeling van psychische stoornissen

Neurowetenschappelijke eeuw

Begon door de vernieuwende werkwijze van Thomas Willis, die als eerste op zoek ging naar een correlatie tussen gedrag en de hersenen

Non-invasieve imagingmethodes

Brachten een kleine revolutie in de neurowetenschap (tot die tijd konden de hersenen alleen onderzocht worden na het overlijden). PET, SPECT, CT, MRI en uiteindelijk fMRI hebben grote invloed gehad op de ontwikkeling van de neuro-wetenschap

Sherrington, Charles

De eerste persoon die met de term synaps kwam

Sperry

Ontdekte dat neuronen een vaste positie innemen in het lichaam. Werkte veel met split-brain patienten en ontdekte zo dat

Access: 
Public
Collegeaantekeningen Farmacologie

Collegeaantekeningen Farmacologie

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1 Opfriscollege

Farmacologie gaat over stoffen die iets doen met het lichaam. Deze stoffen maken je beter of ze onderdrukken de symptomen.
Farmacologische stoffen zijn moleculen die binden aan andere moleculen die meestal al in het lichaam aanwezig zullen zijn. Vaak zijn het kleine moleculen die binden aan grote moleculen. Je kunt denken aan een neurotransmitter of een hormoon dat aan een receptor op een membraan kan binden. Een receptor noemt men een aangrijpingspunt. Naast de receptor op een membraan kunnen de moleculen ook binden aan een enzym, een pomp of zelfs aan het DNA. We zullen ons vooral richten op stoffen (hormonen of neurotransmitters) die binden aan een receptor.
Bij medicatie onderscheiden we de agonist, de antagonist en de partiële agonist.
- De agonist activeert de receptor en heeft een grote affiniteit voor de receptor. Onder affiniteit verstaat men de geneigdheid om een binding aan te gaan. Het binden van de agonist kan leiden tot zowel stimulatie als remming van de receptor. Een agonist zegt niks over het effect op het weefsel (stimulerend of remmend), maar het betekent dat de receptor wordt geactiveerd.
- Een antagonist heeft net als de agonist een grote affiniteit voor de receptor maar deze zorgt daarentegen niet voor het activeren van de receptor, maar zorgt er juist voor dat de receptor inactief blijft. Als een antagonist bindt aan een receptor kunnen er geen andere moleculen (lichaamseigen stoffen) niet meer binden.
- Een partiële agonist zit tussen de agonist en de antagonist in. Deze zorgt net als een agonist voor activatie van de receptor, maar dan in mindere mate. Ondanks dat de partiële agonist maar een deel van de receptor blokkeert, zorgt dit er toch voor dat lichaamseigen stoffen niet meer kunnen binden.
Het is belangrijk om te beseffen dat zowel een agonist als een antagonist moeten binden aan een receptor voordat er überhaupt iets gebeurd. De mate waarin een agonist of antagonist een binding aan gaat met een receptor noemt men dus de affiniteit. Naast de affiniteit kijkt men nog naar de bezettingsgraad: hoeveel receptoren van een receptor populatie zijn er bezet? De bezettingsgraad hangt af van zowel de concentratie als de affiniteitsconstante.
 

De Affiniteitsconstante (Ka) is de concentratie waarbij de helft van de receptoren bezet zijn. Dus hoe hoger de affiniteit voor een bepaalde receptor, des te lager de concentratie zal zijn waarbij de helft van de receptoren bezet zal zijn. Dit betekent dus een.....read more

Access: 
Public
STAT: Farmacologie

STAT: Farmacologie

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Inhoudsopgave deel 1

 

Recept schrijven

Preventief voorschrijven maagbescherming

Preventief voorschrijven laxantia

Cardiovasculair risicomanagement

Antibiotica allergie

Medicatie consult

 

Standaardtherapieën:

1. Diabetes Mellitus

2. Luchtweginfecties

3. IJzergebreksanemie

4. Essentiële hypertensie

5. Angina pectoris

6. Urineweginfectie

7. Niersteenkoliek

8. Astma/COPD

 

Inhoudsopgave deel 2

 

9. Migraine

10. Depressie

11. Ulcus pepticum

12. Pilwens

13. Dysmenorroe

14. Artrosis deformans

15. Otitis media

16. Conjunctivitis

17. Jeuk/Constitutioneel eczeem

18. Huidwond/huidinfecties

19. Polyfarmacie

 

Access: 
Public
Geneeskunde 1 Farmacologie Collegeaantekeningen

Geneeskunde 1 Farmacologie Collegeaantekeningen

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


 

HC 0.1 – Introductie Farmacologie

 

Er zijn duizenden medicijnen die voorgeschreven kunnen worden aan patiënten. Het kan moeilijk zijn om te bepalen welk medicijn het best voorgeschreven kan worden aan welke patiënt. Hierin ligt de uitdaging voor de farmacologie.

Het blijkt dat afgestudeerde geneeskunde studenten niet in staat zijn om rationeel en adequaat medicatie voor te schrijven. Het is zelfs zo dat 50% een verkeerd middel kiest en dat 35% een onjuist recept voorschrijft. 70% geeft de patiënt verkeerde informatie.

Veranderingen in de samenleving en de gezondheidszorg zorgen voor veranderingen in de farmacologie. Onder deze veranderingen vallen de wetenschappelijke ontwikkelingen, de maatschappelijke ontwikkelingen en de politieke ontwikkelingen.

Alles kan giftig zijn (toxiciteit), maar de dosis waarin medicatie wordt voorgeschreven maakt dat het niet giftig is. Dit is waar de farmacologie naar kijkt. Verder kan elk geneesmiddel bijwerkingen hebben.

Het probleem met de farmaceutische industrie is dat het ook veel om geld gaat. Er worden geneesmiddelen geproduceerd die mensen beter maken, maar geld speelt een belangrijke rol.

Een geneeskundige die een geneesmiddel voorschrijft, moet in elk geval weten hoe het medicijn werkt, wat de bijwerkingen zijn en hoe het uit het lichaam verwijderd wordt. Verder moet de geneeskundige niet alleen letten op de richtlijnen of standaarden, want elke patiënt is uniek. Een geneeskundige moet dus altijd kritiek blijven. Ten slotte moet er altijd sprake zijn van overleg met de patiënt. Het is gebleken dat de behandeling beter werkt als de patiënt goed op de hoogte is.

De totale kosten aan farmaceutische hulp stijgen nog elk jaar. Meestal stijgt het met ongeveer 5% per jaar. De kosten stijging moet zo veel mogelijk onderdrukt worden.

Generieke middelen zijn geneesmiddelen die op de markt gebracht kunnen worden voor een veel lagere prijs dan de prijs van het originele geneesmiddel. Het is dus de goedkopere variant van een merk geneesmiddel. Een voorbeeld hiervan is de aspirine tegenover acetylsalicylzuur. Er is een bedrijf dat het patent heeft op de officiële aspirine, maar er zijn al heel veel andere versies van de aspirine die veel goedkoper verkocht kunnen worden.

Farmacologie is de wetenschap die de effecten van geneesmiddelen op levende organismen onderzoekt. Het is dus een heel breed gebied, want het gaat om alle levende organismen. Dit betekent dat er ook veel dier- en celstudies gedaan worden. Bij de klinische farmacologie gaat het puur om de gezonde of de ziekte mensen. De farmacotherapie is de behandeling van de patiënten met geneesmiddelen.

Bij het toedienen van een geneesmiddel zijn een.....read more

Access: 
Public
Colleges psychofarmacologie

Colleges psychofarmacologie

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


College 1

Hydrofiele stoffen zijn makkelijker in vet oplosbaar en gaan daardoor sneller door de bloed-hersen barriere. Zuurstof, vitamines en CO2 gaan automatisch door de barriere heen, ze zijn zo klein die kunnen passief passeren. Actief transport is wanneer deeltjes te groot zijn, dit zijn glucose en aminozuren. Hiervoor is energie nodig. Bij mensen met een slechtere bloed-hersenbarriere (laat sneller stoffen door) zijn gevoeliger voor infecties. Wanneer stoffen in de hersenen zijn aangekomen vindt er neuronale signaaloverdracht plaats. Hierdoor kan een gewenst effect optreden (medicijn). Psychofarmaca proberen invloed uit te oefenen op chemische en elektrische activiteit in de hersenen.

 

Afbraak neurotransmitters: deel gaat weg door diffusie en een ander deel wordt heropgenomen door transporter eiwitten en een deel afgebroken door enzymen. Bijna alle psychofarmaca werken op de transporter eiwitten. Biijvoorbeeld antidepressiva die zorgt voor inhibitie van de heropname receptoren waardoor meer serotonine in de synaptische spleet blijft. Een ander deel op metobotrobe receptoren. De andere psychofarmaca doet de rest. Heel weinig medicijnen werken op enzymen. Een agonist zorgt ervoor dat er meer van een stof naar binnen gaat. Hij doet meer dan de neurotransmitter. Aan antagonist doet alleen iets als er eerst een agonist op heeft gezeten. Als er eerst een agonist was en daar komt een antagonist bij dan gaat deze weer terug naar ruststand.

Desentisatie: ongevoelig voor een bepaalde prikkel. Vaak uit zelfbescherming. Wanneer dat lang genoeg duurt is er sprake van downregulation. Er worden dan minder receptoren aangemaakt. Voorbeelden van neurotransmitters zijn:

  • Glutamaat (exciterend)

  • GABA (inhiberend)

  • Glycine (inhiberend)

  • Histamine

  • Dopamine

  • Acetylcholine

  • Adrenaline

  • Serotonine

Synthese van neurotransmitters begint bij voedsel. Voedingsstoffen worden omgezet in de bovengenoemde neurotransmitters. Het is meestal zo dat serotonine dopamine remt wanneer je beide stoffen tegelijk binnenkrijgt. Dit komt omdat dopamine sneller wordt opgenomen. Cafeine kan bijvoorbeeld in combinatie met andere stoffen geremd worden omdat er een enzym in werking wordt gezet. Zo inhibeert fluvoxamine (grapefruitsap) de werking van leverenzymen (er wordt minder afgebroken, hogere suikerspiegel). Het kan daarmee het piekplasma waarde verhogen en de halveringstijd van cafeine aanzienlijk verlengen. Er bestaat genetische variatie in de activiteit van enzymen. Genetisch ben je een ‘slow metabolizer’ of een ‘fast metabolizer’. Dit houdt in langzaam of snelle stofwisseling. De piekplasma is de maximale concentratie in het bloed. Tijd tot piekplasma is belangrijk bij werkingssnelheid en verslaving. Afbraak van zware middelen gebeurt niet alleen in de lever, maar ook in de nieren, vooral bij oudere mensen.

 

College 2

Waarvoor kunnen antipsychotica gebruikt.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket psychofarmacologie

Oefenpakket psychofarmacologie

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


 1 - Structuur en functie van neuronen

 

  1. De meeste synapsen zijn:

  1. Axosomatisch

  2. Axodentritisch

  3. Axoaxonisch

  4. Dendrodentritisch

 

  1. Welke stelling is juist?

I. Monoamines worden zowel in het soma als in de axon zelf gemaakt.

II. Monoamines worden na de neurotransmissie gedeeltelijk heropgenomen in het presynaptische neuron door de reuptake pump.

  1. Alleen I is juist

  2. Alleen II is juist

  3. I en II zijn juist

  4. I en II zijn allebei niet juist

 

  1. Wat is het verschil tussen perifere en secretorische proteïnen m.b.t. de productie, functie en de mogelijkheid tot transport?

2 - Synaptische neurotransmissie en het anatomisch aangestuurd zenuwstelsel

 

  1. Welk van de volgende dingen zorgt niet voor een toename in aanmaak van groeifactoren?

  1. Psychofarmacologische drugs

  2. Psychotherapie

  3. Slaap

  4. Leren en oefenen

 

  1. Celdood waarbij sprake is van een ernstig, plotseling celletsel waarna een ontstekingsreactie ontstaat is een gevolg van:

    1. Apoptose

    2. Necrose

    3. Kinose

    4. Epitose

 

  1. In welke structuren vindt na de geboorte geen neurogenese meer plaats?

    1. Gyrus Dentatus

    2. Hippocampus

    3. Gyrus parahippocampalis

    4. Bulbus Olfactorius

 

  1. Tot wanneer in het leven vindt synaptogenese plaats?

    1. Tot de geboorte

    2. Tot en met het tweede levensjaar

    3. Tot en met het vijfentwintigste levensjaar (als je hersenen uitgegroeid zijn)

    4. Gedurende het hele leven

 

  1. Wat is excitotoxiciteit?

  2. .....read more
Access: 
Public
Aanvulling Farmacologie
Farmacologie deel 2 - verplichte stof en collegeaantekeningen
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
911