Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2016


Open vraag

Op 15 december 2015 informeerde Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Lodewijk Asscher, de Tweede Kamer over de stand van zaken met betrekking tot de aanpassing van het bilaterale sociale zekerheidsverdrag tussen Nederland en Marokko. Volgens Asscher is Marokko met nieuwe eisen gekomen waar Nederland niet aan kan voldoen.

Stel dat Nederland overweegt om dit geschil met Marokko over aanpassing van het verdrag voor te leggen aan het Internationaal Gerechtshof.

In 1956 heeft Nederland deze verklaring afgelegd met betrekking tot de bevoegdheid van het Internationaal Gerechtshof:

“I hereby declare that the Government of the Kingdom of the Netherlands recognizes, in accordance with Article 36, paragraph 2, of the Statute of the International Court of Justice, with effect from 6 August 1956, as compulsory ipso facto and without special agreement, in relation to any other State accepting the same obligation, that is on condition of reciprocity, the jurisdiction of said Court in all disputes arising or which may arise after 5 August 1921, with the exception of disputes in respect of which the parties, excluding the jurisdiction of the International Court of Justice, may have agreed to have recourse to some other method of pacific settlement.”

U werkt op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Juridische Zaken. De leidinggevende vraagt u een notitie te schrijven over de voorwaarden waaronder Nederland dit geschil met Marokko aan het Internationaal Gerechtshof voor kan leggen.

Opdracht

Schrijf een advies in maximaal 450 woorden, let hierbij op zinsbouw en taalgebruik (hier kan maximaal 2 punten voor worden afgetrokken).

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Stelling: Als een staat zijn verplichtingen onder een vonnis van het Internationaal Gerechtshof niet nakomt kan de wederpartij een beroep doen op de Veiligheidsraad om maatregelen te nemen om naleving af te dwingen.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 2

In oktober 2015 berichtte de krant:

“De Amerikaanse regering is blij met een besluit van het Permanente Hof van Arbitrage over gebieden in de Zuid-Chinese Zee. Het arbitragehof verwierp donderdag de bezwaren van China, dat betoogde dat het in Den Haag gevestigde hof geen rechtsmacht in deze kwestie had. (…) Het kan nog een jaar duren voordat er een (inhoudelijke) uitspraak komt in de zaak. De Filipijnen waren begin 2013 naar het hof gestapt. China kan een uitspraak van het hof terzijde schuiven, maar dat zou het aanzien van de opkomende wereldmacht geen goed doen.”

Het bovenstaande nieuwsbericht is niet juist. Waarom niet?

  1. Het Permanente Hof van Arbitrage voorziet alleen in geschillen tussen private partijen en staten. De auteur bedoelde het Internationaal Strafhof.
  2. Het Permanente Hof van Arbitrage is niet in Den Haag gevestigd maar in Genève. De auteur bedoelde het Internationaal Gerechtshof.
  3. Het Permanente Hof van Arbitrage neemt zelf geen besluiten maar faciliteert slechts geschillenbeslechting. Bovendien is een uitspraak van een arbitragehof bindend en kan niet terzijde worden geschoven.
  4. Het Permanente Hof van Arbitrage neemt weliswaar besluiten maar diens besluiten kunnen alleen terzijde worden geschoven als de Veiligheidsraad daartoe besluit.

Vraag 3

Welk wilsgebrek is onder het Weens Verdragenverdrag een nietigheidsgrond?

  1. Dwang, uitgeoefend op een staat door bedreiging met of gebruik van geweld (‘coercion’).
  2. Bedrog (‘fraud’).
  3. Dwaling (‘error’).
  4. Corruptie van een vertegenwoordiger van een staat (‘corruption’).

Vraag 4

In augustus 2015 tekende de Zuid-Soedanese regering een overeenkomst met de gewapende oppositie in Zuid-Soedan teneinde een lang conflict op te lossen en vrede en stabiliteit te bewerkstelligen.

Stelling: Deze overeenkomst kwalificeert als een verdrag in de zin van het Weens Verdragenverdrag.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 5

Welk alternatief is onjuist ten aanzien van verdragen?

  1. De inhoud van verdragen is niet aan beperkingen onderhevig.
  2. Een traité-constitution, oftewel constitutioneel verdrag, regelt de oprichting van een internationale organisatie.
  3. De materiële reikwijdte van een verdrag geeft aan welke onderwerpen in het verdrag geregeld worden.
  4. Een regel van verdragsrecht en een gewoonterechtelijke regel met dezelfde inhoud kunnen naast elkaar bestaan.

Vraag 6

Naar aanleiding van de recente aanslagen in Parijs in november 2015 heeft de Franse president Hollande een toespraak gehouden voor het Franse congres. In deze toespraak verklaarde hij dat de aanslagen zijn “bedacht en gepland in Syrië, georganiseerd in België en uitgevoerd met behulp van Franse medeplichtigen.” Volgens recente berichtgeving hadden de daders onder meer de Belgische en Franse nationaliteit. Onder de slachtoffers bevonden zich Fransen, Algerijnen, Belgen, Tunesiërs, Roemenen, Spanjaarden en Portugezen.

Welke andere mogelijkheid is juist ten aanzien van de potentiële rechtsmacht van staten met betrekking tot de aanslagen in Parijs?

  1. Frankrijk heeft rechtsmacht op grond van het subjectieve territorialiteitsbeginsel en Tunesië op grond van het beschermingsbeginsel.
  2. De Verenigde Staten heeft rechtsmacht op grond van het universaliteitsbeginsel en Roemenië op grond van het actieve nationaliteitsbeginsel.
  3. Frankrijk heeft rechtsmacht op grond van het actieve en passieve nationaliteitsbeginsel en Syrië op grond van het objectieve territorialiteitsbeginsel.
  4. België heeft rechtsmacht op grond van het actieve nationaliteitsbeginsel en Algerije op grond van het passieve nationaliteitsbeginsel.

Vraag 7

Wat is geen rechtsgevolg van staatsaansprakelijkheid?

  1. De verplichting tot nakoming van de geschonden norm.
  2. De verplichting te voorzien in rechtsherstel.
  3. De verplichting om tegenmaatregelen te nemen.
  4. De verplichting tot beëindiging van de onrechtmatige daad.

Vraag 8

De periode na 1945 wordt door volkenrechtshistorici aangeduid als de Fase van de Vredelievende Naties.

Stelling: Een belangrijk kenmerk van de Fase van de Vredelievende Naties is dat het gemeenschappelijk uitgangspunt voor de grondslag van de rechtsontwikkeling het natuurrecht is.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 9

Oktober 2015 publiceerde de NOS:

“Bewerkt vlees zoals hamburgers, worstjes, ham, bacon en spek kan kanker veroorzaken. Dat zegt de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in een vanochtend verschenen rapport. (…) Volgens de WHO verhoogt het dagelijks eten van 50 gram bewerkt vlees de kans op het ontwikkelen van darmkanker met 18 procent ten opzichte van mensen die niet zo veel bewerkt vlees eten.”

De WHO werd opgericht op 7 april 1948 met het doel de gezondheid van de wereldbevolking te verbeteren. Het oprichtingsverdrag van de WHO bepaalt dat de WHO medisch onderzoek coördineert en de resultaten van dit onderzoek deelt met de buitenwereld.

Is het genoemde rapport van de WHO opgesteld en gedeeld met de buitenwereld op basis van een expliciete of een impliciete bevoegdheid van de WHO?

  1. Een expliciete bevoegdheid.
  2. Een impliciete bevoegdheid.

Vraag 10

Stelling: Een belangrijk uitgangspunt in de internationale rechtsorde is dat beperkingen op de onafhankelijkheid van staten niet voorondersteld worden.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 11

Wat was de conclusie van het Internationaal Gerechtshof in de North Sea Continental Shelf cases ten aanzien van de equidistantieregel in artikel 6 van de 1958 Geneva Continental Shelf Convention?

  1. De equidistantieregel had zich niet tot een regel van internationaal gewoonterecht ontwikkeld omdat de statenpraktijk waar Nederland en Denemarken zich op beriepen gebaseerd was op hoffelijkheid.
  2. De equidistantieregel had zich niet tot een regel van internationaal gewoonterecht ontwikkeld omdat onvoldoende duidelijk was of de staten die de equidistantieregel toepasten wel handelden uit rechtsovertuiging.
  3. De equidistantieregel had zich tot een regel van internationaal gewoonterecht ontwikkeld omdat langdurig tijdsverloop geen voorwaarde was voor het ontstaan van een nieuwe regel van internationaal gewoonterecht.
  4. De equidistantieregel had zich tot een regel van internationaal gewoonterecht ontwikkeld omdat de staten die een bijzonder belang hadden bij de equidistantieregel deze wijdverspreid en bijna uniform toepasten.

Vraag 12

Welk alternatief ten aanzien van de eisen voor ‘staat-zijn’ is juist?

  1. Een nieuw te vormen staat mag geen totalitaire regeringsvorm hebben.
  2. De capaciteit om internationale relaties aan te gaan betekent dat erkenning vereist is voor het ontstaan van een staat.
  3. Een staat kan niet ontstaan als er nog een grensgeschil bestaat met het buurland.
  4. Een staat moet een permanente bevolking hebben en bepaalt zelf welke personen hij rekent tot zijn bevolking.

Vraag 13

Stel: bij het sluiten van een verdrag over de levering van tanks spreken de ministers van Defensie van Nederland en Duitsland af dat het verdrag in werking treedt na het ceremonieel afvuren van twee kanonnen.

Welke stelling is in het licht van het Weens Verdragenverdrag juist?

  1. Het Weens Verdragenverdrag regelt niets over kanonschoten. Na het afvuren van de kanonnen is er dus tussen Nederland en Duitsland geen wilsovereenstemming bereikt.
  2. Als de procedure van bekrachtiging van het verdrag in strijd is met Nederlands recht is er geen rechtsgeldig verdrag gesloten.
  3. Omdat vakministers per definitie bevoegd zijn om verdragen te sluiten is er wilsovereenstemming bereikt.
  4. Staten bepalen in beginsel zelf de manier waarop zij hun instemming om gebonden te worden uitdrukken. Na het afvuren van de kanonnen is er dus wilsovereenstemming tussen Nederland en Duitsland bereikt.

Vraag 14

De ondergrond van een ambassade maakt onderdeel uit van het grondgebied van de zendstaat.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 15

Welke stelling ten aanzien van het Mensenrechtencomité is onjuist?

  1. Hoewel gezichtspunten (‘views’) van het Mensenrechtencomité zeer gezaghebbend zijn, zijn zij formeel niet bindend.
  2. Het Mensenrechtencomité bestaat uit 47 leden, die worden gekozen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
  3. Een individuele klacht die anoniem wordt ingediend, zal door het Mensenrechtencomité niet-ontvankelijk worden verklaard.
  4. Het Mensenrechtencomité is, onder meer, verantwoordelijk voor het beoordelen van klachten van individuen en van staten.

Vraag 16

In april 2011 bracht de NOS uit:

“Negen Somalische piraten die begin deze maand door de Nederlandse marine werden opgepakt, worden in Nederland vervolgd. Ze worden beschuldigd van zeeroof, ofwel piraterij]\. De negen Somaliërs maakten deel uit van een groep van zestien piraten die al twee weken vastzitten op het marineschip Hr. Ms. Tromp. Ze werden opgepakt toen de Nederlanders een eind maakten aan de kaping van een Iraans vissersschip. Bij een schotenwisseling kwamen twee piraten om het leven.”

De Nederlandse marine heeft de negen Somalische piraten gearresteerd op grond van __________. Zij worden beschuldigd van zeeroof ofwel piraterij (artikel 381 Wetboek van Strafrecht). Nederland is bevoegd om de Somaliërs te berechten op grond van __________.

Welke woorden ontbreken in deze zin?

  1. Artikel 92 VN Zeerechtverdrag; het beschermingsbeginsel.
  2. Artikel 92 VN Zeerechtverdrag; het universaliteitsbeginsel.
  3. Artikel 105 VN Zeerechtverdrag; het beschermingsbeginsel.
  4. Artikel 105 VN Zeerechtverdrag; het universaliteitsbeginsel.

Vraag 17

Artikel 23 lid 1 VN-Handvest noemt de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken, de Sovjet-Unie, als één van de permanente leden van de Veiligheidsraad. Tegenwoordig wordt deze zetel in de Veiligheidsraad bezet door Rusland. Alle rechten en plichten van de USSR zijn overgegaan op Rusland.

Hoe kwalificeert u de opvolging van de USSR door Rusland onder internationaal publiekrecht?

  1. Splitsing.
  2. Voortzetting.

Vraag 18

In 2015 kwam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties voor de 70e keer bijeen. Van september tot en met december 2015 vergaderde de Algemene Vergadering over een breed scala aan onderwerpen, waaronder duurzame ontwikkeling, de internationale vrede en veiligheid, het budget van de VN en de vacatures in de Veiligheidsraad. Ook nam de Algemene Vergadering een groot aantal resoluties aan.

Welke resolutie heeft de Algemene Vergadering niet aan kunnen nemen?

  1. Een resolutie met aanbevelingen ten aanzien van de wereldwijde bestrijding van terrorisme.
  2. Een resolutie met een bindend besluit ten aanzien van het budget van de Verenigde Naties.
  3. Een resolutie met een bindend besluit over het tegengaan van klimaatverandering.
  4. Een resolutie met een bindend besluit ten aanzien van de verkiezing van de niet-permanente leden van de Veiligheidsraad.

Vraag 19

Welk alternatief is juist ten aanzien van de immuniteit van internationale organisaties?

  1. Internationale organisaties genieten veelal absolute immuniteit van de rechtsprekende rechtsmacht van staten. De VN geniet echter functionele immuniteit.
  2. Internationale organisaties genieten veelal functionele immuniteit van de rechtsprekende rechtsmacht van staten. De VN geniet echter absolute immuniteit.
  3. Internationale organisaties genieten veelal geen immuniteit van de rechtsprekende rechtsmacht van staten. De VN geniet echter wel immuniteit.
  4. Internationale organisaties genieten veelal absolute immuniteit van de rechtsprekende rechtsmacht van staten, net als de VN.

Vraag 20

In het Spoorwegstakingsarrest beoordeelde de Hoge Raad de vraag of artikel 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) direct doorwerkt in de Nederlandse rechtsorde. Welk alternatief is juist?

  1. Artikel 6 lid 4 ESH heeft directe werking in de Nederlandse rechtsorde omdat in het ESH expliciet is bepaald dat deze werking beoogd is.
  2. Artikel 6 lid 4 ESH heeft geen directe werking in de Nederlandse rechtsorde omdat in het ESH expliciet is bepaald dat die werking niet beoogd is.
  3. Artikel 6 lid 4 ESH heeft directe werking in de Nederlandse rechtsorde omdat deze bepaling zó geredigeerd is dat men zich op dit recht zonder meer kan beroepen.
  4. Artikel 6 lid 4 ESH heeft geen directe werking in de Nederlandse rechtsorde omdat deze bepaling zó geredigeerd is dat het de Nederlandse wetgever verplicht tot het treffen van een nationale regeling met bepaalde inhoud of strekking.

Vraag 21

Het VN Zeerechtverdrag maakt onderscheid tussen verschillende zones waarin kuststaten rechtsmacht uit mogen oefenen. Welke zones zijn dit?

  1. De territoriale zee, kustwateren, exclusieve economische zone, aansluitende exclusieve economische zone en volle zee.
  2. De territoriale zee, archipelwateren, continentaal plat, exclusieve economische zone, beperkte economische zone en volle zee.
  3. De territoriale zee, havenwateren, archipelwateren, exclusieve visserijzone, exclusieve economische zone en volle zee.
  4. De territoriale zee, aansluitende zone, continentaal plat, exclusieve economische zone en volle zee.

Vraag 22

Stelling: In het Decembermoorden-arrest bepaalde de Hoge Raad dat regels van internationaal gewoonterecht geen voorrang hebben op wettelijke voorschriften van Nederlands recht.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 23

Welk alternatief is onder internationaal publiekrecht onjuist ten aanzien van handhaving?

  1. Staten mogen zowel retorsies uitvoeren als tegenmaatregelen nemen om het internationaal publiekrecht te handhaven.
  2. Sancties hebben tot doel om staten te dwingen het internationaal publiekrecht na te leven en rechtsherstel te bewerkstelligen.
  3. Handhaving is onder internationaal publiekrecht primair de verantwoordelijkheid van staten.
  4. Handhaving in het internationaal publiekrecht is gebaseerd op het fundamentele beginsel dat staten moeten instemmen met handhavende rechtsmacht.

Vraag 24

Stelling: Welke geschillenbeslechtingsclausule kwalificeert als een voorbeeld van diplomatieke geschillenbeslechting?

  1. Artikel 41, lid 1, sub e van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR).
  2. Artikel 27, lid 3, sub b van het Biodiversiteitsverdrag uit 1992 (pp. 323-324 EIR 2015).

Vraag 25

Stel dat het Internationaal Gerechtshof zich uit moet spreken over een geschil tussen twee staten over de interpretatie van een verdragsbepaling. Welke stappen moet het Hof volgens het (toepasselijke) Weens Verdragenverdrag ondernemen om de reikwijdte en betekenis van de bepaling uit dit verdrag vast te stellen?

  1. Het Hof kijkt allereerst naar de totstandkomingsgeschiedenis. Bij onduidelijkheid kan hij de context van de bepaling in overweging nemen.
  2. Het Hof kijkt allereerst naar de gewone betekenis van de bepaling. Bij onduidelijkheid kan hij de toepassing van het verdrag in overweging nemen.
  3. Het Hof kijkt allereerst naar het doel van het verdrag. Bij onduidelijkheid kan hij de gewone betekenis van de bepaling in overweging nemen.
  4. Het Hof kijkt allereerst naar latere overeenstemming met betrekking tot de uitlegging van een verdrag. Bij onduidelijkheid kan hij de context van de bepalingen in overweging nemen.

Vraag 26

De Verenigde Staten (VS) heeft het Kinderrechtenverdrag getekend, maar nog niet geratificeerd. Ratificatie is een vereiste om partij te worden bij het Kinderrechtenverdrag. Beoordeel de volgende stelling aan de hand van het Weens Verdragenverdrag.

De VS is niet gebonden aan de verplichtingen uit het Kinderrechtenverdrag, maar moet zich wel onthouden van handelingen die het Kinderrechtenverdrag zijn voorwerp en doel zouden ontnemen.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 27

Stelling: In de procedure tussen de Democratische Republiek Congo en Rwanda aangaande gewapende activiteiten op het gebied van Congo oordeelde het Internationaal Gerechtshof dat het voorbehoud van Rwanda ten aanzien van het Genocideverdrag ongeldig was omdat het in strijd was met een norm van ius cogens.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 28

Welk alternatief over het Internationaal Strafhof is juist?

  1. Het Internationaal Strafhof is een orgaan van de Verenigde Naties.
  2. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties kan (alle) zaken naar het Internationaal Strafhof verwijzen, waardoor het Internationaal Strafhof rechtsmacht verkrijgt.
  3. Een zaak is ontvankelijk voor het Internationaal Strafhof indien een staat die rechtsmacht heeft ten aanzien van een bepaald misdrijf besloten heeft de verdachte van dat misdrijf zelf te vervolgen.
  4. De aanklager bij het Internationaal Strafhof kan uit eigen beweging besluiten om een onderzoek te starten naar staten en indien nodig een staat voor het Internationaal Strafhof te brengen teneinde deze te berechten.

Vraag 29

Een kenmerk van wereldrecht is dat regels van internationaal publiekrecht worden erkend en aanvaard door de (vrijwel) gehele internationale gemeenschap.

Welk alternatief kan op grond van deze definitie niet worden aangemerkt als wereldrecht?

  1. De verdragen van Genève inzake het internationaal humanitair recht.
  2. De fundamentele rechten van de mens.
  3. De doctrine van humanitaire interventie.
  4. Het recht van de zee.

Vraag 30

Stelling: In geval van conflicterende rechtsmachtsclaims, waarbij meerdere staten rechtsmacht claimen, heeft de staat die rechtsmacht heeft op grond van het territorialiteitsbeginsel voorrang boven de staat die rechtsmacht heeft op grond van het nationaliteitsbeginsel.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 31

Het Katwijkse bedrijf Potje & Pasje (P&P) exploiteert een vissersvloot van 16 vissersschepen. Stel dat alle schepen van P&P onder Nederlandse vlag varen en dat P&P besluit om in 2016 enkel nog voor de kust van IJsland te vissen, namelijk in een gebied tussen 12 en 40 zeemijl van de kust van IJsland. IJsland heeft een exclusieve economische zone rond het eiland ingesteld.

Kan IJsland Nederland aansprakelijk stellen onder internationaal publiekrecht?

  1. Ja, het handelen van P&P is in beginsel aan Nederland toe te rekenen en kwalificeert als een inbreuk op de soevereine rechten van IJsland.
  2. Nee, het handelen van P&P is in beginsel aan Nederland toe te rekenen, maar kwalificeert niet als een inbreuk op de soevereine rechten van IJsland.
  3. Nee, het handelen van P&P kwalificeert weliswaar als een inbreuk op de soevereine rechten van IJsland, maar kan in beginsel niet aan Nederland worden toegerekend.
  4. Nee, het handelen van P&P kwalificeert niet als een inbreuk op de soevereine rechten van IJsland en kan ook niet aan Nederland worden toegerekend.

Vraag 32

In de exclusieve economische zone (EEZ) heeft de kuststaat het recht om handhavend op te treden ten aanzien van het exploreren, exploiteren, behouden en beheren van:

  1. Levende hulpbronnen.
  2. Natuurlijke hulpbronnen.

Vraag 33

Welk alternatief ten aanzien van de subjecten van het internationaal publiekrecht is juist?

  1. Het internationaal publiekrecht kent, in tegenstelling tot het nationaal recht, een limitatieve opsomming van rechtssubjecten.
  2. Internationale organisaties nemen als zelfstandige entiteiten deel aan het internationaal rechtsverkeer. Zij hebben zowel expliciete als impliciete bevoegdheden.
  3. Internationale organisaties bestonden al in de 19e eeuw. Internationale organisaties gelden daarom als de meest oorspronkelijke rechtssubjecten van internationaal publiekrecht.
  4. De subjecten van internationaal publiekrecht hebben alle gelijke rechten, plichten en bevoegdheden onder internationaal publiekrecht.

Vraag 34

Stelling: Het beginsel van soevereine gelijkheid, zoals vastgelegd in artikel 2 lid 1 VN-Handvest, komt het meest tot uitdrukking in de samenstelling van de:

  1. Algemene Vergadering.
  2. Veiligheidsraad.

Vraag 35

In paragraaf 17 van Resolutie 1737 van 23 december 2006 roept de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) de lidstaten van de VN op waakzaamheid te betrachten bij het geven van onderwijs aan Iraanse onderdanen dat mogelijk bij zou kunnen dragen aan de nucleaire activiteiten van Iran. Nederland stelde ter uitvoering van deze Resolutie een Sanctieregeling op.

Was Nederland volgens de Hoge Raad verplicht om uitvoering te geven aan paragraaf 17 van Resolutie 1737?

  1. Ja, Veiligheidsraadresoluties leiden immers altijd tot verplichtingen voor de lidstaten van de VN.
  2. Ja, maar Nederland was niet verplicht om onderscheid te maken tussen Iraanse en niet-Iraanse onderdanen en Nederland heeft niet alles gedaan om dit onderscheid te voorkomen.
  3. Nee, want de Veiligheidsraad roept de lidstaten slechts op (‘calls upon’) waakzaamheid te betrachten en deze oproep is niet bindend voor de lidstaten van de VN.
  4. Nee, want de verplichtingen van Nederland onder het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) hadden op grond van artikel 103 VN-Handvest voorrang op de verplichtingen die volgden uit paragraaf 17 van Resolutie 1737.

Vraag 36

Stelling: De adviesprocedure voor het Internationaal Gerechtshof is een vorm van juridische geschillenbeslechting tussen staten.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 37

In april 2015 publiceerde Trouw:

“Griekenland was in de onderhandelingen met Brussel al bezig het Duitse oorlogsverleden op te rakelen, maar nu is ook het eigen oorlogspad bekend. Een speciale commissie berekende dat Duitsland de Griekse bevolking nog 279 miljard euro verschuldigd is als compensatie voor alle (emotionele) schade die in de Tweede Wereldoorlog is geleden, meldde de Griekse onderminister van Financiën Dimitris Mardas maandag in het Griekse parlement.”

Stel: Griekenland daagt Duitsland voor de Duitse rechter en vordert een schadevergoeding van 279 miljard euro. Is de Duitse rechter bevoegd om over dit geschil te oordelen?

  1. Ja, Duitsland kan zich, op grond van het internationaal publiekrecht, niet beroepen op staatsimmuniteit ongeacht de vraag of er sprake was van acta iure gestionis of acta iure imperii.
  2. Ja, Duitsland kan zich, op grond van het internationaal publiekrecht, niet beroepen op staatsimmuniteit aangezien hier sprake is van acta iure gestionis.
  3. Nee, Duitsland kan zich, op grond van het internationaal publiekrecht, beroepen op staatsimmuniteit ongeacht de vraag of er sprake was van acta iure gestionis of acta iure imperii.
  4. Nee, Duitsland kan zich, op grond van het internationaal publiekrecht, beroepen op staatsimmuniteit aangezien hier sprake is van acta iure imperii.

Vraag 38

Stelling: Als een staat een verplichting erga omnes (een verplichting jegens de internationale gemeenschap als geheel) schendt, mag elke andere staat de aansprakelijkheid van die staat inroepen.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 39

Stel: de Belgische ambassadeur in Nederland wil na een gezellige avond in café de Gieter in Amsterdam naar huis. In beschonken toestand stapt hij in de auto en rijdt naar zijn ambtswoning in Den Haag. Onderweg schampt hij twee voorbijgangers die beiden ernstig gewond raken. Welk alternatief is juist?

  1. De ambassadeur kan enkel door België worden berecht, tenzij de ambassadeur zelf zijn immuniteit opheft.
  2. Omdat het strafbare feit niet in functie is gepleegd geniet de ambassadeur geen immuniteit.
  3. Ongeacht de ernst van de gedragingen mag de ambassadeur in beginsel niet in Nederland worden berecht.
  4. De ambassadeur kan door de rechtbank Den Haag veroordeeld worden tot betaling van een schadevergoeding aan de slachtoffers op grond van onrechtmatige daad.

Vraag 40

Welke stelling met betrekking tot de aansprakelijkheid van internationale organisaties onder internationaal publiekrecht is juist?

  1. Als een staat troepen ter beschikking stelt aan de Verenigde Naties (VN) voor vredesbewarende activiteiten dan is het niet uitgesloten dat het handelen van die troepen zowel aan de staat als aan de VN wordt toegerekend.
  2. In het Genocide arrest (Bosnië/Servië) overwoog het Internationaal Gerechtshof dat voor toerekening van handelingen van staatsorganen aan een internationale organisatie ‘effectieve controle’ van de internationale organisatie noodzakelijk is.
  3. In tegenstelling tot de regels inzake staatsaansprakelijkheid zijn de regels inzake aansprakelijkheid van internationale organisaties niet door de International Law Commission gecodificeerd.
  4. De regels inzake aansprakelijkheid van internationale organisaties zijn primair bedoeld om individuen een rechtsmiddel te geven tegen schendingen van regels van internationaal publiekrecht door internationale organisaties.

Antwoordindicatie open vraag

Aan: Directeur DJZ

Betreft: Geschil Nederland/Marokko en de bevoegdheid van het IGH

Geachte heer/mevrouw, beste (..)

In het antwoord op uw vraag onder welke voorwaarden Nederland het geschil met Marokko over aanpassing van het bilaterale sociale zekerheidsverdrag tussen beide staten voor kan leggen aan het Internationaal Gerechtshof (IGH), schrijf ik u over het volgende.

Het IGH is alleen bevoegd om rechtsmacht uit te oefenen over een geschil tussen twee staten, als beide staten expliciet instemmen met beslechting van het geschil door het IGH. Immers, staten zijn soeverein en volgens artikel 36 lid 1 van het Statuut IGH strekt de rechtsmacht van het IGH zich uit tot alle zaken die staten aan het Hof voorleggen en tot alle kwesties die worden genoemd in van kracht zijnde verdragen en conventies. Staten kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen om een specifiek verdrag te sluiten waarbij zij het IGH verzoeken zich uit te spreken over een geschil (een zogenaamd compromis). Staten kunnen ook een clausule in een verdrag opnemen waarin zij overeenkomen eventuele geschillen die voortvloeien uit de uitleg of toepassing van dat verdrag aan het IGH voor te leggen (een zogenaamde compromissoire clausule).

Staten kunnen voorts de rechtsmacht van het IGH aanvaarden door simpelweg voor het IGH te verschijnen in een procedure zonder bezwaar te maken tegen de rechtsmacht van het IGH. Deze manier van erkenning van de rechtsmacht van het IGH is gebaseerd op de doctrine van forum prorogatum en werd door het IGH onder meer erkend in de uitspraak van het IGH ten aanzien van het geschil tussen de DRC en Rwanda (Armed Activities case, para. 22). Uit de houding van de desbetreffende staten moet ondubbelzinnig kunnen worden afgeleid dat de rechtsmacht van het IGH wordt aanvaard.

Staten kunnen tenslotte de rechtsmacht van het IGH aanvaarden door het afleggen van een verklaring in de zin van artikel 36 lid 2 Statuut IGH (de zogenaamde facultatieve clausule). Een dergelijk verklaring is eenzijdig en brengt mee dat de staat die de verklaring aflegt de rechtsmacht van het IGH op voorhand erkent voor alle mogelijke toekomstige geschillen met staten die eenzelfde verklaring hebben afgelegd.

Het is niet duidelijk of het sociale zekerheidsverdrag tussen Nederland en Marokko een compromissoire clausule bevat of dat Marokko instemt met beslechting van dit geschil door het IGH op basis van een compromis of op basis van de doctrine van forum prorogatum. Wel is gegeven dat Nederland een verklaring in de zin van artikel 36 lid 2 Statuut IGH heeft afgelegd. Nederland erkent de rechtsmacht van het IGH voor alle geschillen die zich voordoen na 5 augustus 1921 op voorwaarde dat de wederpartij eenzelfde verklaring heeft afgelegd (wederkerigheid) en partijen geen andere methode van vreedzame geschillenbeslechting overeen zijn gekomen. Het geschil met Marokko is van recente datum en past binnen de reikwijdte van bovengenoemde verklaring. De cruciale vraag is dus of Marokko eenzelfde verklaring onder artikel 36 lid 2 Statuut IGH heeft afgelegd en er dus sprake is van wederkerigheid.

Kortom, Nederland kan dit geschil met Marokko over aanpassing van het verdrag alleen aan het IGH voorleggen als het verdrag een compromissoire clausule bevat waarin de rechtsmacht van het IGH wordt aanvaard; als Marokko instemt met beslechting van het geschil door het IGH bij verdrag (compromis) of door te verschijnen (forum prorogatum); of als Marokko ook eenzelfde verklaring als Nederland overeenkomstig artikel 36 lid 2 Statuut IGH heeft afgelegd.

Antwoordindicatie meerkeuzevragen

  1. A
  2. C
  3. A
  4. B
  5. A
  6. D
  7. C
  8. B
  9. A
  10. A
  11. B
  12. D
  13. D
  14. B
  15. B
  16. D
  17. B
  18. C
  19. B
  20. C
  21. D
  22. A
  23. D
  24. A
  25. B
  26. A
  27. B
  28. B
  29. C
  30. B
  31. C
  32. A
  33. B
  34. A
  35. B
  36. B
  37. A
  38. A
  39. C
  40. A
Check page access:
Public
Check more or recent content:

Inleiding Internationaal Publiekrecht - Recht - UL - B1 - Oefenbundel

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2017

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2017


Open vragen

Vraag 1a

Op 4 januari 2013 werd op de Vestdijk in Eindhoven een 22-jarige man ernstig mishandeld. Een groep jongens schopte hem op brute wijze. Een aantal van hen heeft de Belgische nationaliteit. Zij keerden na het voorval terug naar België.

Wat is rechtsmacht en in welke vormen komt rechtsmacht voor?

Vraag 1b

Welke staten kunnen ten aanzien van het voorval in Eindhoven rechtsmacht claimen en op grond waarvan? Motiveer uw antwoord.

Vraag 1c

Nederland wil de Belgische verdachten in Nederland vervolgen en claimt daarvoor rechtsmacht. Waarom is er dan nog een uitleveringsverzoek nodig? Als Nederland rechtsmacht heeft kan de Nederlandse politie de verdachten toch in Belgie arresteren? Geef een gemotiveerd standpunt over deze stellingen.

Vraag 2a

Op 11 februari 2011 heeft de VN Veiligheidsraad in resolutie S/RES/1970(2011) de situatie in Libië verwezen naar het Internationaal Strafhof. In reactie hierop heeft de Aanklager op 27 juni 2011 drie Libische mannen gedagvaard:

  • Muammar Mohammed Abu Minyar Gaddafi (Muammar Gaddafi)

    • Commander of the Armed Forces of Libya, houder van de titel Leider van de Revolutie, en daarmee opererend als staatshoofd.

  • Saif Al-Islam Gadaffi

    • Voorzitter van de Gaddafi International Charity and Development Foundation, en de facto functionerend als Minister President van Libië.

  • Abdallah Al-Senussi

    • Colonel in the Lybian Armed Forces en hoofd van de militaire inlichtingendienst.

Alle heren zijn gedagvaard op grond van (kennis van) de wijdverspreide aanvallen op de burgerbevolking, in het bijzonder voor moord en vervolging van politieke tegenstanders.

Stel dat niet het ISH, maar Tunesië de vervolging van deze drie heren aan zich zou hebben getrokken, op basis waarvan zou Tunesië dan rechtsmacht kunnen hebben geclaimd?

Vraag 2b

Beoordeel gemotiveerd of het ISH bevoegd is in deze zaak.

Vraag 2c

Muammar Gaddafi, die in november 2011 om het leven kwam, functioneerde als staatshoofd en bezat in die hoedanigheid immuniteit. Leg uit wat immuniteit is. Verklaar verder op grond waarvan het ISH aan die immuniteit voorbij mocht gaan.

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welke stelling ten aanzien van het Internationaal Strafhof is niet waar?

  1. Het internationaal Strafhof is alleen bevoegd ten aanzien van personen; het kan geen oordeel geven over strafbare feiten die door staten zijn verricht.

  2. Het internationaal strafhof heeft geen bevoegdheid meer als een verdachte al voor hetzelfde feit door een nationale rechter is veroordeeld - nebis in idem

  3. Het internationaal Strafhof is uitsluitend bevoegd ten aanzien van staten die de rechtsmacht van het ISH hebben erkend (art 12 lid 1 Statuut ISH)

  4. De rol van de Aanklager bij het ISH

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2016

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2016


Open vraag

Op 15 december 2015 informeerde Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Lodewijk Asscher, de Tweede Kamer over de stand van zaken met betrekking tot de aanpassing van het bilaterale sociale zekerheidsverdrag tussen Nederland en Marokko. Volgens Asscher is Marokko met nieuwe eisen gekomen waar Nederland niet aan kan voldoen.

Stel dat Nederland overweegt om dit geschil met Marokko over aanpassing van het verdrag voor te leggen aan het Internationaal Gerechtshof.

In 1956 heeft Nederland deze verklaring afgelegd met betrekking tot de bevoegdheid van het Internationaal Gerechtshof:

“I hereby declare that the Government of the Kingdom of the Netherlands recognizes, in accordance with Article 36, paragraph 2, of the Statute of the International Court of Justice, with effect from 6 August 1956, as compulsory ipso facto and without special agreement, in relation to any other State accepting the same obligation, that is on condition of reciprocity, the jurisdiction of said Court in all disputes arising or which may arise after 5 August 1921, with the exception of disputes in respect of which the parties, excluding the jurisdiction of the International Court of Justice, may have agreed to have recourse to some other method of pacific settlement.”

U werkt op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Juridische Zaken. De leidinggevende vraagt u een notitie te schrijven over de voorwaarden waaronder Nederland dit geschil met Marokko aan het Internationaal Gerechtshof voor kan leggen.

Opdracht

Schrijf een advies in maximaal 450 woorden, let hierbij op zinsbouw en taalgebruik (hier kan maximaal 2 punten voor worden afgetrokken).

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Stelling: Als een staat zijn verplichtingen onder een vonnis van het Internationaal Gerechtshof niet nakomt kan de wederpartij een beroep doen op de Veiligheidsraad om maatregelen te nemen om naleving af te dwingen.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 2

In oktober 2015 berichtte de krant:

“De Amerikaanse regering is blij met een besluit van het Permanente Hof van Arbitrage over gebieden in de Zuid-Chinese Zee. Het arbitragehof verwierp donderdag de bezwaren van China, dat betoogde dat het in Den Haag gevestigde hof geen rechtsmacht in deze kwestie had. (…) Het kan nog een jaar duren voordat er een (inhoudelijke) uitspraak komt in de zaak. De Filipijnen waren begin 2013 naar het hof gestapt. China kan een uitspraak van het hof terzijde schuiven, maar dat zou het aanzien van de opkomende wereldmacht geen goed doen.”

Het bovenstaande nieuwsbericht is niet juist. Waarom niet?

  1. Het Permanente Hof van Arbitrage voorziet alleen in geschillen tussen private partijen en staten. De auteur bedoelde het Internationaal Strafhof.
  2. Het Permanente Hof van Arbitrage is niet in Den Haag gevestigd maar in
.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2015

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2015


Open vraag

In de afgelopen tijd hebben de lidstaten van de Europese Unie met Turkije gepraat en onderhandeld over hoe men de vluchtelingencrisis gaat aanpakken. De fractievoorzitter van VVD, sprak begin maart zijn zorgen uit over de naleving door Turkije van een mogelijk verdrag tussen de betrokken staten.

Ergens in maart van dit jaar zei hij in het televisieprogramma Hallo Holland:

‘Als de Turken het toch niet doen en eigenlijk alleen maar goede wil uitspreken en niet handelen, moeten we ook eens wat harder worden naar hen toe. Dan moeten we gewoon zeggen: u wilt ook heel veel goederen naar Europa exporteren, daar gaan we dan toch een keer wat moeilijker over doen. Slecht gedrag gaan we niet belonen. Als zij slecht gedrag blijven houden, dan moet Europa gewoon zeggen: dat wordt afgestraft en dan gaan we gewoon economische sancties treffen.’

Opdracht

De Minister-president vraagt u naar aanleiding van de opmerkingen van Halbe Zijlstra om een kort memo ter voorbereiding op de verdere onderhandelingen met Turkije. Hij vraagt u om hem te adviseren over de vraag:

Hoe staten de nakoming van verplichtingen onder internationaal publiekrecht kunnen afdwingen en;

Aan welke criteria eventuele maatregelen moet worden voldaan?

Schrijf uw memo van maximaal 400 woorden met aandacht voor de zinsbouw en het taalgebruik.

Er zijn maximaal 10 punten te verdienen. Voor incorrect taalgebruik of zinsbouw kunnen er maximaal 2 punten worden afgetrokken.

Meerkeuzevragen

Vraag 1

In het Nuhanović-arrest oordeelde de Hoge Raad ten aanzien van de aansprakelijkheid van Nederland voor het handelen van Dutchbat dat:

  1. Het niet is uitgesloten dat het handelen van Dutchbat zowel aan Nederland als aan de Verenigde Naties kan worden toegerekend (‘dual attribution’).
  2. Het handelen van Dutchbat ofwel aan Nederland ofwel aan de Verenigde Naties moet worden toegerekend, maar niet aan beide.

Vraag 2

Het VN Handvest legt aan de leden van de VN een aantal verplichtingen op. Wat is geen verplichting voor lidstaten van de VN?

  1. Een staat is verplicht zich te onthouden van het dreigen met het gebruik van geweld tegen een andere staat.
  2. Een staat is verplicht gevolg te geven aan alle resoluties van de Algemene Vergadering.
  3. Een staat is verplicht de Verenigde Naties rechtspersoonlijkheid toe te kennen in de nationale rechtsorde.
  4. Een staat is verplicht voorrang te geven aan verplichtingen uit het VN Handvest als deze in conflict komen met andere internationaalrechtelijke verplichtingen.

Vraag 3

Er zijn drie soorten verdragen die worden onderscheiden in het internationaal publiekrecht, welke?

  1. Traités-constitutions, traités-contrats, traités-universels.
  2. Traités-constitutions, traités-contrats, traités-lois.

Vraag 4

De Verklaring van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties inzake de Beginselen van het Internationale Recht

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2014

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2014


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Er bestaat geen hiërarchie tussen de primaire bronnen van het internationaal recht. Klopt deze stelling?

  1. Dat is juist
  2. Dat is onjuist

Vraag 2

'De Amerikaanse justitie vervolgt een Russische hacker voor het besmetten van honderdduizenden computers met kwaadaardige software. (…) In de staat Texas raakte een bedrijf 211.300 dollar kwijt en een ander bedrijf 165.700. In de staat New York werd een indianenstam voor 256.000 dollar gedupeerd en zo waren er nog een aantal instanties. De hacker maakte deel uit vn een bende die vanuit Rusland werkte.

Het vervolgen van de Russische hacker maakte deel uit van het:

  1. Beschermingsbeginsel
  2. Universaliteitsbeginsel
  3. Subjectieve territorialiteitsbeginsel
  4. Passieve nationaliteitsbeginsel

Vraag 3

Op 20 december 2013 meldt het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat een bilateraal belastingverdrag tussen Nederland en Malawi door Malawi op 5 juni 2013 is opgezegd. Het verdrag is op 1 januari 2014 buiten werking getreden.

Wel alternatief met betrekking tot beëindiging van verdragen is juist?

  1. Een verdrag kan alleen worden beëindigd als het verdrag daarin voorziet of de verdragspartijen daarmee instemmen.
  2. Na beëindiging zijn Nederland en Malawi verplicht om de ontvangen prestaties ongedaan te maken.
  3. Na beëindiging wordt het belastingverdrag geacht nooit tot stand te zijn gekomen.
  4. Als Nederland het belastingverdrag zou hebben geschonden mag alleen Malawi het verdrag beëindigen.

Vraag 4

Uitspraken van het Mensenrechtencomité zijn formeel bindend.

  1. Dit is juist
  2. Dit is onjuist

Vraag 5

Rusland heeft op 22 november van het jaar 2014 een resolutie voorgelegd aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties inzake een verbod op het verheerlijken van het Nazisme en het ontkennen van oorlogsmisdrijven die gepleegd zijn doro Nazi's ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. De VS, Oekraïne en Canada hebben als enige landen tegen de resolutie gestemd.

Welke stelling is juist?

  1. Een resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over niet-procedurele zaken moet met twee-derde meerderheid van de stemmen worden aangenomen.
  2. Een resolutie van de Algemene Vergadering over niet-belangrijke zaken moet met een gewone meerderheid van stemmen worden aangenomen.
  3. De vraag of een kwestie als procedureel of niet-procedureel kwalificeert, geldt als een procedurele kwestie en is daarmee niet onderworpen aan het recht van veto door de permanente leden van de Algemene Vergadering.
  4. De vraag of een kwestie als belangrijk of niet-belangrijk kwalificeert, geldt als een belangrijke kwestie en daarmee onderworpen aan het recht van veto door de permanente leden van de Algemene Vergadering.

Vraag 6

In mei 2014 meldde de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken (Timmermans) dat hij een onderzoek zou instellen naar de reikwijdte en handhaving van een belastingmaatregel van Eritrea. Deze belastingmaatregel bepaalt namelijk dat Eritreeërs die in Nederland wonen, 2% van hun inkomen aan Eritrea moeten betalen.

Welke bewering klopt?

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2012 (1)

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2012 (1)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Ten aanzien van de internationale rechtsorde geldt dat:

  1. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties als centrale wetgever optreedt met een algemene bevoegdheid om bindende besluiten te nemen over de onderwerpen die binnen haar bevoegdheid vallen.
  2. De Veiligheidsraad als centrale handhavende instantie toeziet op de naleving van alle regels van internationaal publiekrecht.
  3. Het Internationaal Gerechtshof niet als centrale wereldrechter optreedt omdat staten eerst op ondubbelzinnige wijze de rechtsmacht van dit hof moeten aanvaarden.
  4. Het Internationaal Strafhof als centrale wereldrechter optreedt ten aanzien van strafrechtelijke geschillen tussen staten.

Vraag 2

Prof. Schrijver schrijft dat het internationaal publiekrecht zich ontwikkelt van een afbakeningsrecht (co-existentie) naar samenwerkingsrecht (co-operatie). Enkele hoofdstukken van het internationaal publiekrecht die in dat kader tot ontwikkeling zijn gekomen en die kwalificeren als moderne hoofdstukken van internationaal recht, zijn:

  1. Immuniteit van staten en overheidsfunctionarissen en het internationaal milieurecht.
  2. Immuniteit van staten en overheidsfunctionarissen en het zeerecht.
  3. Mensenrechten en het internationaal strafrecht.
  4. Mensenrechten en het oorlogsrecht.

Vraag 3

Ten aanzien van de uitspraak van het Permanente Hof van Internationale Justitie in de S.S. Lotus zaak van 1927 geldt dat:

I Het Permanente Hof van Internationale Justitie oordeelde dat het internationaal publiekrecht beperkingen op de soevereiniteit meebrengt ook als staten niet met deze beperkingen hebben ingestemd door middel van verdrag of gewoonte.

II De uitspraak van het Permanente Hof van Internationale Justitie is niet relevant omdat rechterlijke beslissingen niet gelden als een bron van internationaal publiekrecht.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 4

Uit de North Sea Continental Shelf arresten blijkt dat voor de totstandkoming van een regel van internationaal gewoonterecht onder meer vereist is dat:

  1. Er sprake is van een overtuiging dat een bepaalde handelswijze juridisch verplicht dan wel toegestaan is.
  2. De regel is vastgelegd in een verdrag.
  3. Een bepaalde praktijk door alle staten wordt nagevolgd.
  4. Een bepaalde praktijk gedurende minimaal dertig jaar wordt nagevolgd.

Vraag 5

Welk alternatief is niet juist?

  1. Een regel van gewoonterecht blijft bestaan ook als deze wordt gecodificeerd in een verdrag.
  2. Een regel van gewoonterecht is in beginsel wereldwijd van toepassing.
  3. Alleen als een staat van begin af aan tijdens het ontstaan van een nieuwe regel van gewoonterecht kenbaar heeft gemaakt niet aan deze regel gebonden te willen zijn, is deze staat niet gebonden aan deze regel.
  4. Internationaal gewoonterecht werkt rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde en heeft voorrand boven wettelijke voorschriften die binnen het Koninkrijk gelden.

Vraag 6

Welk alternatief is gezien de regels van het Weens Verdragenverdrag juist?

  1. Ondertekening van een multilateraal verdrag heeft tot gevolg dat een staat geen voorbehoud meer
.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2012 (2)

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2012 (2)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De Vrede van Westfalen (1648) bracht mee:

  1. De erkenning van de onafhankelijkheid van staten op basis van het beginsel ‘cuius regio, eius natio’: één staat, één natie.
  2. De erkenning van de onafhankelijkheid van staten op basis van het beginsel ‘cuius regio, eius religio’: één staat, één godsdienst.
  3. Een statengemeenschap bestaande uit een kring van ‘Beschaafde Naties’.
  4. Een statengemeenschap bestaande uit een kring van ‘Vredelievende Naties’.

Vraag 2

Nederland en Vlaanderen hebben een geschil over de nakoming van een bilateraal verdrag dat zij in 2005 hebben gesloten over de ontwikkeling van de rivier de Schelde. Het verdrag bepaalt dat in geval van een geschil tussen partijen, dit geschil in de eerste plaats moet worden opgelost door middel van onderhandelingen. Stel dat partijen er niet uitkomen en een derde partij, de Secretaris-Generaal van Verenigde Naties, vragen de onderhandelingen tussen Nederland en Vlaanderen te leiden en te onderzoeken of een akkoord mogelijk is. Deze manier van geschillenbeslechting is een vorm van:

  1. Diplomatieke geschillenbeslechting, namelijk bemiddeling.
  2. Diplomatieke geschillenbeslechting, namelijk onderhandelingen.
  3. Juridische geschillenbeslechting, namelijk arbitrage.
  4. Juridische geschillenbeslechting, namelijk rechtspraak.

Vraag 3

Welke alternatief kwalificeert niet als een bron van internationaal recht?

  1. Internationale verdragen.
  2. Eenzijdige handelingen.
  3. Algemene rechtsbeginselen.
  4. Besluiten van non-gouvernementele organisaties.

Vraag 4

Welke van de volgende stellingen is niet juist?

  1. Uit het Nicaragua arrest blijkt dat na codificatie van een regel van internationaal gewoonterecht de gewoonterechtelijke regel blijft bestaan.
  2. Uit de Continental Shelf arresten blijkt dat een regel die is neergelegd in een verdrag zich kan ontwikkelen tot een regel van internationaal gewoonterecht.
  3. Uit het Lotus arrest blijkt dat staten alleen aan regels van internationaal recht gebonden worden als zij daar mee instemmen.
  4. Uit het Reparation for Injuries advies blijkt dat de Verenigde Naties géén rechtspersoonlijkheid heeft onder internationaal recht.

Vraag 5

Welk verdrag valt onder de reikwijdte van het Weens Verdragenverdrag?

  1. Een mondelinge overeenkomst betreffende de handel in kaas tussen Spanje en Frankrijk gesloten in 2011 en beheerst door het internationaal publiekrecht.
  2. De schriftelijke overeenkomst tussen Nederland, België en Luxemburg, betreffende de oprichting van de Benelux gesloten in 1958 en beheerst door het internationaal publiekrecht.
  3. De schriftelijke overeenkomst betreffende de import van wijn uit Afrika, tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor Handel in Wijnproducten, gesloten in 1990 en beheerst door het internationaal publiekrecht.
  4. Een schriftelijke overeenkomst betreffende de textielhandel tussen China en Japan, gesloten in 2010 en beheerst door het internationaal publiekrecht.

Vraag 6

Waar moet je volgens het Weens Verdragenverdrag eerst naar kijken voor de interpretatie van een verdrag?

  1. De voorbereidende werkzaamheden.
  2. De preambule van het verdrag.
  3. Het internationaal gewoonterecht.
  4. De omstandigheden waaronder het verdrag gesloten is.

Vraag 7

Welk middel wordt door het

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2011 (1)

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2011 (1)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De internationale rechtsgemeenschap is:

  1. horizontaal gestructureerd omdat er geen centrale wereldwetgever is, geen centrale wereldrechter en geen centraal gezag dat het recht afdwingen.
  2. horizontaal gestructueerd omdat de rechtssubjecten onder internationaal publiekrecht allemaal dezelfde bekwaamheden hebben.
  3. verticaal gestructueerd omdat er sprake is van een centrale wereldwetgever, een centrale wereldrechter en een centraal gezag dat het recht kan afdwingen.
  4. verticaal gestructueerd omdat de rechtssubjecten onder internationaal publiekrecht niet dezelfde bekwaamheden hebben.

Vraag 2

Welke conclusie kan niet worden getrokken uit de uitspraak van het Permanente Hof van Internationale Justitie inzake de S.S. Lotus?

  1. Staten zijn alleen gebonden aan regels van internationaal publiekrecht als zij daarmee hebben ingestemd.
  2. Het Hof geeft geen blijk van een positiefrechtelijke opvatting van internationaal recht.
  3. De onafhankelijkheid van Staten kan buiten hun wil om worden beperkt.
  4. Staten kunnen zich binden aan regels van internationaal publiekrecht door deze neer te leggen in verdragen.

Vraag 3

Wat betreft de verhouding tussen het Nederlands recht en het internationaal publiekrecht is het juist te stellen dat:

  1. Het internationaal publiekrecht voorschrijft dat internationaal publiekrecht moet worden omgezet in regels van Nederlands recht.
  2. Het internationaal publiekrecht voorschrijft dat internationaal publiekrecht rechtstreeks doorwerkt in de Nederlandse rechtsorde.
  3. Alleen een ieder verbindende bepalingen van verdragen verbindende kracht hebben na bekendmaking.
  4. Een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties verbindende kracht hebben na bekendmaking.

Vraag 4

Het Weense Verdragenverdrag (1969) geldt ten aanzien van:

  1. geschreven overeenkomsten tussen staten;
  2. geschreven en ongeschreven overeenkomsten tussen staten;
  3. geschreven overeenkomsten tussen staten en intergouvernementele organisaties;
  4. geschreven en ongeschreven overeenkomsten tussen staten en intergouvernementele organisaties.

Vraag 5

De Hoge Raad heeft in het Nyugat arrest de regels ten aanzien van de verhouding tussen Nederlands recht en internationaal publiekrecht nader uitgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat:

  1. In de Nederlandse rechtsorde alle regels van internationaal publiekrecht verbindende kracht hebben nadat zij zijn bekend gemaakt.
  2. In de Nederlandse rechtsorde alleen een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van internationale organisaties verbindende kracht hebben nadat zij zijn bekend gemaakt.
  3. De Nederlandse rechter regels van Nederlands recht niet mag toetsen op strijd met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van internationale organisaties.
  4. De Nederlandse rechter regels van Nederlands recht niet mag toetsen op strijd met het internationaal gewoonterecht.

Vraag 6

Kolonel Gerritsen, president van de Volksrepubliek Libania, wordt bij een staatsbezoek aan Utopia op het vliegveld ontvangen door vertegenwoordigers van de Utopiaanse regering. Tot zijn woede is er geen rode loper uitgerold tot aan de trappen van zijn vliegtuig. Volgens Kolonel Gerritsen heeft Utopia zich schuldig gemaakt aan een schending van een regel van internationaal gewoonterecht. Bij een bezoek van een buitenlands staatshoofd wordt immers altijd een

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2011 (2)

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2011 (2)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De positivering van het volkenrecht in de zeventiende en achttiende eeuw behelsde:

  1. Een toenemende nadruk in de internationale betrekkingen op rechtsregels die zijn vastgelegd in een verdrag of blijken uit internationale gewoonte.
  2. Een toenemend optimisme in de internationale betrekkingen als gevolg van een groeiende internationale handel.
  3. Een toenemende nadruk in de internationale betrekkingen op universeel geldende rechtsregels ongeacht tijd en plaats.
  4. Een toenemend belang van intergouvernementele organisaties in de internationale betrekkingen.

Vraag 2

Uit de uitspraak van het Permanente Hof van Internationale Justitie inzake de S.S. Lotus blijkt dat:

  1. Staten alleen gebonden zijn aan regels van internationaal publiekrecht die door zuiver redeneren kunnen worden afgeleid uit de natuurlijke geaardheid der dingen.
  2. Staten alleen gebonden zijn aan regels van internationaal publiekrecht als zij zich uit vrije wil aan deze regels hebben verbonden.
  3. Staten alleen gebonden zijn aan regels van internationaal publiekrecht wanneer deze regels in een verdrag zijn vastgelegd.
  4. Staten alleen gebonden zijn aan regels van internationaal publiekrecht als zij lid zijn geworden van de Verenigde Naties.

Vraag 3

Utopia is partij bij het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten (IVBPR). Op grond van artikel 19 IVBPR – een bepaling waar burgers rechtstreeks rechten aan kunnen ontlenen – kan de vrijheid van meningsuiting slechts op bepaalde gronden worden ingeperkt. Utopia verbiedt in zijn nationale wetgeving echter iedere vorm van vrijheid van meningsuiting. Ten aanzien van doorwerking van het internationaal publiekrecht in de Utopiaanse rechtsorde bevat de grondwet van Utopia twee bepalingen die identiek zijn aan artikel 93 en artikel 94 van de Nederlandse Grondwet. Thomas More, een inwoner van Utopia, beroept zich voor de Utopiaanse rechter op artikel 19 IVBPR. Hoe zal de Utopiaanse rechter moeten oordelen?

  1. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting buiten toepassing laten, omdat het niet verenigbaar is met artikel 19 IVBPR dat een ieder verbindend is.
  2. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting buiten toepassing laten, omdat regels van internationaal publiekrecht altijd voorrang hebben boven regels van Utopiaans recht.
  3. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting niet buiten toepassing laten, omdat regels van internationaal publiekrecht geen verbindende kracht hebben in de Utopiaanse rechtsorde.
  4. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting niet buiten toepassing laten, omdat regels van Utopiaans recht altijd voorrang hebben boven regels van internationaal publiekrecht.

Vraag 4

Welk alternatief is NIET juist?

  1. In de North Sea Continental Shelf zaak oordeelde het Internationaal Gerechtshof over de vraag in hoeverre een verdragsrechtelijke bepaling ten aanzien van de afbakening van het continentaal plateau zich ontwikkeld had tot een regel van internationaal gewoonterecht.
  2. In de Nicaragua zaak bevestigde het Internationaal Gerechtshof dat verdragsverplichtingen en regels van gewoonterecht naast elkaar blijven bestaan.
  3. In het Nyugat-arrest
.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2010

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2010


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welke bewering over het Reparation for Injuries advies van het Internationaal Gerechtshof is het meest volledig?

  1. Het Internationaal Gerechtshof stelde vast dat in het Handvest van de Verenigde Naties expliciet stond dat de VN een internationaal rechtspersoon was.
  2. Het Internationaal Gerechtshof veroordeelde Israel tot het betalen van een schadevergoeding aan de VN voor de moord op Bernadotte.
  3. Het Internationaal Gerechtshof stelde dat de VN lidstaten, door de VN bepaalde bevoegdheden te verlenen, de organisatie impliciet ook erkend hadden als internationaal rechtspersoon.
  4. Het Internationaal Gerechtshof stelde vast dat de VN tegen Israel geen claim kon indienen om tijde van de moord op Bernadotte geen VN lidstaat was.

Vraag 2

In welk opzicht verschillen gewoonterecht en verdragenrecht van elkaar?

  1. Verdragenrecht is hiërarchisch belangrijker.
  2. Burgers kunnen zich in elk rechtssysteem rechtstreeks beroepen op verdragen, maar niet op gewoonterecht.
  3. Gewoonterecht komt altijd over een lange periode tot stand, terwijl verdragenrecht op een concreet moment in werking treedt, namelijk op het moment van de ondertekening van het verdrag.
  4. Gewoonterecht is ongeschreven recht, verdragen zijn meest

Vraag 3

Wat is een verschil tussen de VN Algemene Vergadering en de VN Veiligheidsraad?

  1. De Veiligheidsraad houdt zich bezig met de handhaving van de internationale vrede en veiligheid, en de Algemene Vergadering houdt zich daar niet mee bezig.
  2. De resoluties van de Veiligheidsraad zijn altijd bindend voor de VN lidstaten, en die van de Algemene Vergadering zijn nooit bindend.
  3. De Algemene Vergadering is permanent in zitting en de Veiligheidsraad alleen wanneer dat nodig is.
  4. In de Veiligheidsraad hebben enkele lidstaten de mogelijkheid om het aannemen van bepaalde besluiten te blokkeren, terwijl geen enkele lidstaat een dergelijke mogelijkheid heeft in de Algemene Vergadering.

Vraag 4

Welke bewering is juist over de doorwerking van internationaal recht in de Nederlandse rechtsorde?

  1. De Nederlandse rechter mag nationaal recht nooit toetsen aan internationaal recht.
  2. De Nederlandse rechter moet nationaal recht toetsen aan eenieder verbindende bepalingen van internationaal gewoonterecht.
  3. De Nederlandse rechter moet nationaal recht toe tsen aan eenieder verbindende bepalingen van internationale verdragen.
  4. De Nederlandse rechter moet nationaal rec ht toetsen aan eenieder verbindende bepalingen van internationaal gewoonterecht en van internationale verdragen.

Vraag 5

Een mondelinge verklaring afgelegd door de minister-president van Nederland…

  1. kan nooit bindend zijn voor Nederland.
  2. kan alleen bindend zijn voor Nederland als de mondelinge verklaring is afgelegd voor de Algemene Vergadering of de Veiligheidsraad van de VN.
  3. is bindend indien blijkt uit de omstandigheden dat het de bedoeling was Nederland te binden.
  4. is altijd bindend voor Nederland omdat de minister-president de Nederlandse staat vertegenwoordigt.

Vraag 6

Internationaal gewoonterecht ontstaat als aan twee elementen is voldaan: statenpraktijk en opinio juris. Wat is opinio

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2009

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2009


Let op: De volgende oefentoets is gebaseerd op de situatie vóór het verdrag van Lissabon. Dit heeft tot consequentie dat niet alle vragen meer accuraat zijn, en dat de gegeven antwoorden kunnen afwijken van de huidige situatie.

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Wat zijn zogenoemde 'soevereine' staten?

  1. Staten zijn onafhankelijk en zijn derhalve niet onderworpen aan externe regels, ook niet aan regels die van internationaalrechtelijke natuur zijn.
  2. Staten zijn autarkisch, andere staten mogen zich niet inmengen in hun aangelegenheden.
  3. Staten hebben op hun grondgebied het hoogste gezag en dit gezag wordt niet ontleend aan een andere aardse instantie.
  4. Geen van bovenstaande stellingen is juist.

Vraag 2

Voorbeelden van gespecialiseerde organisaties zijn:

  1. het Internationaal Monetair Fonds, de Internationale Arbeidsorganisatie en de Wereld Toerisme Organisatie.
  2. de Wereld Post Unie, Amnesty International, de Internationale Arbeidsorganisatie.
  3. Amnesty International, Greenpeace en Artsen Zonder Grenzen.
  4. de VN Veiligheidsraad, de VN Algemene Vergadering en het Internationaal Gerechtshof.

Vraag 3

De centrale vraag die het Internationaal Gerechtshof beantwoordde in het advies over Reparation for Injuries Suffered in the Service of the United Nations, was:

  1. moeten de Verenigde Naties schadevergoeding betalen aan de familie van iemand die gestorven is terwijl zij/hij werkte voor de Verenigde Naties?
  2. zijn adviezen van het IGH bindend?
  3. kunnen de Verenigde Naties als internationale organisatie een internationale claim indienen tegen een staat?
  4. welke zijn de kenmerken waaraan moet voldaan worden op van een regel van gewoonterecht te kunnen spreken?

Vraag 4

Wat zei het Internationaal Gerechtshof in de Nicaragua-zaak over de verhouding tussen verdragen en gewoonterecht?

  1. Een verdragsregel en een regel van gewoonterecht blijven naast elkaar bestaan.
  2. Als gewoonterecht wordt gecodificeerd in een verdrag, houdt de gewoonterechtelijke regel op te bestaan.
  3. Als een verdrag wordt opgezegd blijven de regels van het verdrag als gewoonterecht bestaan
  4. Verdragen zijn een belangrijkere rechtsbron dan gewoonterecht.

Vraag 5

Wat is geen vereiste voor aansprakelijkheid van een lidstaat voor het niet implementeren van een richtlijn?

  1. Causaliteit.
  2. Opzet.
  3. Een toegekend recht onder de richtlijn.
  4. Een duidelijk vast te stellen recht onder de richtlijn.

Vraag 6

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen:

Stelling I. Zowel het Hof van Justitie als het EHRM kennen een systeem van individueel klachtrecht, waarbij een individu bij deze hoven kan klagen voor een schending door een lidstaat van respectievelijk het EG-verdrag dan wel het EVRM.

Stelling II. Artikel 8 EVRM stelt: ‘Eenieder heeft recht op respect voor zijn privéleven (…)’. Dit betekent dat dit recht door een staat die partij is bij het EVRM op geen enkele wijze kan worden beperkt.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I onjuist, stelling II is juist.
  3. Stelling I en
.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Inleiding Internationaal Publiekrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Inleiding Internationaal Publiekrecht voor de opleiding Rechten, jaar 1, aan de Universiteit Leiden.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor Europees Recht ga je naar Rechten Leiden: Bachelor en Master UL - Samenvattingen en studiehulp

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2896 1
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.