Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2011


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De Europese Raad is:

  1. Een instelling van de Europese Unie

  2. Een internationale organisatie die mede het Europese Hof voor de Rechten van de Mens omvat.

  3. Hoewel geen formele instelling onder het VWEU wel de facto het machtigste orgaan van de Europese Unie.

  4. Sinds het Verdrag van Lissabon betrokken bij de ‘gewone wetgevingsprocedure’.

Vraag 2

Het Sinterklaasfeest staat weer voor de deur. Om te voorkomen dat kinderen te veel suiker binnenkrijgen, met alle gezondheidsrisico’s van dien, besluit de Nederlandse regering om producenten van pepernoten te verbieden suiker in de lekkernij te verwerken. Willy Suikeroom, banketbakker in Vlaanderen, is niet te spreken over de Nederlandse maatregel. Hij ziet zijn kansen om pepernoten te verkopen op de Nederlandse markt in sterke mate afnemen.

De maatregel van de Nederlandse regering is:

  1. Een maatregel die verbonden is aan de Nederlandse nationale identiteit en derhalve gerechtvaardigd kan worden onder art. 4 lid 2 VEU.

  2. Een maatregel van gelijke werking met onderscheid, omdat gediscrimineerd wordt tussen snoepgoed met en snoepgoed zonder suiker.

  3. Een maatregel van gelijke werking zonder onderscheid omdat de maatregel geldt ongeacht in welke lidstaat de pepernoot is geproduceerd.

  4. Een verkoopmodaliteit omdat het pepernoten op zich niet verbiedt, maar slechts het verkopen van gesuikerde pepernoten.

Vraag 3

Lees onderstaand stukje uit de Volkskrant van 12 oktober jl en beantwoord daarna de bijbehorende vraag:

Nederland dwarsboomde Servische droom jarenlang

Servië heeft er lang op moeten wachten, maar eindelijk mag het land zich kandidaat-lid van de Europese Unie noemen. Dat besloot de Europese Commissie vandaag. Het Servische verzoek hiertoe dateert van 2009, maar het was altijd Nederland dat dwarslag.

Hoe kon Nederland het verlenen van de kandidaat-status aan Servië tegenhouden?

  1. Zolang Servië niet voldeed aan de convergentiecriteria kon Nederland het verlenen van kandidaat-status dwarsbomen.

  2. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken stemde tegen in de Raad van Ministers.

  3. De Nederlandse Europarlementariërs brachten geen stem uit in het Europees Parlement, omdat Servië de waarden schond waarop de Europese Unie berust.

  4. De Eurocommissaris van Nederland gaf geen goedkeuring voor de verlening van een kandidaat-status.

Vraag 4

Welke van de onderstaande stellingen betreffende Diensten van Algemeen Economisch Belang is juist?

I: Lidstaten mogen in principe voor iedere dienst besluiten deze via een staatsonderneming publiek te gaan leveren. Zodra zij dit doen valt een dienst in beginsel meer onder de regels van het VWEU.

II: Een onderneming die belast is met een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) mag daarop een redelijke winst maken.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 5

Spanje biedt importeurs van verse voedingswaren de mogelijkheid om tijdens het in orde brengen van het papierwerk gerelateerd aan de import, de voedingswaren op te slaan in een nabijgelegen koelhuis. Op deze manier blijft de versheid van de producten gegarandeerd, ook als de temperatuur in de zomer hoog oploopt. Importeurs betalen hiervoor €20 per halve dag.

  1. Deze betaling is verboden omdat iedere financiële heffing op ingevoerde producten, ongeacht de hoogte van het bedrag, en ongeacht het doel of de benaming, een schending vormt van art. 30 VWEU.

  2. Deze heffing is verboden onder art. 34 VWEU omdat deze heffing een belemmering vormt voor het invoeren van verse producten, en kan niet worden gerechtvaardigd omdat zij een onderscheid maakt.

  3. Deze heffing op de invoer van producten is toegestaan omdat het hier om een vrijwillige dienst gaat die daadwerkelijk wordt geleverd aan de importeurs.

  4. Deze heffing op de invoer van producten is in principe verboden maar kan worden gerechtvaardigd onder art. 36 VWEU, dat ook maatregelen met onderscheid toelaat.

Vraag 6

Welke van de onderstaande stellingen betreffende de bevoegdheid van de nationale rechter is juist?

I. Nationale rechters zijn bevoegd om prijsovereenkomsten tussen ondernemingen te toetsen aan artikel 101(1) VWEU en artikel 101(3) VWEU.

II. Nationale rechters zijn bevoegd om steunmaatregelen te toetsen aan artikel 107(1) VWEU en artikel 107(3) VWEU.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 7

Om in Nederland een apotheek te mogen openen moet men een vergunning krijgen van de beroepsvereniging voor Apothekers. Deze vereniging eist een Nederlands diploma in de scheikunde. Aspros Pilledoupeldous, een in Griekenland opgeleide apotheker, krijgt om deze reden geen vergunning. Hij vraagt u of dit zomaar kan onder Europees recht. Welke van de volgende uitlatingen is in dit verband juist:

  1. Aangezien de voorwaarden door een particuliere beroepsvereniging zijn opgesteld kan Aspros geen beroep doen op EU recht.

  2. De eis van een geschikt diploma mag gesteld worden, zolang maar inhoudelijk wordt beoordeeld of de bekwaamheid die blijkt uit het Griekse diploma overeenkomt met de Nederlandse vereisten, waarbij praktische ervaring moet worden meegewogen.

  3. De Apothekersvereniging moet onder EU-recht en het beginsel van wederzijdse erkenning een Grieks diploma erkennen, en mag geen aanvullende diploma eis stellen.

  4. Gezien het grote belang voor de volksgezondheid en het inherente gevaar van medicijngebruik hoeft Nederland geen rekening te houden met een Grieks diploma, wel moet Nederland de toegang van Aspros tot een Nederlandse opleiding vergemakkelijken.

Vraag 8

In Corbeau mocht de Belgische staat een exclusief recht verlenen aan de Belgische post omdat:

  1. Het bezorgen van de post een Dienst van Algemeen Belang vormt en derhalve buiten het EU verdrag valt.

  2. Corbeau in strijd had gehandeld met de Belgische wet en derhalve geen beroep kon doen op EU- recht.

  3. Corbeau zelf niet bereid was post in het gehele land tegen een uniform tarief te leveren, maar hiervoor terugviel op de reguliere post.

  4. Dit exclusieve recht noodzakelijk was om de postbezorging door de Belgische post in het hele land rendabel te houden.

Vraag 9

Welke middelen, naast een klacht bij de Commissie, staan een individu ter beschikking bij schending van zijn EU-rechten door een lidstaat?

  1. Een individu kan de nationale rechter verzoeken een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie. Als de nationale rechter dit weigert, dienen eerst alle nationale mogelijkheden uitgeput te worden, alvorens een individu zich rechtstreeks tot het Hof van Justitie kan richten.

  2. Een individu kan direct een procedure te starten voor het Hof van Justitie, althans wanneer hij schade lijdt door een schending van het EU recht en er causaal verband is tussen de schade en de schending.

  3. Een individu kan zich voor de nationale rechter beroepen op direct werkend EU recht. Hij kan de rechter verzoeken een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie.

  4. Aangezien alleen ondernemingen direct naar het Hof van Justitie kunnen, zal een individu altijd een procedure bij de nationale rechter moeten starten.

Vraag 10

De Duitser beveiligingsexpert Matthias verhuist naar Spanje. Hij solliciteert daar direct op de vacature voor ‘nationaal coördinator terrorismebestrijding’. Het blijkt echter dat enkel Spaanse onderdanen in aanmerking komen voor de functie. Welke uitspraak is juist:

  1. De eis van het Ministerie van Veiligheid is direct discriminerend en daarom strijdig met art. 21 VWEU.

  2. De eis van het Ministerie van Veiligheid is indirect discriminerend en strijdig met art. 45 VWEU.

  3. De eis van het Ministerie van Veiligheid is toegestaan onder Europees recht onder art 45 lid 4 VWEU

  4. Geen van bovenstaande stellingen is juist.

Vraag 11

Welke uitspraak over het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Josemans is juist?

  1. Het Hof van Justitie concludeerde dat de gemeentelijke regeling die coffeeshops verbood cannabis te verkopen aan niet-ingezetenen in strijd was met het vrij verkeer van diensten.

  2. Het Hof van Justitie onderzocht de gemeentelijke regeling alleen vanuit het oogpunt van het vrije verkeer van goederen aangezien de aspecten van het vrij verkeer van diensten volledig bijkomstig waren.

  3. Het Hof van Justitie concludeerde dat de gemeentelijke regeling strijdig was met het vrij verkeer van diensten en niet objectief kon worden gerechtvaardigd.

  4. Het Hof van Justitie concludeerde dat het geen uitspraak hoefde te doen over het recht van Unieburgers om vrij te reizen en te verblijven in de Unie omdat het recht op het vrij verkeer van diensten een lex specialis is van dit recht.

Vraag 12

Welke van de onderstaande stellingen betreffende de terugvordering van staatssteun is juist?

I. De Europese Commissie moet onrechtmatige steun altijd terugvorderen.

II. De Europese Commissie moet onverenigbare steun in beginsel terugvorderen.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 13

Welke stelling over Commissie/Italië (C-110/05, Italiaanse Brommeraanhangwagens) is juist?

  1. In deze zaak oordeelde het Hof van Justitie dat producteisen wel, maar verkoopmodaliteiten niet onder de Keck-uitzondering vallen.

  2. In deze zaak oordeelde het Hof van Justitie dat gebruikseisen net als verkoopmodaliteiten onder de Keck-uitzondering vallen.

  3. In deze zaak oordeelde het Hof van Justitie dat gebruikseisen net als producteisen niet onder de Keck-uitzondering vallen.

  4. In deze zaak oordeelde het Hof van Justitie dat gebruikseisen wel, maar producteisen niet onder Keck-uitzondering vallen.

Vraag 14

Lize is een Française die enkele jaren van haar familiefortuin aan het genieten is in Spanje. Aldaar ontmoet ze op een dag de oogverblindende Soefia-al-Libya. De Libische Soefia is als illegaal naar Spanje gevlucht en werkt daar nu zwart in een strandtent. Op een citytrip naar Nederland, overvallen door de woeste romantiek van dit land, besluiten zij per direct te huwen. Eenmaal terug in Spanje wordt Soefia echter opgepakt door de Spaanse politie en zij dreigt te worden uitgezet. Lize is voornemens haar uitzetting aan te vechten, biedt het Europese recht haar een argument?

  1. Nee, dan had Lize eerste met Soefia terug moeten keren naar Frankrijk, nu valt Soefia niet onder de reikwijdte van het Europese recht.

  2. Ja, als partner van een EU burger heeft Soefia een verblijfsrecht, ook al verbleef zij oorspronkelijk illegaal in Spanje, tenzij Spanje geen huwelijken van gelijk geslacht erkent.

  3. Nee, ook al erkent Spanje het huwelijk tussen Lize en Soefia, dan nog was Soefia illegaal in Spanje, en bestaat er daarom geen recht om een gezin te vormen onder Richtlijn 2003/86.

  4. Ja, aangezien Soefia werknemer is, mag zij legaal in Spanje verblijven, tenminste wanneer haar werkzaamheden kwalificeren als werk onder Europees recht.

Vraag 15

De directeuren van drie grote zeilbootmakerijen ‘King Boats 2000’, ‘Swan Sails’ en ‘Millenium Marine’ treffen elkaar gedurende de borrel van een zeilevenement. Na een flink aantal biertjes biechten de directeuren op welke prijzen zij volgend jaar zullen vragen voor de zeilboten. De volgende dag worden de directeuren met een kater wakker. Tevergeefs proberen zij zich de details van het gesprek van de avond ervoor voor de geest te halen. Het enige wat zij zich kunnen herinneren is dat er gesproken is over prijzen; de hoogte van de prijs en of het een prijsverhoging of -verlaging betrof is hen geheel onbekend.

Hebben de directeuren in strijd gehandeld met het EU mededingingsrecht?

  1. Ja. Het enkele bij elkaar komen en met elkaar spreken is voor directeuren van concurrerende ondernemingen immers al in strijd met het EU mededingingsrecht.

  2. Ja. De directeuren hebben in strijd met het EU mededingingsrecht onderling hun marktgedrag afgestemd.

  3. Ja. De directeuren zijn in strijd met het EU mededingingsrecht een strekkingsbeding overeengekomen.

  4. Nee. De directeuren hebben niet in strijd met het EU mededingingsrecht gehandeld.

Vraag 16

Welke van de onderstaande stellingen betreffende clementie is juist?

  1. De Commissie kan op grond van de zogenoemde klokkenluidersregeling per onderzoek naar een vermeend kartel maar aan één onderneming voorwaardelijke immuniteit tegen geldboeten verlenen.

  1. Het leveren van bewijs dat reeds bekend was bij de Commissie, leidt niet tot voorlopige boete immuniteit, ook al is een bedrijf de eerste die dit bewijs aan de Commissie levert.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 17

Het gezin Amorro woont sinds januari 2007 in Parijs. Angela, de moeder, heeft zowel de Duitse als de Argentijnse nationaliteit. De vader en de twee minderjarige dochters enkel de Argentijnse. Angela werkt als advocate bij een groot advocatenkantoor. Haar gezin heeft een verblijfsrecht voor vijf jaar. Vader Miguel is werkzoekende. Gezien zijn gebrekkige kennis van de Franse taal ziet het er niet naar uit dat hij werk zal gaan vinden. De twee dochters gaan naar een Franse school. Wanneer Angela in 2011 verliefd wordt op een Franse collega wordt het huwelijk ontbonden en verlaat zij het gezin. Miguel blijft achter met de twee minderjarige kinderen. Mogen Miguel en de twee dochters in Frankrijk blijven wonen?

  1. De vader en twee dochters mogen tot en met januari 2012 in Frankrijk blijven wonen.

  2. De vader en twee dochters mogen in ieder geval in Frankrijk blijven wonen zolang de kinderen naar school gaan.

  3. Frankrijk moet het verblijf van Miguel en zijn dochters vergemakkelijken zolang zij nog voldoende middelen van bestaan hebben.

  4. De vader en twee dochters mogen niet in Frankrijk blijven wonen.

Vraag 18

Welke stelling over verwijdering van EU-burgers is onjuist?

  1. De bestrijding van de georganiseerde drugscriminaliteit kan vallen onder het begrip ‘dwingende redenen van openbare veiligheid’ in de zin van art. 28, lid 3 van Richtlijn 2004/38.

  2. EU-burgers zonder duurzaam verblijfsrecht kunnen verwijderd worden indien zij een onredelijke belasting vormen voor de sociale zekerheid van het gastland.

  3. Het verstrijken van de geldigheidsduur van het identiteitsbewijs waarmee iemand een EU-lidstaat is binnengekomen vormt geen reden voor verwijdering uit die lidstaat.

  4. Op grond van Richtlijn 2004/38 kunnen EU-burgers voor een periode van maximaal vijf jaar verwijderd worden.

NB Gevraagd wordt welke stelling over verwijdering van EU-burgers onjuist is.

Vraag 19

Voor beantwoording van de vraag of in een bepaald geval het verbod op misbruik van machtspositie is geschonden, moet de relevante markt worden bepaald. Welke stelling over het afbakenen van de relevante markt in de context van art. 102 VWEU is juist?

  1. De geografische markt hoeft alleen te worden bepaald waar de productmarkt niet reeds afdoende duidelijk is.

  2. Bij het vaststellen van de relevante geografische markt moet gekeken worden naar het gebied waarin de mededingingsvoorwaarden voor het betrokken product voor alle handelaren afdoende homogeen zijn.

  3. Bij vaststelling van de relevante geografische markt kan gebruik worden gemaakt van de zogenoemde SSNIP-test.

  4. Bij het vaststellen van de relevante productmarkt is het marktaandeel van de betrokken onderneming een eerste indicator.

Vraag 20

Omdat Nederlandse restaurants dreigen te verdwijnen door de concurrentie met populairdere keukens zoals de Thaise en de Japanse, besluit Nederland om authentieke Nederlandse restaurants een steuntje in de rug te geven. Dergelijke restaurants krijgen €50.000 per jaar, zonder verdere verplichtingen. De eigenaar van de goedlopende Thai BaiBai ziet deze steun niet zitten en vraagt uw advies. Welke van de volgende observaties is juist:

  1. De maatregel is in strijd met Europees recht omdat deze direct discrimineert op basis van nationaliteit.

  2. De maatregel is in strijd met Europees recht omdat deze in strijd met het Altmark arrest een vergoeding geeft die geheel los staat van de daadwerkelijk gemaakte kosten.

  3. De maatregel is in overeenstemming met Europees recht zolang het marktaandeel van de authentieke Nederlandse restaurants maar beperkt blijft, en er geen aparte markt voor Nederlandse restaurants is.

  4. De maatregel is in overeenstemming met Europees recht omdat hier geen sprake is van verboden steun onder art.107(1) VWEU.

Essayvraag

In het Verdrag van Maastricht in 1992 is het Europese Burgerschap ingevoerd. Sinds de zaak Grzelczyk beschouwt het Hof van Justitie het EU Burgerschap zelfs als ‘de primaire hoedanigheid van de onderdanen van de lidstaten’. Het concept speelt dan ook een belangrijke rol in rechtspraak over het vrij verkeer van personen. Recentelijk is in de zaken Zambrano en McCarthy door het Hof een nieuw hoofdstuk aan deze rechtspraak toegevoegd.

Bespreek deze uitspraken en hun belang voor het EU burgerschap en het vrij verkeer van personen. Motiveer uw antwoord.

Casus I

Door de overmatige uitstoot van broeikasgassen wordt de wereld langzaam warmer. Steeds vaker klinkt daarom de roep om een ‘groene’ revolutie: zowel de industrie als de consument dient over te schakelen op milieuvriendelijke alternatieven. Het toenemende milieubewustzijn heeft ook zijn invloed op het gebruik van fietsen. Veel mensen laten voor het woon-werkverkeer hun auto staan en kiezen voor de fiets.

Voor fietsenfabrikant ‘Bazelle’ breken daarom goede tijden aan. De ‘elektromotobike’, een fiets met elektrische wielaandrijving, is een daverend succes. Bazelle is het enige bedrijf in Europa dat beschikt over de techniek om deze fiets te produceren. Ook Bazelle’s positie op de markt van stadsfietsen is goed. In Europa bezit de onderneming een qua stadsfietsen een marktaandeel van 40%. In Nederland is dit zelfs 50%. Smiant volgt op gepaste afstand met een marktaandeel op de Europese markt van 20%, en 15% in Nederland. De marktaandelen van Barta en Bimano zijn beduidend lager. Bazelle begrijpt dat het met de elektromotobike goud in handen heeft. Om ook zijn positie op de markt voor gewone stadsfietsen te verstevigen, besluit het bedrijf daarom om elke klant die een elektromotobike koopt 30% korting te geven op de aanschafprijs van een stadsfiets. Het hoopt zo zijn positie op de markt voor stadsfietsen te versterken en de elektromotobike nog aantrekkelijker te maken.

Vraag 1

Is Bazelles gedraging in overeenstemming met het Europese mededingingsrecht?

De overheid is zeer verheugd met de toegenomen populariteit van de elektromotobike. Niet alleen is het goed voor het milieu, ook zien zij grote gezondheidsvoordelen, en daarmee besparingen in de steeds duurder wordende zorg. Aan de andere kant worden de fietsen zo succesvol dat tankstations in de stad het steeds zwaarder krijgen: bijna iedereen rijdt op die vermaledijde elektromotobikes en komt dus niet meer tanken. Nederland vindt het echter ook belangrijk om een effectief netwerk van tankstations te houden, zodat automobilisten en het transportwezen nog wel kunnen tanken in en om de steden. Om die reden verzoekt de overheid alle gemeentes om al hun stedelijke tankstations te ondersteunen met een jaarlijkse bijdrage van €40.000 per tankstation. Zo zij dit willen, mogen de gemeentes dit geld weer ‘terugverdienen’ met een extra belasting op fietsbanden en het verhogen van de boetes voor fietsen zonder licht.

Vraag 2

Is deze maatregel in overeenstemming met Europees recht?

Casus II

In een klein landelijk dorpje in Bulgarije bevindt zich het atelier van gitaarbouwer Ivan Tokkel. Ivan bouwt exclusieve akoestische gitaren met stalen snaren. Hij begon hiermee in de jaren ’70, toen het niet mogelijk was om kwaliteitsgitaren uit West-Europa of de Verenigde Staten te importeren.

Sinds enkele maanden krijgt Ivan in het atelier hulp van de 19-jarige Poolse Woitek, die de techniek graag wil leren om later zelf gitaren te bouwen. Ivan en Woitek hebben afgesproken dat Woitek gedurende een jaar stage loopt en in ruil daarvoor kost en inwoning krijgt, alsook een prijzige, echte Tokkel-gitaar aan het einde van het stagejaar.

Vraag 1

Mag Woitek voor de gehele duur van zijn stage in Bulgarije verblijven? Motiveer uw antwoord.

Ondertussen zijn de Tokkel-gitaren niet alleen in Bulgarije, maar ook buiten de landsgrenzen zeer gewild. Muziekliefhebbers die kwaliteit en geluid echt op prijs stellen, verkiezen een Tokkel boven de grote Amerikaanse merknamen. Aangezien de Tokkel-gitaren steeds gewilder zijn, is het belangrijk dat het atelier met steeds efficiëntere technieken gaat werken. Ivan’s broer Sacha is erg handig met computers en heeft een computergestuurde houtzaag ontwikkeld. Deze zaagt automatisch vormen volgens zeer precieze afmetingen. Dit computerprogramma, genaamd GuitarHero ©, is niet alleen goed om consistentie in de productie te verzekeren, maar is voor de kleinere gitaarbouwer een zeer prijsvriendelijk alternatief. GuitarHero © is goedgekeurd door de Bulgaarse veiligheidsautoriteiten en kan in Bulgarije op de markt worden gebracht. Wanneer Ivan deze houtzaag wil gaan exporteren stuit hij in Spanje echter op problemen. De Spaanse verbieden de import van de computergestuurde zaag, omdat deze niet voldoet aan de strikte Spaanse veiligheidsvoorschriften die beogen de consument te beschermen tegen ongevallen. Verder mogen houtzagen enkel verkocht worden in gespecialiseerde winkels, dit om verdere ongevallen te voorkomen. Hoewel er geen EU-harmonisatie is over dit onderwerp, denkt Ivan toch dat de Spaanse beslissing indruist tegen Europees recht.

Vraag 2

Zijn de Spaanse vereisten in overeenstemming met Europees recht? Motiveer uw antwoord.

Antwoordindicatie

Meerkeuzevragen

  1. A - 6. A - 11. D - 16. C

  2. C - 7. B - 12. B - 17. B

  3. B - 8. D - 13. C - 18. D

  4. C - 9. C - 14. B - 19. C

  5. C - 10. C - 15. D - 20. B

Essayvraag

Algemeen

Aangezien het hier een essayvraag betreft is er meer ruimte voor eigen analyse en inbreng, met name in de tweede helft van de vraag. Meerdere juridische elementen moeten daarnaast wel aanwezig zijn om een volledig antwoord te kunnen geven, met name wat betreft de relevante arresten. De kern van Zambrano en van McCarthy moet worden weergegeven, waarbij de crux van de vraag is om vervolgens deze zaken te contrasteren op het cruciale punt van effectief burgerschap, de rechten die dit meebrengt, en hoe dit in Zambrano wel, maar in McCarthy niet leidt tot een verbreding van het toepassingsbereik van EU-recht tot een schijnbaar zuivere interne situatie. Als laatste dient deze juridische contrastering van beide arresten op dit kernpunt in het grotere plaatje van het EU burgerschap geplaatst te worden: hoe passen deze arresten, en hun onderlinge spanning, in de algehele ontwikkeling van dit concept? Is het een breuk met, logisch vervolg op, of nuancering van deze ontwikkeling, etc? Juist op dit punt is natuurlijk veel ruimte voor eigen analyse.

Specifieke antwoord

Zambrano betrof een vergaande toepassing van het EU burgerschap (art. 20 VWEU). Het ging in deze zaak om een Colombiaans vluchtelingenechtpaar dat woonde in België. Twee van hun drie kinderen waren in België geboren. Op grond van Belgisch recht hadden deze twee kinderen de Belgische nationaliteit.
(extra – niet verplicht – detail, België voerde ook een punt aan betreffende misbruik van recht: vader Zambrano zou niet eens echt geprobeerd hebben de Colombiaanse nationaliteit voor zijn kinderen te verkrijgen, terwijl hij wel alle stappen doorliep om hen de Belgische nationaliteit te laten verkrijgen.)

Vader Zambrano werd een werkeloosheidsuitkering maar ook een arbeidsvergunning geweigerd. Daarnaast kregen vader en moeder Zambrano geen vaste verblijfstitel in België. Zij beriepen zich direct op het EU recht om dit wel af te dwingen. Hierbij kwamen de vragen op of zij wel onder het toepassingsbereik van EU recht vielen, en of zij, zelfs als dat zo was, wel rechten kon ontlenen aan EU-recht.

Kernargument van alle betrokken overheden was dat het hier een zuiver interne situatie betrof die niet onder het EU-recht viel. Dit omdat de twee kinderen met EU-burgerschap België nooit hadden verlaten, en dus nooit gebruik hadden gemaakt van hun vrij verkeersrechten.

Het Hof geeft op dit punt aan dat Ri 2004/38 niet van toepassing is om dat deze alleen geldt voor EU burgers die zich in een andere lidstaten bevinden [NIET VEREIST]

Het Hof past vervolgens echter wel art. 20 VWEU toe op basis van een effectiviteitsredenering, die als volgt is opgebouwd:

  1. Burgerschap is de ‘primaire hoedanigheid’ van EU burgers (Grzelczyk, par. 41)

  2. Daarom mag burgers niet het ‘effectieve genot’ worden ontzegd van de ‘belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten’. (par. 42).

  3. Het weigeren van A) een verblijfsrecht en B) een arbeidsvergunning aan de derdelander-ouders van minderjarige Unieburgers ondermijnt het effectieve genot van een van deze rechten (par. 43), aangezien

  4. uitzetting van de ouders noodzakelijkerwijs zal betekenen dat de kinderen met EU-burgerschap ook de EU moeten verlaten omdat zij met hun ouders mee zullen moeten.

  5. Door uitzetting en weigering van de arbeidsvergunning zouden de EU burgers dus in een feitelijke onmogelijkheid komen te verkeren ‘de belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten uit te oefenen’(par. 44).

  6. Dientengevolge is de weigering in strijd met art. 20 VWEU.

Het cruciale gevolg van deze beslissing is dat de vereiste effectiviteit van het EU-burgerschap van de kinderen zo sterk is dat deze zelfs een communautaire dimensie creëert in een anders geheel interne situatie. Hiermee wordt het begrip burgerschap dus verder uitgebreid en versterkt, en krijgt het zelfs een effect op de reikwijdte van het Europese recht zelf. Dit ook nog eens, bovendien, op het gebied van immigratie, een politiek uiterst gevoelig terrein.

Na Zambrano ontstond grote ongerustheid dat het Hof de burgerschapsbepalingen te breed zou uitleggen en toepassen, en daardoor verdergaand het immigratiebeleid van lidstaten zou gaan doorkruisen. Het arrest McCarthy, dat ook over de aan het EU-burgerschap verbonden rechten ging, lijkt echter een rem te hebben gezet op Zambrano.

In McCarthy ging het om een staatsburger van het Verenigd Koninkrijk, die tevens de Ierse nationaliteit had. Zij was in het Verenigd Koninkrijk geboren en heeft er altijd verbleven, zonder ooit langdurig genoeg van haar vrijverkeersrechten in een andere lidstaat gebruik te hebben gemaakt. McCarthy ontving in het VK een uitkering. Zij trouwde met een Jamaicaanse onderdaan die niet in het bezit was van een machtiging tot verblijf in het Verenigd Koninkrijk. Naar aanleiding van haar huwelijk heeft McCarthy vervolgens voor het eerst een Iers paspoort aangevraagd en verkregen. Het VK weigerde echter om haar man een verblijfsvergunning te geven op basis van EU-recht. McCarthy zag dit als een beperking van haar Burgerschapsrechten. Het Hof, geraadpleegd via een prejudiciële vraag van het VK Supreme Court, wees dit beroep echter af.

Anders dan in Zambrano vond het Hof dat hier wél sprake was van een zuiver interne situatie, als gevolg waarvan McCarthy geen rechten kon ontlenen aan het EU-recht. Belangrijke punten in het oordeel van het Hof zijn:

  1. Net als in Zambrano oordeelt het HvJ wederom dat Ri. 2004/38 niet van toepassing is, aangezien er geen verblijf in een andere lidstaat is. [NIET VEREIST]

  2. Het enkele feit dat McCarthy ook de Ierse nationaliteit heeft, brengt dit nog niet binnen het toepassingsbereik / de reikwijdte van het EU-recht (zie ook Chen, niet verplicht) (paras. 41-42). De echtgenoot kan dan ook geen rechten afleiden via Ri. 2004/38.

  3. Ook art. 21 VWEU (NB niet art. 20 VWEU, zoals in Zambrano), biedt geen soelaas.

  4. Het HvJ vindt namelijk dat, anders dan in Zambrano, de weigering haar man in het VK te laten verblijven haar niet dwingt om de EU te verlaten, en haar ook niet verhindert om anderszins vrij te reizen en te verblijven in de EU.

  5. Als gevolg wordt haar dus niet het ‘effectieve genot’ ontzegd van ‘de belangrijkste aan haar status van burger van de Unie ontleende rechten’

  6. Dit betekent ook dat het EU recht in casu niet van toepassing is, en McCarthy er dus geen rechten aan kan ontlenen.

Het verschil met Zambrano en de verhouding tot de algemene ontwikkeling van het EU burgerschap

Het cruciale verschil ligt in toepassing en logica achter beide arresten: in Zambrano wordt gefocust op de effectiviteit, en het verder uitbreiden van de rechten die een burger ontleent aan het EU-burgerschap. Men kan dit in lijn zien met de eerdere rechtspraak over EU-burgerschap die telkens geënt is geweest op toekenning van meer rechten en meer bescherming.

Hoewel niet automatisch, had men met die Zambrano benadering in gedachte kunnen denken dat het Hof ook in McCarthy over zou gaan tot het verlenen van bescherming. Immers, men kan stellen dat ook het bij zich hebben van de partner een vereiste is om effectief genot te hebben van het burgerschap. Er kan zelfs betoogd worden dat het bij zich hebben van de partner direct behoort tot de ‘belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten’. [Chen, Akrich, niet vereist]

Het Hof kiest echter een andere, juist beperkende lijn: het bij zich hebben van de partner vormt geen kern van de EU-burgerschapsrechten.

Dit oordeel heeft tot gevolg dat Zambrano zo gelezen moet worden dat de feitelijke onmogelijkheid van de kinderen om zonder hun ouders te verblijven bepalend was. Dat impliceert dat de nadruk niet langer ligt op de positieve rechten in het algemeen die aan het burgerschap verbonden zouden zijn.

Algemene lijnen

Concluderend kan gesteld worden dat het Hof wellicht een meer beperkte weg is ingeslagen wat betreft het burgerschap, althans dat wellicht in deze lijn een grens is bereikt van hoever het EU HvJ bereid is om de werking van het EU-recht via het concept van burgerschap uit te breiden. McCarthy kan daarmee gezien worden als rem, meer algemeen, op de schier niet te stoppen optocht van burgerschap sinds het Hof dit beginsel ter hand nam in Grzelczyk.

NB1: Het is opmerkelijk dat het Hof de discussie over de toepasselijkheid van het EU-recht en de inhoud van het recht mengt.

NB2: Zambrano was een Grote Kamer, McCarthy was dat niet.

NB3: Via burgerschap worden op grond van de in Zambrano gekozen benadering allerhande reeds gestelde grenzen aan de andere EU-rechten ondergraven.

Antwoordindicatie casus I

Vraag 1

Art. 102 VWEU

Studenten dienen te concluderen dat de casus betrekking heeft op het misbruik van een machtspositie (Art. 102 VWEU) en NIET kartelvorming (art. 101 VWEU) of mergers (Ver. 139/2004).

Ondernemingsvereiste

Vervolgens dient te worden aangegeven dat Bazelle een onderneming vormt in de zin van het Europees mededingingsrecht. Er is sprake van een eenheid die een economische activiteit uitoefent (Höfner arrest).

Afbakening relevante markt

Van studenten wordt verwacht dat zij de relevante markt afbakenen. Achtereenvolgens dienen studenten de relevante productmarkt, de relevante geografische markt en eventueel het temporele element te behandelen. Studenten dienen in hun antwoord te verwijzen naar het United Brands arrest.

De relevante productmarkt omvat alle producten die concurreren met het product waarop de eventuele mededingingsbeperking van toepassing is. Om vast te stellen welke producten met elkaar concurreren kunnen twee perspectieven worden gehanteerd: dat van de consument (vraagzijdesubstitutie, SSNIP-test) en dat van de producent (aanbodzijdesubstitutie).

In casu is de vraag of de elektromotobike en de stadsfiets aparte productmarkten vormen of dat zij behoren tot één en dezelfde markt. Mits goede argumenten worden aangedragen, kunnen studenten beide mogelijkheden beargumenteren. Waarschijnlijk is echter dat de elektromotobike een aparte productmarkt vormt.

De relevante geografische markt is het gebied waarop de mededingingsvoorwaarden voor het betrokken product voor alle handelaren gelijk zijn.

Bij gebreke van specifieke informatie, kunnen studenten in casu concluderen dat de geografische markt de gehele interne markt betreft. Van belang is dat studenten zich niet in de war laten brengen door de verschillende marktaandelen die bedrijven bezitten op respectievelijk de Europese en Nederlandse markt.

Machtspositie

Na afbakening van de relevante productmarkt dienen studenten vast te stellen of Bazelle een machtspositie bezit.

Een onderneming heeft een machtspositie indien deze zich onafhankelijk op de markt kan gedragen van zijn concurrenten, afnemers, leveranciers of eindgebruikers. Een eerste indicator voor het al dan niet bestaan van een machtspositie is het marktaandeel. Verder spelen andere factoren een rol: het marktaandeel van de concurrenten, financiële reserves van de onderneming, de structuur van de betrokken ondernemingen en de expertise die daar aanwezig is.

In casu heeft Bazelle de gehele Europese markt voor elektromotobikes in handen (100%). Deze superdominantie leidt ertoe dat Bazelle een machtspositie heeft. Studenten kunnen ook beargumenteren dat elektromotobikes en stadsfietsen behoren tot één productmarkt. Analyse van andere factoren, zoals de marktaandelen van (eerstvolgende) concurrenten, is in dit geval wel noodzakelijk.

Misbruik

Het hebben van een machtspositie is niet verboden. Ondernemingen met een machtspositie hebben wel een bijzondere verantwoordelijkheid door hun gedragingen de concurrentievoorwaarden niet ongunstig te beïnvloeden. Kortom: misbruik van machtspositie is verboden.

In casu dienen studenten tot de conclusie te komen dat Bazelle misbruik maakt van zijn machtspositie door het verschaffen van 30% korting op de aanschafprijs van een stadsfiets indien consumenten een elektromotobike kopen. Het misbruik betreft een getrouwheidskorting. Een getrouwheidskorting is verboden aangezien zij verder gaat dan het enkel doorgeven van schaalvoordelen. Getrouwheidskortingen kunnen een misbruik opleveren als zij tot doel hebben om te verzekeren dat afnemers worden gebonden aan de onderneming met een machtspositie.

Ongunstige beïnvloeding tussenstaatse handel

Studenten dienen tot de conclusie te komen dat de gedragingen van Bazelle de tussenstaatse handel ongunstig beïnvloeden.

Daarbij moet worden verwezen naar het arrest Consten & Grundig, waarin het Hof stelt dat aan deze voorwaarde is voldaan indien de mededingingsbeperkende gedraging indirect, feitelijk of potentieel, de vrije handel tussen de lidstaten zodanig kan beïnvloeden dat de verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschappelijke markt wordt geschaad.

Conclusie

De gedraging van Bazelle vormt een schending van art. 102 VWEU en is derhalve verboden. Zij kan, in tegenstelling tot schendingen van art. 101 VWEU, niet worden gerechtvaardigd.

Vraag 2

Art. 107 VWEU

Studenten dienen tot de conclusie te komen dat in de casus eventueel sprake is van staatsteun en dat er dient te worden getoetst aan artikel 107(1) VWEU.

Ondernemingsvereiste

Vervolgens dient te worden aangegeven dat tankstations ondernemingen vormen in de zin van het Europees mededingingsrecht. Er is sprake van een eenheid die een economische activiteit uitoefent (Höfner arrest).

Voordeel

Een noodzakelijke voorwaarde voor de kwalificatie van een maatregel als staatsteun is dat deze een voordeel behelst. Studenten dienen met name te toetsen aan het Market Economy Investor Principle (MEIP) en beoordelen of de maatregel een artificieel karakter heeft. In casu vormt de jaarlijkse gemeentelijke bijdrage van 40.000 per tankstation een voordeel.

Afkomstig van de staat of met staatsmiddelen bekostigd

Het voordeel dient afkomstig te zijn van de staat of met staatsmiddelen te zijn bekostigd (Gebroeders Van der Kooij). In casu is aan deze voorwaarde voldaan aangezien de jaarlijkse bijdrage van 40.000 euro afkomstig is van de gemeente.

Selectiviteit

Een maatregel kan enkel worden gekwalificeerd als staatsteun indien zij bepaalde onderneming(en) bevoordeeld en derhalve selectief van aard is. In casu is aan deze voorwaarde voldaan aangezien de jaarlijkse bijdrage van 40.000 euro enkel wordt toegekend aan stedelijke tankstations. Studenten dienen zich niet te laten verwarren door het feit dat alle (stedelijke) tankstations voor de bijdrage in aanmerking komen. Ook maatregelen die op een gehele sector van toepassing zijn, kunnen selectief van aard zijn.

Beperking van de mededinging

De maatregel dient de mededinging ongunstig te beïnvloeden. In casu is aan deze voorwaarde voldaan aangezien stedelijke tankstations door de gemeentelijke bijdrage een competitief voordeel genieten.

Ongunstige beïnvloeding tussenstaatse handel

Studenten dienen tot de conclusie te komen dat de gemeentelijke maatregel de tussenstaatse handel ongunstig beïnvloedt/kan beïnvloeden. Het criterium is feitelijk van aard en derhalve kunnen verschillende argumenten worden aangedragen. Een argument kan zijn dat tankstations die gelegen zijn in grensgebieden door de gemeentelijke bijdrage zich in een gunstigere positie bevinden dan buitenlandse tankstations.

De-minimis vereiste

Krachtens Verordening 1998/2006 inzake de-minimis steun mag de staat over een periode van 3 jaar tot 200.000 euro aan steun geven per onderneming (art. 2(1) en 2(2) 1998/2006).

In casu blijft de gemeentelijke steun over een periode van 3 jaar beperkt tot 120.000 euro per tankstation. Studenten kunnen daarom beargumenteren dat de steun onder de-minimis Verordening valt. Er kan echter ook worden gesteld dat bepaalde olieconcerns meerdere tankstations bezitten en dat op basis van het cumulatievereiste de steun niet valt onder de de-minimis bekendmaking.

Conclusie

Studenten kunnen 0,5 punt verdienen indien zij op basis van de bovenstaande voorwaarden tot de conclusie komen dat er geen staatssteun is in de zin van art. 107(1) VWEU en derhalve niet hoeft te worden getoetst aan artikel 107(3) VWEU en/of artikel 108 VWEU.

Studenten kunnen ook 0,5 punt verdienen indien zij stellen dat er wel sprake is van staatssteun aangezien er niet is voldaan aan het de-minimis vereiste (cumulatie).

N.B. Indien studenten stellen dat er niet is voldaan aan het de-minimis vereiste en vervolgens kijken of de maatregel kan worden vrijgesteld (groepsvrijstellingsvervordening 800/2008 en/of artikel 107(3) VWEU) en toetsen aan de procedurevereisten (art. 108(3) VWEU en Verordening 659/1999) kan 1 bonuspunt worden verdiend.

Studenten die op basis van andere argumenten tot de conclusie komen dat er sprake is van staatssteun en vervolgens kijken of de maatregel kan worden vrijgesteld en toetsen aan de procedurevereisten kunnen 0,5 bonuspunt verdienen.

Antwoordindicatie casus II

Vraag 1

  • art.20(1) VWEU: Woitek is een Poolse burger en daardoor ook Europees burger

  • art. 21(1) VWEU: als Europees burger heeft Woitek het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van voorwaarden en beperkingen uit de wetgeving

  • Richtlijn 2004/3: Recht van vrij verkeer + verblijf op grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden

    • is van toepassing op Woitek: zie art. 2(1)

    • art.6(1) geeft Unieburgers het recht gedurende 3 maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven indien het bezit van een geldige identiteitskaart

    • art.7(1(a)) geeft Unieburgers recht van verblijf in een andere lidstaat voor een periode langer dan 3 maanden voor werknemers

  • Is Woitek werknemer?

    • zie art.45 VWEU: vrij verkeer van werknemers

    • Zie arrest Trojani: er is sprake van werknemer als het gaan om reële en daadwerkelijke arbeid, die niet louter marginaal en bijkomstig is Trojani verrichte ong 30u/week arbeid voor het Leger Des Heils, kreeg hiervoor kost en inwoon: is vergelijkbaar met Woitek die bij Ivan werkt. Als Woitek voltijds werkt is dit niet louter bijkomstig en is dit aan te duiden als reële en daadwerkelijke arbeid. Woitek krijgt hiervoor verder ook een vergoeding, nl kost en inwoon en een echte Tokkel-gitaar aan het einde van de stage.

    • (zie ook arrest Lawrie-Blum: er is sprake van werknemers indien er een ondergeschikte werkrelatie is en werk geleverd wordt tegen vergoeding)

  • Conclusie: Woitek kan gezien worden als een werknemer en kan dus op basis van artikel 7(1(a)) van richtlijn 2004/38 gedurende zijn stage in Bulgarije werken en verblijven.

  • (Moest Woitek niet als werknemer gezien kunnen worden, dan kan er gekeken worden naar de andere voorwaarden in artikel 7(1) Ri. 2004/38, nl. of hij over voldoende bestaansmiddelen beschikt en een ziekteverzekering heeft (sub (b) en (c) van artikel 7(1) Ri.2004/38). In casu beschikt hij naar alle waarschijnlijkheid over voldoende bestaansmiddelen (kost en inwoon), over de verzekering hebben we geen verdere informatie. Het lijkt onwaarschijnlijk dat Woitek zich kan beroepen op artikel 7(1(c)) Ri.2004/38 (beroepsopleiding of studie) aangezien dit aan een erkende instelling moet plaatsvinden, en dit is hier waarschijnlijk niet het geval.)

Vraag 2

In deze casus zijn er 2 voorschriften van de Spaanse autoriteiten die behandeld moeten worden, nl de veiligheidsvoorschriften voor houtzagen, en de verkoopsvoorschriften.

a) veiligheidsvoorschriften houtzaag

  • niet-financiele beperking op vrij verkeer goederen (import): art.34 VWEU

  • In casu is er geen sprake van een kwantitatieve beperking, aangezien het hier niet gaat om een quota of een verbod: als de zagen aan de voorwaarden voldoen, worden ze wel toegelaten op de Spaanse markt

  • Is er sprake van een MGW? Zie arrest Dassonville: “iedere beperking die, direct/indirect, actueel/potentieel, handel kan belemmeren is MGW” hier MGW

  • Is het een maatregel met/zonder onderscheid? Hier: een maatregel zonder onderscheid, aangezien er geen onderscheid gemaakt wordt tussen de nationale producten of importproducten: alle producten op de Spaanse markt moeten aan voldoen aan de veiligheidsvoorschriften.

  • Het gaat verder om een producteis, aangezien het een voorschrift is waarbij iets aan het product moet veranderd worden (dus geen verkoopsmodaliteit zoals onder Keck)

  • In het arrest Cassis de Dijon werd het principe van de wederzijdse erkenning uitgewerkt: producten die legaal op de markt gebracht zijn in een lidstaat, worden in de andere lidstaten erkend en niet onderworpen aan vb extra controles, tenzij dit gerechtvaardigd kan onder dwingende vereisten en voldoet aan het principe van proportionaliteit

  • Is er hier rechtvaardiging mogelijk?:

    • art.36 VWEU/Dwingende vereiste: bescherming vd consument

    • Proportionaliteit: is de maatregel geschikt? Ja, want door strenge veiligheidsvoorschriften zullen er minder snel ongevallen gebeuren en wordt de consument extra beschermd - Is de maatregel noodzakelijk? waarschijnlijk niet, gezien er minder verregaande en beperkende maatregelen mogelijk zijn, zoals vb grote waarschuwing op verpakking, op zaag; gebruikshandleiding,…

Conclusie: de Spaanse veiligheidsvoorschriften zijn een MGW in strijd met artikel 34 VWEU en kan niet gerechtvaardigd worden onder artikel 36 VWEU of de dwingende vereisten onder de Cassis-rechtvaardiging.

b) Kan Spanje de verkoop van houtzagen beperken tot gespecialiseerde winkels? (3 punten)

  • niet-financiele beperking op vrij verkeer goederen (import): art.34 VWEU

  • In casu is er geen sprake van een kwantitatieve beperking, aangezien het hier niet gaat om een quota of een verbod: als de zagen aan de voorwaarden voldoen, worden ze wel toegelaten op de Spaanse markt

  • Is er sprake van een MGW? Zie arrest Dassonville: “iedere beperking die, direct/indirect, actueel/potentieel, handel kan belemmeren is MGW” hier MGW

  • In casu is er geen sprake van een producteis (er moet niets aan het product zelf veranderen), maar gaat het over de verkoop van de zagen (wat, waar, hoe, wanneer; een beperking die niet het doel/effect heeft om de handel te beperken), dus we kijken of dit als een verkoopsmodaliteit (zie arrest Keck en Mithouard) gezien kan worden. Als aan de 2 Keck-voorwaarden (proviso 16) voldaan is, valt de maatregel buiten het bereik van art.34 VWEU en is dus geen schending van Europees recht.

    • Mits van toepassing op alle markdeelnemers Hier is aan voldaan, want de verkoopsverplichting geldt voor alle verkopers van houtzagen

    • Mits rechtens en feitelijk zelfde invloed op verhandeling van nationale + importproducten ook aan deze voorwaarde is voldaan, want alle houtzagen op de Spaanse markt kunnen enkel in gespecialiseerde winkels verkocht worden en er wordt dus geen onderscheid gemaakt op basis van oorsprong.

  • Aan beide Keck-voorwaarden is voldaan, dus de verkoopsvoorschriften vallen buiten het bereik van artikel 34 VWEU en zijn dus niet in strijd met Europees recht.

  • (Zou aan een van de voorwaarden niet voldaan zijn, dan worden zelfde stappen gevolgd als bij de veiligheidsvoorschriften:

    • Met/zonder onderscheid?

    • Rechtvaardiging onder de dwingende vereisten (Cassis de Dijon?

    • Rechtvaardiging onder artikel 36 VWEU?

    • Proportionaliteit?)

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Europees recht - Recht - UL - B2 - Oefenbundel

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2019

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2019


Vragen

I. Nederlandse Spoorwegen

Vraag 1a

De grootste gebruiker van het Nederlandse spoorwegnet is de N.V. Nederlandse Spoorwegen (NS). Dit komt voornamelijk omdat de minister van Infrastructuur en Milieu heeft besloten om de concessie voor het hoofdrailnet tot het jaar 2030 te verlenen aan de NS. Dit wordt bekendgemaakt in het besluit “Concessie voor het hoofdrailnet 2020-2030”, waarin de minister verder stelt dat met het bieden van vervoer op het hoofdrailnet het publieke belang van de bereikbaarheid in het land wordt gediend.  De NS is voor de uitvoering van de concessie aan de Nederlandse overheid jaarlijks een bedrag verschuldigd van 100 miljoen euro. Het traject Tilburg-Brussel is deel van het hoofdrailnet. Om meer mensen over te halen gebruik te maken van het openbaar vervoer, verwacht de minister dat de NS op dit traject hoogwaardig en zeer frequent treinvervoer biedt. Het aantal reizigers op de lijn valt vooralsnog echter tegen, waardoor de inkomsten voor NS op dit traject 750.000 euro lager zijn dan verwacht. Vanwege de verliesgevende exploitatie wil de NS het treinvervoer op dit traject niet langer voor haar rekening nemen. Om de NS over te halen de exploitatie voort te zetten, stelt de minister voor om jaarlijks aan de NS 1,5 miljoen euro over te maken.

Toets het voorstel van de minister aan zowel materieel als procedureel Europees mededingingsrecht.

Vraag 1b

De onderneming NS Stations is tevens een dochteronderneming van de NS Groep N.V. en verantwoordelijk voor het beheer van de Nederlandse stations, waartoe ook de zorg voor het retailbeleid behoort. De formules Julia’s en Kiosk worden door NS Stations zelf geëxploiteerd, terwijl de exploitatie van de vestigingen van Starbucks en Ako door externe ondernemers wordt verzorgd.
Vooral de omzet van koffie in de vestigingen van Kiosk is winstgevend voor NS Stations, maar deze inkomsten lopen sterk terug sinds Starbucks steeds populairder wordt in ons land.
NS Stations behoudt Starbucks graag op de stations omdat een belangrijk deel van de stijging van de tevredenheid onder reizigers over de stationsvoorzieningen te danken is aan de komst van Starbucks. Tegelijkertijd wil NS Stations zoveel mogelijk omzet blijven halen uit de eigen vestigingen van de Kiosk. Tijdens een conference call bespreekt de operationeel directeur van NS Stations zijn zorgen met de vier ondernemers die samen de in totaal 30 stationsvestigingen van Starbucks verspreid over Nederland exploiteren. Met zijn vijven komen zij overeen dat de NS op alle stations ten noorden van de grote rivieren exclusief koffie verkoopt via de Kiosk. In alle overige stations in Nederland heeft Starbucks dit voorrecht.

Is in casu in strijd gehandeld met EU recht? Motiveer.

II. Rondtrekkende Roma

Vladimir en Rachel Sputnik zijn rondtrekkende Roma uit het zuiden van Roemenië. Begin juni komen ze samen met hun dochter Maria aan in Parijs. Vader en dochter bezitten een Russisch

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (2)

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (2)


Vragen

I. Heel gewoon, 70% schoon (20 punten)

Geïnspireerd door het kersverse klimaatakkoord van Parijs besluit het Franse kabinet om CO2-uitstoot nog dwingender te gaan bestrijden met twee nieuwe maatregelen die in korte tijd via spoedprocedures worden aangenomen.

Ten eerste wil de wetgever zorgen dat consumenten vooral aan schone auto’s worden blootgesteld bij het maken van hun keuze. Daarom mogen volgens de ‘heel gewoon 70% schoon’ maatregel autoverkopers of distributeurs nog maar maximaal 30% van hun showroomruimte aanwenden voor de verkoop van vervuilende auto’s met een milieulabel van D of lager. De overige 70% van de ruimte moet gevuld worden met (relatief) schone auto’s. Deze eis kan tot gevolg hebben dat de autoverkopers of distributeurs hun verkoopinfrastructuur moeten aanpassen, maar dit is niet noodzakelijk het geval, zolang zij maar minder dan 30% van hun showroomruimte voor vervuilende wagens benutten.

Vraag 1a

Is de Franse maatregel in overeenstemming met het Europese recht inzake het vrije verkeer? Motiveer uw antwoord.

De Franse overheid is nog niet tevreden, met name omdat de verkoop van elektrische auto’s en ‘plug-in-hybrids’ achterblijft. Daarom besluit Frankrijk het Schone Lucht Fonds uit te breiden. De overheid zal voortaan jaarlijks twee miljard in dit fonds storten, dit ten koste van de ontwikkelingssamenwerking en defensie. Van dit geld, samen met de heffingen op importeurs, zal het fonds een aankoopsubsidie geven op in Frankrijk geproduceerde elektrische auto’s en ‘plug-in-hybrids’. Iedere producent die elektrische auto of ‘plug-in-hybride’ in Frankrijk produceert, krijgt een subsidie van 9% van de productiekosten tot een maximum van 9.000 euro. Hiermee hoopt Frankrijk de ‘groene industrie’ in Frankrijk een boost te geven, en daarmee het milieu verder te beschermen in de toekomst.

Vraag 1b

Is deze aanvullende Franse maatregel in overeenstemming met Europees recht? Betrek in uw antwoord zowel materiele als procedurele aspecten.

II. Van Hank en Citrus

Hank, een Duitse autoproducent met 35% marktaandeel in Duitsland, doet het met 5% van de markt heel slecht in Frankrijk. Dit komt grotendeels vanwege de in casus 1 besproken nieuwe maatregelen. De auto’s van Hank hebben namelijk meestal een milieu label D of lager. Om competitief te blijven in Frankrijk moet Hank daarom constant stunten met haar prijzen. Vooral Citrus, het oudste en meest gevestigde autobedrijf van Frankrijk met een marktaandeel van 39%, is een geduchte concurrent van Hank. Bovendien is Citrus ook steeds succesvoller in Duitsland, de thuismarkt van Hank. De CEO van Hank wordt dan ook langzamerhand wanhopig: de stuntprijzen in Frankrijk hebben de financiële reserves van Hank bijna volledig uitgeput, en Hank kan haar lage prijzen in Frankrijk niet lang meer volhouden, zeker niet met de thuisbasis onder druk.

Op de autobeurs van Genève lopen Gunther, de CEO van Hank, en Penelope, de CEO van Citrus, elkaar toevallig tegen het lijf. Gunther geeft aan dat hij de ‘good old days’

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (1)

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2017 (1)


Vragen

I.Een Hollands drama in Italië (20 punten)

IJscoman Frank uit Nederland heeft in de zomer een grote hit met zijn boerenijs: ambachtelijk ijs gemaakt van verse melk van Hollandse boerderijkoeien. Terwijl de temperaturen in Nederland in september al fors dalen, ziet Frank een mogelijkheid om zijn boerenijs in het zuiden van Europa te verkopen. Daar is het nog heerlijk nazomer weer en Frank denkt dat er daarom genoeg vraag is naar zijn ambachtelijke boerenijs. Frank heeft een goede deal kunnen sluiten met vliegtuigmaatschappij Pyan Rair waardoor hij elke dag vers ijs naar Rome (Italië) kan brengen voor een klein bedrag.

Frank huurt een winkelpand in het centrum van Rome en verhuist naar Italië om fulltime te kunnen werken in de winkel. Frank begint met de verkoop van zijn boerenijs en het blijkt dat met name zijn speciale ‘regenboogijs’ goed in de smaak valt bij de Italianen. De zaken lopen zo goed dat hij besluit om extra mankracht in te huren via een vacature in de krant. Doug is samen met zijn 7-jarige dochter Zoë uit hun geboorteland Engeland vertrokken om een nieuw leven op te bouwen in Italië. Na het zien van de vacature solliciteert Doug voor de functie van verkoopmedewerker. Hij wordt aangenomen en gaat aan de slag in de winkel van Frank voor 16 uur in de week. Voor Zoë is een goede basisschool gevonden op loopafstand van de ijsco-winkel, waar ze doordeweeks naar school gaat.

Na twee glorieuze weken krijgt Frank echter een brief van de Italiaanse overheid met de mededeling dat hij zijn ‘regenboogijs’ niet meer mag verkopen. Volgens de regering bevat dit ijs een hoge concentratie van kunstmatige kleur- en smaakstoffen en dit is schadelijk voor de gezondheid. Alleen ijs op basis van natuurlijke kleur- en smaakstoffen mag verkocht worden in Italië.

Daarnaast ontwikkelt zich nog een probleem. Aan de overkant van Franks winkel bevindt zich de ijsco-winkel van Calvino, die van mening is dat Frank zijn klanten steelt. Hij probeert daarom Frank op allerlei manieren tegen te werken. Na anderhalf jaar van getreiter en een bijzonder nare roddelcampagne zit Frank er zo doorheen dat zijn lang onderdrukte kleptomanie in volle hevigheid naar boven komt. Op een kwade avond ‘knapt’ Frank. Hij steelt het grote uithangbord van Calvino’s winkel (een foto van Calvino zelf met een ijsje in de hand) en dumpt deze in de rosse buurt van Rome. Ook neemt hij Calvino’s goed gevulde kassa mee naar huis als schadevergoeding voor het geleden leed. De Italiaanse politie ziet op de camerabeelden hoe Frank de kassa en het uithangbord heeft gestolen. Frank wordt opgepakt en na twee dagen van verhoren het land uitgezet.

Nu Frank in Nederland is, wordt de ijsco-winkel in Rome gesloten en verliest Doug zijn baan als verkoopmedewerker. Doug heeft hierdoor niet genoeg geld

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2015 (1)

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2015 (1)


Onderdeel I: meerkeuzevragen

Vraag 1

Hannah (1 jaar) is geboren in België en heeft de Belgische nationaliteit. Haar ouders hebben beiden de Algerijnse nationaliteit. Na vijf jaar illegaal in België te hebben verbleven, vragen zij nu een verblijfsrecht aan in België. Maken zij onder Europees recht kans op dit verblijfsrecht?

  1. Ja, ze zijn nu al vijf jaar in België en mogen daardoor blijven op basis van EU recht.

  2. Nee, zij zijn derdelanders en zullen met Hannah terug naar Algerije moeten.

  3. Ja, want het effectieve genot van de EU-burgerrechten van Hannah mag niet beperkt worden.

  4. Nee, omdat zij illegaal in België hebben verbleven, hebben ze hun recht op verblijfsrecht onder Richtlijn 2004/38 vergooid.

Vraag 2

De gemeente Dronten besluit een expresbusdienst naar Utrecht in te leggen, om haar burgers een waardig alternatief te bieden voor erg onbetrouwbare treindiensten. De expresbus zou elke 15 minuten vertrekken en inwoners van Dronten zouden een automatische korting van 50% op de prijs van een kaartje krijgen; eventuele verliezen worden door de gemeente Dronten aangezuiverd. De gemeente geeft 15 miljoen euro extra compensatie aan de uitvoerder van de dienst, bovenop de aanzuivering van de kosten, die gemiddeld 30 miljoen per jaar bedragen. Na het uitschrijven van een wedstrijd (aanbesteding) tot het gunnen van de expresdienst kwam Lely-buzz, een lokale ondernemer, als winnaar uit de bus. Transtravel (Altmark), een Duitse aanbieder van transportdiensten, nam echter ook deel aan de aanbesteding en ving hierbij bot. Voor de nationale rechter roept Transtravel in dat de gunning van het contract aan Lely-buzz staatssteun uitmaakt, waarop Lely-buzz zich op de Altmark-uitzondering beroept. Welke stelling is juist in dat verband?

  1. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet niet aan de vierde Altmark-voorwaarde omdat bij de gunning geen uitdrukkelijke melding gemaakt werd van de raming van kosten door een goed beheerde onderneming.

  2. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet aan alle vijf cumulatieve Altmark-voorwaarden.

  3. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet mogelijk niet aan de derde Altmark-voorwaarde omdat bij de berekening van de door de overheid te betalen vergoeding een onredelijke winstmarge wordt toegekend in aanvulling op de compensatie voor verliezen.

  4. De gunning van het contract aan Lely-buzz voldoet waarschijnlijk niet aan de eerste voorwaarde van de Altmark-uitzondering, nu een expressbusdienst niet als een openbare dienstverplichting beschouwd kan worden.

Vraag 3

In aanvulling op het bestaan van staatssteun, roept Transtravel in dat de gunning van het contract aan Lely-buzz ook onrechtmatige en onverenigbare staatssteun was. Welk van onderstaande argumenten aangevoerd door Transtravel zal kans op slagen hebben?

  1. De nationale rechter mag vaststellen dat de gunning van het

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2015 (2)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2015 (2)


Vragen

Vraag 1

Aan welke voorwaarden moet een natuurlijk persoon voldoen om direct beroep in te kunnen stellen bij het Hof van Justitie?

  1. Een natuurlijke persoon kan alleen direct beroep instellen bij het Hof van Justitie als hij alle nationale rechtsmiddelen heeft uitgeput.

  2. Een natuurlijk persoon kan nooit direct beroep instellen bij het Hof van Justitie, alleen indirect beroep via een prejudiciële vraag bij de nationale rechter.

  3. Een natuurlijk persoon kan direct beroep instellen indien hij rechtstreeks en individueel geraakt is.

  4. Een natuurlijk persoon kan alleen direct beroep instellen indien hij rechtstreeks en individueel geraakt is door een aan hem geadresseerde beschikking.

Vraag 2

In het Francovich-arrest is vastgesteld dat:

  1. Staten aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer zij in strijd handelen met een regel van Unierecht die rechten beoogt toe te kennen aan particulieren met verplichtingen die volgen uit het Unieverdrag en het Werkingsverdrag

  2. Burgers zich voor de nationale rechter direct kunnen beroepen op Europese soft law

  3. Particulieren bij staatsaansprakelijkheid het nodige moeten doen om eigen schade zoveel mogelijk te beperken.

  4. Bepalingen van Unierecht voorrang hebben boven nationaalrechtelijke bepalingen, maar niet boven de grondwet

Vraag 3

De Nederlandse Hidde Jansma wil wat meer avontuur in zijn leven en besluit de Nederlandse bodem te verruilen voor het verre Tsjechië. Eenmaal in Tsjechië aangekomen vindt hij werk bij een klusbedrijf als onderaannemer. Zijn vriendin van de afgelopen 9 jaar, Marjorie, woont in Frankrijk, maar hij wil haar graag meenemen naar Tsjechië. Welke van de volgende stellingen zijn juist:

I: Hidde mag in Tsjechië verblijven op grond van artikel 7a richtlijn 2004/38, want hij is een werknemer op grond van artikel 45 VWEU.

II: Marjorie mag niet in Tsjechië verblijven want ze komt niet in aanmerking als familielid op grond van artikel 2 lid 2 richtlijn 2004/38.

  1. I is juist

  2. II is juist

  3. Beiden zijn juist

  4. Beiden zijn onjuist

Vraag 4

Hakim en Lou zijn als vluchtelingen uit Irak naar Frankrijk gekomen. Ze hebben twee kinderen gekregen die van rechtswege de Franse nationaliteit hebben gekregen. Hakim en Lou dreigen echter te worden uitgezet. Hebben zij een afgeleid verblijfsrecht?

  1. Nee, ze bezitten immers niet de nationaliteit van een EU-lidstaat. Daarom is art. 20 VWEU in casu niet van toepassing.

  2. Nee, het feit dat de kinderen van Hakim en Lou de Franse nationaliteit bezitten, betekent niet dat hun ouders hierdoor automatisch een afgeleid verblijfsrecht hebben.

  3. Ja, als Hakim en Lou het land moeten verlaten dan moeten de kinderen mee; hierdoor kunnen zij hun recht als EU-burger niet uitoefenen.

  4. Ja, de kinderen van Hakim

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (1)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (1)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welke van de onderstaande stellingen over de prejudiciële procedure is juist?

I: Waar de uitlegging van Europees recht noodzakelijk is voor de oplossing van een geschil moeten alle nationale rechters een prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Justitie.

II: Een nationale rechter hoeft geen prejudiciële vraag over de uitlegging van Europees recht te stellen, indien over het antwoord op deze vraag redelijkerwijze geen twijfel kan bestaan.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 2

Welke van de onderstaande stellingen over de toepassing van artikel 101 VWEU is onjuist?

  1. Nationale rechterlijke instanties zijn bevoegd om de artikelen 101(1) en 101(2) VWEU toe te passen, maar niet artikel 101(3) VWEU.

  2. Indien de Commissie een procedure start die moet leiden tot de vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU zijn nationale mededingingsautoriteiten niet langer bevoegd om zelf artikel 101 VWEU toe te passen.

  3. Een onderneming die partij is bij een kartel kan in aanmerking komen voor immuniteit tegen een boete, indien zij als eerste informatie en bewijsmateriaal verschaft die de Commissie in staat stelt een inbreuk op artikel 101 VWEU vast te stellen.

  4. Een verticale overeenkomst valt onder de groepsvrijstelling in Verordening 330/2010 indien zowel de leverancier als de afnemer marktaandelen bezitten die niet meer bedragen dan 30%.

Vraag 3

Welke van deze voorwaarden is volgens het arrest Brasserie du Pêcheur niet vereist voor een recht op schadevergoeding ingevolge het Unierecht?

  1. De geschonden rechtsregel strekt ertoe rechten toe te kennen aan particulieren.

  2. De schending van het Unierecht is voldoende gekwalificeerd.

  3. Er is een direct causaal verband tussen de schending en de door benadeelde personen geleden schade.

  4. De persoon moet rechtstreeks en individueel geraakt zijn.

Vraag 4

Welke van de volgende stellingen over het vrij verkeer van goederen is juist?

I: In het arrest Cassis de Dijon introduceerde het Hof de ‘rule of reason’, op basis waarvan maatregelen van gelijke werking met onderscheid kunnen worden gerechtvaardigd door dwingende vereisten van algemeen belang.

II: In het arrest Keck heeft het Hof duidelijk gemaakt dat verkoopmodaliteiten buiten de reikwijdte van het verbod in artikel 34 VWEU kunnen vallen.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 5

Welke van de onderstaande stellingen betreffende het vrij verkeer van personen is juist:

  1. De kinderen van een Duitser

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (2)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2013 (2)


Vragen

Het is zwaar weer op de koffiemarkt. Hoewel er nog steeds genoeg koffie wordt gedronken, ondervinden de gevestigde koffiehandelaren steeds meer concurrentie. Bovendien stijgen de arbeidskosten omdat koffieboeren steeds meer opkomen voor een eerlijk salaris.

Om de stress even opzij te zetten besluiten de drie grootste koffieproducenten op de Nederlandse markt, Relax NV (50% marktaandeel), Zwart BV (30% marktaandeel) en Slobber NV (10% marktaandeel) tijdens een bijeenkomst van de ondernemingsvereniging om een voetbaltoernooi te organiseren. Onderneming Kees Kopje BV wordt niet uitgenodigd voor het toernooi.

Het toernooi wordt gehouden op een mooie herfstdag bij de voetbalclub ‘FC De Athener’. Tijdens de derde helft komen de drie directeuren bijeen in een achterkamertje van de kantine om het toernooi te evalueren.

Na kort gesproken te hebben over het grote succes van deze dag gaat het gesprek al snel over belangrijkere zaken, zoals de toegenomen concurrentie en de almaar stijgende arbeidskosten. Zonder tot concrete toezeggingen te komen betoogt Bob Bakkie, directeur van Relax NV, dat vanwege de stijgende arbeidskosten ‘de koffieprijs haar werkelijke waarde beter zou vertegenwoordigen bij een prijsstijging van 50 cent per pond.’ Mariëlle Mok, directeur van Zwart BV,meent dat Bob hier ‘geen onwaarheden spreekt’. Daarbij vult zij aan dat ‘zonder een prijsstijging de kwaliteit van de koffie op de Nederlandse markt niet meer gewaarborgd kan worden’. Bert Beker, directeur van Slobber NV, staart afwezig uit het raam en neemt nauwelijks deel aan de conversatie.

Dan wordt het gesprek onderbroken door een polonaise van werknemers die de kamer komt binnenvallen. Een week later stijgt de koffieprijs van Relax NV met 50 cent per pond. Zwart BV verhoogt haar prijs twee dagen later met een prijsstijging van 35 cent per pond. Slobber NV verhoogt haar prijs twee weken later met een prijsstijging van 55 cent per pond. Concurrent Kees Kopje BV hoort over dit gesprek, en heeft het sterke vermoedens dat deze prijsstijging geen zuivere koffie is.

Hij richt zich met enkele vragen tot u als deskundige in het Europese recht.

Vraag 1

Hebben Relax NV, Zwart BV en Slobber NV in strijd gehandeld met artikel 101 en/of artikel 102 VWEU?

Vraag 2

Geef advies over welke rechtsgangen Kees Kopje BV ter beschikking staan, en de respectievelijke voor- en nadelen van deze rechtsgangen?

Vraag 3

Kees Kopje wordt zwaar getroffen door deze maatregel. Hij benadert u weer, ditmaal met de vraag of deze maatregelen van de Nederlandse overheid in overeenstemming is met Europees Recht. Wat is uw oordeel over de verenigbaarheid van onderhavige maatregel?

Als gevolg van al deze omstandigheden gaat het niet goed met de Nederlandse koffiesector. De provincie Zuid-Holland besluit dan ook in actie te komen. De provincie verplicht zich daarom per direct om de komende vijf jaar een forse hoeveelheid koffie af te nemen, waarbij zij 10 cent per kilo extra

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (1)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (1)


Essayvragen

De rechtspraak van het Hof van Justitie heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van het vrij verkeer van goederen en daarmee in de ontwikkeling van het vrije verkeer in het algemeen. In de klassieke arresten Dassonville, Cassis de Dijon en Keck bepaalde het Hof onder meer de omvang van het vrije verkeer van goederen alsmede de doelstellingen daarvan. In het arrest Italiaanse brommeraanhangwagens gaf het verder vorm aan deze vrijheid.

Bespreek de ontwikkeling in de jurisprudentie van het Hof omtrent het vrije verkeer in deze arresten en betrek daarbij in ieder geval de concepten markttoegang en discriminatie in uw antwoord. Bekritiseer en/of verdedig daarbij één of meer van de door het Hof gemaakte keuzes en motiveer daarbij uw eigen positie. Het staat u natuurlijk vrij ook andere rechtspraak te gebruiken om uw antwoord te illustreren of nader te onderbouwen. (5 punten worden toegekend voor een juiste beschrijving van de jurisprudentie en de ontwikkeling, en de overige vijf worden toegekend voor een overtuigende analyse en eigen positie)

Casus I

Sven Bjottabrøker is een Deense fysiotherapeut. Ieder jaar reist hij 14 weken door Frankrijk. Hij bekostigt deze werkvakantie met het geven van pijnlijke maar heilzame massages op dorpspleinen. Hiervoor huurt hij vaak ter plekke een marktkraam voor ongeveer een week tot twee weken. Wanneer een agent van de inspectie voor gezondheid hem aan het werk heeft gezien tijdens een wel erg heftige massage verbiedt hij Sven in het belang van de openbare orde en de volksgezondheid nog verder te werken in zijn gemeente. Omdat hij nu niet meer economisch actief is, wordt Sven bovendien bevolen per direct Frankrijk te verlaten. Sven, een trots Europeaan, is woedend over deze maatregelen. Hij wil zich, met het Europees recht in de hand, verdedigen.

Vraag 1

Zijn de tegen Sven genomen maatregelen in overeenstemming met het Europese recht?

Sven besluit zijn aandacht te verleggen naar Portugal en solliciteert daar naar een functie als parttime fysiotherapeut. De privékliniek waar hij solliciteert eist echter drie jaar werkervaring in Portugal, opdat culturele problemen met de (dik betalende) Portugese clientèle worden vermeden. Daarnaast eisen zij een diploma van een select aantal top universiteiten met een wereldwijd erkende expertise op het gebied van de fysiotherapie. Sven, die al 10 jaar werkervaring heeft in Denemarken en is afgestudeerd aan een erkende Deense universiteit die niet op de lijst voorkomt, wordt daarom niet aangenomen.

Vraag 2

Zijn deze voorwaarden in overeenstemming met het Europese recht?

Casus II

Muziek op je mobiel is een steeds belangrijker product aan het worden en vormt dan ook een snel groeiende markt. Deze markt kent echter ook enkele problemen. Het grootste probleem is dat veel consumenten door de bomen het bos niet meer zien: hoe tussen al die liedjes te kiezen? Daarnaast heeft Apple heeft een zeer dominante

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (2)

Europees Recht - Rechten - UL - B2 - Oefententamen 2012 (2)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Voor het vaststellen van een overtreding van artikel 102 VWEU dienen verscheidene aspecten in overweging genomen te worden. Welk aspect hoort daar niet bij?

  1. Het marktaandeel.

  2. De de minimis drempels.

  3. De productmarkt

  4. Het begrip onderneming.

Vraag 2

In welk van de onderstaande gevallen is de nationale rechter onder Europees Unierecht verplicht om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU)?

  1. De nationale rechter behandelt een vraag over de uitlegging van het Unierecht die zakelijk gelijk is aan een eerdere vraag waarover het HvJ EU reeds heeft beslist.

  2. De nationale rechter overweegt te concluderen tot de ongeldigheid van een richtlijn die reeds eerder door het HvJ EU is uitgelegd.

  3. De juiste uitleg van het Unierecht is zo evident dat er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de toepassing, maar beide partijen in de nationale procedure eisen bij pleidooi een preliminaire vraag.

  4. De nationale rechter behandelt een vraag over de uitlegging van het Unierecht. Er staat hoger beroep open en de beantwoording is noodzakelijk voor de beslissing van het geschil.

Vraag 3

Welke van de onderstaande stellingen over de arresten McCarthy en Zambrano is juist?

  1. In McCarthy werd de reikwijdte van het Unie Burgerschap verbreed ten opzichte van Zambrano, aangezien hier sprake was van een dubbele nationaliteit.

  2. Zowel McCarthy als Zambrano beperkten de rechten van Unieburgers aanzienlijk door het eisen van een grensoverschrijdend element.

  3. In McCarthy oordeelde het Hof van Justitie, anders dan in Zambrano, dat het effectieve genot van burgerschapsrechten niet was geschonden.

  4. De rechtspositie van werknemers was in beide arresten doorslaggevend voor het toekennen van burgerschapsrechten.

Vraag 4

Lees onderstaande stellingen betreffende voorrang en direct effect en geef aan welke juist is:

I: Omdat het Europese recht voorrang heeft boven het nationale recht, mag het EU Hof van Justitie strijdig nationaal recht vernietigen.

II: In het arrest Van Gend en Loos bepaalde het EU Hof van Justitie dat het Europese recht in zijn geheel directe werking heeft in de nationale rechtsordes.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  3. Beide stellingen zijn juist.

  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 5

Hybride auto’s worden steeds populairder. De Europese markt voor hybride auto’s is overzichtelijk en wordt gekenmerkt door een beperkt aantal spelers. De grootste autoproducent is Toyota, met een marktaandeel van 85%. Daarna komen Volkswagen (6%) en Opel (3%). De overige producenten hebben verwaarloosbare marktaandelen.

Volkswagen en Opel besluiten om hun krachten te bundelen in hun strijd tegen Toyota.

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2011

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2011


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De Europese Raad is:

  1. Een instelling van de Europese Unie

  2. Een internationale organisatie die mede het Europese Hof voor de Rechten van de Mens omvat.

  3. Hoewel geen formele instelling onder het VWEU wel de facto het machtigste orgaan van de Europese Unie.

  4. Sinds het Verdrag van Lissabon betrokken bij de ‘gewone wetgevingsprocedure’.

Vraag 2

Het Sinterklaasfeest staat weer voor de deur. Om te voorkomen dat kinderen te veel suiker binnenkrijgen, met alle gezondheidsrisico’s van dien, besluit de Nederlandse regering om producenten van pepernoten te verbieden suiker in de lekkernij te verwerken. Willy Suikeroom, banketbakker in Vlaanderen, is niet te spreken over de Nederlandse maatregel. Hij ziet zijn kansen om pepernoten te verkopen op de Nederlandse markt in sterke mate afnemen.

De maatregel van de Nederlandse regering is:

  1. Een maatregel die verbonden is aan de Nederlandse nationale identiteit en derhalve gerechtvaardigd kan worden onder art. 4 lid 2 VEU.

  2. Een maatregel van gelijke werking met onderscheid, omdat gediscrimineerd wordt tussen snoepgoed met en snoepgoed zonder suiker.

  3. Een maatregel van gelijke werking zonder onderscheid omdat de maatregel geldt ongeacht in welke lidstaat de pepernoot is geproduceerd.

  4. Een verkoopmodaliteit omdat het pepernoten op zich niet verbiedt, maar slechts het verkopen van gesuikerde pepernoten.

Vraag 3

Lees onderstaand stukje uit de Volkskrant van 12 oktober jl en beantwoord daarna de bijbehorende vraag:

Nederland dwarsboomde Servische droom jarenlang

Servië heeft er lang op moeten wachten, maar eindelijk mag het land zich kandidaat-lid van de Europese Unie noemen. Dat besloot de Europese Commissie vandaag. Het Servische verzoek hiertoe dateert van 2009, maar het was altijd Nederland dat dwarslag.

Hoe kon Nederland het verlenen van de kandidaat-status aan Servië tegenhouden?

  1. Zolang Servië niet voldeed aan de convergentiecriteria kon Nederland het verlenen van kandidaat-status dwarsbomen.

  2. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken stemde tegen in de Raad van Ministers.

  3. De Nederlandse Europarlementariërs brachten geen stem uit in het Europees Parlement, omdat Servië de waarden schond waarop de Europese Unie berust.

  4. De Eurocommissaris van Nederland gaf geen goedkeuring voor de verlening van een kandidaat-status.

Vraag 4

Welke van de onderstaande stellingen betreffende Diensten van Algemeen Economisch Belang is juist?

I: Lidstaten mogen in principe voor iedere dienst besluiten deze via een staatsonderneming publiek te gaan leveren. Zodra zij dit doen valt een dienst in beginsel meer onder de regels van het VWEU.

II: Een onderneming die belast is met een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) mag daarop een redelijke winst maken.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  2. Stelling I is onjuist, stelling II

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2010

Europees Recht - B2 - Rechten - UL - Oefententamen 2010


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De Roemeense Roma familie Ursaru is door de Franse politie zonder pardon op het vliegtuig naar Boekarest gezet. Wat kan de familie doen?

  1. Voor de Franse nationale rechter een beroep doen op het EU recht op vrij verkeer van personen.

  2. De commissie dwingen een beroep wegens niet nakoming van het EU recht op vrij verkeer van personen te starten.

  3. Een procedure beginnen tegen Frankrijk voor het gerecht van de EU.

  4. De Roemeense regering dwingen een beroep wegens niet nakoming van het EU recht op vrij verkeer van personen te starten.

Vraag 2

In zijn conclusie bij de zaak Josemans (C-137/09) concludeert Advocaat Generaal Bot dat de handel in softdrugs in Nederlandse coffeeshops:

  1. noch onder het vrij verkeer van goederen, noch onder het vrij verkeer van diensten valt.

  2. onder het vrij verkeer van goederen en diensten valt.

  3. onder het vrij verkeer van diensten valt.

  4. moet worden bezien in het licht van Artikel 18 VWEU.

Vraag 3

Welke van de onderstaande stellingen met betrekking tot het kartelverbod in art. 101 VWEU is niet juist?

  1. Doelbeperkingen (strekkingsbeperkingen), zoals afspraken over de verkoopprijs, vallen niet onder de ‘de minimis’ bekendmaking.

  2. In de Delemitis zaak (C-234/89) was sprake van zogeheten bundeleffecten, waardoor de overeenkomst onder de werking van art. 101, lid 1 VWEU viel.

  3. Doelebeperkingen (strekkingsbeperkingen), zoals afspraken over de verkoopprijs, kunnen op basis van art. 101, lid 3 VWEU een vrijstelling krijgen van het kartelverbod.

  4. Afspraken die de markt verdelen zijn toegestaan indien dergelijke afsprake een toename van de mededinging als effect hebben.

Vraag 4

In Nederland is de verkoop van zwaar vuurwerk niet toegestaan omdat het ieder jaar weer veel slachtoffers maakt. In België worden zogenaamde ‘Killerstrijkers’ vrij verhandeld. Omdat veel Nederlanders voor de jaarwisseling bij onze zuiderburen vuurwerk gaan kopen wordt hier door de Nederlandse politie streng op gecontroleerd.

  1. Het Nederlandse verkoopverbod kan wel worden gerechtvaardigd met een beroep op art. 36 VWEU, maar niet met een beroep op de Cassis de Dijon jurisprudentie.

  2. De Nederlandse regels vormen een maatregel van gelijke werking die kan worden gerechtvaardigd op basis van dwingende vereisten van algemeen belang.

  3. Het Nederlandse verkoopverbod vormt een verkoopmodaliteit, maar valt toch onder art. 34 VWEU opdat niet aan de voorwaarden van het Keck-arrest (paragraaf 16) is voldaan.

  4. De politiecontroles vormen een schending van het vrij verkeer van personen dat wordt gewaarborgd door art. 21 VWEU.

Vraag 5

Welke uitspraak heeft het Hof in de zaak Gebhard (C-55/94) gedaan over het onderscheid tussen de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Europees Recht voor de opleiding Rechten, jaar 2, aan de Unversiteit Leiden.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor Europees Recht ga je naar Rechten Leiden: Bachelor en Master UL - Samenvattingen en studiehulp

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2181