Pedagogische wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen jaar 3
- 2004 reads
Boeksamenvatting bij de 8e druk van Diagnostiek van technisch lezen en aanvankelijk spellen van Struiksma
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Technisch lezen is een middel om toegang te krijgen tot informatie, als alles goed gaat. Op het moment dat er problemen optreden bij het technisch lezen kan dit het belangrijkste doel van onderwijs worden. Zonder goede leesvaardigheid zal de leerling in alles achterblijven, van begrijpend lezen tot kennisverwerving bij de zaakvakken en rekenen.
Het zwaartepunt voor technisch lezen ligt in de groepen drie tot en met zes. Op het moment dat een kind in de bovenbouw zit zal het voldoende technische leesvaardigheden moeten bezitten. In de bovenbouw is het nog maar moeilijk om een leesachterstand weg te werken.
Uit onderzoek blijkt dat zo’n 14 procent in groep vier onder de maat leest. Dit heeft niets te maken met etnische of sociale achtergrond van de leerlingen. Ook heeft het niets met de school te maken.
In de beleidsredactie heeft de Onderwijsinspectie het volgende gezegd; “er is behoefte aan referentieniveaus en leerstandaarden voor de basisvaardigheden op verschillende momenten in het onderwijstraject van elke leerling, met daarbij behorende toetsen”. Met het referentieniveau wordt de leerstof bedoeld waarvan we als samenleving vinden dat leerlingen die op een bepaald moment moeten beheersen. Dat oordeel staat niet los van wat we weten op basis van toetsgegevens uit het leerlingvolgsysteem over het vaardigheidsniveau van groepen leerlingen. Tegelijkertijd is dat wat LVS-toetsen meten, een weerslag van de inhouden van het gebruikelijke curriculum. Het curriculum is op zijn beurt weer een neerslag van wat we met elkaar vinden dat leerlingen op een bepaald niveau moeten kunnen. En zo is de cirkel weer rond.
De term referentieniveau wordt gereserveerd voor een inhoudelijk gedefinieerd eindresultaat. Een leerstandaard is de weg er naartoe, het is dus een ordening van concrete tussendoelen die de leerlijn vormen.
Het begrip leerstandaard wordt door de Onderwijsraad al gebruikt in 1999. De raad pleitte voor een voldoende en een minimum standaard. De voldoende standaard is het niveau dat de school met driekwart van haar leerlingen wil bereiken. Voor de leerlingen die dit niet halen geldt de minimum standaard. In 2009 is de gevorderde standaard toegevoegd, dit gaat om de 25% van de beste leerlingen. De minimum standaard is vervangen door de basisstandaard.
Geoperationaliseerde standaarden mogen door de scholen zelf bepaald worden, al worden vaak de technisch lezen genormeerde toetsen van het CITO-leerlingvolgsysteem voor de hand. Dit systeem werkt met een niveau-indeling gebaseerd op de letters A t/m E.
Niveau A: goed tot zeer goed, de 25% hoogst scorende leerlingen.
Niveau B: ruim voldoende tot goed, de 25% net boven
Deze samenvatting is gebaseerd op de eerste druk uit 2009 en bevat de eerste drie hoofdstukken.
1.1 Invloed op leerlingen is een tweerichtingsverkeer: leerlingen beïnvloeden hun omgeving en de omgeving beïnvloed leerlingen. Bij interventies om het leren te bevorderen moet dus niet alleen de leerling, maar ook de schoolse omgeving worden betrokken.
Het speciaal onderwijs is in vier clusters verdeeld. In het boek worden alleen cluster 1 en cluster 4 besproken:
Cluster 1: visueel gehandicapte kinderen of kinderen met een meervoudige handicap waaronder een visuele handicap
Cluster 4: kinderen met ernstige gedragsstoornissen. De ernst moet worden vastgesteld met de DSM. Tegenwoordig krijgen meer kinderen dit label dan vroeger. Hierdoor kan wel de schoolse situatie beter worden aangepast op het gedrag van de kinderen.
Door de samenwerking tussen ‘normale’ scholen en scholen voor speciaal onderwijs wordt de groep kinderen die geen onderwijs op maat krijgt steeds kleiner.
Het schoolniveau gaat over de school van de betreffende leerling. Vragen op schoolniveau gelden dus alleen voor die school. Dit is in contrast met het bovenschoolse niveau: dit is meer gericht op het beleid en werkt samen met de overheid. Het klasniveau gaat over de klas van de betreffende leerling én de leerkracht die daarbij hoort. Leerlingen functioneren in een schoolse setting binnen al deze niveaus.
1.2 Een schoolpsycholoog heeft verschillende taken, zoals het vroeg signaleren van achterstanden en teambuilding. Bekijk tabel 1.1 op pagina 13 voor preventie en probleemoplossen. De regulatieve cyclus die leidend is voor het boek bestaat uit verschillende fasen die hieronder besproken worden.
De eerste fase van preventie heet probleemsignalering. Daarna komt de indicering/advisering, vervolgens een vorm van behandeling. De preventie wordt afgesloten met evaluatie. Binnen elk niveau (paragraaf 1.1) zijn deze fasen van toepassing. Het verschil tussen probleemsignalering en diagnostiek is genuanceerd: bij probleemsignalering gaat het om eventuele risico’s, bij diagnostiek om al aanwezige problemen. Het lastige aan preventie is dat een aanwezig probleem een duidelijke basis geeft voor interventie, terwijl eventuele risico’s een veel minder stevige basis zijn.
De onderkennende en verklarende diagnostiek omvat het vaststellen van persoonlijke eigenschappen, vermogens en prestaties én het vaststellen van belemmerende en bevorderende omstandigheden. Om diagnostiek uit te kunnen voeren spelen ouders een belangrijke rol, zeker wanneer het kind nog geen zestien jaar oud is. Vanaf twaalf jarige leeftijd worden de wensen van het kind meegenomen, vanaf zestien jaar mag het kind zelf beslissen om deel te nemen.
Diagnostiek wordt uitgevoerd aan de hand van hypothesen. Deze hypothesen zijn opgesteld aan de hand van een theorie over het probleem en de omstandigheden. De gebruikte testen zijn kwalitatief gecontroleerd door de COTAN. Naast testen wordt ook gebruik gemaakt.....read more
Dit protocol is ontwikkeld in het kader van Passend onderwijs van het ministerie van OCW. Het doel is om elke leerling onderwijs te bieden dat aansluit bij zijn of haar mogelijkheden.
Onderwijs is een samenspel tussen leerling, leerstof en leraar. Iedere leerling heeft recht op onderwijs dat goed afgestemd is op zijn of haar mogelijkheden. De leraar moet professioneel zijn, heeft kennis van de (rekenkundige) ontwikkeling van leerlingen. Leraren zorgen voor een optimale ontwikkeling van elke individuele leerling van de school. Dit protocol biedt handvatten om het rekenwiskunde-onderwijs zo goed mogelijk te kunnen afstemmen op de ontwikkeling van iedere leerling. Het ultieme doel is het bereiken van functionele gecijferdheid. De volgende uitgangspunten dienen als leidraad:
Functionele gecijferdheid
Bruikbare kennis en vaardigheden op het gebied van rekenen en wiskunde. Het adequaat kunnen handelen in functionele, dagelijkse situaties. Rekenen is een tool om in de maatschappij goed te functioneren.
Ontwikkeling van rekenwiskundige concepten als fundament
Het is noodzakelijk dat leerlingen goede rekenwiskundige concepten ontwikkelen en er de verbanden tussen leren zien.
Goede rekenwiskundige concepten zijn een noodzakelijke voorwaarde voor het ontwikkelen en begrijpen van goede oplossingsprocedures. Jonge kinderen ontwikkelen rekenwiskundige concepten intuïtief op basis van ervaringen en door informeel handelen (spelsituaties). Naarmate kinderen ouder worden raken zij meer vertrouwd met denken en rekenen op een hoger, formeel niveau.
Ieder kind is anders
Iedere leerling ontwikkelt via een eigen route rekenkundige concepten. Kinderen verschillen van nature in hun ontwikkelingsmogelijkheden en in hun vermogen om te leren rekenen. Ze kunnen meer of minder gevoelig zijn voor het ontwikkelen van rekenproblemen. Rekenzwak noemen we kinderen die gevoelig zijn voor het ontwikkelen van rekenproblemen. De voorschoolse periode en de culturele en de sociaal-economische status van het gezin zijn belangrijke factoren voor de rekenkundige ontwikkeling van kinderen.
Afstemming van het onderwijsaanbod op de onderwijsbehoeften van de leerling
Goed rekenwiskunde-onderwijs is optimaal afgestemd op de ontwikkeling van de individuele leerling. Elke stap bouwt voort op eerder verworven inzichten, kennis en vaardigheden. Onvoldoende of onjuiste afstemming brengt het proces van leren tot stilstand en kan
Technisch lezen is een middel om toegang te krijgen tot informatie, als alles goed gaat. Op het moment dat er problemen optreden bij het technisch lezen kan dit het belangrijkste doel van onderwijs worden. Zonder goede leesvaardigheid zal de leerling in alles achterblijven, van begrijpend lezen tot kennisverwerving bij de zaakvakken en rekenen.
Het zwaartepunt voor technisch lezen ligt in de groepen drie tot en met zes. Op het moment dat een kind in de bovenbouw zit zal het voldoende technische leesvaardigheden moeten bezitten. In de bovenbouw is het nog maar moeilijk om een leesachterstand weg te werken.
Uit onderzoek blijkt dat zo’n 14 procent in groep vier onder de maat leest. Dit heeft niets te maken met etnische of sociale achtergrond van de leerlingen. Ook heeft het niets met de school te maken.
In de beleidsredactie heeft de Onderwijsinspectie het volgende gezegd; “er is behoefte aan referentieniveaus en leerstandaarden voor de basisvaardigheden op verschillende momenten in het onderwijstraject van elke leerling, met daarbij behorende toetsen”. Met het referentieniveau wordt de leerstof bedoeld waarvan we als samenleving vinden dat leerlingen die op een bepaald moment moeten beheersen. Dat oordeel staat niet los van wat we weten op basis van toetsgegevens uit het leerlingvolgsysteem over het vaardigheidsniveau van groepen leerlingen. Tegelijkertijd is dat wat LVS-toetsen meten, een weerslag van de inhouden van het gebruikelijke curriculum. Het curriculum is op zijn beurt weer een neerslag van wat we met elkaar vinden dat leerlingen op een bepaald niveau moeten kunnen. En zo is de cirkel weer rond.
De term referentieniveau wordt gereserveerd voor een inhoudelijk gedefinieerd eindresultaat. Een leerstandaard is de weg er naartoe, het is dus een ordening van concrete tussendoelen die de leerlijn vormen.
Het begrip leerstandaard wordt door de Onderwijsraad al gebruikt in 1999. De raad pleitte voor een voldoende en een minimum standaard. De voldoende standaard is het niveau dat de school met driekwart van haar leerlingen wil bereiken. Voor de leerlingen die dit niet halen geldt de minimum standaard. In 2009 is de gevorderde standaard toegevoegd, dit gaat om de 25% van de beste leerlingen. De minimum standaard is vervangen door de basisstandaard.
Geoperationaliseerde standaarden mogen door de scholen zelf bepaald worden, al worden vaak de technisch lezen genormeerde toetsen van het CITO-leerlingvolgsysteem voor de hand. Dit systeem werkt met een niveau-indeling gebaseerd op de letters A t/m E.
Niveau A: goed tot zeer goed, de 25% hoogst scorende leerlingen.
Niveau B: ruim voldoende tot goed, de 25% net boven
Deze samenvatting is gebaseerd op de 1e druk uit 2010
Het doel van dit boek is de onderkenning en aanpak van leesproblemen en dyslexie vanuit een perspectief van kwaliteitszorg te beschrijven. Twee centrale aspecten hierbij zijn de definitie van dyslexie en de noodzakelijke zorg om dyslexie.
Definiëren van dyslexie
Dyslexie wordt gekenmerkt door een hardnekkig probleem met de verwerking van talige informatie, wat zich uit in het lezen en spellen op woordniveau. De oorzaken hiervoor zijn bepaalde neurobiologische afwijkingen in gebieden van de hersenen die betrokken zijn bij de verwerking van taaleenheden, vooral het verwerken van letters en klanken. Dyslexie is aangeboren ten gevolge van afwijkingen in verschillende genen. Naast dyslexie bestaan er ook mildere vormen van leesproblemen, die door passende opvang binnen de school kunnen worden aangepakt. Ook bestaan er leesproblemen die het gevolg zijn van complexere problematiek, zoals aandachtsproblemen.
Leesproblemen kunnen al vroeg worden herkend. Voor zwakke lezers op jonge leeftijd is het analyseren van de samenstelling van woorden erg lastig. Hierdoor wordt de klank-letterkoppeling niet of nauwelijks gelegd. Hoewel er verschillende oorzaken voor leesproblemen zijn, is het kernprobleem voor zwakke lezers het omzetten van een geschreven letterreeks in de corresponderende klankcode. Lees- en spellingsproblemen gaan vaak samen.
Voor het vaststellen van dyslexie moeten verscheidene testen afgenomen worden, omdat de persistentie aangetoond moet worden. Er moet bepaald worden of de lees- en spellingsproblemen resistent zijn tegen planmatige, systematische en taakgerichte hulp door de leerkracht en de remedial teacher, intern begeleider, gespecialiseerde logopedist of andere leesspecialist op school. Dyslexie wordt als aparte diagnostische categorie gezien en gedefinieerd, omdat de behandeling van dyslexie afwijkt van reguliere remedial teaching. De behandeling van dyslexie is individueel, intensief en heeft een lange duur.
Zorg om dyslexie
Door het Expertisecentrum Nederlands zijn verschillende protocollen ontwikkeld voor de groepen in het basisonderwijs. Ook zijn er protocollen ontwikkeld voor het speciaal onderwijs, het voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs. In deze protocollen wordt een systematische aanpak voor het verhogen van de kwaliteit van drie niveaus van handelen beschreven: Het handelen in de groep, het handelen op instellingsniveau en het handelen op het niveau van de zorg.
De behandeling van dyslexie is ofwel psycholinguïstisch, ofwel orthodidactisch ingesteld. De psycholinguïstische instelling gaat ervan uit dat leerlingen met.....read more
Deze bundel bevat relevant studiemateriaal voor Pedagogische wetenschappen, jaar 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen
Deze samenvatting is gebaseerd op de 1e druk uit 2010
Het doel van dit boek is de onderkenning en aanpak van leesproblemen en dyslexie vanuit een perspectief van kwaliteitszorg te beschrijven. Twee centrale aspecten hierbij zijn de definitie van dyslexie en de noodzakelijke zorg om dyslexie.
Definiëren van dyslexie
Dyslexie wordt gekenmerkt door een hardnekkig probleem met de verwerking van talige informatie, wat zich uit in het lezen en spellen op woordniveau. De oorzaken hiervoor zijn bepaalde neurobiologische afwijkingen in gebieden van de hersenen die betrokken zijn bij de verwerking van taaleenheden, vooral het verwerken van letters en klanken. Dyslexie is aangeboren ten gevolge van afwijkingen in verschillende genen. Naast dyslexie bestaan er ook mildere vormen van leesproblemen, die door passende opvang binnen de school kunnen worden aangepakt. Ook bestaan er leesproblemen die het gevolg zijn van complexere problematiek, zoals aandachtsproblemen.
Leesproblemen kunnen al vroeg worden herkend. Voor zwakke lezers op jonge leeftijd is het analyseren van de samenstelling van woorden erg lastig. Hierdoor wordt de klank-letterkoppeling niet of nauwelijks gelegd. Hoewel er verschillende oorzaken voor leesproblemen zijn, is het kernprobleem voor zwakke lezers het omzetten van een geschreven letterreeks in de corresponderende klankcode. Lees- en spellingsproblemen gaan vaak samen.
Voor het vaststellen van dyslexie moeten verscheidene testen afgenomen worden, omdat de persistentie aangetoond moet worden. Er moet bepaald worden of de lees- en spellingsproblemen resistent zijn tegen planmatige, systematische en taakgerichte hulp door de leerkracht en de remedial teacher, intern begeleider, gespecialiseerde logopedist of andere leesspecialist op school. Dyslexie wordt als aparte diagnostische categorie gezien en gedefinieerd, omdat de behandeling van dyslexie afwijkt van reguliere remedial teaching. De behandeling van dyslexie is individueel, intensief en heeft een lange duur.
Zorg om dyslexie
Door het Expertisecentrum Nederlands zijn verschillende protocollen ontwikkeld voor de groepen in het basisonderwijs. Ook zijn er protocollen ontwikkeld voor het speciaal onderwijs, het voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs. In deze protocollen wordt een systematische aanpak voor het verhogen van de kwaliteit van drie niveaus van handelen beschreven: Het handelen in de groep, het handelen op instellingsniveau en het handelen op het niveau van de zorg.
De behandeling van dyslexie is ofwel psycholinguïstisch, ofwel orthodidactisch ingesteld. De psycholinguïstische instelling gaat ervan uit dat leerlingen met.....read more
In dit hoofdstuk staat het diagnostisch proces centraal. Het doel van diagnostiek is het beantwoorden van een vraag en het nemen van een beslissing. De beslissing kan te maken hebben met het stellen van een diagnose of het geven van een advies. Als een beslissing niet of moeilijk te maken is, omdat specifieke informatie niet voor handen is, is diagnostiek noodzakelijk. Dit kort over de doelen van diagnostiek. Daarnaast heeft diagnostiek ook een procesverloop. Dit verloop kan bijvoorbeeld weergegeven worden met prescriptieve modellen. In dit hoofdstuk wordt een benadering gevolgd die gericht is op verandering/verbetering van de problematische onderwijsleersituatie. Hierbij zijn drie pijlers: de bijdrage van contextfactoren, taxatie van de veranderbaarheid en positieve elementen. In hoofdstuk A staat de diagnostische procedure centraal.
Vraagstelling en procedure
Verschillende typen diagnostiek leiden tot verschillende diagnostische vraagstellingen en doelstellingen van diagnostiek. Rispens, Carlier en Schoorl onderscheiden de volgende doelen of functies van diagnostiek:
| Doelen of functies van diagnostiek | Leidt tot een uitspraak over |
1 | probleemoplossing | hoe het probleem in elkaar zit, welke factoren een rol spelen en een advies |
2 | plaatsing | een plaatsingsbeslissing |
3 | selectie | de kans van slagen van de cliënt of de meest geschikte persoon voor een bepaalde functie of opleiding |
4 | classificatie | de categorie waartoe de cliënt behoort (vaak aan de hand van e een classificatiesysteem) |
5 | evaluatie | het effect van een bepaalde interventie |
Toelichting op de informatie uit de tabel:
Onderscheid tussen plaatsing en selectie
Selectie houdt een ja/nee beslissing in, en betekent dat een persoon afgewezen kan worden. Voorbeeld: de vraag of een leerling wel of niet tot een bepaald onderwijs- of schooltype kan worden toegelaten. Bij plaatsing is er sprake van een keuze uit alternatieven; er mag niet afgewezen worden. Voorbeeld: het adviseren over een geschikte onderwijsvorm voor anderstalige nieuwkomers na een jaar schakelklas of onthaalonderwijs. De scheidslijn tussen plaatsing en selectie is soms echter wazig. Zo.....read more
Technisch lezen is een middel om toegang te krijgen tot informatie, als alles goed gaat. Op het moment dat er problemen optreden bij het technisch lezen kan dit het belangrijkste doel van onderwijs worden. Zonder goede leesvaardigheid zal de leerling in alles achterblijven, van begrijpend lezen tot kennisverwerving bij de zaakvakken en rekenen.
Het zwaartepunt voor technisch lezen ligt in de groepen drie tot en met zes. Op het moment dat een kind in de bovenbouw zit zal het voldoende technische leesvaardigheden moeten bezitten. In de bovenbouw is het nog maar moeilijk om een leesachterstand weg te werken.
Uit onderzoek blijkt dat zo’n 14 procent in groep vier onder de maat leest. Dit heeft niets te maken met etnische of sociale achtergrond van de leerlingen. Ook heeft het niets met de school te maken.
In de beleidsredactie heeft de Onderwijsinspectie het volgende gezegd; “er is behoefte aan referentieniveaus en leerstandaarden voor de basisvaardigheden op verschillende momenten in het onderwijstraject van elke leerling, met daarbij behorende toetsen”. Met het referentieniveau wordt de leerstof bedoeld waarvan we als samenleving vinden dat leerlingen die op een bepaald moment moeten beheersen. Dat oordeel staat niet los van wat we weten op basis van toetsgegevens uit het leerlingvolgsysteem over het vaardigheidsniveau van groepen leerlingen. Tegelijkertijd is dat wat LVS-toetsen meten, een weerslag van de inhouden van het gebruikelijke curriculum. Het curriculum is op zijn beurt weer een neerslag van wat we met elkaar vinden dat leerlingen op een bepaald niveau moeten kunnen. En zo is de cirkel weer rond.
De term referentieniveau wordt gereserveerd voor een inhoudelijk gedefinieerd eindresultaat. Een leerstandaard is de weg er naartoe, het is dus een ordening van concrete tussendoelen die de leerlijn vormen.
Het begrip leerstandaard wordt door de Onderwijsraad al gebruikt in 1999. De raad pleitte voor een voldoende en een minimum standaard. De voldoende standaard is het niveau dat de school met driekwart van haar leerlingen wil bereiken. Voor de leerlingen die dit niet halen geldt de minimum standaard. In 2009 is de gevorderde standaard toegevoegd, dit gaat om de 25% van de beste leerlingen. De minimum standaard is vervangen door de basisstandaard.
Geoperationaliseerde standaarden mogen door de scholen zelf bepaald worden, al worden vaak de technisch lezen genormeerde toetsen van het CITO-leerlingvolgsysteem voor de hand. Dit systeem werkt met een niveau-indeling gebaseerd op de letters A t/m E.
Niveau A: goed tot zeer goed, de 25% hoogst scorende leerlingen.
Niveau B: ruim voldoende tot goed, de 25% net boven
Deze bundel bevat relevant studiemateriaal voor Pedagogische wetenschappen, jaar 3 aan de Rijksuniversiteit Groningen
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution