Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 4


Vragen

Vraag 1

a. Wat is de kern van het privilege against self-incrimination en wat is de ratio daarachter?

b. In de voorgeschreven arresten komen situaties voor waarin het EHRM het privilege against self-incrimination juist wel of juist niet van toepassing acht. Kunt u aan de hand daarvan aangeven wat de reikwijdte van het beginsel is?

Vraag 2

Noem drie bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering die een uitvloeisel zijn van het nemo tenetur-beginsel.

Vraag 3

In HR 15 juni 2004, NJ 2004, 464 (Beroep op zwijgrecht als bewijs?) wordt door de Hoge Raad de cassatieklacht over de wijze waarop het Hof is omgegaan met de weigering van de verdachte om te verklaren over de vuurwapens anders beoordeeld dan de cassatieklacht betreffende de sieraden.

a. Verklaar dit verschil.

b. In welk arrest van het EHRM wordt op deze materie ingegaan? Kunnen de betreffende overwegingen van de Hoge Raad de toets die in dat arrest wordt aangelegd doorstaan?

Vraag 4 - Casus Verbroken relatie

Op donderdagavond 19 maart 2015 doet Hilde op het politiebureau te Utrecht aangifte tegen haar inmiddels ex-vriend Florian wegens verkrachting (art. 242 Sr). Gedurende hun relatie zou Florian haar meerdere malen hebben gedwongen tot seksueel contact, voor het laatst op de avond van woensdag 18 maart 2015. Bij dit laatste contact zou geen condoom zijn gebruikt. Tegen agente Schippers die de aangifte opneemt beschrijft Hilde de relatie als zeer tumultueus. Buitenshuis gedroeg Florian zich als het ideale vriendje, maar achter de voordeur zou de relatie vooral hebben bestaan uit een aaneenschakeling van intimidaties door Florian. Daardoor was Hilde naar eigen zeggen te bang om eerder aangifte te doen en de relatie te verbreken. Om haar veiligheid te garanderen is ze diezelfde woensdagavond nog (tijdelijk) ingetrokken bij een vriendin.

De volgende dag gaan opsporingsambtenaren Schippers en Van Vliet naar de woning van Florian om zijn kant van het verhaal te horen. Volgens Florian is er op 18 maart geen seksueel contact geweest tussen hem en Hilde en is de beschuldiging van verkrachting onzin. Ook de bewering dat Hilde de relatie zou hebben verbroken zou onjuist zijn. Volgens Florian is hij degene die de relatie heeft verbroken, waarop Hilde in woede zou zijn ontstoken en de woning zou hebben verlaten.

Later brengt Hilde de opsporingsambtenaren nog in contact met de buurvrouw van de woning waar Florian en Hilde woonden. Deze buurvrouw verklaart dat zij op de avond van 18 maart 2015 voor de zoveelste keer veel tumult was in de woning van Florian en Hilde en dat het duidelijk was te horen dat Hilde uiteindelijk een veilig heenkomen moest zoeken.

De opsporingsambtenaren besluiten de zaak voor te leggen aan de officier van justitie. Deze vindt dat er voldoende belastende informatie is om Florian als verdachte aan te merken. Om de beschuldigingen van Hilde te verifiëren, verzoekt de officier van justitie Florian celmateriaal af te staan ten behoeve van DNA-onderzoek (art. 151a Sv). Florian weigert hieraan mee te werken. De officier vaardigt nu een bevel uit tot het afstaan van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek op basis van art. 151b Sv. Conform art. 151b lid 2 Sv wordt Florian verzocht zich op 25 maart 2015 te melden op het hoofdbureau van de Politie Utrecht om te worden gehoord, waarbij hij wordt gewezen op zijn recht om zich tijdens dat horen bij te laten staan door een advocaat. Tijdens dat verhoor, dat plaatsvindt in aanwezigheid van zijn raadsman, blijft Florian alle beschuldigingen ontkennen. Daarop beveelt de officier van justitie dat een aanwezige verpleegkundige wangslijmvlies afneemt bij Florian.

Florian vindt het echter belachelijk dat hij dit allemaal moet ondergaan op basis van een paar ongefundeerde beschuldigingen van een verbolgen ex-vriendin en weigert mee te werken aan de afname van het wangslijm. Bij het naderen van de verpleegkundige wordt hij zelfs agressief en moeten beide opsporingsambtenaren hem in bedwang houden. Vanwege het verzet van Florian wordt uiteindelijk gekozen voor het afnemen van bloed. Florian wordt door de twee opsporingsambtenaren in bedwang gehouden terwijl door middel van een vingerprik bloed wordt afgenomen bij Florian (art. 2 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken). Dit duurt ongeveer 20 seconden.

Het DNA-profiel afkomstig uit het bloedonderzoek komt overeen met het DNA-profiel dat op Hilde is aangetroffen. Florian wordt daarop vervolgd ter zake van de verkrachting van Hilde (art. 242 Sr).

Ter zitting voert de verdediging het verweer dat gebruik van het DNA-profiel als bewijs een schending van artikel 6 EVRM zou betekenen omdat het gebruiken van op dergelijke wijze verkregen bewijsmateriaal in strijd is met het nemo tenetur-beginsel.

Vraag 4a

Beoordeel aan de hand van de literatuur en de jurisprudentie van het EHRM of het op deze wijze afnemen van DNA onder de werking van het ‘privilege against self-incrimination’ (nemo-teneturbeginsel) valt.

Variant op de casus

Hilde en haar vriendin hebben gezien dat de auto van Florian op 18 maart 2015 bij de vriendin van Hilde door de straat is gereden en dat de bestuurder van die auto daarbij de auto van de betreffende vriendin heeft geramd, waarna de auto is weggereden. Zij herkenden het nummerbord maar konden echter niet zien wie de bestuurder van de auto was. Zij hebben dit gemeld bij de politie en daarbij is het kenteken van de auto van Florian doorgegeven. De vriendin van Hilde heeft flinke schade aan haar auto. Het ‘verlaten van een plaats ongeval’ is strafbaar gesteld in artikel 7 Wegenverkeerswet juncto art. 176 lid 4 Wegenverkeerswet.

Voor de deur van de woning van Florian en Hilde zien opsporingsambtenaren op 20 maart 2015 de door Hilde genoemde auto staan, met een flinke scheur in de bumper. Op grond van artikel 165 van de Wegenverkeerswet vorderen zij van Florian (de eigenaar van de auto) dat hij bekend maakt wie de bestuurder is geweest van de auto op de avond van 18 maart 2015. Florian weigert antwoord te geven, waarop de opsporingsambtenaren hem er op wijzen dat het niet voldoen aan hun vordering een strafbaar feit is op grond van artikel 177 lid 1 sub a van de Wegenverkeerswet, waarop maximaal twee maanden hechtenis en een geldboete van de tweede categorie staat. Florian zwicht voor deze druk en erkent dat hij de bestuurder van de auto is geweest.

Met deze informatie gaan de verbalisanten terug naar het bureau om overleg te plegen met de officier van justitie. Gedurende dit overleg wordt besloten Florian aan te merken als verdachte van overtreding van art. 7 van de Wegenverkeerswet juncto art. 176 lid 4 Wegenverkeerswet. In dat verband wordt Florian daags daarna uitgenodigd voor een verhoor op het politiebureau. Dit verhoor verloopt geheel rechtmatig.

Uiteindelijk wordt besloten Florian te vervolgen wegens het verlaten van een plaats ongeval. Ter zitting voert zijn advocaat aan dat de verklaring van Florian niet als bewijs mag worden gebruikt, omdat dit in strijd zou zijn met het nemo tenetur beginsel. Immers: niet meewerken aan de vordering is strafbaar (art. 177 WVW), terwijl wél meewerken evengoed leidt tot strafbaarheid (art. 176 lid 4 WVW).

Vraag 4b

Beoordeel de haalbaarheid van dit verweer aan de hand van de jurisprudentie van het EHRM en de rechtspraak van de Hoge Raad.

Vraag 5 - Casus Nachtclub Yam Yam

(NB: deze casus zal in week 6 ook nog aan bod komen!)

Alex en Ben zijn eigenaar van de nachtclub Yam Yam, gevestigd op de Vleutenseweg te Utrecht. Beiden zijn eerder veroordeeld wegens mensenhandel (art. 273f Sr). Het is de politie ambtshalve bekend dat beide heren nauwe contacten onderhouden met een netwerk van mensenhandelaars, afkomstig uit Oost-Europa. Wanneer bij de politie Utrecht via de CIE informatie binnenkomt dat binnenkort een nieuwe ‘lading’ Oost-Europese dames valt te verwachten, besluit de recherche deze informatie nader te onderzoeken.

In eerste instantie probeert de politie door middel van het observeren van de nachtclub (art. 126g Sv) en het tappen van de telefoons van Alex en Ben (art. 126m Sv) de melding van de CIE te verifiëren. Deze opsporingsmethoden leveren echter weinig concreets op. Daarom wordt besloten om een vrouwelijke rechercheur in te zetten (A1705), die de opdracht krijgt in de organisatie te infiltreren (art. 126h Sv). Daartoe gaat zij als paaldanseres werken in de nachtclub. De officier van justitie schrijft een schriftelijk bevel uit als bedoeld in art. 126h lid 3 Sv dat drie maanden geldig is en aan alle vormvereisten voldoet.

Hoewel infiltrant A1705 al snel op vertrouwelijke voet komt te staan met Alex, lijken de resultaten vooralsnog uit te blijven. Elke keer als infiltrant A1705 het opvallend hoge aantal niet-Nederlands sprekende vrouwen of het in het in het oog springende feit dat de vrouwen de nachtclub nooit verlaten wil aansnijden, stuurt Alex het gesprek een andere richting op. De dames zelf zijn ook niet bereid de vragen van infiltrant A1705 naar de motieven voor hun beroepskeuze te beantwoorden. Na verloop van tijd beginnen zij infiltrant A1705 zelfs te mijden. Na bijna twee maanden is het dan toch zover en begint Alex openheid van zaken te geven. Op de vraag waarom er op infiltrant A na geen vrouwen met de Nederlandse nationaliteit in de nachtclub werken, antwoordt Alex dat Nederlandse vrouwen dat niet willen. Daarop vraagt infiltrant A1705: “En die Oost-Europese vrouwen willen wel?” Alex: “Ach, willen is een groot woord. Maar wij weten wel hoe je die dames zover moet krijgen, als je begrijpt wat ik bedoel… Morgenavond komt er trouwens een nieuwe lichting dames binnen.” Infiltrant A1705 stelt de officier van justitie hiervan op de hoogte en deze besluit om de desbetreffende avond een inval te doen, en schrijft een machtiging tot binnentreden uit (art. 2 AWBi). Die avond treedt de recherche binnen, Alex en Ben worden aangehouden. Een vijftal Oost-Europese dames, dat was opgesloten in de kelder van de nachtclub, wordt bevrijd.

Alex en Ben worden gedagvaard wegens overtreding van artikel 273f Sr (mensenhandel).

Ter zitting voert de verdediging het volgende verweer: “Gebruikmaking voor het bewijs van de uitlatingen van Alex tegenover A1705 is ontoelaatbaar, nu deze in strijd met de in artikel 6 EVRM neergelegde verklaringsvrijheid zijn verkregen.”

Maakt het verweer kans van slagen? Onderbouw uw antwoord met verwijzing naar de jurisprudentie van het EHRM (met name de arresten Bykov t. Rusland en Allan t. Verenigd Koninkrijk) en de jurisprudentie van de Hoge Raad.

Antwoordindicatie

Vraag 1

a. De kern van het privilege against self-incrimination houdt de vrijheid van de verdachte in om al dan niet iets te zeggen tijdens een verhoor. Dit is dus de verklaringsvrijheid. De ratio hierachter is de partijautonomie. De verdachte moet zelf beslissen of hij verklaart, ja of nee. Hij mag hiertoe niet gedwongen worden. Het is aan het OM om bewijs tegen de verdachte te leveren. Het voorkomen van onbetrouwbare verklaringen hoort hier ook bij (Saunders, RO. 68: ‘’the rationale lies, inter alia, in the protection of the accused against improper compulsion by the authorities thereby contributing tot he avoidance of miscarriages of justice and tot he fulfilment of the aims of Article 6’’. Ontoelaatbare dwang moet voorkomen worden, met het oog op gerechtelijke dwalingen. De verdachte mag niet zo onder druk gezet worden dat hij zelf gaat zorgen voor het bewijsmateriaal.

b.

Uitwerking:

  • Murray RO. 47: De hoofdregel is dat het niet toegestaan is om een veroordeling te baseren op uitsluitend het zwijgen van de verdachte. De relativering van deze regel houdt in dat er in bepaalde situaties het zwijgen wel meewerken mag bij de waardering van bewijs, als de verdachte weigert een verklaring te geven bij omstandigheden die echt om een verklaring vragen.

RO. 51: Voorwaarden: motiveringsplicht voor de rechter, zwijgplicht voor de rechter etc.

  • Saunders RO. 69: Materiaal dat onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaat valt niet onder het nemo tenetur-beginsel. Een uitzondering hierop is van toepassing als er een ernstige vorm van dwang heeft plaatsgevonden (Jalloh / O’halloran).

  • Allan t. VK RO. 11 worden factoren genoemd waarmee rekening gehouden moet worden om te bekijken of er sprake is van een schending (nature and degree of the compulsion, the existence of any relevant safeguards and the use to which any material so obtained is put). Politie-informaten mogen niet pushen, niet constant vragen stellen, dan wordt het alsnog een verhoor (RO. 17). De bescherming geldt ook tegen onbehoorlijke dwang.

  • O’halloran & Francis t. VK: Onder omstandigheden is het doen van verzoeken van een zakelijke mededeling niet in strijd met het nemo tenetur-beginsel.

  • Aan de hand van welke factoren beantwoordt het EHRM de vraag of het beginsel is geschonden?

Het EHRM kijkt naar de volgende factoren:

  1. The nature and the degree of the compulsion

  2. The existence of any relevant safeguards in the procedure

  3. The use to which any material obtained was put

Deze factoren staan in R.O. 55 van de O’halloran zaak.

RO. 117 O’halloran (Jalloh): ‘’The weight of public interest in the investigation and punishment of the offence at issue’’. Dit kan gezien worden als een vierde criterium. Het EHRM gebruikt dit echter helemaal niet. Je kunt hier dus naar kijken, maar je mag hem ook weglaten.

Vraag 2

  • Art. 29 lid 1 WvSv: Het zwijgrecht. De verdachte hoeft niet te spreken als hij dit niet wil.

  • Art. 29 lid 2 WvSv: De cautie. De verdachte moet er attent op gemaakt worden dat hij het zwijgrecht heeft.

  • Art. 28 WvSv: De toegang tot een advocaat (Salduz). Dit ligt ook in het nemo-tenetur besloten. Het hangt heel erg samen met het beginsel, maar het is niet echt een uitvloeisel van het beginsel.

  • Art. 173 WvSv: De verklaringsvrijheid: verklaringen dienen in vrijheid gegeven te worden.

  • Art. 219 WvSv: Verschoningsrecht: je hoeft als verdachte niet tegen jezelf te getuigen. Ook als familie hoeft dit niet.

Vraag 3

a. De omstandigheid dat een verdachte weigert een bepaalde vraag te beantwoorden, kan niet op zichzelf staand leiden tot een veroordeling (R.O. 4.2). Voor een veroordeling is steunbewijs nodig. Indien dit niet aanwezig is, kan het zwijgen van de verdachte niet meegewogen worden in de bewijswaardering. Een verdachte kan namelijk niet op basis van zwijgen veroordeeld worden. Hier is meer voor nodig.

In dit arrest zijn er betreffende de vuurwapens geen bewijzen (tenlastegelegde punt 8). Hier wordt de verdachte door het Hof veroordeeld op grond van zijn verklaring. De Hoge Raad vernietigt deze uitspraak, omdat enkel het zwijgen niet tot een veroordeling kan leiden. Het gebruiken van uitsluitend het zwijgen als bewijsmiddel is niet toegestaan.

Wat betreft de sieraden zijn er wel steunbewijzen (tenlastegelegde punt 9), namelijk dat de verdachte de sieraden in zijn bezit had, en deze sieraden nog prijskaartjes bevatten. Dat de verdachte zwijgt kan hier dus wel meegewogen worden in de beoordeling, omdat er steunbewijs is. De veroordeling wordt dan niet uitsluitend op grond van de verklaring gebaseerd.

b. In het arrest EHRM Murray wordt ingegaan op deze materie. Dit arrest bespreekt in par. 47 welke gevallen er conclusies verbonden mogen worden aan het zwijgen. Dit moet worden beoordeeld door middel van de omstandigheden van het geval. Een veroordeling mag niet slechts gebaseerd worden op het zwijgen van de verdachte, indien er sprake is van een situatie die duidelijk vraagt om een verklaring, kan het zwijgen wel meegewogen worden.

De zaken waarbij het zwijgen meegewogen mag worden heet een prima facie zaak, of een formidable case. Dit is dus eigenlijk een hele sterke zaak, waar al wat bewijs op tafel ligt. Als de zaak al bewijsmiddelen bevat en schreeuwt om uitleg, mag het zwijgen van de verdachte meegenomen worden in de overwegingen.

Dit komt aardig overeen met de zaak van de Hoge Raad.

Vraag 4 - Casus Verbroken relatie

Vraag 4a

In beginsel valt wilsonafhankelijk materiaal niet onder het nemo tenetur-beginsel. In casu betreft het ook materiaal dat onafhankelijk van de wil van de verdachte is verkregen, zoals bv. bloedproef, urine, adem, DNA-test etc. (Saunders, RO. 69). In beginsel strekt het nemo tenetur-beginsel zich dus niet uit tot dit materiaal. Er is echter een uitzondering op. Indien er met grove dwang is gehandeld, kan dit alsnog strijd opleveren met het beginsel.

O’Halloran & Francis t. VK R.O. 55:

  1. The nature and the degree of the compulsion: Er is een prik gegeven, dit heeft 20 seconden geduurd. Dit is dus niet erg lang.

  2. The existence of any relevant safeguards in the procedure: Het DNA onderzoek is in overeenstemming met de wet, en Florian wilde niet meewerken aan het wangslijmonderzoek.

  3. The use to which any material obtained was put

Dit valt niet binnen de reikwijdte van art. 3 EVRM. Enige dwang op zichzelf is geen probleem, het gaat maar om een vingerprikje. Bij Jalloh was de dwang veel heftiger. Van een art. 3 EVRM schending is geen sprake. Het nemo tenetur-beginsel is niet van toepassing. De uitzondering (Jalloh) is niet van toepassing. De mate van dwang in deze casus is veel minder groot, redelijk beperkt. Nu het bij de mate van dwang spaak loopt, kom je aan de inhoudelijke behandeling niet toe.

Vraag 4b

EHRM: Gekeken moet worden naar de O’Halloran zaak. Er is geen sprake van het vragen naar bv. documenten. Er is sprake van een ander soort dwang. Er staat namelijk een sanctie op niet meewerken. Er is een medewerkingsplicht.

  • De aard en de mate van dwang (RO. 56 e.v.)

De aard en de mate van dwang is direct bij deze zaak, omdat je als bestuurder onder druk gezet kan worden (RO. 57). Echter mag er van motorrijders en bestuurders worden verwacht dat zij de verkeersregels in acht nemen en respecteren. Verder is de informatie die wordt afgedwongen zeer beperkt, slechts de identiteit van de bestuurder moet worden prijsgegeven ‘’limited nature of the inquiry’’ (RO. 58) (O’Halloran en Francis t. VK ). Tot slot wordt meegewogen dat de sanctie laag was ‘’penalty to declining to answer is moderate and non-custodial’’ in de O’Halloran zaak. In onderhavige zaak is de sanctie een stuk hoger namelijk voorlopige hechtenis en een boete van de 4e categorie.

  • Het bestaan van relevante waarborgen.

Art. 165 lid 2 WVW: als je als eigenaar van de auto niet hebt kunnen vaststellen wie gereden heeft, hoef je niet te voldoen aan de vordering. Dit is een bescherming van de eigenaar. Als je het echt niet weet, wordt je beschermd door deze waarborg. Er bestaat in het Nederlandse recht dus een relevante waarborg.

  • Manier waarop het bewijs wordt gebruikt.

De personalia zijn maar een element van het bewijs. Er zijn steunbewijsmiddelen, maar wie er gereden heeft; blijkt niet uit deze bewijsmiddelen. Het bewijs kan dus niet doorslaggevend zijn, er moet nog meer bijkomen. Net zoals in O’Halloran en Francis is er nog geen doorslaggevend bewijs. Er moet nog bewezen worden dat Florian bestuurder was.

Het verweer is niet haalbaar. Er is geen schending van art. 6 EVRM. Er bestaat een relevante waarborg, er is geen hele grove mate van dwang en er is nog geen sprake van doorslaggevend bewijs.

Wel zou je kunnen beargumenteren dat er op basis van de hoogte van de sanctie er wel sprake is van een schending van art. 6 EVRM, omdat de sanctie niet ‘’moderate en non-custodial’’ is.

Let op! Als iemand al verdacht is, hoef je niet meer om informatie te verzoeken (Onbekend gebleven bestuurder). Stel dat Hilde Florian wel op de plaats delict had gezien, had de politie geen verzoek hoeven doen en hem gewoon kunnen aanhouden voor verhoor.

Vraag 5 - Casus Nachtclub Yam Yam

Er wordt geïnfiltreerd en er worden vragen gesteld. Bykov t. Rusland en Allan t. VK zijn hierbij van belang.

EHRM:

Allan RO. 18 en 19: De informant was acting as an agent of the State. Door deze handelwijze was er sprake van een ‘’functional equivalent of an interrogation’’. De informant moest de verdachte pushen, er is dus een grote mate van dwang. Na de verhoren was Allan moe, hij kon geen weerstand bieden aan de vele vragen. Hij verklaarde niet spontaan, maar onder druk van het voortdurend vragen stellen door H.

Bykov RO. 94 en 95: Bij Bykov was er geen sprake van een druk, Bykov verklaarde spontaan uit zichzelf. In deze zaak was geen schending van het nemo tenetur-beginsel.

Allan verklaarde niet vrijwillig en werd verdacht voor een ernstig delict. Mensenhandel is ook een behoorlijk ernstig delict. Alex bevond zich niet in voorlopige hechtenis, waardoor het meer op Bykov lijkt. In de Allan zaak was er sprake van continu doorvragen. In de casus is dit niet het geval. De infiltrant stelde wel vragen, maar Alex stond niet onder druk om te verklaren. De infiltrant was niet in de positie om Alex onder druk te zetten. De aard en mate van de dwang zijn dus niet zo groot.

Er zijn waarborgen (Art. 126h, jo. 126aa Sv). De verklaring van Alex is niet van doorslaggevend bewijs. Er komt na de inval meer bewijs.

Het verweer heeft dus geen kans op slagen.

Hoge raad: (Moord zonder lijk)

Belangrijke RO. 5.6 en 5.7: Hier wordt gezegd dat de bevoegdheid niet ingezet mag worden waardoor er feitelijk een verhoorsituatie ontstaat. Dan kan het zo zijn dat de verklaringen in strijd met de verklaringsvrijheid worden gegeven.

Gekeken moet worden naar de proceshouding, de aard en intensiteit van de door de informant ondernomen activiteiten, de mate van druk die daarvan uit is gegaan, de gedragingen van de informant.

De proceshouding van Alex weten we nog niet, hij is nog niet blootgesteld aan verhoor. De aard en intensiteit van de activiteiten zijn niet drukgevend. De paaldanseres had niet de positie om druk uit te oefenen. Er zat geen dwang achter het gesprek.

Het verweer heeft dus geen kans op slagen.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Werkgroepopdrachten 2016/2017 Strafprocesrecht - UU

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 1

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 1


Vragen

Vraag 1

Beantwoord de volgende vragen mede aan de hand van de tekst van het EVRM.

a. In de eerste titel van het EVRM worden de door het verdrag gegarandeerde rechten en vrijheden geformuleerd. Welke van de in deze titel geformuleerde rechten zijn relevant voor de inrichting van het strafprocesrecht?

b. Indien het EHRM in een zaak tegen Nederland tot de uitspraak komt dat Nederland het EVRM heeft geschonden, op welke grond is Nederland dan gebonden aan deze uitspraak? Op welke manier kan Nederland uitvoering geven aan de uitspraak? Welke mogelijkheid biedt bijvoorbeeld het Wetboek van Strafvordering om iets te doen aan onherroepelijke uitspraken waarvan door het EHRM wordt vastgesteld dat zij niet in overeenstemming zijn met het EVRM?

Vraag 2

Artikel 6 EVRM is onder meer van toepassing als er sprake is van het ‘bepalen van de gegrondheid van een (…) ingestelde vervolging’ (‘determination of a criminal charge’).

a. In het Özturk-arrest (EHRM 21 februari 1984, AA 1985, 145) maakt het Hof uit dat dit een autonoom begrip is. Wat is de reden dat het EHRM kiest voor een autonome benadering van het begrip ‘determination of a criminal charge’?

In dit arrest is Duitsland van mening dat art. 6 EVRM geen gelding heeft, omdat het gaat om een administratieve boete, en geen strafrechtelijke sanctie. Het Hof is het hier niet mee eens.

b. Op basis van welke criteria wordt vastgesteld of sprake is van een ‘criminal charge’?

c. Vanaf welk moment is iemand “charged with a criminal offence” en vanaf welk moment kan iemand zich dus beroepen op de rechten die artikel 6 EVRM garandeert? Wat is het verschil met het moment waarop iemand zich doorgaans kan beroepen op de rechtsbescherming zoals die in het wetboek van Strafvordering is neergelegd?

Vraag 3

Het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel van artikel 1 Sv eist dat politieel en justitieel optreden berusten op een wettelijke grondslag. Het legaliteitsbeginsel sluit niet uit dat ongeschreven rechtsbeginselen en van Straatsburg afkomstige jurisprudentie van invloed zijn op de inrichting van onze strafrechtspleging.

a. Vergelijk het strafvorderlijke legaliteitsbeginsel uit artikel 1 Sv met de verdragsrechtelijke pendant in artikel 8, tweede lid EVRM. Wat zijn de overeenkomsten en de verschillen tussen beide?

b. Het Hof geeft een op geheime opsporingsmethoden toegesneden invulling aan de vereiste “foreseeability”. Welke?

c. Waarom gebruikt het Hof hier een andere omschrijving van de eis van voorzienbaarheid dan bijvoorbeeld in het arrest Sunday Times t. VK? (In het laatstgenoemde arrest wordt gesteld dat “a norm cannot be regarded as a “law” unless it is formulated with sufficient precision to enable the citizen to regulate his conduct: he must be able - if need be with appropriate advice – to foresee, to a degree that is reasonable in the circumstances, the consequences that a given action may en-tail”.)

d. Aan.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 2

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 2


Vragen

Vraag 1

a. Welk criterium hanteert het EHRM respectievelijk de Hoge Raad om te bepalen of sprake is van ‘privacy’ als bedoeld in artikel 8 lid 1 EVRM?

b. Geldt volgens het EHRM respectievelijk de Hoge Raad ook een recht op privacy ex artikel 8 EVRM ten aanzien van handelingen die zich afspelen in de publieke sfeer?

c. Wat wordt bedoeld met de ‘reasonable expectation of privacy’-doctrine? Wat is het bezwaar tegen het onverkort hanteren van deze doctrine?

Vraag 2

a. In de arresten M.M. t. Nederland (EHRM 8 april 2003, EHRC 2003, 45) en Afluisteren buren (HR 14 januari 2003, NJ 2003, 288) wordt gesignaleerd dat er een inbreuk is gemaakt op de privacy van de verdachte. Wie is er in beide zaken verantwoordelijk voor die inbreuk?

b. Waarom wordt in het arrest Afluisteren buren geoordeeld dat de afgeluisterde gesprekken toch als bewijs mogen worden gebruikt tegen de verdachte?

Vraag 3: Casus Stealth-sms

Op 9 juli 2015 rijdt Alfred met zijn auto over de Voorstraat in Utrecht. Op het moment dat hij de Boothstraat nadert, wordt hij aangehouden door een arrestatieteam van de politie. Op de vloer bij de bijrijdersstoel treffen de politieagenten een plastic tas aan met daarin twee blauwkleurige diepvrieszakjes met witte stof met een totaalgewicht van één kilogram. Uit een test blijkt later dat het hier gaat om cocaïne.

Alfred wordt vervolgd ter zake van het aanwezig hebben van één kilo cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (art. 2 jo. art. 10 Opiumwet). Uit het dossier blijkt dat voorafgaand aan de aanhouding bij de politie vanuit meerdere bronnen informatie was binnengekomen dat Alfred een flinke hoeveelheid cocaïne voorhanden zou hebben en wellicht zelfs in de drug zou handelen. Op basis van die informatie is door de officier van justitie in eerste instantie schriftelijk bevolen dat Alfred vanaf 15 juni 2015 door een observatieteam gedurende vier weken moest worden geobserveerd en dat in die periode ook zijn telefoon moest worden afgeluisterd. Voor de telefoontap had de Rechter-Commissaris een machtiging gegeven. In afgeluisterde telefoongesprekken werd over cocaïne gesproken. Maar ondanks intensieve observaties, lukte het het observatieteam maar niet om Alfred op heterdaad te betrappen op het bezit van cocaïne en tot aanhouding over te gaan. Op basis van een tapgesprek bestaat het vermoeden dat Alfred op 9 juli 2015 ergens in Utrecht cocaïne heeft gekocht. De politie wil daarom onmiddellijk tot aanhouding van Alfred overgaan, maar het observatieteam is Alfred op dat moment net uit het oog verloren. Ook vindt er die dag geen telefoonverkeer plaats via de getapte mobiele telefoon van Alfred. Om die reden besluit de chef van het politieteam om twee stealth-sms-berichten te versturen naar de mobiele telefoon van Alfred, zodat kan worden vastgesteld waar Alfred zich op dat.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 3

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 3


Vragen

Vraag 1

Welk criterium hanteert het EHRM om te bepalen of een of meer deelrechten van artikel 6 EVRM van toepassing zijn in het vooronderzoek?

Vraag 2

Een verdachte en zijn advocaat hebben recht op kennisneming van de processtukken (het dossier).

a. Welke juridische normen gelden in het Nederlandse strafprocesrecht met betrekking tot de samenstelling van de processtukken?

b. Wat is er in de Nederlandse wet geregeld over het recht op kennisneming van de processtukken (toegang tot het dossier)?

Art. 51b Sv beschrijft het recht tot inzage van processtukken door het slachtoffer.

c. In hoeverre zijn deze regels in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM op dit punt?

d. Wat zijn volgens Van Kempen de belangrijkste knelpunten voor de verdediging met betrekking tot het dossier?

Vraag 3 - Casus Winkeldiefstal

De 19-jarige student Arie Akkermans is een groot liefhebber van muziek. Als gevolg van de economische crisis heeft hij in de zomer van 2013 geen vakantiebaantje kunnen vinden en zit hij krap bij kas. Op een druilerige dinsdagmiddag in september loopt hij rond in een muziekwinkel in Utrecht, op zoek naar goedkope cd’s. Dan ziet hij enkele cd’s liggen van zijn favoriete zangeres Lady GaGa, die echter veel te duur zijn voor zijn budget. Snel grijpt hij een aantal van deze cd’s en stopt ze in zijn tas. Als hij net de winkel uit is gelopen, wordt hij echter vastgegrepen door de oplettende beveiliger Berry Bultmans. Een kwartier later wordt Arie door de gealarmeerde politie meegenomen naar het politiebureau.

Hem wordt medegedeeld dat hij wordt verdacht van winkeldiefstal (art. 310 Sr), dat hij het recht heeft om te zwijgen en dat hij het recht heeft een advocaat te consulteren. Arie geeft aan dat hij graag een advocaat wil consulteren. Deze wordt gebeld en zegt zo snel mogelijk naar het bureau te komen. Na twee uur is de advocaat echter nog niet verschenen en hij beantwoordt hij ook zijn telefoon niet meer. Door de aanwezige opsporingsambtenaren wordt nu beslist dat Arie toch mag worden verhoord.

Volgens het proces-verbaal van de politie legt hij de volgende verklaring af:

‘Vandaag, 6 september 2013, was ik in Plato. Ik heb een aantal cd’s gepakt en in mijn tas gedaan. Ik wilde ze meenemen zonder te betalen. Toen ik de kassa voorbij was werd ik aangesproken’.

Beveiliger Bultmans verklaart tegenover de politie het volgende:

‘Op 6 september 2013 heb ik gezien dat een voor mij onbekende persoon diverse cd’s in zijn tas stopte en vervolgens de winkel verliet zonder te betalen. Deze persoon heb ik buiten aangehouden. Deze persoon gaf op te zijn Arie Akkermans’.

Arie wordt vervolgd ter zake van diefstal (art. 310 Sr). In het dossier bevinden zich drie bewijsstukken: (1) het proces-verbaal houdende de verklaring van Arie, (2) het proces-verbaal houdende de.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 4

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 4


Vragen

Vraag 1

a. Wat is de kern van het privilege against self-incrimination en wat is de ratio daarachter?

b. In de voorgeschreven arresten komen situaties voor waarin het EHRM het privilege against self-incrimination juist wel of juist niet van toepassing acht. Kunt u aan de hand daarvan aangeven wat de reikwijdte van het beginsel is?

Vraag 2

Noem drie bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering die een uitvloeisel zijn van het nemo tenetur-beginsel.

Vraag 3

In HR 15 juni 2004, NJ 2004, 464 (Beroep op zwijgrecht als bewijs?) wordt door de Hoge Raad de cassatieklacht over de wijze waarop het Hof is omgegaan met de weigering van de verdachte om te verklaren over de vuurwapens anders beoordeeld dan de cassatieklacht betreffende de sieraden.

a. Verklaar dit verschil.

b. In welk arrest van het EHRM wordt op deze materie ingegaan? Kunnen de betreffende overwegingen van de Hoge Raad de toets die in dat arrest wordt aangelegd doorstaan?

Vraag 4 - Casus Verbroken relatie

Op donderdagavond 19 maart 2015 doet Hilde op het politiebureau te Utrecht aangifte tegen haar inmiddels ex-vriend Florian wegens verkrachting (art. 242 Sr). Gedurende hun relatie zou Florian haar meerdere malen hebben gedwongen tot seksueel contact, voor het laatst op de avond van woensdag 18 maart 2015. Bij dit laatste contact zou geen condoom zijn gebruikt. Tegen agente Schippers die de aangifte opneemt beschrijft Hilde de relatie als zeer tumultueus. Buitenshuis gedroeg Florian zich als het ideale vriendje, maar achter de voordeur zou de relatie vooral hebben bestaan uit een aaneenschakeling van intimidaties door Florian. Daardoor was Hilde naar eigen zeggen te bang om eerder aangifte te doen en de relatie te verbreken. Om haar veiligheid te garanderen is ze diezelfde woensdagavond nog (tijdelijk) ingetrokken bij een vriendin.

De volgende dag gaan opsporingsambtenaren Schippers en Van Vliet naar de woning van Florian om zijn kant van het verhaal te horen. Volgens Florian is er op 18 maart geen seksueel contact geweest tussen hem en Hilde en is de beschuldiging van verkrachting onzin. Ook de bewering dat Hilde de relatie zou hebben verbroken zou onjuist zijn. Volgens Florian is hij degene die de relatie heeft verbroken, waarop Hilde in woede zou zijn ontstoken en de woning zou hebben verlaten.

Later brengt Hilde de opsporingsambtenaren nog in contact met de buurvrouw van de woning waar Florian en Hilde woonden. Deze buurvrouw verklaart dat zij op de avond van 18 maart 2015 voor de zoveelste keer veel tumult was in de woning van Florian en Hilde en dat het duidelijk was te horen dat Hilde uiteindelijk een veilig heenkomen moest zoeken.

De opsporingsambtenaren besluiten de zaak voor te leggen aan de officier van justitie. Deze vindt dat er voldoende belastende informatie is om Florian als verdachte aan te merken. Om de beschuldigingen van Hilde.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 5

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 5


Vragen

Vraag 1 - Casus ‘Overval op juwelier’

Deel I

Op 2 januari 2013 wordt in Utrecht juwelier Goudmans overvallen. De dader draagt een rode pet en heeft een doek voor zijn mond en is bijna niet herkenbaar. Wel ziet Goudmans dat hij lang bruin haar heeft. De dader bedreigt Goudmans ernstig. Goudmans slaagt er nog in om de dader met een zwaar voorwerp een flinke dreun te verkopen tegen zijn slaap maar wordt dan door de dader overmeesterd. Bij forensisch onderzoek in de winkel wordt op het zware voorwerp waarmee Goudmans de dader heeft geslagen, bloed aangetroffen. Hiervan wordt een DNA-profiel gemaakt dat overeen blijkt te komen met het profiel van ene Henry P. dat reeds was opgeslagen in de DNA-databank (geheel conform de daarvoor geldende regels). Stuurstra is taxichauffeur in Utrecht. Hij verklaart op 8 januari 2013 tegen de politie dat op 2 januari 2013 een man met rode pet en bruin lang haar met een flinke wond aan zijn hoofd door hem vanuit de straat van de juwelier naar een huis is gebracht op het adres Asstraat nummer 1 te Utrecht. De man betaalde met een creditcard. Deze creditcard blijkt op naam van Henry P. te staan. De woning Asstraat nummer 1 staat ook op naam van Henry P. Op basis van deze gegevens wordt Henry P. als verdachte aangemerkt van de overval op de juwelier. Hij blijkt echter onvindbaar. Bij een geheel rechtmatig verlopen doorzoeking van de woning aan de Asstraat 1 worden in een vuilniszak juwelen gevonden die afkomstig blijken te zijn van de overval. Op 20 januari kan Henry P. alsnog worden aangehouden. Tijdens een geheel rechtmatig verlopen verhoor verklaart hij dat hij op 2 januari bij de juwelier is geweest, maar dat hij na even te hebben rondgekeken weer is vertrokken. Henry P. wordt gedagvaard en hem wordt overtreding van artikel 312 Sr ten laste gelegd. Zijn advocaat verzoekt op het onderzoek ter terechtzitting om getuige Stuurstra (de taxichauffeur) te horen. Deze getuige blijkt na flinke inspanningen door de politie echter onvindbaar. De rechtbank wijst het verzoek om getuige Stuurstra op zitting te horen af op de grond dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. De advocaat voert vervolgens het verweer dat gebruik als bewijs van het proces-verbaal met daarin de verklaring van getuige Stuurstra in strijd zou zijn met artikel 6 lid 3 sub d EVRM. Naar de mening van de advocaat moet de rechter die verklaring dus uitsluiten.

Vraag 1a

Moet de rechter op grond van de jurisprudentie van het EHRM het proces-verbaal van het verhoor van Stuurstra inderdaad uitsluiten van het bewijs?

Vraag 1b

Op welke wijze heeft de Hoge Raad invulling gegeven aan deze problematiek? Hoe verhoudt deze invulling zich tot de jurisprudentie van het EHRM?.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 6

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 6


Vragen

Vragen bij de voorgeschreven stof

Vraag 1

Welke uitgangspunten (‘general principles’) hanteert het EHRM in de context van onrechtmatig verkregen bewijs bij het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM?

Vraag 2

De meeste verdragsrechten zijn niet absoluut, maar artikel 3 EVRM is wel (deels) absoluut. In hoeverre leidt een schending van artikel 3 EVRM tijdens het opsporingsonderzoek ertoe dat niet meer van een fair trial in de zin van artikel 6 EVRM kan worden gesproken? Bespreek aan de hand van het arrest Gäfgen t. Duitsland de factoren die een rol spelen bij de beoordeling van deze vraag door het EHRM.

Vraag 3

Beantwoord aan de hand van de arresten Afvoerpijp (HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376) en Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv (HR 19 februari 2013, NJ 2013, 308) de volgende vragen:

  1. Artikel 359a Sv biedt de rechter de mogelijkheid rechtsgevolgen te verbinden aan een vormverzuim. De jurisprudentie van de Hoge Raad ter zake is echter niet ruim van aard. Welke beperkingen verbindt de Hoge Raad aan de toepassing van artikel 359a Sv?

  2. Aan de hand van welke factoren wordt vastgesteld of aan een vormverzuim een rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg?

  3. In het arrest Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv (HR 19 februari 2013, NJ 2013, 308) wordt door de Hoge Raad een relatie gelegd tussen de mogelijke uitoefening van de bevoegdheid tot bewijsuitsluiting op grond van art. 359a Sv enerzijds en een schending van de in art. 6 en 8 EVRM gegarandeerde rechten anderzijds. Bespreek deze relatie.

  4. In zijn artikel bespreekt Kuiper een ‘doel-middel benadering’ van vormfouten. Wat verstaat hij daaronder? Op welke wijze wordt deze benadering (volgens Kuiper) door de Hoge Raad toegepast in het arrest Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv?

Vraag 4 - Casus Nachtclub Yam Yam (vervolg van week 4)

Als bekend uit de casus behandeld in week 4 worden Alex en Ben, beiden eigenaar van de nachtclub Yam Yam, verdacht van mensenhandel (art. 273f Sr). Besloten is te infiltreren in hun organisatie; daartoe is undercover agente A1705 als paaldanseres gaan werken in de nachtclub en heeft zij geprobeerd op vertrouwelijke voet te komen met Alex en Ben, wat na enige tijd lukt. Anders dan in week 4 mag u als gegeven aannemen dat de handelswijze van agente A1705 voldoet aan de door het EHRM gestelde maatstaven ten aanzien van het respecteren van de privacy ex artikel 8 EVRM. Er is dus geen probleem betreffende mogelijk uitgelokte verklaringen van Alex die op gespannen voet zouden staan met het nemo-teneturbeginsel. We veranderen echter het verloop van de casus: A1705 hoort van Alex dat Alex en Ben de.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafprocesrecht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp maak je gebruik van de zoekfunctie van de website. Zoek bijvoorbeeld op auteur, titel van een boek maar ook bijvoorbeeld op naam van een arrest.
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1233