Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 5


Vragen

Vraag 1 - Casus ‘Overval op juwelier’

Deel I

Op 2 januari 2013 wordt in Utrecht juwelier Goudmans overvallen. De dader draagt een rode pet en heeft een doek voor zijn mond en is bijna niet herkenbaar. Wel ziet Goudmans dat hij lang bruin haar heeft. De dader bedreigt Goudmans ernstig. Goudmans slaagt er nog in om de dader met een zwaar voorwerp een flinke dreun te verkopen tegen zijn slaap maar wordt dan door de dader overmeesterd. Bij forensisch onderzoek in de winkel wordt op het zware voorwerp waarmee Goudmans de dader heeft geslagen, bloed aangetroffen. Hiervan wordt een DNA-profiel gemaakt dat overeen blijkt te komen met het profiel van ene Henry P. dat reeds was opgeslagen in de DNA-databank (geheel conform de daarvoor geldende regels). Stuurstra is taxichauffeur in Utrecht. Hij verklaart op 8 januari 2013 tegen de politie dat op 2 januari 2013 een man met rode pet en bruin lang haar met een flinke wond aan zijn hoofd door hem vanuit de straat van de juwelier naar een huis is gebracht op het adres Asstraat nummer 1 te Utrecht. De man betaalde met een creditcard. Deze creditcard blijkt op naam van Henry P. te staan. De woning Asstraat nummer 1 staat ook op naam van Henry P. Op basis van deze gegevens wordt Henry P. als verdachte aangemerkt van de overval op de juwelier. Hij blijkt echter onvindbaar. Bij een geheel rechtmatig verlopen doorzoeking van de woning aan de Asstraat 1 worden in een vuilniszak juwelen gevonden die afkomstig blijken te zijn van de overval. Op 20 januari kan Henry P. alsnog worden aangehouden. Tijdens een geheel rechtmatig verlopen verhoor verklaart hij dat hij op 2 januari bij de juwelier is geweest, maar dat hij na even te hebben rondgekeken weer is vertrokken. Henry P. wordt gedagvaard en hem wordt overtreding van artikel 312 Sr ten laste gelegd. Zijn advocaat verzoekt op het onderzoek ter terechtzitting om getuige Stuurstra (de taxichauffeur) te horen. Deze getuige blijkt na flinke inspanningen door de politie echter onvindbaar. De rechtbank wijst het verzoek om getuige Stuurstra op zitting te horen af op de grond dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. De advocaat voert vervolgens het verweer dat gebruik als bewijs van het proces-verbaal met daarin de verklaring van getuige Stuurstra in strijd zou zijn met artikel 6 lid 3 sub d EVRM. Naar de mening van de advocaat moet de rechter die verklaring dus uitsluiten.

Vraag 1a

Moet de rechter op grond van de jurisprudentie van het EHRM het proces-verbaal van het verhoor van Stuurstra inderdaad uitsluiten van het bewijs?

Vraag 1b

Op welke wijze heeft de Hoge Raad invulling gegeven aan deze problematiek? Hoe verhoudt deze invulling zich tot de jurisprudentie van het EHRM?

Vraag 2 – Casus Boze Buurman (vervolg van week 3)

Bert Baggersloot staat terecht voor de rechtbank Utrecht voor het strafbare feit ‘bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht’ van art. 285 lid 1 Sr. Zijn raadsvrouw heeft voorafgaand aan de zitting de officier van justitie verzocht om Daan ter terechtzitting op te roepen om als getuige te worden gehoord. Ze motiveert haar verzoek als volgt. Uit het proces-verbaal blijkt dat Daan ten overstaan van de politie heeft verklaard dat Bert ‘Ik maak je dood, weet je dat!?’ naar hem zou hebben geroepen. Bert is van mening dat Daan hem verkeerd heeft verstaan, iets wat gezien de verklaring van buurvrouw Anja goed mogelijk is. Bert stelt immers dat hij ‘Jij wordt nog eens mijn dood, weet je dat!?’ naar Daan heeft geroepen, terwijl Anja blijkens het proces-verbaal ten overstaan van de politie heeft verklaard niet precies te hebben verstaan wat Bert tegen Daan heeft geroepen. Wel weet ze zeker dat het woord ‘dood’ door Bert is gebruikt. De raadsvrouw zou Daan hier graag nog eens over bevragen.

De officier van justitie wijst het verzoek af en beroept zich op een psychologisch rapport waaruit blijkt dat het welzijn van Daan in gevaar komt als hij ter terechtzitting zou worden gehoord. De raadsvrouw herhaalt haar verzoek ten overstaan van de rechtbank, maar ook de rechtbank wijst het verzoek om dezelfde redenen af. Vanwege de doorslaggevende betekenis van de verklaring van Daan, is de rechtbank wel van oordeel dat Bert de gelegenheid moet krijgen om vragen aan Daan te kunnen stellen. De rechtbank verwijst de zaak daartoe naar de rechter-commissaris. Tijdens het verhoor van Daan bij de rechter-commissaris zijn Bert en zijn raadsvrouw aanwezig in een andere, afgeschermde, ruimte. Zij kunnen via een audiovisuele verbinding het verhoor rechtstreeks volgen. De raadsvrouw kan via de verbinding indirect, door tussenkomst van de rechter-commissaris, vragen aan Daan stellen. Uit het verhoor komt echter geen nieuwe voor het bewijs relevante informatie naar voren.

Vraag 2a

Zet kort uiteen hoe het Nederlandse recht met betrekking tot het oproepen en horen van getuigen ter terechtzitting is vormgegeven.

Vraag 2b

Beoordeel op grond van de Nederlandse regelgeving en de jurisprudentie van het EHRM of de rechtbank het proces-verbaal houdende de verklaring van Daan afgelegd ten overstaan van de politie voor het bewijs mag gebruiken.

Opdracht 3

Vraag 3a

De sole or decisive rule is geen absolute regel. Wat is de relatie tussen de ‘sole or decisive rule’ en ‘counterbalancing procedures/factors’ (compenserende maatregelen)?

Vraag 3b

Op wat voor soort getuigenverklaringen is de ‘sole or decisive rule’ vooral van toepassing?

Opdracht 4

Verklaar aan de hand van het arrest Rosin t. Estland waarom rechtsoverweging 3.4 van het arrest Minderjarig Slachtoffer III wellicht niet een goede afspiegeling is van de Straatsburgse jurisprudentie.

 

Antwoordindicatie

Vraag 1a

EHRM Al Khawaja & Tahery: Op de zitting moeten er vragen gesteld kunnen worden aan de getuige. Het uitgangspunt is dat getuigen gehoord kunnen worden op de ‘public hearing’. Het Hof kijkt niet alleen naar de eerlijkheid van het proces, maar ook naar de belangen van andere partijen. Par. 118: ‘’Article 6 enshrines the principle that... later stage of the proceedings.’’ Bij dit uitgangspunt bestaan uitzonderingen. Om deze uitzonderingen te mogen gebruiken, moet er wel een ‘’adequate opportunity’’ zijn om het ondervragingsrecht uit te oefenen (betrouwbaarheid en geloofwaardigheid bewijs, par. 127 EHRM Al Khawaja en Tahery).

Eisen die hierbij komen:

  • There must be a good reason fort he non-attendance of a witness. Er moet dus een goede reden zijn voor de afwezigheid van de getuige. Als deze er niet is, is er sprake van een schending van art. 6 lid 3 sub d EVRM. Als er wel een goede reden is voor afwezigheid van de getuige, dient te worden gekeken naar het volgende aspect:

  • Sole or decisive rule. Van belang is of het veroordelend bewijs alleen is gebaseerd op de getuigenverklaring, en of dit bewijs doorslaggevend is voor de veroordeling, of dat er sprake is van steunbewijs. Par. 131: Decisive wordt zo opgevat dat hoe meer steunbewijs er is, hoe minder doorslaggevend een bewijsmiddel is. Als de verklaring sole or decisive is, levert dit niet per definitie een schending van art. 6 EVRM op. Dit maakt de kans echter wel groter. Indien er sprake is van sole or decisive materiaal, dient te worden gekeken naar het laatste aspect:

  • Counterbalancing factors. Er zijn compenserende maatregelen vereist, om het sole and decisive bewijs te rechtvaardigen. Zijn deze niet aanwezig, is er alsnog sprake van een schending van art 6 EVRM. Compenserende maatregelen kunnen zijn: het vragen van deskundigen om het bewijs te toetsen op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid, het alsnog horen van getuigen met behulp van videomateriaal etc. Dus eigenlijk alsnog toekomen aan het recht op ondervraging, zonder slachtoffers te benadelen. Zijn er compenserende maatregelen genomen, is er geen schending van art. 6 EVRM en is er dus geen inbreuk gemaakt op het ondervragingsrecht.=

Dit is het beslissingsmodel.

Toepassing op de casus: Er is een goede reden voor afwezigheid van de getuige, deze is namelijk onvindbaar. Hij is wel al een keer gehoord, maar daarna niet meer. Het bewijsmateriaal is niet ‘’sole or decisive’’, omdat er genoeg andere steunbewijzen zijn. Er is namelijk een match met de creditcard (hiermee is afgerekend) en er is DNA gevonden op de plaats delict, daarnaast is er nog een vuilniszak gevonden met juwelen. Het één is niet afkomstig van het ander. Er zijn dus genoeg steunbewijsmiddelen. Nu er geen sprake is van sole or decisive bewijsmiddelen, hoeft er niet meer gekeken te worden naar de counterbalancing factors, omdat er niets gecompenseerd hoeft te worden. In dit geval is er dan ook geen schending van art. 6 lid 3 sub d EVRM, het ondervragingsrecht is niet zodanig beperkt dat het artikel geschonden is. Dit omdat er al veel andere steunbewijzen zijn.

Vraag 1b

HR Post-Vidgen, RO. 3.3.1 en verder:

  1. Ook een verklaring die door de verdediging niet is getoetst, kan worden gebruikt als bewijs. Dit leidt niet automatisch tot een schending van art. 6 EVRM.

  2. Er moet sprake zijn geweest van een mogelijkheid dat de verdediging een verklaring heeft kunnen toetsen (to examine…).

  3. Van ongeoorloofdheid is geen sprake, als de verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit steunbewijs moet zien op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.

  4. Sole or decisive bewijsmiddelen moeten gecompenseerd worden.

Dit beslissingsschema komt aardig overeen met het beslissingsschema van het EHRM.

Vraag 2a

Vanaf art. 260 Sv gaat het om het oproepen en horen van getuigen ter terechtzitting. In art. 260 Sv staat dat de verdachte getuigen kan oproepen. Hij weet dit op grond van art. 260 lid 4. Dit moet hij 10 dagen van tevoren doen (art. 263 Sv). De Officier roept de getuigen op (art. 263 lid 5 Sv). De Officier kan echter ook beslissen de getuigen niet op te roepen (art. 264 Sv). Dit kan bv. als er sprake is van een onvindbare getuige, of een niet relevante verklaring. De verdachte kan ook nog getuigen oproepen bij de Rechter-Commissaris, als de Officier van Justitie deze oproep weigert (art. 210 Sv jo. 181 Sv). De Rechter-Commissaris kan de getuige dan ook horen (art. 316 jo. 210 Sv).

Na oproep van de getuigen, moeten deze naar de zitting komen en hier gehoord worden, tenzij de zittingsrechter hiervan afziet, op grond van art 287 Sv. Indien de getuige niet verschijnt, kan de rechter zijn medebrenging gelasten, op grond van art. 287 lid 3 Sv, tenzij dit niet kan in het licht van art. 264 Sv. De rechter kan ook beslissen de niet verschenen getuigen niet meer op te roepen (art. 288 Sv).

Vraag 2b

Nederlands recht:

De verdachte heeft aan oproep van getuige verzocht (art. 263 Sv). De officier heeft dit geweigerd (art. 264 Sv). De Hoge Raad: er is twee keer afgewezen, een keer door de officier van justitie (art. 264 Sv) en een keer door de rechter (art. 288 lid 1 sub b Sv). Er kunnen belangen zijn van slachtoffers die er tegen zijn om nog een keer te verklaren. Een uitspraak die hierover gaat is HR Minderjarig slachtoffer III. Dit belang mag meegewogen worden (3.3.1). Als de rechter de belangen van het slachtoffer zwaarder weegt dan de belangen van de verdachte, moet hij dit motiveren aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals het oordeel van een deskundige (3.3.2). Er moet concreet bewijs zijn dat een getuige niet kan verklaren.

Er ligt een psychologisch rapport in deze casus. Voldaan is dus aan het vereiste dat er concreet bewijs moet zijn dat een getuige niet kan verklaren. Er is dus een goede reden voor afwezigheid van de getuige.

Is er voldoende steunbewijs? HR Post-Vidgen: RO. 3.3.1, 6.3.3. Nee, er is niet voldoende steunbewijs; er is dus spake van sole or decisive bewijs. Gekeken moet dan worden naar of er voldoende counterbalancing factors zijn geweest om dit sole or decisive bewijs te rechtvaardigen.

Er was een mogelijkheid om te ondervragen, er was namelijk een video-opname van het verhoor. De verdachte had tijdens dit verhoor indirect vragen kunnen stellen, hij heeft zijn ondervragingsrecht dus effectief kunnen uitoefenen. Er zijn dus genoeg counterbalancing factors.

Volgens de Nederlandse dimensie mag de verklaring als bewijs gebruikt worden, nu er geen schending is van het ondervragingsrecht.

EHRM Toetsingsschema:

1. Is er een goede reden voor afwezigheid van de getuige? Ja, er is een deskundigenbericht. Er is dus concreet bewijs voor het belang van de afwezigheid van de getuige.

2. Is de verklaring sole or decisive? Is de verklaring in beslissende mate bepalend voor de beoordeling van de zaak? Ja, dit is het geval. Er is niet voldoende steunbewijs. Het enige andere bewijs spreekt de verklaring van Daan tegen. Dit bewijs is dus doorslaggevend.

3. Zijn er voldoende compenserende factoren ‘’counterbalancing factors’’? In de casus is er gecompenseerd, via een audiovisuele verbinding. De verdachte had dus de adequate mogelijkheid om het bewijs te toetsen op betruwbaarheid en geloofwaardigheid. Er was de mogelijkheid om de getuige te zien en indirect vragen te stellen. Er zijn dus voldoende compenserende factoren.

In het licht van het EHRM is er ook geen sprake van een schending en kan de verklaring van Daan gebruikt worden voor het bewijs.

Vraag 3a

Indien er sprake is van ‘sole or decisive’ bewijs, kan er op grond van ‘counterbalancing procedures/factors’ alsnog sprake zijn van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM. Zolang er genoeg compenserende maatregelen zijn genomen, hoeft het recht op een eerlijk proces niet te zijn geschonden bij het gebruik van doorslaggevend bewijs. Dit staat ook in par. 119 van EHRM Al Khawaja en Tahery. Als er veel steunbewijs is, zal een verklaring minder snel sole or decisive zijn.

Vraag 3b

Bedreigde (Tahery zaak) en afgeschermde (Ellis, Simps & Martin) getuigen, anonieme getuigen, afwezige getuigen; overleden getuigen (Al Khawaja zaak) en beschermde getuigen, zoals minderjarigen (Rosin t. Estland).

Opdracht 4

In 3.4 van HR Minderjarig slachtoffer III staat dat ‘‘ingeval de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen die betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die hij betwist, dient aan de verdachte die de verklaring op haar betrouwbaarheid wenst te toetsen, een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende compensatie te worden geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot rechtstreekse ondervraging van het slachtoffer.’’

In het arrest Rosin t. Estland is geen sprake geweest van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende compensatie. Er zijn dus geen ‘’counterbalancing factors’’, waardoor de beperking van het ondervragingsrecht een schending met art. 6 lid 3 EVRM oplevert. Geen mogelijkheid tot het stellen van vragen leidt tot een schending. In HR Minderjarig Slachtoffer III wordt vastgesteld dat er géén schending is van art. 6 EVRM, omdat er wel de mogelijkheid zou zijn geboden om vragen te stellen. Dit is echter niet het geval. Er was wel een videoband in HR Minderjarig slachtoffer III, maar er werd niet voldoende mogelijkheid geboden om vragen te stellen aan de getuige. Echter werd dit wel als bewijs toegelaten door de HR. Dit is dus een verkeerde afspiegeling.

De HR zegt: het bekijken van de videoband is een voldoende compenserende maatregel. Het EHRM is het hier niet mee eens. De verdachte moet de mogelijkheid krijgen om het slachtoffer te kunnen ondervragen.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Werkgroepopdrachten 2016/2017 Strafprocesrecht - UU

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 1

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 1


Vragen

Vraag 1

Beantwoord de volgende vragen mede aan de hand van de tekst van het EVRM.

a. In de eerste titel van het EVRM worden de door het verdrag gegarandeerde rechten en vrijheden geformuleerd. Welke van de in deze titel geformuleerde rechten zijn relevant voor de inrichting van het strafprocesrecht?

b. Indien het EHRM in een zaak tegen Nederland tot de uitspraak komt dat Nederland het EVRM heeft geschonden, op welke grond is Nederland dan gebonden aan deze uitspraak? Op welke manier kan Nederland uitvoering geven aan de uitspraak? Welke mogelijkheid biedt bijvoorbeeld het Wetboek van Strafvordering om iets te doen aan onherroepelijke uitspraken waarvan door het EHRM wordt vastgesteld dat zij niet in overeenstemming zijn met het EVRM?

Vraag 2

Artikel 6 EVRM is onder meer van toepassing als er sprake is van het ‘bepalen van de gegrondheid van een (…) ingestelde vervolging’ (‘determination of a criminal charge’).

a. In het Özturk-arrest (EHRM 21 februari 1984, AA 1985, 145) maakt het Hof uit dat dit een autonoom begrip is. Wat is de reden dat het EHRM kiest voor een autonome benadering van het begrip ‘determination of a criminal charge’?

In dit arrest is Duitsland van mening dat art. 6 EVRM geen gelding heeft, omdat het gaat om een administratieve boete, en geen strafrechtelijke sanctie. Het Hof is het hier niet mee eens.

b. Op basis van welke criteria wordt vastgesteld of sprake is van een ‘criminal charge’?

c. Vanaf welk moment is iemand “charged with a criminal offence” en vanaf welk moment kan iemand zich dus beroepen op de rechten die artikel 6 EVRM garandeert? Wat is het verschil met het moment waarop iemand zich doorgaans kan beroepen op de rechtsbescherming zoals die in het wetboek van Strafvordering is neergelegd?

Vraag 3

Het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel van artikel 1 Sv eist dat politieel en justitieel optreden berusten op een wettelijke grondslag. Het legaliteitsbeginsel sluit niet uit dat ongeschreven rechtsbeginselen en van Straatsburg afkomstige jurisprudentie van invloed zijn op de inrichting van onze strafrechtspleging.

a. Vergelijk het strafvorderlijke legaliteitsbeginsel uit artikel 1 Sv met de verdragsrechtelijke pendant in artikel 8, tweede lid EVRM. Wat zijn de overeenkomsten en de verschillen tussen beide?

b. Het Hof geeft een op geheime opsporingsmethoden toegesneden invulling aan de vereiste “foreseeability”. Welke?

c. Waarom gebruikt het Hof hier een andere omschrijving van de eis van voorzienbaarheid dan bijvoorbeeld in het arrest Sunday Times t. VK? (In het laatstgenoemde arrest wordt gesteld dat “a norm cannot be regarded as a “law” unless it is formulated with sufficient precision to enable the citizen to regulate his conduct: he must be able - if need be with appropriate advice – to foresee, to a degree that is reasonable in the circumstances, the consequences that a given action may en-tail”.)

d. Aan.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 2

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 2


Vragen

Vraag 1

a. Welk criterium hanteert het EHRM respectievelijk de Hoge Raad om te bepalen of sprake is van ‘privacy’ als bedoeld in artikel 8 lid 1 EVRM?

b. Geldt volgens het EHRM respectievelijk de Hoge Raad ook een recht op privacy ex artikel 8 EVRM ten aanzien van handelingen die zich afspelen in de publieke sfeer?

c. Wat wordt bedoeld met de ‘reasonable expectation of privacy’-doctrine? Wat is het bezwaar tegen het onverkort hanteren van deze doctrine?

Vraag 2

a. In de arresten M.M. t. Nederland (EHRM 8 april 2003, EHRC 2003, 45) en Afluisteren buren (HR 14 januari 2003, NJ 2003, 288) wordt gesignaleerd dat er een inbreuk is gemaakt op de privacy van de verdachte. Wie is er in beide zaken verantwoordelijk voor die inbreuk?

b. Waarom wordt in het arrest Afluisteren buren geoordeeld dat de afgeluisterde gesprekken toch als bewijs mogen worden gebruikt tegen de verdachte?

Vraag 3: Casus Stealth-sms

Op 9 juli 2015 rijdt Alfred met zijn auto over de Voorstraat in Utrecht. Op het moment dat hij de Boothstraat nadert, wordt hij aangehouden door een arrestatieteam van de politie. Op de vloer bij de bijrijdersstoel treffen de politieagenten een plastic tas aan met daarin twee blauwkleurige diepvrieszakjes met witte stof met een totaalgewicht van één kilogram. Uit een test blijkt later dat het hier gaat om cocaïne.

Alfred wordt vervolgd ter zake van het aanwezig hebben van één kilo cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (art. 2 jo. art. 10 Opiumwet). Uit het dossier blijkt dat voorafgaand aan de aanhouding bij de politie vanuit meerdere bronnen informatie was binnengekomen dat Alfred een flinke hoeveelheid cocaïne voorhanden zou hebben en wellicht zelfs in de drug zou handelen. Op basis van die informatie is door de officier van justitie in eerste instantie schriftelijk bevolen dat Alfred vanaf 15 juni 2015 door een observatieteam gedurende vier weken moest worden geobserveerd en dat in die periode ook zijn telefoon moest worden afgeluisterd. Voor de telefoontap had de Rechter-Commissaris een machtiging gegeven. In afgeluisterde telefoongesprekken werd over cocaïne gesproken. Maar ondanks intensieve observaties, lukte het het observatieteam maar niet om Alfred op heterdaad te betrappen op het bezit van cocaïne en tot aanhouding over te gaan. Op basis van een tapgesprek bestaat het vermoeden dat Alfred op 9 juli 2015 ergens in Utrecht cocaïne heeft gekocht. De politie wil daarom onmiddellijk tot aanhouding van Alfred overgaan, maar het observatieteam is Alfred op dat moment net uit het oog verloren. Ook vindt er die dag geen telefoonverkeer plaats via de getapte mobiele telefoon van Alfred. Om die reden besluit de chef van het politieteam om twee stealth-sms-berichten te versturen naar de mobiele telefoon van Alfred, zodat kan worden vastgesteld waar Alfred zich op dat.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 3

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 3


Vragen

Vraag 1

Welk criterium hanteert het EHRM om te bepalen of een of meer deelrechten van artikel 6 EVRM van toepassing zijn in het vooronderzoek?

Vraag 2

Een verdachte en zijn advocaat hebben recht op kennisneming van de processtukken (het dossier).

a. Welke juridische normen gelden in het Nederlandse strafprocesrecht met betrekking tot de samenstelling van de processtukken?

b. Wat is er in de Nederlandse wet geregeld over het recht op kennisneming van de processtukken (toegang tot het dossier)?

Art. 51b Sv beschrijft het recht tot inzage van processtukken door het slachtoffer.

c. In hoeverre zijn deze regels in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM op dit punt?

d. Wat zijn volgens Van Kempen de belangrijkste knelpunten voor de verdediging met betrekking tot het dossier?

Vraag 3 - Casus Winkeldiefstal

De 19-jarige student Arie Akkermans is een groot liefhebber van muziek. Als gevolg van de economische crisis heeft hij in de zomer van 2013 geen vakantiebaantje kunnen vinden en zit hij krap bij kas. Op een druilerige dinsdagmiddag in september loopt hij rond in een muziekwinkel in Utrecht, op zoek naar goedkope cd’s. Dan ziet hij enkele cd’s liggen van zijn favoriete zangeres Lady GaGa, die echter veel te duur zijn voor zijn budget. Snel grijpt hij een aantal van deze cd’s en stopt ze in zijn tas. Als hij net de winkel uit is gelopen, wordt hij echter vastgegrepen door de oplettende beveiliger Berry Bultmans. Een kwartier later wordt Arie door de gealarmeerde politie meegenomen naar het politiebureau.

Hem wordt medegedeeld dat hij wordt verdacht van winkeldiefstal (art. 310 Sr), dat hij het recht heeft om te zwijgen en dat hij het recht heeft een advocaat te consulteren. Arie geeft aan dat hij graag een advocaat wil consulteren. Deze wordt gebeld en zegt zo snel mogelijk naar het bureau te komen. Na twee uur is de advocaat echter nog niet verschenen en hij beantwoordt hij ook zijn telefoon niet meer. Door de aanwezige opsporingsambtenaren wordt nu beslist dat Arie toch mag worden verhoord.

Volgens het proces-verbaal van de politie legt hij de volgende verklaring af:

‘Vandaag, 6 september 2013, was ik in Plato. Ik heb een aantal cd’s gepakt en in mijn tas gedaan. Ik wilde ze meenemen zonder te betalen. Toen ik de kassa voorbij was werd ik aangesproken’.

Beveiliger Bultmans verklaart tegenover de politie het volgende:

‘Op 6 september 2013 heb ik gezien dat een voor mij onbekende persoon diverse cd’s in zijn tas stopte en vervolgens de winkel verliet zonder te betalen. Deze persoon heb ik buiten aangehouden. Deze persoon gaf op te zijn Arie Akkermans’.

Arie wordt vervolgd ter zake van diefstal (art. 310 Sr). In het dossier bevinden zich drie bewijsstukken: (1) het proces-verbaal houdende de verklaring van Arie, (2) het proces-verbaal houdende de.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 4

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 4


Vragen

Vraag 1

a. Wat is de kern van het privilege against self-incrimination en wat is de ratio daarachter?

b. In de voorgeschreven arresten komen situaties voor waarin het EHRM het privilege against self-incrimination juist wel of juist niet van toepassing acht. Kunt u aan de hand daarvan aangeven wat de reikwijdte van het beginsel is?

Vraag 2

Noem drie bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering die een uitvloeisel zijn van het nemo tenetur-beginsel.

Vraag 3

In HR 15 juni 2004, NJ 2004, 464 (Beroep op zwijgrecht als bewijs?) wordt door de Hoge Raad de cassatieklacht over de wijze waarop het Hof is omgegaan met de weigering van de verdachte om te verklaren over de vuurwapens anders beoordeeld dan de cassatieklacht betreffende de sieraden.

a. Verklaar dit verschil.

b. In welk arrest van het EHRM wordt op deze materie ingegaan? Kunnen de betreffende overwegingen van de Hoge Raad de toets die in dat arrest wordt aangelegd doorstaan?

Vraag 4 - Casus Verbroken relatie

Op donderdagavond 19 maart 2015 doet Hilde op het politiebureau te Utrecht aangifte tegen haar inmiddels ex-vriend Florian wegens verkrachting (art. 242 Sr). Gedurende hun relatie zou Florian haar meerdere malen hebben gedwongen tot seksueel contact, voor het laatst op de avond van woensdag 18 maart 2015. Bij dit laatste contact zou geen condoom zijn gebruikt. Tegen agente Schippers die de aangifte opneemt beschrijft Hilde de relatie als zeer tumultueus. Buitenshuis gedroeg Florian zich als het ideale vriendje, maar achter de voordeur zou de relatie vooral hebben bestaan uit een aaneenschakeling van intimidaties door Florian. Daardoor was Hilde naar eigen zeggen te bang om eerder aangifte te doen en de relatie te verbreken. Om haar veiligheid te garanderen is ze diezelfde woensdagavond nog (tijdelijk) ingetrokken bij een vriendin.

De volgende dag gaan opsporingsambtenaren Schippers en Van Vliet naar de woning van Florian om zijn kant van het verhaal te horen. Volgens Florian is er op 18 maart geen seksueel contact geweest tussen hem en Hilde en is de beschuldiging van verkrachting onzin. Ook de bewering dat Hilde de relatie zou hebben verbroken zou onjuist zijn. Volgens Florian is hij degene die de relatie heeft verbroken, waarop Hilde in woede zou zijn ontstoken en de woning zou hebben verlaten.

Later brengt Hilde de opsporingsambtenaren nog in contact met de buurvrouw van de woning waar Florian en Hilde woonden. Deze buurvrouw verklaart dat zij op de avond van 18 maart 2015 voor de zoveelste keer veel tumult was in de woning van Florian en Hilde en dat het duidelijk was te horen dat Hilde uiteindelijk een veilig heenkomen moest zoeken.

De opsporingsambtenaren besluiten de zaak voor te leggen aan de officier van justitie. Deze vindt dat er voldoende belastende informatie is om Florian als verdachte aan te merken. Om de beschuldigingen van Hilde.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 5

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 5


Vragen

Vraag 1 - Casus ‘Overval op juwelier’

Deel I

Op 2 januari 2013 wordt in Utrecht juwelier Goudmans overvallen. De dader draagt een rode pet en heeft een doek voor zijn mond en is bijna niet herkenbaar. Wel ziet Goudmans dat hij lang bruin haar heeft. De dader bedreigt Goudmans ernstig. Goudmans slaagt er nog in om de dader met een zwaar voorwerp een flinke dreun te verkopen tegen zijn slaap maar wordt dan door de dader overmeesterd. Bij forensisch onderzoek in de winkel wordt op het zware voorwerp waarmee Goudmans de dader heeft geslagen, bloed aangetroffen. Hiervan wordt een DNA-profiel gemaakt dat overeen blijkt te komen met het profiel van ene Henry P. dat reeds was opgeslagen in de DNA-databank (geheel conform de daarvoor geldende regels). Stuurstra is taxichauffeur in Utrecht. Hij verklaart op 8 januari 2013 tegen de politie dat op 2 januari 2013 een man met rode pet en bruin lang haar met een flinke wond aan zijn hoofd door hem vanuit de straat van de juwelier naar een huis is gebracht op het adres Asstraat nummer 1 te Utrecht. De man betaalde met een creditcard. Deze creditcard blijkt op naam van Henry P. te staan. De woning Asstraat nummer 1 staat ook op naam van Henry P. Op basis van deze gegevens wordt Henry P. als verdachte aangemerkt van de overval op de juwelier. Hij blijkt echter onvindbaar. Bij een geheel rechtmatig verlopen doorzoeking van de woning aan de Asstraat 1 worden in een vuilniszak juwelen gevonden die afkomstig blijken te zijn van de overval. Op 20 januari kan Henry P. alsnog worden aangehouden. Tijdens een geheel rechtmatig verlopen verhoor verklaart hij dat hij op 2 januari bij de juwelier is geweest, maar dat hij na even te hebben rondgekeken weer is vertrokken. Henry P. wordt gedagvaard en hem wordt overtreding van artikel 312 Sr ten laste gelegd. Zijn advocaat verzoekt op het onderzoek ter terechtzitting om getuige Stuurstra (de taxichauffeur) te horen. Deze getuige blijkt na flinke inspanningen door de politie echter onvindbaar. De rechtbank wijst het verzoek om getuige Stuurstra op zitting te horen af op de grond dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. De advocaat voert vervolgens het verweer dat gebruik als bewijs van het proces-verbaal met daarin de verklaring van getuige Stuurstra in strijd zou zijn met artikel 6 lid 3 sub d EVRM. Naar de mening van de advocaat moet de rechter die verklaring dus uitsluiten.

Vraag 1a

Moet de rechter op grond van de jurisprudentie van het EHRM het proces-verbaal van het verhoor van Stuurstra inderdaad uitsluiten van het bewijs?

Vraag 1b

Op welke wijze heeft de Hoge Raad invulling gegeven aan deze problematiek? Hoe verhoudt deze invulling zich tot de jurisprudentie van het EHRM?.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 6

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 6


Vragen

Vragen bij de voorgeschreven stof

Vraag 1

Welke uitgangspunten (‘general principles’) hanteert het EHRM in de context van onrechtmatig verkregen bewijs bij het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM?

Vraag 2

De meeste verdragsrechten zijn niet absoluut, maar artikel 3 EVRM is wel (deels) absoluut. In hoeverre leidt een schending van artikel 3 EVRM tijdens het opsporingsonderzoek ertoe dat niet meer van een fair trial in de zin van artikel 6 EVRM kan worden gesproken? Bespreek aan de hand van het arrest Gäfgen t. Duitsland de factoren die een rol spelen bij de beoordeling van deze vraag door het EHRM.

Vraag 3

Beantwoord aan de hand van de arresten Afvoerpijp (HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376) en Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv (HR 19 februari 2013, NJ 2013, 308) de volgende vragen:

  1. Artikel 359a Sv biedt de rechter de mogelijkheid rechtsgevolgen te verbinden aan een vormverzuim. De jurisprudentie van de Hoge Raad ter zake is echter niet ruim van aard. Welke beperkingen verbindt de Hoge Raad aan de toepassing van artikel 359a Sv?

  2. Aan de hand van welke factoren wordt vastgesteld of aan een vormverzuim een rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg?

  3. In het arrest Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv (HR 19 februari 2013, NJ 2013, 308) wordt door de Hoge Raad een relatie gelegd tussen de mogelijke uitoefening van de bevoegdheid tot bewijsuitsluiting op grond van art. 359a Sv enerzijds en een schending van de in art. 6 en 8 EVRM gegarandeerde rechten anderzijds. Bespreek deze relatie.

  4. In zijn artikel bespreekt Kuiper een ‘doel-middel benadering’ van vormfouten. Wat verstaat hij daaronder? Op welke wijze wordt deze benadering (volgens Kuiper) door de Hoge Raad toegepast in het arrest Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv?

Vraag 4 - Casus Nachtclub Yam Yam (vervolg van week 4)

Als bekend uit de casus behandeld in week 4 worden Alex en Ben, beiden eigenaar van de nachtclub Yam Yam, verdacht van mensenhandel (art. 273f Sr). Besloten is te infiltreren in hun organisatie; daartoe is undercover agente A1705 als paaldanseres gaan werken in de nachtclub en heeft zij geprobeerd op vertrouwelijke voet te komen met Alex en Ben, wat na enige tijd lukt. Anders dan in week 4 mag u als gegeven aannemen dat de handelswijze van agente A1705 voldoet aan de door het EHRM gestelde maatstaven ten aanzien van het respecteren van de privacy ex artikel 8 EVRM. Er is dus geen probleem betreffende mogelijk uitgelokte verklaringen van Alex die op gespannen voet zouden staan met het nemo-teneturbeginsel. We veranderen echter het verloop van de casus: A1705 hoort van Alex dat Alex en Ben de.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafprocesrecht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp maak je gebruik van de zoekfunctie van de website. Zoek bijvoorbeeld op auteur, titel van een boek maar ook bijvoorbeeld op naam van een arrest.
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1233