Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 3


Vragen

Vraag 1

Welke taken en bevoegdheden hebben de politie en de bijzondere opsporingsdiensten?

Vraag 2

Is het verkennend onderzoek een vorm van opsporing?

Vraag 3

Wat is het verschil tussen opsporingsbevoegdheden en controlebevoegdheden?

Vraag 4

a. Omschrijf het begrip ‘voortgezette toepassing van bevoegdheden’.

b. Omschrijf de begrippen ‘sfeercumulatie’ en ‘sfeerovergang’.

Vraag 5

Wat is het verschil tussen een observant, een informant en een infiltrant?

Vraag 6

Wat is het verschil tussen stelselmatige en niet-stelselmatige observatie? Waarom is dit verschil relevant?

Vraag 7

Wat is het verschil tussen gecontroleerde aflevering, doorlevering en doorlating?

Vraag 8

De bijzondere opsporingsbevoegdheden uit de Titels IVA, V, VA, VB en VC van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering kunnen worden aangewend tegen mensen in verschillende hoedanigheden. Noem ten minste vijf van deze hoedanigheden en vermeld telkens tenminste één bepaling waarin deze hoedanigheid wordt genoemd.

Vraag 9

Leg uit waarom door de invoering van artikel 46 Sr (strafbare voorbereiding) het klassieke opsporingsonderzoek bij ernstige misdrijven in een vroeger stadium kan aanvangen.

Vraag 10

De officier van justitie krijgt van een betrouwbare informant de informatie dat A en B wapens hebben aangeschaft ter voorbereiding van door hen te plegen moorden op een aantal vooraanstaande politici. Nadat zij deze informatie heeft geverifieerd ontstaat bij de of-ficier van justitie het redelijk vermoeden dat A en B op de door de informant omschreven wijze bezig zijn die moorden te beramen. Zij wil een bevel tot stelselmatige observatie van A en B geven. Betoog dat het bevel kan worden gebaseerd op artikel 126g Sv.

Vraag 11

Casus
Bij de politie in Utrecht komt de anonieme tip binnen dat een echtpaar van in de zestig zich bezighoudt met het verkopen van cocaïne en andere drugs. Het echtpaar – Ida en Harry – heeft (onder hun woning) een noodlijdende snackbar aan de Tuinstraat te Utrecht. Het is een groot deel van de dag druk rondom deze snackbar. Mensen parkeren in het wilde weg, gaan naar binnen en komen binnen enkele minuten weer naar buiten zonder zichtbare aankopen. Buurtbewoners hebben hier veel last van. De anonieme tipgever denkt dat Ida en Harry drugsdealers zijn. Zij zijn onlangs gesignaleerd in een nieuwe, grote Volvo, terwijl iedereen weet dat de snackbar nauwelijks opbrengsten genereert.  De politie controleert deze tip voor zover dat kan. Ida en Harry blijken inderdaad in het bewuste pand te wonen en een snackbar te exploiteren; de opbrengsten van die snackbar stellen, volgens de belastingdienst, niet veel voor. De wijkagent meldt desgevraagd aan opsporingsambtenaren Alberts en Brink, die op deze zaak zijn gezet, dat hij bij zijn rondes door de wijk geregeld ziet dat mensen bij de woning van Ida en Harry aanbellen of buiten staan. Hij heeft ook wel eens een grote Volvo voor de deur zien staan.  Alberts en Brink willen een nader onderzoek naar het echtpaar instellen. Ze bellen de officier van justitie en vertellen dat ze willen gaan observeren. De officier deelt hen mondeling mee dat ze maar naar bevind van zaken moeten handelen en dat ze het wel hoort zodra de observaties wat hebben opgeleverd. Ze heeft het erg druk met andere zaken en moet weer snel verder.  Een week na het telefonische onderhoud met de officier van justitie beginnen Alberts en Brink met de observatie. Zij posten vanuit een auto gedurende twee weken voor de snackbar, steeds gedurende vier en twintig uur per dag. Bovendien bevestigen zij een camera aan een lantaarnpaal tegenover de snackbar van Ida en Harry. De camera is rechtstreeks gericht op het grote raam van de snackbar, zodat de ambtenaren zicht krijgen op wat daar gedurende de dag- en avonduren gebeurt. Uit het posten en de camerabeelden blijkt dat Ida en Harry veel mensen op bezoek krijgen die kort blijven. In de snackbar blijven mensen vaak staan en gaan er din-gen van hand tot hand; het is duidelijk dat het hier geen kroketten betreft. De politie legt de resultaten van de observatie vast in enkele processen-verbaal van bevindingen.

a. Beoordeel de rechtmatigheid van het politieoptreden. 

Vervolg casus:
Ga ervan uit dat het optreden tot dusver rechtmatig is geweest. De officier van justitie oordeelt dat de zaak er veelbelovend uitziet, maar dat er meer duidelijkheid moet komen over de aard van hetgeen in de snackbar clandestien verhandeld lijkt te worden.  Als eerste wil zij daarom een bevel tot het afluisteren van de telefoon van Ida en Harry geven. Daartoe vraagt en krijgt zij een machtiging van de Rechter-Commissaris die voldoet aan alle daaraan in de wet gestelde eisen. De machtiging wordt verleend voor een periode van vier weken.  Voorts wil zij dat iemand in de snackbar poolshoogte gaat nemen. De klandizie bestaat echter enkel en alleen uit bekenden uit de wijk; het zou opvallen als ineens een wildvreemde figuur om drugs zou komen vragen. In overleg met de wijkagent wordt Eddy benaderd. Dit is een buurtbewoner die zich tegenover de wijkagent heeft laten ontvallen dat hij altijd op goede voet heeft gestaan met Ida en Harry en nu met lede ogen aanziet hoe zij naar de verdoemenis gaan en daarmee de wijk een slechte naam bezorgen. Bovendien heeft hij tot zijn schrik gemerkt dat zijn zoon ook af en toe drugs koopt bij de snackbar. Hij komt nog wel eens in de snackbar om sigaretten te kopen maar heeft Ida en Harry echter niet op hun gedrag durven aanspreken.  

Aan Eddy wordt gevraagd of hij wil meewerken aan een onderzoek tegen Ida en Harry door drugs te kopen in hun snackbar. Op die manier kan er keihard worden bewezen dat de Opiumwet wordt overtreden. Eddy is bereid om mee te werken: de politie geeft hem de instructie om te zeggen dat hij er door zijn zoon op uit is gestuurd om ‘het gebruikelijke recept’ te kopen en krijgt geld mee. De officier van justitie is ook akkoord. Een en ander wordt op papier gezet en door de officier van justitie getekend. Het plan wordt uitgevoerd. Na even over koetjes en kalfjes te hebben gepraat vraagt Eddy: ‘En dan nog iets: mijn zoon is ziek en vroeg of ik voor hem even het gebruikelijke recept kon meenemen’. Zonder blikken of blozen rekent Ida een flink bedrag met hem af en duwt Eddy een klein zakje in zijn hand dat later cocaïne blijkt te bevatten.

b. Beoordeel de rechtmatigheid van de operatie waarbij Eddy drugs koopt in de snackbar.

c. De advocaat van Ida en Harry voert ter terechtzitting het verweer dat het bevel om te tappen veel te lichtvaardig is gegeven en dat dat in strijd is met de proportionaliteit en de subsidiariteit. Hoe verwacht u dat de rechter op dat verweer zal reageren?

Antwoordindicatie

Vraag 1

De taken en bevoegdheden van de politie kan men vinden in de Politiewet. Het belangrijkste artikel is art. 3 Politiewet waarin de algemene taakstelling van de politie staat genoteerd. De politie heeft de volgende taken:

  • Zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde;

  • Het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven;

  • Handhaving van de openbare orde;

  • Strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde (art. 3 Politiewet jo art 52-53-54-55-55a-55c Sv).

De politie heeft de volgende bevoegdheden:

  • Aanhouden;

  • Staande houden;

  • Ophouden voor verhoor;

  • In verzekering stellen etc.

Vraag 2

Ja, het verkennend onderzoek vindt plaats in verband met strafbare feiten en is gericht op het nemen van een strafvorderlijke beslissing, namelijk het al dan niet uitvoeren van verder onderzoek naar het begaan zijn van een strafbaar feit. Het verkennend onderzoek wordt uitgevoerd door opsporingsambtenaren en op bevel van de officier van justitie. Het verkennend onderzoek moet dus gewoon als opsporing in de zin van art. 132a Sv worden aangemerkt.

Vraag 3

Een opsporingsbevoegdheid heeft als object de verdachte en vereist dus een zeker vermoeden dat een feit gepleegd is of gepleegd zal worden. De controlebevoegdheid vereist niet dat het object van de bevoegdheid een verdachte is; er wordt immers alleen maar gecontroleerd, wat insinueert dat in eerste instantie het vermoeden zal zijn dat hij of zij niets strafbaars doet.

Vraag 4

a. Het gaat hierbij om de situatie waarin bij de toepassing van een opsporingsbevoegdheid die in een bijzondere wet is neergelegd, een strafbaar feit wordt geconstateerd dat buiten het bereik van die wet ligt. Een arrest dat dit illustreert is het HR Geweerarrest. In deze zaak draait het om een opsporingsambtenaar die een keuken inspecteert in het kader van de controle van de naleving van de toenmalige Drankwet. In die keuken treft hij een geweer aan, dat vervolgens op grond van de toenmalige Vuurwapenwet in beslag wordt genomen => voortgezette toepassing.

b. Sfeerovergang => de toepassing van bestuursrechtelijke toezichtbevoegdheden of controlebevoegdheden uit de bijzondere wetgeving leiden ertoe dat een verdenking ontstaat, op basis waarvan dan opsporingsbevoegdheden worden ingezet. Het uitoefenen van toezicht geeft aanleiding tot het toepassen van opsporingsmiddelen. Sfeercumulatie => de situatie waarin bestuursrechtelijke handhaving en strafvorderlijk optreden samenlopen.

Vraag 5

Een observant is een opsporingsambtenaar die passief een persoon of plaats waarneemt. Een informant is een niet-opsporingsambtenaar die passief een persoon of plaats waarneemt (en dit kan omdat hij/zij een vertrouwensband heeft met een verdachte). Een infiltrant is een persoon die actief zich innestelt in het criminele milieu (en daarbij misschien mee doet aan kleine strafbare feiten) om een persoon of plaats te kunnen waarnemen.

Vraag 6

Het verschil tussen stelselmatige en niet-stelselmatige observatie ligt in de vraag of je een volledig beeld van de verdachte krijgt. Dit kun je afleiden uit de duur, de plaats, de intensiteit of frequentie en het al dan niet toepassen van een technisch hulpmiddel dat méér biedt dan alleen versterking van de zintuigen. Dit is relevant omdat observatie soms maar een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt en dan is de globale taakomschrijving van art. 3 Politiewet toereikend. Hiertoe zijn opsporingsambtenaren bevoegd. Echter, wanneer de duur langer is, de intensiteit heviger etc. dan spreek je van stelselmatige observatie en hiervoor gelden extra vereisten (art. 126 g, 126o en 126 zd Sv) omdat het mogelijk art. 8 lid 2 EVRM schendt.

Vraag 7

Gecontroleerde aflevering is het volgen van transport van illegale goederen en bij aflevering tot arrestatie en inbeslagname overgaan. Gecontroleerde doorlevering is als er nog niet wordt ingegrepen bij de aflevering aan de eerste ontvanger. Van doorlating is sprake als bewust niet wordt ingegrepen (zodat de goederen in het criminele milieu verdwijnen) om de handelaar in reputatie te laten stijgen (delta-methode).

Vraag 8

De vroegverdachte (art. 126q jo. 126p): ‘De persoon ten aanzien van wie een redelijk vermoeden bestaat dat in georganiseerd verband misdrijven als omschreven in art. 67 lid 1 Sv worden beraamd of gepleegd die, gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die in dat georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren’.

De verdachte (art. 27 Sv): De verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan (Art. 67 lid 3 Sv).

Persoon met terroristische banden (art. 126zd Sv).

Vraag 9

Door het toevoegen van art. 46 Sr is nu strafbare voorbereiding strafbaar gesteld, voor strafbaarstelling is niet vereist dat er een redelijk vermoeden bestaat dat er een strafbaar feit gepleegd is. Het feit is nog niet gepleegd, er is dus nog geen sprake van een poging. Toch kan er al opsporing plaatsvinden bij aanwijzing van deze voorbereidingshandelingen, waardoor het dus in een vroeger stadium kan aanvangen.

Vraag 10

Op basis van art. 126g Sv moet er voor stelselmatige observatie sprake zijn van:

  1. Een verdenking van een misdrijf genoemd in art. 67 lid 1 Sv. Ja, in casu aan voldaan, moord (art. 289 Sr).

  2. Een bevel van de OvJ. Ja, in casu beveelt de OvJ, na een redelijk vermoeden te hebben, een stelselmatige observatie van A en B.

  3. Moet gericht zijn tegen een persoon. Ja, A en B zijn personen en dus mag dit dwangmiddel ingezet worden tegen hen. Het bevel tot stelselmatige observatie kan worden gebaseerd op art. 126g Sv en is dus rechtmatig.

Vraag 11

a. Is er sprake van stelselmatigheid (4 uur per dag gedurende 2 weken) of van normale uitvoering van politie taken (art. 3 Politiewet)? Wanneer is er sprake van stelselmatigheid? In HR Voetbal-kooi stelde de HR dat een machtiging van de OvJ nodig is die de volgende aspecten bevat (RO 3.7): duur, plaats, intensiteit, hulpmiddel. Daarnaast is het in casu gelinked met personen (ze wonen boven de snackbar), de locatie is verbonden met twee personen.

Er is dus sprake van bijzondere bevoegdheden, maar welke type? Er bestaan drie typen volgens de intensiteit van de misdrijf: Art 126g Sv (klassieke bijzondere opsporing: redelijk verdenking van misdrijf), 126o Sv (bijz. voor georganiseerd verband) en 126za Sv  (bijz. voor terroristisch misdrijf) => Is er hier een misdrijf gepleegd? Alleen onderzoek, dus verdenking van gepleegde strafbaarfeit? Welke strafbaar feit? Misdrijf? Het staat in de Opiumwet art 2 en 10 verkoop (2onder b en 10 Opiumwet).

Welke opsporingsbevoegdheid? Art. 126g Sv

  1. Wie: Opsporingsambtenaar, art. 141 Sv – politieagent is opsporingsambtenaar in de zin van art. 141 lid 2 Sv.

  2. Tegen wie: Persoon – Ida en Harry zijn personen.

  3. Wanneer: Verdenking misdrijf.

  4. Doel: belang van onderzoek: waarheidsvinding.

  5. Hoe: schriftelijk bevel van OvJ of onder lid 6 uitzondering mondeling + binnen op schrift worden gesteld – nee, alleen maar mondeling bevel, quid lid 6? Nee, geen geval van dringende noodzaak in de zin van het artikel: nee. Dus onrechtmatig!

  6. Hoelang: drie maanden lid 4, als rechtmatig – 2 weken.

  7. Beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit – andere lichter alternatieve bestaat? Ja, door observatie in de normale oefening van politie activiteit, dus echt subsidiair? Zie vereisten uit arrest HR Braak bij binnentreden. In casu kunnen beide standpunten beargumenteerd worden.

In bovenstaande casus gaat het om een geval van ‘klassieke opsporing’ waardoor art.126g Sv (stelselmatige observatie) van toepassing is. Aalberts en Brink besluiten de Officier van Justitie te benaderen om een bevel tot observatie te krijgen. De OvJ deelt hen mondeling mee dat ze maar naar bevind van zaken moeten handelen en dat ze het wel hoort zodra de observaties wat hebben opgeleverd. Dit is meteen de eerste fout die gemaakt wordt, een bevel tot stelselmatige observatie dient door de OvJ op schrift te worden gesteld (art. 126g lid 5 Sv). Het mag wel mondeling gegeven worden, maar dan moet er sprake zijn van een dringende noodzaak, dit is in casu niet het geval (ook al zou dat zo zijn, dan moet de OvJ dit binnen 3 dagen alsnog op schrift stellen) volgens art. 126g lid 6 Sv. De opsporingsambtenaren kunnen best nog een paar dagen wachten met observeren (art. 126g lid 5 Sv). Het bevel voldoet niet aan de eisen die hieraan gesteld worden in art. 126g lid 5 Sv. Er is geen aanduiding van het misdrijf, de duur, de feiten en omstandigheden die tot de observatie geleid hebben etc.

Toch beginnen Aalberts en Brink met de observatie, dit is dus al onrechtmatig. Zij posten vanuit een auto gedurende 2 weken voor de snackbar, steeds 4 uur per dag. Dit voldoet in principe wel aan de maximale duur van observatie (art. 126g lid 4 Sv). Echter, bevestigen zij ook nog een camera op een lantaarnpaal gericht op het raam van de snackbar. Uit art. 126g lid 3 Sv volgt of dit onrechtmatig is; of men hulpmiddelen mag inschakelen wordt namelijk bepaald door de OvJ voor zover daarmee geen vertrouwelijke communicatie wordt opgenomen. Uit de casus blijkt nergens dat Aalberts en Brink voor het plaatsen van de camera toestemming hebben gekregen. In HR Voetbalkooi werd beslist dat wanneer een camera wordt gericht op een object dat onlosmakelijk met de verdachte verbonden is, er sprake moet zijn van een machtiging van de OvJ. Aalberts en Brink wisten dat de snackbar verbonden was met de praktijken van Ida en Harry en hadden dus een machtiging van de OvJ moeten hebben voor het plaatsen van de camera. Dus het optreden van Aalberts en Brink is niet rechtmatig, er is sprake van stelselmatige observatie.

b. Eddy gaat iets kopen, hij gaat geen strafbaarfeit plegen binnen de organisatie: dat is het ver-schil tussen pseudo-verkoop en infiltratie. Het is artikel 126ij Sv over burger pseudo-koop!

  1. Wie: burger, Eddy is een burger.

  2. Tegen wie: verdachte (art. 27 Sv) – tegen een concrete persoon, redelijk vermoeden van schuld en concrete strafbaar feit.

  3. Wanneer: geval van art. 126i jo 67 Sv verdenking van VH-misdrijf => ja, Opiumwet art 2d en 10.

  4. Doel: belang van onderzoek.

  5. Hoe: overeenkomst OvJ => burger (lid 4-5) – voldaan is want schriftelijk + getekend.

  6. Subsidiariteitsbeginsel lid 2 (bijzondere eis van subsidariteit): geen politiële pseudo-koop mogelijk – ze verkopen alleen aan personen die ze kennen, dus niet mogelijk is voor een onbekende persoon om het te doen.

  7. Tallon-criterium: uitlokverbod lid 3 + HR Een goeie snuif coke (agent gaat in een café, stelt vraag aan persoon die nog geen verdachte is over verkoop van cocaïne. Uitlok-verbod?). Conclusie AG geeft drie elementen: subjectieve/objectieve/temporele elementen. Is er een element geschonden? – vraag recept gesteld en tasje gekregen door Ida // opzet politie.

  8. Ongeschreven beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit: HR Braak bij binnentreden – subsidiariteit. Is een andere, lichtere opsporingsbevoegdheden mogelijk? Stelselmatige observatie, telefoontap? Al stelselmatige observatie voldaan, dus subsidiair gezien in orde. Proportionaliteit, geen meer inbreuk dan strict noodzakelijk door de burger pseudo-inkoop.

De klandizie van de snackbar bestaat alleen uit bekenden uit de wijk; het zou dus op-vallen als ineens een wildvreemde figuur om drugs zou komen vragen. De OvJ besluit daarom dat er een burgerinfiltrant moet worden ingezet en benaderd Eddy (art. 126i Sv). Eddy wordt op pad gestuurd om drugs te kopen voor zijn zoon. Bij de pseudo-koop in de fase van de klassieke opsporing (art. 126g e.a. Sv want geen georganiseerd verband is, alleen maar Ida en Harry), gaat het om het afnemen van goederen van de verdachte (art. 126i lid 1 Sv).

De opsporingsambtenaar mag bij de tenuitvoerlegging van het bevel een verdachte niet brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was ge-richt (Tallon-criterium, uitlokkingsverbod): 126i lid 2 Sv. De vraag die Eddy moet stellen van de opsporingsambtenaren lokt niet uit tot een ander strafbaar feit dan waarvan Ida en Harry al lange tijd verdacht worden. In casu wordt er verder over de inhoud van het bevel van de OvJ niets gezegd. Er kan dus vanuit worden gegaan dat er voldaan is aan de voorwaarden van art. 126i lid 3 Sv, het bevel wordt immers wel op papier gesteld en ondertekend door de OvJ. Verder moet voldaan worden aan de in het beginsel van billijke en redelijke belangenafweging besloten liggende eis van subsidiariteit. De inzet van het middel infiltratie moet door het onderzoek dringend worden gevorderd (art. 126h lid 1 Sv). In casu is er geen ander middel meer mogelijk om erachter te komen wat er binnen de muren van de snackbar wordt verkocht (eerst wordt stelstelmatige observatie gedaan).

De operatie waarbij Eddy als burgerinfiltrant een pseudo-koop doet, is dus rechtmatig.

c. Zie HR nToetsing BOB-bevoegdheden: hoe moet de rechter reageren? HR: alleen over rede-lijkheid moet toetsen = marginale toetsing. Art 126ij Sv: normaal eisen van subsidariteit en proportionaliteit ongeschreven, maar hier geschreven // art. 126m Sv = geschreven eis van subsidariteit en proportionaliteit.

Art. 126l Sv: direct afsluiteren.
In casu gaat het om een misdrijf in de zin van artikel 67 lid 1 (artikel 10 lid 4 Opium-wet). De verdachte wordt getapt. De officier vraagt toestemming aan de rechter-commissaris. In casu is er sprake van een dringende grond. De rechter-commissaris geeft een machtiging voor vier weken. In casu is er sprake van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het heeft nadelig effect op de buurt, het is een broeinest van criminaliteit en het is een gevaar voor de volksgezondheid. In casu zal de rechter het verweer verwerpen aangezien er geen aanleiding bestaat om te veranderen van het standpunt dat de rechter-commissaris heeft ingenomen. Er zijn immers geen nieuwe feiten en omstandigheden bekend. De R-C heeft immers een goede afweging gemaakt tussen de proportionaliteit en subsidiariteit. Ze hadden al lichtere middelen proberen te gebruiken, dus het is subsidiair.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Werkgroepopdrachten 2015/2016 Strafprocesrecht - UU

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 1

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 1


Vragen

Vraag 1

Het Nederlandse strafproces wordt wel aangeduid als ‘gematigd accusatoir’. Wat wordt daarmee bedoeld?

Vraag 2

Wat is het verschil tussen interne openbaarheid en externe openbaarheid?

Vraag 3

Welke twee betekenissen kunnen worden gegeven aan het onmiddellijkheidsbeginsel? Welke betekenis wordt in Nederland gehanteerd?

Vraag 4

Het strafproces heeft “de macht van een monopolist”! Wat wordt daarmee bedoeld?

Vraag 5

Sluit artikel 1 Sv uit dat strafvorderlijke regels worden gebaseerd op ongeschreven recht?

Vraag 6

Analyseer het arrest HR 12 december, 1978, NJ 1979, 142 (Braak bij Binnentreden) volgens de aanwijzingen in de Handleiding arrestanalyse.

Vraag 7

Casus
Sjaak B. wordt ervan verdacht de zestienjarige Patricia zwaar te hebben mishandeld. Hij wordt door de politie aangehouden, voor de officier van justitie geleid en meteen daarna verhoord door drie agenten. Sjaak vraagt of zijn advocaat bij het verhoor aanwezig mag zijn. De verhorende politieambtenaren weigeren dit. Sjaak, die een labiele indruk maakt, wordt tijdens het verhoor door de drie agenten omsloten. Tijdens het eerste verhoor van vier uur, geeft hij zo af en toe antwoord op een vraag, maar meestal zwijgt hij. Sjaak wordt vervolgens door de officier van justitie in verzekering gesteld en krijgt de gelegenheid zijn advocaat te raadplegen. De daaropvolgende twee dagen wordt hij nog tweemaal verhoord. Elk verhoor duurt drie uur en vindt plaats in afwezigheid van de raadsman. Tijdens de beide verhoren hangen er foto’s van het toegetakelde slachtoffer op een prikbord, daarnaast hangen foto’s van Sjaaks dochter. Zij is ongeveer even oud als Patricia. Na het derde verhoor bekent hij tijdens een emotionele uitbarsting, Patricia te hebben mishandeld. Na zijn bekentenis wordt Sjaak op last van de rechter-commissaris door een psychiater van het Pieter Baan Centrum onderzocht. Deze maakt een rapport van haar bevindingen. Sjaak vraagt de rechter-commissaris om inzage in het rapport. Deze weigert dit omdat inzage naar zijn mening Sjaaks geestelijke gezondheidstoestand geen goed zal doen. De terechtzitting vindt op verzoek van de advocaat plaats achter gesloten deuren om zo de privacy van de verdachte te kunnen beschermen. Ter terechtzitting vraagt de advocaat van Sjaak de rechter een tweede psychiater aan te wijzen; hij wil een contra-expertise omdat het rapport is gebaseerd op een ondeugdelijk onderzoek. De rechter weigert dit. Tevens verzoekt hij het slachtoffer te mogen ondervragen, ook dit weigert de rechter omdat Patricia duidelijk heeft gemaakt niet met de verdachte geconfronteerd te willen worden.

Welke uitgangspunten en beginselen van het strafprocesrecht zijn in deze casus in het geding?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het Nederlandse strafproces wordt gekenmerkt als gematigd accusatoir, omdat de verdachte in de beginfase vooral object van onderzoek is en als zodanig de uitoefening van dwangmiddelen heeft te dulden. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft het proces een meer accusatoir karakter. Hij/zij wordt.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 2

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 2


Vragen

Vraag 1

Wat is de cautie en wat zijn de consequenties van een cautieverzuim?

Vraag 2

Op welk moment moet de verdachte op zijn recht op consultatie van een raadsman worden gewezen en wat zijn de consequenties van een verzuim daarvan?

Vraag 3

a. Waarom behoort de verdediging tijdens het vooronderzoek kennis te kunnen nemen van de processtukken?

b. Kunnen beperkingen aan de kennisneming van processtukken in het vooronderzoek worden gesteld? Zo ja, welke?

c. Op welke wijze kan de verdediging zich verweren tegen een beslissing om de processtukken aan de verdachte te onthouden?

Vraag 4

Mag iemand voor de tweede maal worden onderworpen aan hetzelfde dwangmiddel ter zake van hetzelfde feit?

Vraag 5

De in Utrecht woonachtige A en B slaan C een bloedneus, midden op het Domplein, voor het oog van terrasbezoekers. Dit is strafbaar als mishandeling (artikel 300 Sr) zowel als openlijke geweldpleging (artikel 141 Sr). C doet dan ook in gezelschap van getuige D aangifte tegen A en B. De volgende dag ziet een politieagent A en B lopen. Voor welk van de genoemde feiten kan hij A en B aanhouden?

Vraag 6

Waarom was in het arrest HR 11 maart 2008, NJ 2008, 329 (Aanslag op Hoog Catharijne) sprake van een onrechtmatige doorzoeking?

Vraag 7

Onder welke omstandigheden is een schriftelijke machtiging op grond van de Algemene wet op het binnentreden vereist?

Vraag 8

Casus
In een onopvallend dienstvoertuig surveilleren opsporingsambtenaren Aalberse en Brugman op de Utrechtse Kromme Nieuwegracht. Het valt hen op dat op een pleintje waar veel fietsen staan een jongeman zoekend rondkijkt. Deze jongen, Roderick, loopt kritisch langs de rij fietsen en pakt (na een vliegensvlugge actie met een tang) één van de fietsen. Als hij er op weg wil fietsen, wordt hij door Aalberse aangehouden terzake van diefstal. Hij wordt door Aalberse en Brugman meegenomen naar het bureau en wordt daar, na een onderhoud met hulpofficier van justitie Cornelisse, ingesloten. De politie wil Roderick verhoren.

Wat moeten de opsporingsambtenaren in dit geval doen om de identiteit van Roderick vast te stellen?

Vraag 9

a. Wat is een verhoor?

b. Welke waarborgen moeten in acht worden genomen voordat met het verhoor mag worden begonnen?

Vraag 10

Casus
Roderick verklaart (nadat alle waarborgen in acht zijn genomen) tijdens zijn verhoor: “Ik sprak in de kroeg met een vriend over geldnood. Naderhand werd ik aangesproken door een man die het gesprek had opgevangen. Hij vertelde mij wel een leuke bijverdienste te hebben. Hij bood mij 35 euro voor elke fiets die ik voor hem zou stelen. Ik ben toen voor hem fietsen gaan stelen. Ik lever ze steeds bij hem af. Ik wil niet zeggen wie die man is, want ik ben bang voor hem. Ik steel vrijwel dagelijks een fiets voor hem.” De twee opsporingsambtenaren blijven bij Roderick aandringen op het geven van de.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 3

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 3


Vragen

Vraag 1

Welke taken en bevoegdheden hebben de politie en de bijzondere opsporingsdiensten?

Vraag 2

Is het verkennend onderzoek een vorm van opsporing?

Vraag 3

Wat is het verschil tussen opsporingsbevoegdheden en controlebevoegdheden?

Vraag 4

a. Omschrijf het begrip ‘voortgezette toepassing van bevoegdheden’.

b. Omschrijf de begrippen ‘sfeercumulatie’ en ‘sfeerovergang’.

Vraag 5

Wat is het verschil tussen een observant, een informant en een infiltrant?

Vraag 6

Wat is het verschil tussen stelselmatige en niet-stelselmatige observatie? Waarom is dit verschil relevant?

Vraag 7

Wat is het verschil tussen gecontroleerde aflevering, doorlevering en doorlating?

Vraag 8

De bijzondere opsporingsbevoegdheden uit de Titels IVA, V, VA, VB en VC van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering kunnen worden aangewend tegen mensen in verschillende hoedanigheden. Noem ten minste vijf van deze hoedanigheden en vermeld telkens tenminste één bepaling waarin deze hoedanigheid wordt genoemd.

Vraag 9

Leg uit waarom door de invoering van artikel 46 Sr (strafbare voorbereiding) het klassieke opsporingsonderzoek bij ernstige misdrijven in een vroeger stadium kan aanvangen.

Vraag 10

De officier van justitie krijgt van een betrouwbare informant de informatie dat A en B wapens hebben aangeschaft ter voorbereiding van door hen te plegen moorden op een aantal vooraanstaande politici. Nadat zij deze informatie heeft geverifieerd ontstaat bij de of-ficier van justitie het redelijk vermoeden dat A en B op de door de informant omschreven wijze bezig zijn die moorden te beramen. Zij wil een bevel tot stelselmatige observatie van A en B geven. Betoog dat het bevel kan worden gebaseerd op artikel 126g Sv.

Vraag 11

Casus
Bij de politie in Utrecht komt de anonieme tip binnen dat een echtpaar van in de zestig zich bezighoudt met het verkopen van cocaïne en andere drugs. Het echtpaar – Ida en Harry – heeft (onder hun woning) een noodlijdende snackbar aan de Tuinstraat te Utrecht. Het is een groot deel van de dag druk rondom deze snackbar. Mensen parkeren in het wilde weg, gaan naar binnen en komen binnen enkele minuten weer naar buiten zonder zichtbare aankopen. Buurtbewoners hebben hier veel last van. De anonieme tipgever denkt dat Ida en Harry drugsdealers zijn. Zij zijn onlangs gesignaleerd in een nieuwe, grote Volvo, terwijl iedereen weet dat de snackbar nauwelijks opbrengsten genereert.  De politie controleert deze tip voor zover dat kan. Ida en Harry blijken inderdaad in het bewuste pand te wonen en een snackbar te exploiteren; de opbrengsten van die snackbar stellen, volgens de belastingdienst, niet veel voor. De wijkagent meldt desgevraagd aan opsporingsambtenaren Alberts en Brink, die op deze zaak zijn gezet, dat hij bij zijn rondes door de wijk geregeld ziet dat mensen bij de woning van Ida en Harry aanbellen of buiten staan. Hij heeft ook wel eens een grote Volvo voor de deur zien staan.  Alberts en Brink willen een nader onderzoek naar het.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 4

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 4


Vragen

Vraag 1

Welke twee gronden spelen een rol bij de beslissing van de officier van justitie om al dan niet (verder) te vervolgen?

Vraag 2

Welke correctiemechanismen bestaan er op de koppeling van het vervolgingsmonopolie en het opportuniteitsbeginsel?

Vraag 3

a. Is het aanbieden van een transactie een daad van vervolging?

b. Is het uitvaardigen van een strafbeschikking een daad van vervolging?

Vraag 4

Wat is de kern van het Zeeuwse motorrijder-arrest?

Vraag 5

Een café in een vissersdorp wordt door de brandweer gecontroleerd. De brandweer-commandant constateert dat niet aan alle brandveiligheidsvoorschriften is voldaan, maar zegt tegen de eigenaar van het café dat de officier van justitie niet tot strafvervolging zal overgaan. Niettemin wordt de eigenaar van het café gedagvaard. Ter terechtzitting stelt hij dat er sprake is van een toezegging waaraan de officier van justitie gebonden is. Heeft het verweer kans van slagen?

Vraag 6

Noem vier functies van de dagvaarding in het strafproces.

Vraag 7

Welke situaties kunnen tot gevolg hebben dat de dagvaarding nietig wordt verklaard?

Vraag 8

Casus
De stichting ‘Blij Konijn’ is opgericht met het doel om op te komen voor de belangen van dieren in het algemeen en het welzijn van konijnen in het bijzonder. Daartoe voert zij campagne en verzamelt zij informatie over wantoestanden in de konijnenhouderij. Op een gegeven moment krijgt Blij Konijn een melding binnen, waaruit blijkt dat enkele konijnenhouders konijnen in kleine draadgazen kooien houden zonder afleidingsmateriaal. Zestig procent van de dieren lijdt aan poot- en wervelkolomproblemen; de uitval is ruim 10 procent. De organisatie laat door een deskundige beoordelen of de dieren inderdaad in hun welzijn worden aangetast. De deskundige bevestigt wat Blij Konijn al vermoedde: er is sprake van ernstige aantas-ting van het welzijn van de dieren. Blij Konijn doet aangifte bij de politie jegens zes konijnenhouders wegens overtreding van artikel 2.1 eerste lid van de Wet Dieren. Artikel 2.1 lid 1 Wet Dieren houdt een verbod op dierenmishandeling in en luidt als volgt:

‘Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen’.

Uit art. 8.11 lid 1 Wet Dieren volgt dat dit een misdrijf is en ingevolge art. 8.12 lid 1 staat daarop als maximumstraf een gevangenisstraf van 3 jaar en een geldboete van de vierde categorie. Enkele weken nadat Blij Konijn aangifte heeft gedaan van de dierenmishandeling ontvangt zij een brief van de officier van justitie met de mededeling dat er niet zal worden vervolgd.

a. Is de officier van justitie hiertoe bevoegd? Op grond van welk beginsel en/of welk(e) artikel(en)?

b. Kan Blij Konijn nog iets ondernemen tegen de beslissing van de officier van justitie?

Stel (anders dan hierboven): De officier.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 5

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 5


Vragen

Vraag 1

Op welke gronden kan de rechter de sluiting van de deuren bevelen?

Vraag 2

Noem de bepalingen over het onderzoek ter terechtzitting waarmee wordt beoogd de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechter te waarborgen.

Vraag 3

a. Op welke gronden kan de rechter bepalen dat de verdachte de zittingzaal moet verlaten?

b. Op welke gronden kan de rechter bepalen dat de getuige de zittingzaal moet verlaten?

Vraag 4

a. Als de raadsman wel, maar de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, is er dan sprake van een strafproces op tegenspraak of een strafproces bij verstek?

b. Wat is het voordeel, en wat het nadeel voor de verdachte van een procedure bij verstek?

Vraag 5

Wat is een regiezitting?

Vraag 6

Welke preliminaire verweren kan de verdachte voeren?

Vraag 7

Waarom is het van belang dat schriftelijke bewijsstukken ter zitting worden voorgelezen?

Vraag 8

Binnen welke termijn na de sluiting van het onderzoek dient de rechtbank uitspraak te doen?

Vraag 9

Casus
Na een bezoek aan zijn familie rijdt Jeroen, vergezeld door zijn kennis Ria, met de auto naar huis. Gerard steekt vóór Jeroens auto de straat over. Jeroen schept Gerard die zwaargewond op straat blijft liggen. Even later verschijnt een surveillanceauto van de politie. Als de agenten informeren wat er is gebeurd, begint Ria, nog helemaal overstuur, uit te roepen dat zij nog zo had gezegd dat Jeroen niet zo belachelijk hard moest rijden. Jeroen zegt op dwingende toon tegen Ria dat zij haar mond moet houden en hij ontkent met grote stelligheid dat hij te hard heeft gereden. De politie maakt een ambtsedig proces-verbaal op van de verklaring van Ria en van die van Jeroen. Bovendien verricht de politie onderzoek naar de remsporen en de schade ter plekke. Anderhalve maand later wordt Gerard – die bij het ongeval zwaar gewond is geraakt en lange tijd in het ziekenhuis moet verblijven, alwaar hij langzaam herstelt – na te zijn beëdigd, door de rechter-commissaris gehoord. Hij verklaart dat Jeroen met hoge snelheid aan kwam rijden. Gerard moest overigens desgevraagd toegeven dat hij niet op een zebrapad overstak. Van Gerards verklaring maakt de griffier een ambtsedig proces-verbaal op, dat door hem en de rech-ter-commissaris wordt ondertekend. Ria wordt eveneens door de rechter-commissaris gehoord. Zij verklaart dat zij inderdaad had uitgeroepen dat Jeroen niet zo hard had moeten rijden. Maar daarmee bedoelde zij niet dat hij de maximumsnelheid had overschreden; zij vond dat je in de stad niet harder zou moeten rijden dan 30 km/u, terwijl Jeroen 50 km/u reed. Ook hiervan maakt de griffier een ambtsedig proces-verbaal op, dat door hem en de rechter-commissaris wordt ondertekend. Jeroen en zijn raadsman zijn niet in de gelegenheid gesteld  de verhoren van de rechter-commissaris bij te wonen, noch om aan de rechter-commissaris vragen op te geven (artikel 186 jo. 186a Sv). Een maand.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 6

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 6


Vragen

Vraag 1

Wat wordt bedoeld met het negatief-wettelijk bewijsstelsel?

Vraag 2

Welke bewijsmiddelen mag de rechter voor de bewezenverklaring gebruiken?

Vraag 3

a. Geef een aantal voorbeelden van feiten of omstandigheden van algemene bekendheid.

b. Geef een aantal voorbeelden van ‘eigen waarneming’ van de rechter.

Vraag 4

Welke bewijsminima bevat het Nederlandse stelsel?

Vraag 5

a. Wat is de ratio van de bewijsuitsluitingsregel?

b. Wat houdt de zgn. Schutznorm in?

Vraag 6

Casus
L wordt gedagvaard om terecht te staan voor de meervoudige kamer van de arrondissements-rechtbank te Rotterdam. Hem wordt ten laste gelegd dat: 

‘hij op of omstreeks 5 april 2006 op de Coolsingel te Rotterdam, dan wel ergens in Nederland, opzettelijk heeft geschonden, een geheim, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij dat uit hoofde van zijn functie als gemeenteambtenaar bij de gemeente Rotterdam moest bewaren, namelijk heeft hij, toen en aldaar opzettelijk als gemeenteambtenaar deel uitmakende van de commissie ‘Burgemeester Zout’, een verslaggever van het Rotterdams Nieuwsblad opgebeld en hem verteld dat, volgens de bevindingen van de commissie, burgemeester Zout een ton aan declaraties niet kon verantwoorden, dit, terwijl hij een geheimhoudingsplicht had (artikel 272 Sr).”

In het dossier bevinden zich de volgende bewijsstukken:

  • Een proces-verbaal telefoontap. Hierin is opgenomen een letterlijke uitwerking van het telefoongesprek dat L op 5 april 2006 voerde met een journalist van het Rotterdams Nieuwsblad. Het verslag bevat de volgende passages.

J(ournalist): Wat kun je me vertellen over de bevindingen van de commissie?   

L: Je weet best dat ik daarover niets kan vertellen.

 J: Maar kun je me bevestigingen dat de burgemeester niet erg heeft meegewerkt aan het onderzoek?    

L: Inderdaad, de burgemeester leed aan een opvallend verlies van geheugen.   

J: Klopt het dat de burgemeester honderdduizend euro te veel heeft gedeclareerd?   

L: Inderdaad: de burgemeester heeft (niet goed verstaanbaar; maar het klinkt als: een ton)…. Meer kan ik niet zeggen.    

J: Bedankt.

  • Een bevel van de officier van justitie te Rotterdam tot het opnemen van gesprekken ge-voerd met de telefoon van L vanuit zijn werkkamer in het gemeentehuis van Rotterdam, gedurende de maand april 2006. 

  • Een proces-verbaal verhoor journalist Rotterdams Nieuwsblad. Deze verklaart zich te willen beroepen op zijn verschoningsrecht als journalist. Hij wil niet bekendmaken wie de bron was van het gewraakte artikel.

  • Een ondertekende geheimhoudingsverklaring van L, waarin hij belooft dat hij niets van wat hem uit hoofde van zijn lidmaatschap van de commissie Zout ter ore komt voortijdig aan de buitenwereld bekend zal maken.

  • Een artikel uit het Rotterdams dagblad van de bovenbedoelde journalist, waarin o.a. de zin-snede voorkomt: ‘een anonieme, maar zeer betrouwbare bron in het gemeentehuis meldt dat de burgemeester een ton aan declaraties niet kan verantwoorden’.

Verdachte L is ter.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 7

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2015/2016 - Week 7


Vragen

Vraag 1

De wetgever onderscheidt een achttal vragen die de rechter moet beantwoorden voor het geven van een eindbeslissing in een strafzaak. Welke vragen zijn dit en waar staan die in de wet?

Vraag 2

Dient de rechter zijn beslissingen op de formele vragen in het vonnis te vermelden?

Vraag 3

De verplichting om bepaalde beslissingen in het vonnis op te nemen en die beslissingen te motiveren heeft drie functies. Welke zijn dat?

Vraag 4

a. Ten aanzien van bepaalde soorten verweren van de verdachte moet de rechter op grond van artikel 358 lid 3 Sv zijn beslissing hierop in het vonnis kenbaar maken. Om welke verweren gaat het?

b. Kan de rechter betogen van de verdediging die niet onder de in dit voorschrift genoemde verweren vallen, onbeantwoord laten?

Vraag 5

Casus
A wordt vervolgd wegens het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schuld (artikel 308 Sr). De tenlastelegging is geldig overeenkomstig artikel 261 Sv en omvat alle onderdelen van de delictsomschrijving. A zegt dat hij in een conflict van plichten verkeerde en de keuze voor zijn maatschappelijke plicht liet prevaleren boven zijn wettelijke plicht. Hij handelde proportioneel en subsidiair. De rechter aanvaardt dit verweer.

a. Kwalificeer het verweer.

b. Welke einduitspraak zal de rechter geven en dient hij zijn beslissing in het vonnis op te nemen en te motiveren? Geef de toepasselijke wetsartikelen.

Vraag 6

Casus
Tijdens een gevecht op het Janskerkhof in Utrecht trekt Albert een mes en steekt daarmee Bertus, die ook met een mes zwaait, in de buik. Bertus overlijdt aan de verwonding. Albert staat terecht ter zake van doodslag. De tenlastelegging voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv en bevat een feitsomschrijving waarin alle bestanddelen van artikel 287 Sr zijn verwerkt. De raadsman van Albert voert ter terechtzitting twee verweren: 1. Albert had geen opzet om Bertus te doden. 2. Albert handelde in noodweer.

De rechter acht geen van beide verweren aannemelijk. Moet hij de verwerping ervan in zijn vonnis uitdrukkelijk motiveren? Noem ook de relevante wetsbepalingen.

Vraag 7

Lees het arrest HR 5 februari 1980, NJ 1980, 342 (Heroïne in de dakgoot) en beantwoord de onderstaande vragen schriftelijk en gemotiveerd.

a. Welke klacht voert de verdediging in het arrest Heroïne in de dakgoot aan tegen het arrest van het Hof?

b. Hoe wordt dit middel door de Hoge Raad beoordeeld?

c. Het Heroïne in de dakgoot-arrest is gewezen onder het oude artikel 359 Sv. Met ingang van 1 januari 2005 is artikel 359 Sv echter gewijzigd. Stel dat de rechter het verweer van de verdediging ook na 1 januari 2005 zou willen verwerpen. Welke eisen worden er sedert 1 januari 2005 door het wetboek en de jurisprudentie gesteld aan het verweer en de verwerping van zo’n verweer door de rechter? 259a Sv

.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafprocesrecht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp maak je gebruik van de zoekfunctie van de website. Zoek bijvoorbeeld op auteur, titel van een boek maar ook bijvoorbeeld op naam van een arrest.
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1472
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering