2. Twee manieren van redeneren


Wat is een argument?

Een argument wordt gebruikt om een stelling te bewijzen of te ondersteunen. Een argument heeft altijd twee onderdelen; een premisse en een conclusie. Als een bewering niet uit deze twee onderdelen bestaat is het geen argument. “God bestaat’ is geen argument, en ‘God bestaat, en als je dat niet gelooft ga je naar de hel,’ ook niet. Die laatste is alleen maar een manier om je bang te maken, niet een argument.

 ‘Iets heeft het universum wel moeten scheppen, dus God bestaat’ is wel een argument De premisse steunt de conclusie die getrokken wordt. Een premisse is gericht op het leveren van redenen om de conclusie te accepteren.

Hoe verhouden conclusie en premisse zich tot elkaar?

Dezelfde stelling kan de conclusie zijn van het ene argument en de premisse zijn van een ander argument. Een voorbeeld:

  1. Premisse: De remmen, motor en het stuur van de auto zijn kapot.
  2. Conclusie 1: De auto is niet meer bruikbaar.
  3. Conclusie 2: Er moet een nieuwe auto gekocht worden.

De stelling ‘De auto is niet meer bruikbaar’, is de conclusie die volgt op premisse 1, maar vormt tevens de premisse voor de conclusie dat er een nieuwe auto gekocht moet worden. Conclusie 1 is naast een conclusie dus ook een premisse voor Conclusie 2.

Wat bedoelen we met onuitgesproken premissen?

Het komt vaak voor dat argumenten onuitgesproken premissen of conclusies bevatten. Een voorbeeld van een onuitgesproken premisse:

  1. Je kunt geen boeken lenen zonder bibliotheekpas.
  2. Jan kan geen boeken lenen bij de bibliotheek.

De onuitgesproken premisse hier is dus dat Jan geen bibliotheekpas heeft. Dit verklaart
namelijk dat hij geen boeken kan lenen bij de bibliotheek.

Daarnaast kunnen ook conclusies onuitgesproken zijn. Een voorbeeld: ‘De politieke partij die het meest als de stem van het volk gezien wordt, zal de verkiezingen winnen. De SP zal de verkiezingen dus winnen’. De onuitgesproken conclusie is hier dat de SP het meest als de stem van het volk wordt gezien.

Twee soorten argumenten

Goede argumenten kunnen zowel deductief als inductief zijn.

Deductieve argumenten

Na woorden als ‘omdat’, ‘aangezien’ of ‘dit wordt verklaard door’, volgt vaak een premisse. Een dergelijk premisse komt dan na de conclusie. Je kunt bijvoorbeeld beweren dat je verdrietig bent, omdat je partner je verjaardag is vergeten..

  • De premisse in een goed deductief argument bewijst de conclusie die getrokken wordt vanuit een logisch standpunt
  • Bij deductief redeneren is validiteit erg belangrijk. Een argument wordt valide genoemd wanneer het niet mogelijk is dat de premisse waar is en de conclusie onwaar is.

Een voorbeeld:

Premisse: ‘Jan was voorzitter voordat Piet voorzitter was en Klaas was voorzitter na Piet.

Conclusie: ‘Jan was voorzitter voordat Piet voorzitter was’.

Het is in dit voorbeeld onmogelijk dat de premisse klopt en dat de getrokken conclusie niet waar is. De premisse van een goed deductief argument bewijst dus de conclusie. Er is daarom sprake van een valide argument. Als de premisse van een valide argument waar is, wordt het argument gegrond (‘sound’) genoemd.

Inductieve argumenten

De premisse van een inductief argument bewijst de conclusie niet, maar ondersteunt de conclusie. Er is bij een inductief argument dus geen sprake van een alles-of-niets principe, zoals bij een deductief argument. Ondersteuning voor een conclusie wordt door inductief argument geleverd in gradaties. Een voorbeeld is dat de dader van een moord wordt gezocht. Er is een vrouw vermoord en van haar man wordt geweten dat hij haar herhaaldelijk heeft bedreigd. Dit is zeker geen bewijs voor het feit dat hij haar heeft vermoord en ondersteunt de claim ook niet dat hij haar heeft vermoord. Als zijn vingerafdrukken worden gevonden op het moordwapen, dan is dit nog steeds geen bewijs voor de claim dat hij haar heeft vermoord, maar dit gegeven geeft wel meer steun voor de claim dat hij haar om het leven heeft gebracht.

Een goed inductieve claim geeft dus aan dat het meest waarschijnlijk is dat de conclusie waar it.

  • Hoe meer een premisse de conclusie van een inductief argument steunt, des te sterker het argument is.
  • Hoe minder een premisse de conclusie van een inductief argument steun, des te zwakker het argument is.

Om er achter te komen of een argument deductief of inductief is, is het belangrijk om goed te lezen. Het vershil tussen een deductief en inductief argument is dat er bij inductie sprake is van een meest waarschijnlijke mogelijkheid, en bij deductie is er geen andere manier dan de conclusie.

Buiten redelijke twijfel (‘beyond reasonable doubt’)

In de rechtsgang worden inductieve argumenten vaak gebruikt, bijvoorbeeld om verdachten te kunnen veroordelen. Iemand wordt schuldig bevonden wanneer de claim in hoge mate ondersteund wordt (‘beyond reasonable doubt’) dat hij of zij een misdaad heeft gepleegd. Dit bewijs is wel minder sterk dan deductief bewijs. Dit komt doordat het bij deductieve argumenten niet zo is dat ondersteuning komt in gradaties. Er is sprake van een alles-of-niets principe: een conclusie moet wel waar zijn als de premissen kloppen.

Deductie, inductie en onuitgesproken premissen

Het is niet lastig om van een inductief argument een deductief argument te maken. Om dit voor elkaar te krijgen moet er een universele premisse toegevoegd worden. Dit is een premisse die als regel dient waar geen uitzondering op mogelijk is. Stel dat iemand zegt: ‘Jan en Marieke staan op het punt te scheiden. Ze hebben constant ruzie’. Van dit statement kan een deductief argument gemaakt worden wanneer er een universele regel wordt toegevoegd, namelijk dat alle stellen die constant ruzie hebben op het punt staan te gaan scheiden. Soms komt het voor dat een conclusie gebaseerd is op een uitgesproken en een onuitgesproken premisse. Een voorbeeld: Stel je voor dat je twee professors hoort praten en de ene zegt ‘Geef hem een 1, dit is de tweede keer dat je heb gepakt hebt met afkijken!’

  • Uitgesproken premisse: ‘Dit is de tweede keer dat hij gepakt is toen hij aan het afkijken was’.
  • Onuitgesproken premisse: ‘Iedereen die twee keer gepakt wordt tijdens het afkijken, moet een 1 krijgen voor het tentamen’.
  • Conclusie: ‘Hij moet een 1 krijgen’.

In het dagelijks leven maken mensen vaak gebruik van onuitgesproken premissen. Door de context en de inhoud van het onderwerp merken we een onuitgesproken premisse toch op.

Hoe kan je overwegingen in het dagelijks leven tegen elkaar afwegen?

Het beredeneren in het dagelijkse leven heeft vaak te maken met het tegen elkaar afwegen van overwegingen. Dit proces wordt ook wel balans van overwegingen (‘balance of considerations reasoning’) genoemd. Het bevat zowel deductieve als inductieve elementen. Als je een afweging maakt, dan kijk je bij inductie naar hoe sterk of zwak een argument is, en bij deductie naar hoe valide en correct het argument is.

Een ander manier om te beredeneren is abductie (‘inference to the best explanation’). Hierbij wordt er gekeken naar de geschiktste verklaring – de conclusie die alle delen van het fenomeen correct aanspreekt. Een abductie is een inductief argument. De geschikte verklaring moet aan de volgende eigenschappen voldoen:

  1. Het verklaart het fenomeen het nauwkeurigst
  2. Het leidt naar de meest nauwkeurige voorspellingen.
  3. Het is niet in tegenstrijd met andere mogelijke verklaringen.
  4. Het heeft de minst onnodige veronderstellingen.

Een voorbeeld hiervan is; Wanneer ik thuis kwam was mijn vrouw en de hond niet thuis. Haar jas is er ook niet en de hondenriem is weg. De beste uitleg is dus dat mijn vrouw de hond aan het uitlaten is.

De uitleg voldoet aan alle voorwaarden gegeven in de situatie, en is dus een valide redenering.

Wanneer is iets geen argument?

Argumentidentificatie is het herkennen van argumenten. Een argument bestaat uit twee elementen: (1) een premisse (of meerdere premissen) die steun geeft voor (2) de conclusie. Zo kunnen argumenten dan ook herkend worden. Er zijn woorden of woordgroepen die vaak gebruikt worden om te laten zien dat er een conclusie zal volgen. Voorbeelden zijn: ‘daarom’, ‘dus’, ‘de conclusie is’ en ‘dit laat zien dat’. Tevens zijn er woorden die gebruikt worden om te laten zien dat een premisse zal volgen. Voorbeelden zijn: ‘gegeven dat’, omdat’ en ‘want’.

Wat zijn geen argumenten? Foto’s plaatje en filmpjes zijn geen argumenten. Ze kunnen mooi zijn, ze kunnen ontroerend zijn of ze kunnen bewijs zijn, maar geen argumenten. Ze kunnen je iets laten voelen of denken, maar ze zijn niet waar of onwaar – dat is, in betrekking tot beweringen en argumenten.

‘Als…dan’-zinnen zijn ook geen argumenten. Ze kunnen een premisse of conclusie vormen, maar dat is nog geen argument want het is niet allebei. Een lijst van feiten is ook geen argument omdat het geen redenering biedt, en ‘A, omdat B’ ook niet omdat het ziet zozeer een bewering als wel een redengeving is.

Logos, ethos en pathos

Er zijn drie niveaus van overtuigen (‘modes of persuasion’). Soms hebben externe factoren invloed op oordelen. Als je moeder bijvoorbeeld iets vindt, dan telt dit zwaarder mee in jouw eigen oordeel dan het oordeel van een vreemde. Een ander voorbeeld is iemand die een zwaar Brits accent heeft. De stem van zo’n persoon klinkt al snel adellijk in de oren en dit kan invloed hebben op het oordeel dat over die persoon wordt gevormd. Dit wordt ethos genoemd.

Soms wordt retoriek (‘rhetoric’) gebruikt om externe factoren in reclamespotjes mee te laten wegen in het besluit om een product te kopen. Het gaat om het gebruik van krachtige, psychologische taal die eigenlijk niets toevoegt. Een voorbeeld is dat in een reclamespotje wordt gezegd dat een product ‘extra lekker’ of ‘extra vers’ is. Dit wordt logos genoemd.

Naast het gebruik van retoriek kan het gebruik van foto’s of beelden een krachtige invloed hebben op de emoties van kijkers. Zo kunnen hun oordelen beïnvloed worden. Dit wordt pathos genoemd.

Hoe kan je argumenten begrijpen?

Veel argumenten zijn lastig te begrijpen, omdat ze niet op papier staan en omdat ze snel voorbij gaan in een gesprek. Premissen en conclusies zijn daarom niet gemakkelijk te onderscheiden. Bij het begrijpen van een argument is het belangrijk om allereerst de conclusie vast te stellen. De volgende stap is het vinden van de premisse(n) waar de conclusie op gebaseerd is. Vervolgens moet er gekeken worden naar de voorbeelden waar de premisse(n) op gebaseerd is of zijn, in het geval dat voorbeelden gegeven worden. Deze stappen kunnen gebruikt worden om gesproken argumenten en geschreven argumenten te begrijpen.

Wanneer de relatie tussen premissen en conclusies begrepen wordt, wordt de structuur van een argument begrepen. Bij het vaststellen van de premissen, is het belangrijk om op woorden als ‘omdat’, ‘daarom’ en ‘aangezien’ te letten. Wanneer argumenten in een geschreven verhaal geanalyseerd moeten worden, is het slim om het verhaal op te breken in premissen en getallen te verbinden aan deze premissen. Vervolgens kunnen de getallen in een diagram verwerkt worden waarbij ook gebruik gemaakt kan worden van pijltjes, zodat oorzaken (premissen) en gevolgen (conclusies) beter te onderscheiden zijn.

Argumenten onderscheiden

Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen enerzijds een argument en anderzijds een beschrijving, verklaring of samenvatting. Dit is niet altijd even makkelijk. De vraag is of iemand redenen gebruikt om zijn of haar conclusie te ondersteunen of te bewijzen. Zo ja, dan moeten er wel argumenten vast te stellen zijn in het verhaal dat hij of zij vertelt. Wanneer een argument geëvalueerd wordt, moet er gelet worden op twee zaken:

  • Logica: kan het argument echt gebruikt worden om een conclusie te bewijzen of te
    ondersteunen?
  • Waarheid: kloppen de premissen überhaupt wel?

Niet alles is een argument. Een argument bestaat altijd uit twee delen. Zinnen die ‘als’ en ‘dan’ bevatten zijn geen argumenten. Een lijst met feiten vormt ook geen argument. Zinnen die ‘omdat’ bevatten zijn afhankelijk van wat er achter komt te staan wel of niet een argument. Als het een bewijs levert, dan is het een argument. Als het een oorzaak aangeeft, dan is het geen argument.

Voorbeeld: ‘Piet draagt een zwembroek, omdat hij aan het zwemmen was’ is geen argument. Hier verklaart het namelijk de oorzaak.

‘Piet was aan het zwemmen, omdat hij zijn zwembroek droeg’ is wel een argument, omdat het een reden levert. Het is dus belangrijk om goed te lezen en te begrijpen wat er in de zin staat.

Oefenvragen

Vraag 1

Wat is een deductief argument? Wat is precies de relatie tussen de conclusie en premissen? Wanneer kan de conclusie onjuist zijn?

Vraag 2

Wat is het verschil tussen een deductief en een inductief argument?

Vraag 3

Beschouw de volgende redenering: 'Tot nu toe heeft inductie altijd goed gewerkt, dus is het een methode die altijd goed zal werken'.

Wat voor soort redenering is dit? Is het een overtuigendende redenering?

Vraag 4

Wat is het probleem met inductie? Wat zou het kunnen betekenen voor de rechtvaardiging van wetenschappelijke kennis?

Vraag 5

Uit welke twee delen is een argument standaard opgebouwd?

Vraag 6

Wat is het verschil tussen een deductief argument en een inductief argument?

Vraag 7

Wanneer is een argument valide?

Vraag 8

Welke drie niveaus van overtuigingen bestaan?

Antwoorden

Vraag 1

Een deductief argument bestaat uit premissen. Premissen zijn voor waar aangenomen uitspraken, uitgangspunten, en een conclusie die daar logisch uit volgt. Als de premissen juist zijn, is de conclusie dat ook, wanneer je het met de premissen eens bent, ben je dat ook met de conclusie.

Bijvoorbeeld: Uit P1= paarden zijn groter dan mensen en P2= mensen zijn groter dan mieren, volgt dat C= paarden zijn groter dan mieren.

De conclusie van een deductief argument kan in twee gevallen onjuist zijn. Als een of meerdere van de premissen onjuist is (mieren zijn groter dan paarden) en als het argument ongeldig is, dat wil zeggen op de verkeerde manier is opgebouwd (uit P1=paarden zijn groter dan mensen en P2= mieren zijn kleiner dan paarden, kan je niet concluderen dan mensen groter zijn dan mieren (en ook niet dat mieren groter zijn dan mensen!)).

Vraag 2

De conclusie uit een deductief argument is altijd waar als de premissen en de argumentatiestructuur kloppen. Dit geeft zekerheid. Echter is dit een beperkte vorm van zekerheid; want waar zijn wij helemaal zeker van? Waar halen we de zekere premissen vandaan? En hoe komen we al deductief redenerend ooit tot nieuwe kennis? Dat de conclusie zeker is komt omdat deze al vervat was in de premissen. Deductie levert dus strikt  genomen geen nieuwe kennis op.

Met inductief redeneren is nieuwe kennis wel mogelijk. Inductieve argumenten zijn 'non-conclusive', of 'non-demonstrative' dat wil zeggen dat de conclusie niet logisch volgt uit de premissen maar er alleen door ondersteund wordt. Een conclusie uit een inductief argument is dus nooit zeker. Dit is een nadeel, maar maakt tegelijkertijd nieuwe kennis mogelijk. Uit het feit dat alle raven die je tot nu toe gezien hebt zwart waren kun je concluderen dat raven waarschijnlijk zwart zijn.

Vraag 3

Dit is een inductieve redenering omdat er een conclusie (het zal altijd werken), wordt getrokken uit een aantal observaties (tot nu toe heeft het elke keer gewerkt). Dit is niet erg overtuigend, omdat inductie maar één keer niet hoeft te werken en de hele conclusie kan van tafel worden geveegd.

Vraag 4

Bij inductie wordt op grond van een aantal waarnemingen van een verschijnsel aangenomen dat het verschijnsel zich altijd op deze manier zal voordoen. Daarnaast geeft inductie een ‘meest waarschijnlijke verklaring’, op grond van gegeven feiten.

Neem bijvoorbeeld het volgende; ‘Je partner is vanmorgen naar de supermarkt gegaan en heeft lasagne bladen gekocht. Daarnaast heeft ze gisten van je oma verse tomaten gekregen en je ruikt de gesmolten kaas door het huis heen. De inductieve redenering is dat je vanavond lasagne eten. Als je aan tafel schuift blijkt echter dat je vanavond soep eet. Je partner heeft voor morgen lasagne staan maken omdat er morgen weinig tijd is om te koken. Je inductie was dus fout.

Ditzelfde probleem doet zijn voor in de wetenschap. Omdat het grootste deel van wat we weten is opgebouwd uit inductie is een grote kans aanwezig dat er foute aannames zijn gedaan. Dit wordt ook regelmatig bewezen.

Vraag 5

Een argument is altijd opgebouwd uit (1) één of meerdere premisse(n), en (2) een conclusie.

Vraag 6

Het verschil tussen een deductief argument en een inductief argument is dat een deductief argument wordt gebruikt om een claim te bewijzen, terwijl een inductief argument wordt gebruikt om een claim te ondersteunen.

Vraag 7

Een argument is valide wanneer het onmogelijk is dat tegelijkertijd de premissen waar zijn en de conclusie onwaar.

Vraag 8

De drie niveaus van overtuigingen zijn: (1) ethos, (2) logos, en (3) pathos

 

 

 

Check page access:
Public
This content is related to:
Check more or recent content:

Boeksamenvatting Critical Thinking van Moore, Parker - 12e druk

1. Wat is kritisch denken?

1. Wat is kritisch denken?


Wat is het belang van kritisch denken en hoe vormt zich een overtuiging?

Het is voor ons van belang om kritisch na te denken zodat we goede keuzes kunnen maken. We hebben vaak niet door hoe irrationeel sommigge beslissen die we maken zijn. Kritisch denken, oftewel, critical thinking is in principe het denken over nadenken. Er wordt gebruik gemaakt van logica om te bepalen of een bewering waar is, of de redenering klopt, en of we een verband kunnen trekken. Het gaat in dit geval niet om het bedenken van beweringen, maar het gaat om het evalueren van (de juistheid van) beweringen die gemaakt zijn om zo uiteindelijk de juiste conclusies te vormen.

Om dit te kunnen bereiken evalueren we ons denken op basis van rationaliteit. Wanneer we begrijpen hoe we kritisch moeten denken, kunnen we deze kennis gebruiken om kritisch te zijn ten opzichte van meerdere onderwerpen die ons in het dagelijks leven bezighouden. Tevens is het belangrijk om te onthouden dat het bekritiseren van andermans ideeën niet inhoud dat we mensen aanvallen, maar dat we de logica ergens in zoeken. Daarnaast is kritiek op iemand geven niet altijd een voorbeeld van kritisch nadenken. Men kan de meest onlogische, ondoordachte kritiek geven, zonder er over na te denken of de redenering logisch of waar is.

Wanneer we tot een conclusie komen, hebben we een overtuiging. Een overtuiging is propositioneel en kan dus waar of onwaar zijn. Een overtuiging is hetzelfde als een oordeel en een mening. Als een overtuiging in een verklarende zin gebruikt wordt, dan geeft dat als resultaat een bewering (=’statement/claim’), en over beweringen kan kritisch nagedacht worden.

Wat zijn belangrijke elementen van kritisch denken?

Bij kritisch denken gaat het vooral om drie dingen: (1) beweringen, (2) kwesties en (3) argumenten. Deze elementen moeten in een gesprek (of in geschreven vorm) vastgesteld kunnen worden om ze verder te kunnen analyseren.

1. Beweringen (‘claims’)

Beweringen zijn dingen die we zeggen of schrijven om informatie over te brengen. Het gaat bij beweringen vaak om stellingen, meningen of overtuigingen. Beweringen kunnen waar of onwaar zijn en kunnen over van alles gaan. Van sommige beweringen is het meteen duidelijk of ze waar of onwaar zijn.

.....read more
Access: 
Public
2. Twee manieren van redeneren

2. Twee manieren van redeneren


Wat is een argument?

Een argument wordt gebruikt om een stelling te bewijzen of te ondersteunen. Een argument heeft altijd twee onderdelen; een premisse en een conclusie. Als een bewering niet uit deze twee onderdelen bestaat is het geen argument. “God bestaat’ is geen argument, en ‘God bestaat, en als je dat niet gelooft ga je naar de hel,’ ook niet. Die laatste is alleen maar een manier om je bang te maken, niet een argument.

 ‘Iets heeft het universum wel moeten scheppen, dus God bestaat’ is wel een argument De premisse steunt de conclusie die getrokken wordt. Een premisse is gericht op het leveren van redenen om de conclusie te accepteren.

Hoe verhouden conclusie en premisse zich tot elkaar?

Dezelfde stelling kan de conclusie zijn van het ene argument en de premisse zijn van een ander argument. Een voorbeeld:

  1. Premisse: De remmen, motor en het stuur van de auto zijn kapot.
  2. Conclusie 1: De auto is niet meer bruikbaar.
  3. Conclusie 2: Er moet een nieuwe auto gekocht worden.

De stelling ‘De auto is niet meer bruikbaar’, is de conclusie die volgt op premisse 1, maar vormt tevens de premisse voor de conclusie dat er een nieuwe auto gekocht moet worden. Conclusie 1 is naast een conclusie dus ook een premisse voor Conclusie 2.

Wat bedoelen we met onuitgesproken premissen?

Het komt vaak voor dat argumenten onuitgesproken premissen of conclusies bevatten. Een voorbeeld van een onuitgesproken premisse:

  1. Je kunt geen boeken lenen zonder bibliotheekpas.
  2. Jan kan geen boeken lenen bij de bibliotheek.

De onuitgesproken premisse hier is dus dat Jan geen bibliotheekpas heeft. Dit verklaart
namelijk dat hij geen boeken kan lenen bij de bibliotheek.

Daarnaast kunnen ook conclusies onuitgesproken zijn. Een voorbeeld: ‘De politieke partij die het meest als de stem van het volk gezien wordt, zal de verkiezingen winnen. De SP zal de verkiezingen dus winnen’. De onuitgesproken conclusie is hier dat de SP het meest als de stem van het volk wordt gezien.

.....read more
Access: 
Public
3. Hoe schrijf je een goede tekst?

3. Hoe schrijf je een goede tekst?


Wat is het gevolg van vaag taalgebruik in een tekst?

Soms zijn geschreven stukken niet goed te begrijpen. Dit komt vaak doordat er vage taal in de tekst wordt gebruikt. Een term wordt vaag genoemd, wanneer het niet duidelijk is waar de grens wordt getrokken, in betrekking tot de term. Een voorbeeld van zo een term is ‘kaal’. Er zijn mensen die helemaal kaal zijn, maar ook mensen die half-kaal zijn door hun haarverlies. Het is dan niet duidelijk in hoeverre de term ‘kaal’ voor hen geldt. In de rechtspraak komen ook vaak vage begrippen voor. Een voorbeeld is dat het woord ‘marteling’ niet duidelijk afgebakend is in de wet. Soms maken politici opzettelijk gebruik van vage termen om geen antwoord te geven op lastige vragen. De vuistregel is dat enige mate van vaagheid acceptabel is, mits duidelijk blijft waar de informatie of bewering over gaat.

Wanneer mogen we spreken van ambiguïteit?

Van ambiguïteit is sprake wanneer een woord of zin meer dan één betekenis heeft en dus op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden. Er worden drie soorten ambiguïteit onderscheiden: (1) semantische-, (2) groep gerelateerde-, en (3) syntactische ambiguïteit.

1. Semantische ambiguïteit

Van semantische ambiguïteit is sprake wanneer een woord of zin wordt gebruikt die gepaard gaat met ambiguïteit. Een Engels voorbeeld is: ‘Jessica is cold’. Wordt hiermee bedoeld dat ze het koud heeft of dat ze een koude persoonlijkheid heeft? Je kan deze ambiguïteit voorkomen door de desbetreffende woorden of woordgroepen te vervangen met een duidelijkere omschrijving.

2. Groepsgerelateerde ambiguïteit (‘grouping ambiguity’)

Van groep gerelateerde ambiguïteit is sprake wanneer een woord gebruikt wordt om over een gehele groep te praten terwijl het niet helemaal klopt voor leden van een groep. Een voorbeeld: ‘Secretaressen verdienen meer dan advocaten’. Op groepsniveau klopt dit, omdat er meer secretaressen zijn dan advocaten. Samen verdienen deze secretaressen dus meer geld. Op individueel niveau klopt het echter niet. Een secretaresse verdient niet meer dan

.....read more
Access: 
JoHo members
4. Wanneer is iets geloofwaardig?

4. Wanneer is iets geloofwaardig?


We kunnen kijken naar de geloofwaardigheid van een bewering zelf, maar ook naar de geloofwaardigheid van de bron waar een bewering vandaan komt. Het is belangrijk om te weten dat geloofwaardigheid in gradaties komt. Geloofwaardigheid is dus niet een alles-of-niets principe. Bronnen (vaak mensen) zijn niet allemaal even geloofwaardig. Iemands geloofwaardigheid kan ook minder worden, bijvoorbeeld wanneer je hoort dat iemand een strafblad heeft, of groter worden omdat je hoort dat iemand een masters diploma in neuropsychologie heeft.

In het algemeen kan het volgende gezegd worden over een bewering; een bewering kan als ongeloofwaardig beschouw worden als; de inhoud van de bewering in tegenstelling staat met was we al weten (background knowledge), of als de bron van de bewering er een belang bij heeft dat jij de bewering gelooft.

Op deze factoren letten we dus op als we willen bepalen of iemand geloofwaardig is. Vaak baseren we ons oordeel helaas op kenmerken die er niet toe doen, zoals leeftijd, geslacht, afkomst, accent, kleding en lengte. Eigenlijk zouden we ons oordeel over iemands geloofwaardigheid niet op deze factoren moeten baseren. Het is belangrijk om een aantal vuistregels te onthouden als we het over de geloofwaardigheid hebben:

  • ‘Interested parties’ zijn minder geloofwaardig dan andere bronnen
  • Als zowel de bewering zelf als de bron (waar de bewering vandaan komt) niet geloofwaardig zijn, dan moet de bewering gewantrouwd worden. Het is dus belangrijk om bij twee dingen stil te staan: (1) de inhoud van een bewering zelf en (2) waar de bewering vandaan komt (de bron).
  • Een bewering is ongeloofwaardig als deze niet overeenkomt met onze observaties, onze (achtergrond)kennis en/of met andere geloofwaardige beweringen.

Observaties

We wantrouwen beweringen die niet overeenkomen met onze observaties. Als we bijvoorbeeld net de rode auto van meneer X hebben gezien en meneer Y vertelt dat meneer X een blauwe auto heeft, dan vinden we meneer Y niet geloofwaardig. Onze observaties worden beïnvloed door allerlei factoren: vermoeidheid, afleiding, zorgen over een andere gebeurtenis en emotionele problemen. Ook worden onze observaties beïnvloed door onze persoonlijke interesses en cognitieve biases (eerder besproken in hoofdstuk 1). Er zijn ook factoren in de buitenwereld die onze observaties kunnen beïnvloeden: hoeveelheid licht, hoeveelheid geluid en de snelheid van gebeurtenissen. Daarnaast worden onze observaties ook beïnvloed door onze verwachtingen en angsten. Als je hoort dat er muizen in de flat zijn gezien waarin jij woont, dan denk je al snel dat je zelf ook muizen in je huis hebt lopen (bijvoorbeeld als je vliegensvlug iets in je

.....read more
Access: 
JoHo members
5. Hoe werkt overtuiging?

5. Hoe werkt overtuiging?


Wat zijn "rhetorical devices"?

Woorden kunnen veel overtuigingskracht hebben (‘rhetorical force/ emotive meaning’). Ze kunnen beelden, gevoelens en emoties bij ons oproepen. Goede sprekers passen een aantal technieken toe die ons aanspreken en overtuigen met behulp van retoriek.

Retoriek (‘rhetoric’) gaat over het onderzoek naar overtuigend schrijven. We kunnen bijvoorbeeld op verschillende manieren een stuk schrijven dat de Hamas-leden afschilderd als vrijheidsstrijders of juist als terroristen. Er is natuurlijk niets mis mee wanneer iemand anderen ergens van probeert overtuigen. Het is echter wel belangrijk om kritisch te denken en dus onderscheid te maken tussen argumenten en retoriek. Retoriek zou niets moeten toevoegen aan de geloofwaardigheid van een bewering, omdat het bij retoriek niet om inhoudelijke argumenten gaat. Bij retoriek wordt er vaak gebruik gemaakt van ‘rhetorical devices’. Dit zijn overtuigingsmethodes die soms door retoriek ingezet wordt.

Welke soorten retorische methoden zijn er?

Retorische methoden zijn onder te verdelen in verschillende groepen methoden. De eerste groep bestaat gebruikelijk uit enkele woorden of korte zinnen die positief of negatief zijn. Zij worden ook wel ‘slanters’ genoemd. Voorbeelden zijn eufemisme en dysfemisme en weaselers. De tweede groep methoden is afhankelijk van ongewettigde assumpties. Voorbeelden zijn stereotypen, innuendo en geladen vragen. De derde groep bestaan uit methoden die te maken hebben met humor. Groep 4 bestaat uit methoden die gebruik maken van definities, verklaringen en analogieën. Voorbeelden zijn retorische analogieën en retorische definities.

Retorische methoden I

Eufemismen en dysfemisme

Een eufemisme wordt gebruikt om iets als positief of neutraal uit te drukken in plaats van negatief. Een voorbeeld is dat de eigenaar van een winkel waar tweedehandskleding wordt verkocht, het heeft over ‘kleding met een geschiedenis’ in plaats van kleding waar een ander al heel vaak in heeft rondgelopen. Een dysfemisme is het tegenovergestelde van een eufemisme. Een dysfemisme wordt dus gebruikt om een negatief gevoel bij iemand op te roepen. ‘Vrijheidsstrijder’ is een eufemisme, terwijl termen als ‘rebel’ en ‘terrorist’ dysfemisme zijn.

Weaselers

Een ‘weaseler’ is een taalkundige methode waarmee je een onderwerp kunt afdekken. Er wordt bijvoorbeeld gebruik van gemaakt door het aan een bewering toe te voegen. Het zorgt er namelijk voor dat de bewering niet bekritiseerd kan worden.

Een voorbeeld is

.....read more
Access: 
JoHo members
6. Hoe werkt relevantie?

6. Hoe werkt relevantie?


Een denkfout is een redeneerfout; een argument dat niet de inhoud ervan ondersteunt. Bij een relevantie denkfout (relevance fallacy) is de premisse niet relevant voor de conclusie of het punt in de vraag. De denkfouten die in dit hoofdstuk worden behandeld zijn allemaal relevantie denkfouten. Dergelijke denkfouten worden ook wel rode haringen genoemd (red herrings). Dit is omdat als je een haring rondtrekt over de vloer, het voor een hond onmogelijk wordt om ook maar iets anders te ruiken dan de haring, en daarom het spoor bijster raakt – net zoals met men denkfouten het spoor bijster kan raken.

Wat is de "ad hominem" denkfout?

De ‘ad hominem fallacy’ (ook wel ‘argumentum ad hominem’ genoemd) is de meest voorkomende denkfout. We beoordelen hierbij een bewering die iemand maakt aan de hand van de bron van de bewering en niet zozeer de bewering zelf. Een voorbeeld is dat iets wat een professor zegt wel waar moet zijn, aangezien hij of zij over veel kennis beschikt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vier soorten ‘ad hominem’ denkfouten.

  1. Poisoning the well’: wanneer sprekers verkeerd voorspellen wat iemand zal gaan zeggen door gebruik te maken van iemands karaktereigenschappen. Doordat iemand iets negatiefs zegt over deze persoon, neemt het publiek deze negatieve houding aan. Deze (foute) afschildering gebeurt vaak van te voren, zodat mensen het opvolgende argument niet meer geloven.
  2. Guilt by association’: het concept waarbij een persoon wordt veroordeeld door de mensen/mening met wie hij of zij zich omringt of zou omringen. Een voorbeeld hiervan is zeggen; Jij vindt dat het goed met de economie gaat? Ugh, dat klinkt als iets dat een democraat zou zeggen.
  3. Genetic fallacy’: van de ‘genetic fallacy’ is sprake wanneer we een bewering niet serieus willen nemen, omdat we vinden dat er iets mis is met de persoon die het beweert of de geschiedenis van de bewering. Veris je niet, in dit geval betekent ‘genetic’ niet dat het iets met genetica te maken heeft – ‘genetic’ betekend hier ‘van de oorsprong’. Voorbeeld: ‘God is gewoon een idee dat mensen verzonnen hebben toen de wetenschap nog niet bestond.’
  4. De Strawman denkfout. Hierbij maakt iemand zich schuldig aan deze denkfout wanneer hij of zij de visie van de tegenpartij opzettelijk verkeerd interpreteert of overdrijft, zodat zijn of haar standpunt beter overkomt. Met de Strawman is het vaak een overdreve extreme conclusie die wordt getrokken. Voorbeeld: ’Russische immigranten? Nouja zeg, dan kunnen we ook gewoon het hele land aan Putin overhandigen!’

Vals dilemma?

In dit geval doet iemand alsof er

.....read more
Access: 
JoHo members
7. Inductieve denkfouten

7. Inductieve denkfouten


Inductieve denkfouten zijn bedoeld om de waarschijnlijkheid van hun conclusies te ondersteunen, maar zijn in werkelijkheid te zwak om dit te kunnen doen. In hoofdstuk 11 zal verdere informatie worden gegeven over inductief redeneren. Deze informatie is echter niet noodzakelijk om dit hoofdstuk te kunnen begrijpen. Dit hoofdstuk wordt besteed aan inductieve denkfouten.

Wat zijn denkfouten bij inductieve generalisaties?

Twee denkfouten komen vaak voor bij inductieve generalisaties: (1) te snel generaliseren (‘hasty generalizing’) en (2) foutief generaliseren (‘biased generalizing’). Hieronder wordt een overzicht gegeven van de denkfouten die gemaakt worden bij inductieve generalisaties:

  • Fallacy of hasty generalization: deze denkfout ontstaat wanneer de kans wordt overschat dat een argument klopt op basis van een te kleine steekproef. Dit wordt ook wel de ‘fallacy of Small Sample’ genoemd. Wij mensen zijn snel geneigd om deze fout te maken, door een eenmalige persoonlijke ervaring te gebruiken voor een algemene conclusie. Zo’n ‘small sample’ kan een persoonlijke ervaring, of een vriendengroep of een buurvrouw, etc. zijn.
    • Fallacy of the Lonely Fact: wanneer een conclusie wordt gemaakt op basis van één enkel feit. Dit is een alternatief van de eerder genoemde denkfout.
    • Argument by Anecdote: dit is een vorm van te snel generaliseren. Vaak wordt een argument in dit geval gebaseerd op één persoon of gebeurtenis. De kans dat een argument klopt wordt dan overschat.

Generalizing from exceptional cases betekent dat er een bewering wordt gemaakt op basis van een zeldzame of gebiaste steekproef. Dit laatste wordt ook wel de ‘fallacy of biased sample’ genoemd. Een andere vorm van generalizing from exceptional cases is ‘self-selection fallacy’. Dit is het overschatten van de juistheid van een conclusie, die is afgeleid van een relatief groot, maar zelf geselecteerde steekproef. Een voorbeeld is een online poll – mensen vergeten vaak dat maar een hele specifieke groep überhaupt de poll zal vinden.

De denkfout van ‘ongeluk’ is het omgekeerde van de generalisering van bijzondere gevallen. Het komt voor wanneer een spreker of schrijver aanneemt dat een algemene stelling automatisch ook geldt voor een specifieke casus die exceptioneel is.

De zwakke analogie

De denkfout ‘zwakke analogie’ (ook wel valse analogie genoemd) is een zwak argument dat is gebaseerd op onbelangrijke overeenkomsten tussen twee of meer dingen. Vaak is deze overeenkomst compleet uit context gehaald om de analogie te kunnen maken. Voorbeeld; ‘Als je iemand ombrengt met een mes is het moord, dus als een

.....read more
Access: 
JoHo members
8. Formele denkfouten

8. Formele denkfouten


Formele denkfouten

De drie formele denkfouten die zullen worden besproken zijn ‘bevestiging van de consequent’, ‘ontkenning van het antecedent’ en ‘het onverdeelde midden’.

Bevestiging van de consequent

In dit hoofdstuk worden telkens voorbeelden gegeven waarbij sprake is van twee premissen en een conclusie. Hieronder wordt een foutief voorbeeld gegeven:

  1. Als P, dan Q.
  2. Q.
  3. Daarom P.

Bij dit voorbeeld vormt het eerste deel van de premisse na ‘als’ de antecedent van de bewering (zin 1). Het deel na ‘dan’ vormt de consequent (zin 2). Het voorbeeld vormt de denkfout ‘bevestiging van de consequent’. Een premisse bevestigt namelijk onterecht de consequent van de andere. Wanneer P en Q in (2) en (3) worden omgedraaid is het argument wel valide.

Voorbeeld;

    1. Als een hond zwanger is, dan is het een vrouwtje. (Als P, dan Q)
    2. De hond is een vrouwtje. (Q)
    3. Dus de hond is zwanger. (P)

Ontkenning van het antecedent

Hierbij ontkent een premisse het antecedent van de andere. Een voorbeeld hiervan is:

  1. Als P, dan Q.
  2. Niet-P.
  3. Daarom niet-Q.

Voorbeeld;

  1. Als iets een reptiel is dan is het een dier.
  2. Een schaap is geen reptiel.
  3. Dus, een schaap is geen dier.

Het onverdeelde midden

Deze denkfout vindt plaats wanneer de spreker of schrijver veronderstelt dat twee dingen die gerelateerd zijn aan een derde ding tevens aan elkaar zijn gerelateerd. Een voorbeeld is:
 

Alle katten zijn zoogdieren.

Alle honden zijn zoogdieren.

Daarom zijn alle katten honden.

 

Een voorbeeld van zo’n schema is:

  1. X heeft kenmerken a, b, c, etc.
  2. Y heeft kenmerken a, b, c, etc.
  3. Daarom geldt: X is Y.

Dit is een foutieve redenering.

Equivocation en amphiboly denkfouten?

Ambigue beweringen kunnen een denkfout produceren. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de denkfout equivocation. Dit is gerelateerd aan semantische

.....read more
Access: 
JoHo members
9. Deductieve argumenten I

9. Deductieve argumenten I


Hoe kan je argumenten analyseren?

Er zijn twee technieken voor het maken en evalueren van deductieve argumenten. In dit hoofdstuk gaat het vooral over categorische logica. Dit is logica die gebaseerd is op de verbanden van insluiting en uitsluiting tussen categorieën in categorische beweringen. Categorische logica is bruikbaar bij het verduidelijken en analyseren van deductieve argumenten. Wanneer we begrijpen hoe dit werkt, kunnen we kritischer en preciezer zijn ten opzichte van stellingen en argumenten en ambiguïteit vermijden.

Categorische claims

Een categorische claim zegt iets over categorieën van objecten. Een standaard-vorm categorische claim is een claim die ontstaat wanneer namen of beschrijvingen worden toegevoegd aan categorieën. Hier zijn vier soorten van:

  • De A-claim: ‘Alle … zijn …’. Voorbeeld: ‘Alle protestanten zijn christenen’.
  • De E-claim: ‘Geen … zijn …’. Voorbeeld: ‘Geen atheïsten zijn christenen’.
  • De I-claim: ‘Sommige … zijn …’. Voorbeeld: ‘Sommige christenen zijn Arabisch’.
  • De O-claim: ‘Sommige … zijn niet …’. Voorbeeld: ‘Sommige christenen zijn niet katholiek.’

Met ‘sommige’ bedoelen we ‘minstens één’.

Termen

De woorden die op de bovenstaande stippellijnen komen te staan worden termen genoemd. Het woord dat op de eerste stippellijn in een claim komt te staan, wordt de ‘subject term’ genoemd. Het woord dat op de tweede stippenlijn komt te staan wordt de ‘predicate term’ genoemd.

De woorden die als ‘subject term’ en als ‘predicate term’ dienen in een zin, worden samen ook wel klassen genoemd. De bovenstaande claims kunnen ook in Venndiagrammen worden verwerkt en weergeven. Zo'n Venn diagram is een grafische voorstelling van alle mogelijke hypothetische logische relaties tussen een eindige verzameling van statements. Visueel neergezet is dit een cirkel voor elke categorie, die overlappen op het moment dat zij een gemeenschap hebben. Dankzij de overlap tussen sommige beweringen kan je conclusies trekking uit de beweringen; er zijn verhoudingen zichtbaar.

De claim ‘sommige honden bijten’, zou dus gerepresenteerd worden door twee overlappende cirkels – één cirkel voor ‘honden’, en één cirkel voor ‘bijten’. De overlap is dan dus ‘honden die bijten’. Omdat het in deze claim hier gaat om alle honden, maar om sommige honden zet je een kruisje in het overlappende stuk om aan te geven dat minimaal één hond bijt.

De A- en I-claims worden bevestigende claims genoemd, omdat ze een deel van een andere klasse insluiten. De E- en O-claims worden negatieve claims genoemd, omdat

.....read more
Access: 
JoHo members
10. Deductieve argumenten II

10. Deductieve argumenten II


Wat zijn waarheidstabellen?

Dit hoofdstuk gaat over ‘truth-functional’ logica (ook wel ‘propositional/ sentential logic’ genoemd). Het gaat hierbij specifiek over het toepassen van beginselen van de logica op beweringen en analogieën. In dit verband worden vaak waarheidstabellen (‘truth tables’) gebruikt. In deze tabellen komen vaak twee letters voor: P en Q. Dit worden ook wel claimvariabelen genoemd en zijn een symbolische representatie van premissen en conclusies.

Een claim, P, is waar (T) of onwaar (F). Dit wordt aangegeven door de letter P te noteren, daar een streepje onder te zetten en vervolgens de letter T en F onder elkaar te noteren. Door het zo te noteren worden de mogelijke waarheidswaarden voor P weergeven. Soms worden er getallen gebruikt, waarbij ‘waar’=1 en ‘niet waar’=0.

Welke soorten waarheidstabellen zijn er?

  1. Negation (~): in dit geval wordt het tegenovergestelde (~P) van de claim verwerkt in de tabel. Een voorbeeld van zo’n soort claim is ‘Jamie is niet thuis.’ In dit geval is P dat ‘Jamie is thuis’ en ~P dat Jamie niet thuis is.
    De waarheidstabel van het voegwoord NIET (truth table for negation) laat zien dat welke waarde P ook mag hebben, de ontkenning ervan (~P) altijd het tegenovergestelde is:

Waarheidstabel van het voegwoord NIET

P

~P

1

0

0

1

  1. Conjunction (&): dit is een claim die bestaat uit twee claims. Deze claims worden conjuncten genoemd. Een conjunctie is alleen waar als de twee claims waaruit de algemene claim bestaat, waar zijn (dus als P en Q waar zijn). En voorbeeld van een conjunctie is; Jamie is thuis en Sophie is aan het werk. Jamie is P en Sophie is Q.

Waarheidstabel van het voegwoord EN

P

Q

P & Q

1

1

1

1

0

0

0

1

0

0

.....read more
Access: 
JoHo members
11. Inductief redeneren

11. Inductief redeneren


Hoe zien argumenten gebaseerd op analogie er uit?

Een argument gebaseerd op analogie is een argument dat iets een bepaalde eigenschap heeft, omdat een gelijk ding dezelfde eigenschap heeft. Bijvoorbeeld:

Bill houdt van vissen.

Daarom houdt zijn broer Sam van vissen.

De analogen in het bovenstaande voorbeeld zijn Bill en Sam. De conclusie-analoog (Sam) wordt een bepaalde eigenschap toegeschreven (van vissen houden), omdat de premisse-analoog (Bill) van vissen houdt.

Welke richtlijnen voor kritisch denken over een argument gebaseerd op analogie zijn er?

Hier volgt een aantal richtlijnen voor het evalueren van argumenten gebaseerd op analogie.

  • Des te meer gelijkheden er bestaan tussen de premisse-analoog en de conclusie-analoog, des te sterker is het argument.
  • Des te minder gelijkheden er bestaan tussen de premisse-analoog en de conclusie-analoog, des te zwakker is het argument.
  • Wanneer er meer dan één premisse-analoog is wordt het argument sterker.
  • Wanneer er meer dan één premisse-analoog is en er zijn weinig tegengestelde premisse-analogen (een premisse-analoog die niet de bepaalde eigenschap heeft), des te sterker het argument.

Wanneer wordt bewezen dat een argument gebaseerd op analogie niet klopt, is sprake van ‘het aanvallen van analogie’Zwakke analogie (ook wel foute analogie genoemd) is een zwak argument dat is gebaseerd op onbelangrijke gelijkenissen tussen twee of meer dingen.

Wanneer generaliseer je een steekproef?

Je generaliseert van een steekproef wanneer je een bepaalde eigenschap toeschrijft aan leden van een bepaalde populatie, omdat dit bij een kleine groep is bewezen.
De meest belangrijke principes voor het evalueren van dergelijke argumenten zijn:

  • Des te a-typischer de steekproef is, des te zwakker is de generalisatie. Als jij een steekproef bij basis school kinderen heb, maar dit doe je op een school voor super slimme kinderen zal de generalisatie zwak zijn.
  • Des te minder gevarieerd de steekproef is, des te zwakker is de generalisatie. Als je een steekproef over racisme doet en je doet dat met alleen maar blanken zullen je resultaten erg eentonig zijn.
  • Generalisaties die gebaseerd zijn op steekproeven die te klein zijn om de gehele populatie te spiegelen zijn zwak. Drie mensen zijn niet erg representatief voor een wereld van zeven miljard.

De ‘sampling frame’ is een

.....read more
Access: 
JoHo members
12. Moreel, wettelijk en esthetisch redeneren

12. Moreel, wettelijk en esthetisch redeneren


Wat zijn waardeoordelen?

Een waardeoordeel (‘value judgment’) is een term voor een bewering waarin een oordeel naar voren komt. Een waardeoordeel beoordeelt de waarde of de wenselijkheid van iets of iemand. Een voorbeeld is een docent die over een leerling, die fraude heeft gepleegd, zegt: ‘Hij verdient een 3 voor zijn verslag’. De docent beschrijft de leerling niet, maar spreekt een oordeel over de leerling uit.

Wat is het doel van moreel redeneren?

Bij moreel redeneren wordt er geprobeerd om morele waardeoordelen (‘moral value judgments’) vast te stellen. Niet elk waardeoordeel drukt een moreel waardeoordeel uit. Als er gezegd wordt: ‘onze koningin kleedt zich mooi’, is het een waardeoordeel, maar niet moreel. Een moreel waardeoordeel bevat vaak woorden als ‘goed’, ‘fout’ en ‘slecht’. Een voorbeeld van een moreel waardeoordeel is: ‘Het was fout van de docent om informatie achter te houden’.

Twee principes van moreel redeneren

  1. Consistentieprincipe (‘concistency principle’). Als twee afzonderlijke zaken op alle relevante manieren niet verschillen, dan moeten ze op dezelfde manier behandeld worden. Als twee afzonderlijke zaken op dezelfde manier behandeld worden, zouden ze niet op alle relevante manieren moeten verschillen. Een voorbeeld is als een docent twee studenten dezelfde cijfer geeft, ondanks het feit dat student A het beter heeft gedaan dan student B. Hiermee schendt de docent het principe. Als er vermoed wordt dat iemand het consistentieprincipe schendt, dan is het aan degene die het principe schendt om te bewijzen dat hij of zij het principe niet schendt.
  2. Morele principes. Een moreel principe is een algemeen waardeoordeel. Het verwijst naar wat in het algemeen gedaan zou moeten worden. Een voorbeeld is: ‘Stelen is verkeerd’. Uit morele principes worden morele waardeoordelen gevormd. Een voorbeeld is: ‘Het is verkeerd van Piet om te stelen’.

Consequentialisme: utilitarisme, egoïsme en altruïsme

Consequentialisme heeft als uitgangspunt dat de gevolgen van een beslissing of handeling de morele waarde bepalen. Als een handeling meer geluk produceert dan de alternatieven, dan is het de juiste handeling om uit te voeren. Hier is dan sprake van utilitarisme. Hierbij wordt er een afweging gedaan tussen de verschillende gevolgen van alternatieven om vervolgens te kiezen voor de handeling die het meeste geluk oplevert. Dit perspectief levert problemen op. Wanneer we afwegen of we iets wel of niet moeten doen, houden we rekening met verschillende zaken, bijvoorbeeld de rechten van anderen en onze eigen plichten. Een andere consequentialistische theorie is het ethisch egoïsme. Hierbij wordt er als uitgangspunt genomen dat als een handeling meer geluk

.....read more
Access: 
JoHo members
Bulletpoint samenvatting Critical Thinking -12e druk

Bulletpoint samenvatting Critical Thinking -12e druk


Wat is kritisch denken? - CH.1

  • We doen aan kritisch denken wanneer we onze gebruik maken van onze redeneringen om op conclusies te komen. Conclusies zijn overtuigingen: deze zijn propositioneel en kunnen waar of onwaar zijn.
  • Het gaat bij kritisch denken om drie dingen: (1) beweringen, (2) kwesties, en (3) argumenten. Beweringen kunnen objectief of subjectief zijn. Een argument bestaat uit een premisse (een bewering die wordt gebruikt als reden om te bewijzen dat een andere bewering waar is) en een conclusie.
  • ‘Cognitieve bias’ is een overtuiging die wordt beïnvloed door onbewuste kenmerken van de menselijke psychologie. Deze biases beïnvloeden de manier waarop informatie wordt verwerkt. Heuristieken zijn algemene regels die we onbewust gebruiken bij het schatten van waarschijnlijkheden.
  • Een claim is ‘waar’ wanneer deze vrij is van error. Wanneer je iets gelooft, je een sterk argument hebt waar je niet over twijfelt en geen reden hebt om te denken dat je niet gelijk hebt, dan kun je beweren dat je iets weet.

Twee manieren van redeneren - CH.2

  • Argumenten bestaan altijd uit twee delen: een premisse (of uit meerdere premissen) en een conclusie. Dezelfde claim kan als premisse dienen in het ene argument en als conclusie dienen in een ander argument.
  • Redeneren kan op twee manieren: deductief en inductief. Een deductief argument wordt gebruikt om een claim te bewijzen, terwijl een inductief argument wordt gebruikt om een claim te ondersteunen.
  • Een argument is valide wanneer het onmogelijk is dat tegelijkertijd de premissen waar zijn en de conclusie onwaar.
  • Ondersteuning is een kwestie van gradatie en niet van een alles-of-niets principe. Een argument dat meer bewijs geeft voor een conclusie is sterker dan een argument dat minder bewijs geeft voor een conclusie. Ondanks het feit dat sommige mensen sterk inductief bewijs als absolute term gebruiken, is het woord ‘sterk’ in deze context dus relatief.
  • Er zijn drie niveaus van overtuigingen: (1) ethos, (2) logos, en (3) pathos.
  • Als
.....read more
Access: 
JoHo members

Inleiding praktische filosofie voor Pedagogen Deel A&B (filosoferen met kinderen)

Boeksamenvatting: Van gedachten wisselen van De Brabander, 3e herziene druk

Boeksamenvatting: Van gedachten wisselen van De Brabander, 3e herziene druk

Image

Dit uittreksel wordt verstrekt door studievereniging Emile.


Inhoudsopgave samenvatting bij Van gedachten wisselen van De Brabander - 3e herziene druk

Inleiding

Plato: “Verwondering is de oorsprong van de filosofie.”

Filosofie draait om het stilstaan bij en het in twijfel trekken van het alledaagse en het vanzelfsprekende.

Hoofdstuk 1

Slavoj Zizek: “Door alle technologische ontwikkelingen leven we in een unieke tijd waarin we worden aangezet tot filosofisch denken.”

1.2 Filosofie en sociaal werk:

De hulpverlening die een hulpverlener biedt is afhankelijk van zijn opvattingen over mens en maatschappij. Voorbeeld van Dalrymple: Een psychiater die vindt dat mensen een vrije wil hebben, zal zijn cliënt eerder voor het vertoonde gedrag verantwoordelijk stellen als een psychiater die vind dat deze cliënt geen vrije wil heeft.

De Maistre: “Er is een groot verschil tussen de concrete mensen die je tegenkomt op straat en het beeld van dé mens.”

Doordat iedereen verschillende normen en waarden heeft en niet iedereen onder begrippen als autonomie en geluk hetzelfde verstaat, ontstaat er onenigheid tussen mensen.

1.3 Een normatief beroep:

De vermaatschappelijking van de zorg stelt het zelfbeschikkingsrecht van de cliënt voorop, maar door verschillende opvattingen/waarden en normen is niet iedereen van mening dat dit het beste voor de cliënt is. Voorbeeld: Iemand gedwongen opnemen gaat tegen het zelfbeschikkingsrecht in, maar kan soms beter zijn voor de cliënt.

Sociaal werkers mogen niet zomaar hun eigen opvattingen volgen maar moeten zich in de eerste plaats houden aan de wet. In de tweede plaats handelen sociaal werkers naar de doelstellingen/opvatting van de instelling en ten slotte moeten sociaal werkers ook rekening houden met de opvattingen van de cliënt zelf.

Discretionaire ruimte= De handelingsruimte van hulpverleners binnen de kaders van de wet.

Argumentatieve methode= Het volgen van een stappenplan om een morele keuze te kunnen analyseren.

1.4 Grote, kleine en sterke verhalen:

Vroeger waren er een paar grote verhalen (= een aantal heersende opvattingen) over de wereld die elkaar uitsluiten. Nu zijn er veel kleine verhalen/opvattingen die naast elkaar bestaan en elkaar aanvullen of tegenspreken. Kleine verhalen hebben minder aanhangers dan de grote verhalen.

Jean-Francois Lyotard: “Een groot verhaal beweert alles te begrijpen en op elke vraag een antwoord te hebben. Daarom zijn grote verhalen totalitair, ongeloofwaardig en onrechtvaardig.”

De overgang van grote naar kleine verhalen markeert de verschuiving van een uniforme samenleving naar onze huidige pluriforme samenleving. Uniform betekent weinig diversiteit in leefvormen, leefstijlen en culturen. In een pluriforme samenleving zijn juist veel diversiteit en verschillende denkbeelden.

Sterke verhalen zijn

.....read more
Access: 
JoHo members
Boeksamenvatting: Children - Rights and Childhood Archard 2015, 3e druk

Boeksamenvatting: Children - Rights and Childhood Archard 2015, 3e druk

Image

Dit uittreksel wordt verstrekt door studievereniging Emile.


 

Onze uittreksels zijn geschreven door en voor studenten. Emile draagt op geen enkel wijze verantwoordelijkheid voor dit uittreksel. De student(e) is zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop hij/zij dit uittreksel wil gebruiken bij het bestuderen van de stof.

 

Samenvattingen worden gekocht op eigen risico. In geen geval wordt er geld teruggegeven voor samenvattingen of worden samenvattingen
geruild.

 

Feedback op dit uittreksel is welkom. Loop hiervoor even binnen in het Emile hok of stuur een mailtje naar Emile (emile@fsw.leidenuniv.nl). Wij zullen ons best doen de kwaliteit van de samenvattingen zo hoog mogelijk te houden.

Wanneer je denkt dat je het zelf beter kan, ben je hierbij uitgenodigd om ons een verbeterde versie te sturen. Wanneer deze door ons als een significante verbetering wordt gezien zullen wij je hiervoor een vergoeding geven en voortaan jouw samenvatting verkopen.

 

We wensen je veel succes met het leren voor je tentamens. Heb je tussen het studeren door even behoefte aan pauze, dan ben je altijd welkom in het Emile hok voor een kopje thee en een koekje.

 

Vriendelijke groeten,

 

Studievereniging Emile

 

 

 

Hst. 1: John Locke’s children

John Locke, vader van het liberalisme, ziet kinderen als de ontvangers van een ideale opbrenging, burgers in de maak, beginnende, maar imperfecte redenaars, tabula rasa’s gevuld door ervaring. Hij schreef de volgende boeken:

  • An Essay concerning human understanding verdediging v/e empiristische theorie alle kennis komt van één bron: ervaring. Geen enkele kennis is aangeboren. Kennis wordt gradueel verworven.

  • Of the conduct of the understanding gids voor het goede gebruik van de rede, in de verwerving van waarheid.

  • Two treatises of government hij bekritiseert Filmer’s Tory dat God aan Adam macht gaf en zo aan alle mensen. Ook verdedigt hij z’n visie op de regering, als gegrond op en

.....read more
Access: 
JoHo members
Children: Rights and Childhood, door Archard, 3e druk

Children: Rights and Childhood, door Archard, 3e druk

Geupdate, bijgewerkte versie van de samenvatting van de tweede druk (ONDER CONSTRUCTIE)

BULLETPOINTS van Children: Rights and childhood door Archard

BULLETPOINTS van Children: Rights and childhood door Archard


 

1 - Wat zijn de opvattingen over kinderen van John Locke? 

  • John Locke (1632 – 1704) was één van de meest invloedrijke personen in de geschiedenis van de Engelse filosofie. Hij wordt gezien als voorvader van de empirische en analytische traditie van de filosofie en als ‘vader’ van het Engels liberalisme. Locke schreef, net zoals veel filosofische schrijvers in die tijd, over kinderen vanuit verschillende perspectieven. Zo werden kinderen onder andere gezien als toekomstige burgers, ontvangers van een ideale opvoeding, lege bladen beschreven door ervaring en jonge, onvolmaakte redenaars. Hij was ook een van de eersten die zich bezighield met de noodzaak van kindgericht onderwijs. 
  • Lockes visie op kinderen: -  Kinderen zijn nog niet volledig rationeel. - Educatie heeft als doel: het bereiken van redelijkheid of logisch denken. - Het bereiken van redelijkheid en het verwerven van kennis is kenmerkend voor de ontwikkeling van kind tot volwassene. - De afwezigheid van gezond verstand of redelijkheid maakt kinderen ongeschikt voor volwassen burgerschap, en rechtvaardigt de afhankelijkheid van hun ouders.

  • De leidende draad in Lockes visie is de nadruk op het verwerven van vermogens en bevoegdheden in plaats van het verwerven van discrete kennis of vaststaande principes. Het verwerven van vermogens en bevoegdheden gebeurt simpelweg door deze uit te oefenen.
    Het kind heeft niet de mogelijkheid om gelijk te zijn aan een volwassene als het gaat om kennis en rationaliteit/morele kennis. Volgens Locke komt dit doordat al deze aspecten nog toenemend zijn, een kind weet hier oorspronkelijk niets vanaf, want alles

.....read more
Access: 
JoHo members
TentamenTickets bij Children: Rights and childhood van Archard

TentamenTickets bij Children: Rights and childhood van Archard


1 - Wat zijn de opvattingen over kinderen van John Locke?

  • Wat handig kan zijn is om voor jezelf heel duidelijk te hebben waar Locke voor stond want als je dat goed weet beheers je eigenlijk het hoofdstuk. Je kunt bijvoorbeeld een mindmap maken over Locke waarin je alle begrippen en ideeën die bij hem passen noteert.
  • Als je de visie van Locke goed onder de knie hebt is het ook makkelijker om te onthouden/begrijpen wat dan relevant is voor de hedendaagse debatten hierover, want dit kan je hieruit afleiden. 
  • Er zijn 7 punten die relevant zijn voor de hedendaagse debatten. Probeer bij alle 7 een kernwoord voor jezelf te kiezen dat de essentie is van het punt, zodat je ze makkelijker kan onthouden. 

2 - Wat zijn de concepten van de kindertijd?

  • Dit is een hoofdstuk met veel verschillende begrippen en mensen. Als je zorgt dat je de begrippen en mensen (die in de tussenkopjes naar voren komen) kent en weet wat het inhoudt, beheers je het hoofdstuk vrij goed.
  • Zorg dat je het verschil tussen concepten en opvattingen voor jezelf helder hebt en oefen hier een beetje mee.

3 - Wat zijn moderne opvattingen over de kindertijd?

  • Probeer voor jezelf te ordenen wat verschillende moderne opvattingen
.....read more
Access: 
JoHo members
2. Twee manieren van redeneren

2. Twee manieren van redeneren


Wat is een argument?

Een argument wordt gebruikt om een stelling te bewijzen of te ondersteunen. Een argument heeft altijd twee onderdelen; een premisse en een conclusie. Als een bewering niet uit deze twee onderdelen bestaat is het geen argument. “God bestaat’ is geen argument, en ‘God bestaat, en als je dat niet gelooft ga je naar de hel,’ ook niet. Die laatste is alleen maar een manier om je bang te maken, niet een argument.

 ‘Iets heeft het universum wel moeten scheppen, dus God bestaat’ is wel een argument De premisse steunt de conclusie die getrokken wordt. Een premisse is gericht op het leveren van redenen om de conclusie te accepteren.

Hoe verhouden conclusie en premisse zich tot elkaar?

Dezelfde stelling kan de conclusie zijn van het ene argument en de premisse zijn van een ander argument. Een voorbeeld:

  1. Premisse: De remmen, motor en het stuur van de auto zijn kapot.
  2. Conclusie 1: De auto is niet meer bruikbaar.
  3. Conclusie 2: Er moet een nieuwe auto gekocht worden.

De stelling ‘De auto is niet meer bruikbaar’, is de conclusie die volgt op premisse 1, maar vormt tevens de premisse voor de conclusie dat er een nieuwe auto gekocht moet worden. Conclusie 1 is naast een conclusie dus ook een premisse voor Conclusie 2.

Wat bedoelen we met onuitgesproken premissen?

Het komt vaak voor dat argumenten onuitgesproken premissen of conclusies bevatten. Een voorbeeld van een onuitgesproken premisse:

  1. Je kunt geen boeken lenen zonder bibliotheekpas.
  2. Jan kan geen boeken lenen bij de bibliotheek.

De onuitgesproken premisse hier is dus dat Jan geen bibliotheekpas heeft. Dit verklaart
namelijk dat hij geen boeken kan lenen bij de bibliotheek.

Daarnaast kunnen ook conclusies onuitgesproken zijn. Een voorbeeld: ‘De politieke partij die het meest als de stem van het volk gezien wordt, zal de verkiezingen winnen. De SP zal de verkiezingen dus winnen’. De onuitgesproken conclusie is hier dat de SP het meest als de stem van het volk wordt gezien.

.....read more
Access: 
Public
3. Hoe schrijf je een goede tekst?

3. Hoe schrijf je een goede tekst?


Wat is het gevolg van vaag taalgebruik in een tekst?

Soms zijn geschreven stukken niet goed te begrijpen. Dit komt vaak doordat er vage taal in de tekst wordt gebruikt. Een term wordt vaag genoemd, wanneer het niet duidelijk is waar de grens wordt getrokken, in betrekking tot de term. Een voorbeeld van zo een term is ‘kaal’. Er zijn mensen die helemaal kaal zijn, maar ook mensen die half-kaal zijn door hun haarverlies. Het is dan niet duidelijk in hoeverre de term ‘kaal’ voor hen geldt. In de rechtspraak komen ook vaak vage begrippen voor. Een voorbeeld is dat het woord ‘marteling’ niet duidelijk afgebakend is in de wet. Soms maken politici opzettelijk gebruik van vage termen om geen antwoord te geven op lastige vragen. De vuistregel is dat enige mate van vaagheid acceptabel is, mits duidelijk blijft waar de informatie of bewering over gaat.

Wanneer mogen we spreken van ambiguïteit?

Van ambiguïteit is sprake wanneer een woord of zin meer dan één betekenis heeft en dus op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden. Er worden drie soorten ambiguïteit onderscheiden: (1) semantische-, (2) groep gerelateerde-, en (3) syntactische ambiguïteit.

1. Semantische ambiguïteit

Van semantische ambiguïteit is sprake wanneer een woord of zin wordt gebruikt die gepaard gaat met ambiguïteit. Een Engels voorbeeld is: ‘Jessica is cold’. Wordt hiermee bedoeld dat ze het koud heeft of dat ze een koude persoonlijkheid heeft? Je kan deze ambiguïteit voorkomen door de desbetreffende woorden of woordgroepen te vervangen met een duidelijkere omschrijving.

2. Groepsgerelateerde ambiguïteit (‘grouping ambiguity’)

Van groep gerelateerde ambiguïteit is sprake wanneer een woord gebruikt wordt om over een gehele groep te praten terwijl het niet helemaal klopt voor leden van een groep. Een voorbeeld: ‘Secretaressen verdienen meer dan advocaten’. Op groepsniveau klopt dit, omdat er meer secretaressen zijn dan advocaten. Samen verdienen deze secretaressen dus meer geld. Op individueel niveau klopt het echter niet. Een secretaresse verdient niet meer dan

.....read more
Access: 
JoHo members
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check all content related to:
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
6722 1
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Follow the author: Emy