Hoe verloopt het diagnostisch proces? - Hoofdstuk 1

Een psychodiagnostisch onderzoek kan op twee manieren beginnen: de cliënt kan worden doorverwezen naar de diagnosticus of de cliënt gaat zelf naar de diagnosticus toe. Eenmaal bij de diagnosticus, analyseert deze zo wel de hulpvraag van de cliënt als de aanvraag van de verwijzer. Dit zijn niet hetzelfde type vragen. De hulpvraag van de cliënt kan namelijk gaan over hoe hij van zijn dwangmatige gedrag kan afkomen, terwijl de aanvraag van de verwijzer kan gaan over of er sprake is van een obsessief-compulsieve stoornis.

Op basis van deze vragen stelt de diagnosticus drie soorten vragen:

  • Is het een obsessief-compulsieve stoornis?

  • Welke factoren hebben deze stoornis veroorzaakt en welke factoren houden die in stand?

  • Welke behandeling is geschikt voor deze patiënt?

Op basis van deze vragen wordt er een diagnostisch scenario opgesteld. Deze bevat een voorlopige theorie over de cliënt zijn of haar gedrag. Vervolgens wordt deze theorie getoetst met behulp van vijf stappen:

  • Er worden hypothesen opgesteld;

  • Er wordt een specifiek onderzoeksinstrument gekozen die kan helpen bij het toetsen van de hypothesen;

  • Er worden criteria opgesteld voor wanneer de hypothesen wel of niet verworpen worden;

  • De instrumenten worden afgenomen en de resultaten worden geanalyseerd;

  • Op basis van de resultaten worden de hypothesen aanvaard of verworpen.

Op basis van deze toetsing komt men tot een diagnostische conclusie.

Wat is de diagnostische cyclus?

Het is handig om het psychodiagnostisch proces volgens de empirische (wetenschappelijke) cyclus van De Groot op te bouwen. Deze empirische cyclus bestaat uit observatie, inductie, deductie, toetsing en evaluatie. Toch wordt dit niet standaard toegepast door diagnostici.

Wat zijn de 5 basisvragen in de klinische psychodiagnostiek?

Er zijn vijf type vragen die vaak voorkomen in de psychodiagnostiek. Bij elk van deze vragen is het belangrijk om een bepaalde mate van kennis van de psychologie te hebben (knowledge base). Het beste is als de diagnosticus de vijf basisvragen achtereenvolgens beantwoord en hierbij telkens de stappen in de diagnostische cyclus doorloopt. Dit zijn deze vijf basisvragen:

1. Onderkenning: Wat zijn de problemen? 

De vraag die hierbij gesteld kan worden, is: wat is het probleem, wat lukt er en wat gaat er mis? Bij de onderkenningsfase hoort inventarisatie, beschrijving, ordening, categorisering en een inschatting van de ernst van het probleemgedrag. Er moet hierbij rekening worden gehouden met het verschil tussen classificatie en een diagnostische formulering. Classificatie gaat over het categoriseren van iemand zijn of haar gedrag op basis van de DSM. Een nadeel van een catergorische classificatie is dat het vrij beperkt is en leidt tot ‘labeling’. Een voordeel is dat het de communicatie tussen deskundigen vergemakkelijkt. Een diagnostische formulering daarentegen bevat meer uitgebreide informatie over een cliënt zijn gedrag en houdt meer rekening met de context waarin dit gedrag voorkomt. De auteurs van het boek pleiten voor een diagnostische formulering.

2. Verklaring: Waarom zijn er problemen? 

De vraag die hierbij gesteld kan worden, is 'waarom zijn de problemen er?' De verklaring bevat 3 onderdelen:

  • Het (deel)probleem;

  • De condities die het optreden van het probleem verklaren;

  • De causale relatie tussen 1 en 2.

De verklaringen kunnen ingedeeld worden volgens:

  • De locus. Dit is de persoon of de situatie. De verklaring kan dus persoonsgericht of situatiegericht zijn;

  • De aard van de controle. Dit gaat over de oorzaak of reden. Het verschil tussen deze twee is dat een oorzaak de voorafgaande condities zijn, terwijl de reden de vrijwillige keuze is. Dus de oorzaken zijn feitelijke verklaringen van gedrag (je valt uit een boom door de zwaartekracht) en de redenen maken dit gedrag begrijpelijk (je was roekeloos tijdens het plukken van appels uit de boom);

  • Synchrone en diachrone verklaringscondities. Synchrone verklaringscondities treden tegelijkertijd met het gedrag op en diachrone verklaringscondities gaan aan het gedrag vooraf. Bijvoorbeeld in de psychodiagnostiek is de structurele verklaring synchroon, er is sprake van egozwakte. De psychogenetische verklaring is dan diachroon, dit komt door orale problemen in de vroege levensjaren van het individu;

  • Inducerende en continuerende condities. De inducerende condities zorgen voor het ontstaan van een gedragsprobleem en de continuerende condities houden het gedrag in stand.

Bij de behandeling van een probleem kan het best worden gezocht naar de factoren die het probleem in stand houden, want deze kunnen beïnvloed worden.

3. Predictie: Hoe zullen de problemen zich verder ontwikkelen? 

De vraag die hierbij gesteld kan worden, is: hoe zullen de problemen zich in de toekomst ontwikkelen? Dit wordt uitgedrukt met kansen, bijvoorbeeld: hoe groot is de kans dat de cliënt in de toekomst zijn werk volledig kan hervatten? Het gaat over het verband tussen een predictor en een criterium. De predictor is het gedrag dat nú aanwezig is, en het criterium is het toekomstige gedrag. Als er niet voldoende theoretische kennis beschikbaar is, wordt het aangeraden om te overleggen met collega’s.

4. Indicatie: Hoe kunnen de problemen worden opgelost?

De vraag die hierbij gesteld wordt, is 'hoe kunnen de problemen opgelost worden?' Welke behandeling heeft een patiënt nodig? Voor dat er een indicatie gegeven kan worden, moeten de verklarings- en predictiefase afgerond zijn. Daarnaast moet een diagnosticus beschikken over:

  • Kennis over behandelingen en behandelaars
  • Kennis over het relatieve nut van behandelingen
  • Kennis over de aanvaarding van de indicatie door de cliënt. Hiervoor is een indicatiestrategie ontwikkeld die 4 principes omvat:
    1. Het cliëntperspectief wordt geëxploreerd en geëxpliciteerd;
    2. De diagnosticus verstrekt de cliënt informatie over behandelingsmethoden, processen en behandelaars;
    3. De verwachtingen en voorkeuren van de cliënt worden vergeleken met wat de diagnosticus geschikt en nuttig vindt en in overleg worden er een aantal mogelijke behandelingen geformuleerd die beiden accepteren;
    4. De cliënt kiest een behandelaar en een behandeling uit.

5. Evaluatie: Zijn de problemen verholpen? 

De vraag die hierbij gesteld wordt, is 'zijn de problemen voldoende opgelost na de behandeling?' Er wordt in deze fase gekeken naar:

  • Of er in de therapie rekening is gehouden met de diagnose en met het behandelingsvoorstel;

  • Of het proces en de behandeling hebben gezorgd voor de verandering in gedrag. Dit kan bepaald worden door te kijken naar of het gedrag is afgenomen zonder dat dit aan de behandeling wordt toegeschreven, of er kan aangetoond worden dat het door de behandeling is gekomen door middel van n = 1-designs.

Hoe verloopt het diagnostisch proces?

De eerste taak van een diagnosticus is de aanvraag en hulpvraag analyseren en specificeren, daarnaast raadpleegt hij dossiergegevens, dit zijn verslagen van eerdere psychodiagnostisch of medisch onderzoek en informatie over bijvoorbeeld school, werk, gezin. Bij de analyse van een hulpvraag wordt vooral de beleving van de cliënt geëxploreerd met behulp van een interview of bredebandscreeningsinstrumenten (voor volwassenen de MAP en voor kinderen de CBCL).

Na de analyse van de aanmelding is er een reflectiefase, waarin de diagnosticus zich bewust moet zijn van zijn bias, dit zijn vooroordelen. Vervolgens worden alle vragen van de aanvrager en cliënt geordend in een diagnostisch scenario. Hieruit wordt dan een voorlopige theorie over het probleemgedrag van de cliënt opgesteld waaruit de hypothesen volgen. Het is belangrijk dat niet alle problemen in de onderkenningsfase terechtkomen, alleen de problemen die de cliënt heel erg beperken en waar hij of zij hulp voor zoekt. 

Wat zijn de stappen in het diagnostisch onderzoek?

Het diagnostisch onderzoek bestaat uit zes stappen: hypothesevorming, keuze van onderzoeksmiddelen, formulering van toetsbare voorspellingen, afname en scoring, argumentatie en verslag. 

1. Hypothesevorming

De hypothesen die worden opgesteld in de onderkenningsfase gaan over of er sprake is van psychopathologie. Bij hypothesen in de verklaringsfase maakt de diagnosticus gebruik van een lijst met verklaringsfactoren en kiest hij welke hij wil gaan onderzoeken. Bij predictieve hypothesen is de kennis van de diagnosticus belangrijk. In de indicatiefase gaat het vooral om over welke behandelingen en therapeuten het best passen bij de cliënt.

2. Keuze van de onderzoeksmiddelen

Voor het beantwoorden van de onderkenningsvraag kan de diagnosticus gebruik maken van instrumenten, observaties, anamnestische informatie en gegevens van informanten. In de verklaringsfase bevat instrumenten die zich richten op verklaringsfactoren zoals intelligentie, cognitieve vaardigheden en contextfactoren zoals de gezinssituatie. In de predictiefase kan er gebruik worden gemaakt van instrumenten die een predictieve validiteit hebben. Ten slotte kan in de indicatiefase gebruik worden gemaakt van een hulpvragenlijst.

3. Formulering van toetsbare voorspellingen

Als de onderzoeksmiddelen uitgekozen zijn, moeten er criteria opgesteld worden waarmee de resultaten worden afgewogen. Criteria kunnen bijvoorbeeld op basis zijn van de hoeveelheid dimensies uit de DSM die voor moeten komen bij de cliënt. De criteria moeten vooraf opgesteld worden, zodat de diagnosticus niet beïnvloed wordt door bias. 

4. Afname en scoring

Het afnemen en de scoring van de diagnostische instrumenten geven zowel kwalitatieve als kwantitatieve informatie. De resultaten worden geïnterpreteerd met behulp van normtabellen. Ook de observaties tijdens de afname van de testen is belangrijke informatie die grondig wordt onderzocht. Daarna worden de resultaten tegen de criteria afgezet. 

5. Argumentatie

Nadat de resultaten bekend zijn, worden ze teruggekoppeld aan de hypothesen en voorspellingen. Hierbij wordt er rekening gehouden met de betrouwbaarheid van de instrumenten en de bronnen. Wanneer de resultaten overeenstemmen met de hypothese, blijft deze hypothese behouden. Wanneer de resultaten de hypothese tegenspreken, zal de hypothese verworpen worden. Tot slot wordt ook mogelijk nieuwe informatie uit de onderzoeken samengevat die mogelijk leiden tot een nieuwe diagnostische cyclus.

6. Verslag

In het verslag worden de resultaten opgenomen in dezelfde stappen als van het diagnostisch proces. Dit verslag wordt doorgegeven aan de verwijzer. In het verslag worden de conclusies van het onderzoek beargumenteerd. Hierbij wordt aangegeven of de conclusies gebaseerd zijn op feiten of dat het interpretaties zijn. Het verslag moet helder beschreven zijn, zodat de aanvrager het leest zoals de diagnosticus het bedoeld heeft. Wanneer de verwijzer geen aanvullingen, vragen of verbeteringen heeft op het verslag, wordt het verslag mondeling overgebracht aan de cliënt. 

Wat zijn diagnose behandel combinaties (DCB's)?

Diagnose behandel combinaties verzekeren de cliënt ervan dat de behandelingen die gestart worden evidence-based zijn. Doordat voor elke behandeling een vaste duur en tarief verbonden zit, is dit effciënt om mee te werken voor de verzekeringsmaatschappijen. Het nadeel van het werken met DCB's is dat cliënten vaak meerdere klachten hebben of geen duidelijke omschreven problemen hebben, waardoor het moeilijk is om een passende behandeling te vinden. 

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Abonneebundel met online chaptersamenvattingen van Psychologische Diagnostiek in de Gezondheidszorg - Luteijn & Barelds - 4e druk

Abonneebundel met online TentamenTests van Psychologische Diagnostiek in de Gezondheidszorg van Luteijn & Barelds - 4e druk

Abonneebundel met online TentamenTests van Psychologische Diagnostiek in de Gezondheidszorg van Luteijn & Barelds - 4e druk

In dit bundel vind je een aantal oefenvragen per hoofdstuk. Er zijn oefententamens beschikbaar voor hoofdstuk 1 tot en met 15 inclusief antwoorden. Deze vragen kunnen je helpen met de voorbereiding voor het tentamen en dienen als controle om te kijken of je de literatuur begrepen hebt. De laatste hoofdstukken gaan over praktijkvoorbeelden en zijn niet geschikt om vragen over te stellen aangezien het voorbeelden zijn. 

Ben je geïnteresseerd in de tentamens van de rest van de hoofdstukken van Psychologische diagnostiek in de gezondheidszorg? Word dan lid van JoHo en krijg toegang tot de gehele bundel! Het volledige studiemateriaal vind je

.......read more
Hoe verloopt het diagnostisch proces? - Hoofdstuk 1

Hoe verloopt het diagnostisch proces? - Hoofdstuk 1

Een psychodiagnostisch onderzoek kan op twee manieren beginnen: de cliënt kan worden doorverwezen naar de diagnosticus of de cliënt gaat zelf naar de diagnosticus toe. Eenmaal bij de diagnosticus, analyseert deze zo wel de hulpvraag van de cliënt als de aanvraag van de verwijzer. Dit zijn niet hetzelfde type vragen. De hulpvraag van de cliënt kan namelijk gaan over hoe hij van zijn dwangmatige gedrag kan afkomen, terwijl de aanvraag van de verwijzer kan gaan over of er sprake is van een obsessief-compulsieve stoornis.

Op basis van deze vragen stelt de diagnosticus drie soorten vragen:

  • Is het een obsessief-compulsieve stoornis?

  • Welke factoren hebben deze stoornis veroorzaakt en welke factoren houden die in stand?

  • Welke behandeling is geschikt voor deze patiënt?

Op basis van deze vragen wordt er een diagnostisch scenario opgesteld. Deze bevat een voorlopige theorie over de cliënt zijn of haar gedrag. Vervolgens wordt deze theorie getoetst met behulp van vijf stappen:

  • Er worden hypothesen opgesteld;

  • Er wordt een specifiek onderzoeksinstrument gekozen die kan helpen bij het toetsen van de hypothesen;

  • Er worden criteria opgesteld voor wanneer de hypothesen wel of niet verworpen worden;

  • De instrumenten worden afgenomen en de resultaten worden geanalyseerd;

  • Op basis van de resultaten worden de hypothesen aanvaard of verworpen.

Op basis van deze toetsing komt men tot een diagnostische conclusie.

Wat is de diagnostische cyclus?

Het is handig om het psychodiagnostisch proces volgens de empirische (wetenschappelijke) cyclus van De Groot op te bouwen. Deze empirische cyclus bestaat uit observatie, inductie, deductie, toetsing en evaluatie. Toch wordt dit niet standaard toegepast door diagnostici.

Wat zijn de 5 basisvragen in de klinische psychodiagnostiek?

Er zijn vijf type vragen die vaak voorkomen in de psychodiagnostiek. Bij elk van deze vragen is het belangrijk om een bepaalde mate van kennis van de psychologie te hebben (knowledge base). Het beste is als de diagnosticus de vijf basisvragen achtereenvolgens beantwoord en hierbij telkens de stappen in de diagnostische cyclus doorloopt. Dit zijn deze vijf basisvragen:

1. Onderkenning: Wat zijn de problemen? 

De vraag die hierbij gesteld kan worden, is: wat is het probleem, wat lukt er en wat gaat er mis? Bij de onderkenningsfase hoort inventarisatie, beschrijving, ordening, categorisering en een inschatting van de ernst van het probleemgedrag. Er moet hierbij rekening worden gehouden met het verschil tussen classificatie en een diagnostische formulering. Classificatie gaat over het categoriseren van iemand zijn of haar gedrag op basis van de DSM. Een nadeel van een catergorische classificatie is dat het vrij beperkt is en leidt tot ‘labeling’. Een voordeel is dat het de communicatie tussen deskundigen vergemakkelijkt. Een diagnostische formulering daarentegen bevat meer uitgebreide informatie over een cliënt zijn gedrag en houdt meer rekening met de context waarin dit gedrag voorkomt. De auteurs van het boek pleiten voor een diagnostische formulering.

2. Verklaring: Waarom zijn er problemen? 

De vraag die hierbij gesteld kan worden, is 'waarom zijn de problemen er?' De verklaring bevat 3 onderdelen:

.....read more
Access: 
Public
Hoe meten we de kwaliteit van diagnostiek? - Hoofdstuk 2

Hoe meten we de kwaliteit van diagnostiek? - Hoofdstuk 2

Psychodiagnostiek bestaat uit drie onderdelen:

  • diagnostische theorieën of referentiekaders;

  • de beschrijving van de drie theorieën in modellen uit de testtheorie en de statistiek;

  • tests.

Er zijn drie soorten referentiekaders, die elk op ander idee berusten over hoe (problematisch) gedrag het best begrepen en verklaard worden:

  • Individuele verschillen. In dit kader wordt er gekeken naar individuele verschillen. Dit is voor de diagnosticus het beste referentiekader om te gebruiken.

  • Ontwikkeling. In dit kader wordt er gekeken naar de ontwikkeling in tijd.

  • Context. Volgens dit kader kan gedrag pas begrepen en verklaard worden als het gedrag verandert of in stand gehouden wordt door oorzaken: stimuli, gebeurtenissen, interventies. Dit wordt ook wel de (manipuleerbare) sociale context genoemd. Ook dit is een goed referentiekader om te gebruiken, maar hier moet de diagnosticus wel zelf het te meten gedrag bepalen.

Wat is de kwaliteit van de referentiekaders?

Het bepalen van de kwaliteit van referentiekaders wordt gedaan aan de hand van vier criteria:

  1. Zijn de elementen en relaties uit de theorie getoetst en wat is het resultaat?

  2. Is de theorie zo opgeschreven dat toetsing mogelijk is?

  3. Is de theorie inspiratiebron geworden van empirisch onderzoek?

  4. Is er onderzoek gedaan naar praktische toepassingen van de theorie en wat is het resultaat van dit onderzoek?

Volgens Van der Werff zijn de eigenschapsbenadering, de biopsychologie en de orthodoxe sociale-leertheorieën de beste referentiekaders om te gebruiken in de diagnostiek. Voor een diagnosticus is vooral de eigenschapsbenadering goed om te gebruiken, deze heeft ook veel intelligentie- en persoonlijkheidstests opgeleverd. De biopsychologische benadering en de sociale-leertheorieën komen uit de contextbenadering. Delen van de psychoanalyse zoals de egopsychologie vindt Van der Werff tot de middenklasse behoren. De ondermaatsen zijn de psychoanalytische, humanistische en existentiële psychologie. De ideeën in deze referentiekaders zijn vaak niet te toetsen.

Hoe wordt de kwaliteit van de modellen gemeten?

Er zijn meerdere modellen uit de testtheorie en statistiek die worden gebruikt om de centrale onderdelen van theorieën en constructen te beschrijven. Zo is er de klassieke testtheorie en de moderne testtheorie (IRT). De IRT is een theorie over gedragingen (een latente trek zoals emotionele stabiliteit of rekenvaardigheid). In deze theorie wordt de kans beschreven dat een persoon, wanneer die een bepaalde waarde heeft op een latente trek, ja zegt op een vraag of een taak goed oplost.

Voor de eerste referentiekader wordt er gebruik gemaakt van factoranalyses. Thurstone kwam met de multiple-intelligentietheorie en uiteindelijk koos hij er voor om deze te meten aan de hand van onafhankelijke factoren. Dit was in tegenstelling tot Spearman, die een g-factor gebruikte voor het meten van intelligentie. Met behulp van de factoranalyse kan er een profiel van iemand worden gemaakt. Een feitje is ook dat de vijf factoren in de Big Five (Extraversie, Vriendelijkheid, Zorgvuldigheid, Emotionele Stabiliteit en Intellect) na het uitvoeren van een factoranalyse geen onafhankelijke factoren blijken te zijn zoals de theorie stelt.

Het tweede referentiekader, de ontwikkeling, kan worden beschreven met bijvoorbeeld een lineaire,

.....read more
Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2527