Werken aan Normatieve Professionaliteit: Literatuur week 5 (Wetenschappelijke kennis als noodzakelijke of voldoende voorwaarde?) Universiteit Utrecht

Mackor, A.R. (2006) Over de aard en grenzen van kennis. In: Hees, M. van e.a.(red.) Kernthema’s van de Filosofie. Amsterdam: Uitgeverij Boom. p. 135-158.

H6 Over de aard en grenzen van kennis. p. 135-158.

6.1 inleiding

  • Kenleer / epistemologie: over kennis?
  • Rationalisme wijst de rede als enige, althans meest betrouwbare, bron van kennis aan
  • Empirisme bestempelt de zintuiglijke ervaring tot enige bron van kennis van de werkelijkheid
  • Zowel rationalisten als empiristen huldige de opvattingen dat overutingen pas het predikaat ‘kennis’ verdienen als ze onfeilbaar en onbetwijfelbaar zijn, of tot dergelijke overtuigingen herleid kunnen worden. Rationalisten noch empiristen blijken een overtuigend anwtoor te hebn op de, als gevolg van hun stringente eis dat kennis onbetwijfelbaar een fundament moet hebben, de rijzende vraag of kennis uberhaupt mogelijk is.
    • Als slotsom dat kennis niet mogelijk is, dan skepticisme
  • Kentheorie van Kant is invloedrijke poging om standpunten van empiristen en rationlisten te verzoenen en scepticisme te weerleggen, maar geen voldoende weerwoord op scepticisme

6.2 Drie soorten kennis

  • Kennis als gerechtvaardigde ware overtuigingen: standaarddefinitie van kennis volgens epistemologische theorieen
  • Weten hoe: praktische kennis
  • Weten dat: propositionele kennis
  • Knowledge by acquintance: als we bekend of vertrouwd zijn met iets of iemand

6.3 empirisme en rationalisme

  • Scholastiek: middeleeuws denken waaribj overtuigingen status van kennis verdienden, omdat en in zoverre deze gestuend werden door alledaagse waarnemingen of door de opvattingen van Aristoteles en kerkvaders
  • Scepticisme: als gevolg van wetenshcappelijke, religieuze en maatschappelijke ontwikkelingen aan het eind van de Middeleeuwen was het vertrouwen in de kennis die aan autoriteiten en alledaagse waarneming werd ontleend, zodanig geschaad, dat als reactie wel werd gesteld dat kennis onmogelijk is.
  • Rationalisten: wijzen de reden eenzijdig aan als bron van kennis
  • Methodische twijfel: met behulp van deze methode kunnen we volgens Descartes overtuigingen vaststellen die onbetwijfelbaar en noodzakelijk waar zijn en die daardoor als fundament van kennis kunnen functioneren.
  • Droomargument: dat onze zintuigen onbetrouwbaar zijn onderbouwt Descartes met het droomargument dat onze zintuigen ons geen zekerheid kunnen geven over het bestaan van de werkelijkheid buiten ons.
  • ‘ik denk dus ik besta’: omdat deze stelling onbetwijfelbaar en noodzakelijk waar is, kan zij als axioma (uitgangspunten door de rede zichtbaar) van kentheorie dienen.
  • Aangeboren ideeën: naast ideeën die we door zintuigelijke waarneming verwerven, hebben we aangeboren ideeën door God in onze geest geplant.
    • Descartes betoogt dat onze heldere en onderscheiden ideeën door God zijn ingeplant en dus onfeilbaar zijn. Objecten waarop zijn ideeën betrekking hebben bestaan dus werkelijk.
  • Godbewijs: helaas berust Descartes’s weerlegging van het scepticisme op een circulair godsbewijs. Enerzijds stelt hij dat hij het bestaan van God bewezen acht ogv feit dat hij heleder en onderscheiden idee vna God heeft, anderzijds dat alle heldere en onderscheien ideeën jusit zijn, omdat God bestaat.
  • Empiristen: zintuiglijke ervaring vormen de enige bron van kennis
  • Tabula rasa: volgens het empirisme is de geest een tabula rasa (kritiek op Descartes’ rationlistische opvatting van aangeboren ideeën)
  • Enkelvoudige en complexe ideeën: enklevoudige ideeën worden rechtstreeks door de verschijning zelf veroorzaakt en kunnen daarom niet onjuist zijn, zoals kleur of vorm. De menselijke geest stelt complexe ideeën samen uit eenvoudige ideeën en kan zich daarbij vergissen.
  • Kritiek op empirisme is dat het feit dat een empirist een bepaalde zintuigelijke waarneming heeft, niet bewijst dat zijn waarneming door dat verschijnsel veroorzaakt wordt en dus ook geen bewijs voor het bestaan van dat verschijnsel is.
  • Causaliteit: een causaal verband impliceert een noodzakelijk verband, maar een noodzakelijk verband kunnen we niet waarnemen. Wat we waarnemen is slechts een regelmatigheid. Hume concludeert dat er slecht sprake is van het toeschrijvn van dergelijke verbanden aan de werkelijkheid
  • Gewoonte: de gewoonte heeft tot gevolg dat we het gevoel hebben dat zich een noodzakelijk verband in de werkelijkheid voordoet, maar dit gevoel levert ons geen kennis, maar slecths een illusie.

6.4 Kants kentheorie: de verzoening van empirisme en rationalisme

  • Aanschouwings- of begripsvermogen: Kant stelt dat wij, noch door de rede, noch door zintuigen, de ware aard van objecten in de buitenwereld ontdekken, maar dat, integendeel, ons aanschouwings- of begripsvermogen de verschijnselen op een bepaalde wijze structureert. Het is dus niet de werkelijkheid die ons een bepaalde structuur opdringt, maar het is ons begripsvermogen dat de werkelijkheid structureert.
  • Kants poging empirisme en rationalisme te verzoenen begint met de stelling dat waarnemen en begrijpen beide noodzakelijk zijn om kennis van de werkelijkheid te verwerven. à ‘Gedachten zonder inhoud zijn leeg, indrukken zonder begrippen zijn blind’.
    • Als we alleen - door de rede geproduceerde – gedachten hadden, dan zouden we niet kunnen weten of die gedachten betrekking hebben op verschijnselen in de werkelijkheid. Anderzijds stelt Kant dat rationalisten terecht betogen dat de begrippen, in termen waarvan onze gedachten geformuleerd zijn, ons in staat stellen over verschijnselen in de werkelijkheid na te denken.
    • Als we uitsluitend – door de zintuigen geproduceerde – intuïties hadden, dan zouden we geen kennis kunnen verwerven.
    • Kant stelt dat wij, noch door de rede, noch door de zintuigen, de ware aard vna objecten in de buitenwereld ontdekken, maar dat, integendeel, ons aanschouwings- of begripsvermogen de verschijnselen op een bepaalde wijze structureert. Het is dus niet de werkelijkheid die ons een bepaalde structuur opdringt, maar het is ons begripsvermogen dat de werkelijkheid structureert. Kant betoogt nu dat we ons dus niet op de verschijnselen in de werkelijkheid, maar op het menselijk begripsvermogen moeten richten als we iets over kennis willen weten.
    • Brilmetafoor bij Kant: zonder bril zien we wazig (we hebben intuïties), zo wazig dat we geen afzondelrijke objecten en gebeurtenissen kunnen odnerscheiden (we hebben geen begrippen). Met bril zien we weliswaar scherp (we hebben begrippen), maar de objecten zien er - door de cilinder – vervormd uit. Daaruit volgt dat we met noch zonder bril de dingen kunen zien zoals zij ‘in zichzelf zijn’.
    • Kants kentheorie: Dit kan je beschouwen als samenvatting voor de kentheorie van Kant, omdat hij stelt dat zowel waarnemen als denken nodig is om kennis van de werkelijkheid te verwerven. Het begripsvermogen structureert verschijnselen op een bepaalde wijze en niet de zintuigen of de reden. In de uitspraak wordt verwezen naar het begripsvermogen op de volgende manier: indrukken zonder begrippen zijn blind. Kant stelt namelijk we enkel dingen kunnen zien omdat we begripsvermogen hebben van de dingen die we zien. Ook staat er in de uitspraak dat gedachten zonder inhoud leeg zijn, hiermee wordt geduid op het feit waarbij Kant stelt dat gedachten pas inhoud hebben als we iets waar kunnen nemen, als verschijnselen zich aan ons voordoen. En vervolgens hebben we ons begripsvermogen nodig om deze verschijnselen te structureren. Zonder begrippen zijn indrukken, dus verschijningen, volgens Kant namelijk blind.
  • Noumena: met noch zonder bril kunnen we de dingen zien zoals zij ‘in zichzelf zijn’
  • Phenomena: we kunnen de verschijnselen slechts zien zoals zij zich door onze bril ‘aan ons voordoen’
    • Bij Hume kunnen alle verschijnselen met bril gezien worden, maar ook zonder en dus weten we wat voor effect de bril heeft.
  • Kants verzoening van het empirisme en nationalisme bestaat er in dat de rationalist volgens hem gelijk heeft in zoverre de zintuigelijke ervaring op zichzelf geen propositionele kennis oplevert, maar dat de empirist gelijk heeft in zoverre propositionele kennis uitsluitend betrekking kan hebben  op objecten van mogelijke ervaring (de phenomena).
    • Een belangrijke implicatie van Kants theorie is dat menselijke kennis de grenzen van zintuigelijke ervaring niet kan overschrijden; voorbij die grens ligt het terrein van geloof en speculatie.

6.5 De twintigste eeuw: de ontmanteling van het zeventiende-eeuwse kennisideaal

  • Logisch positivisme: vorm van het empirisme

    • Sense data: Popper bekritiseerde de aanname dat we zekere kennis kunnen verwerven. Net als Kant bestrijdt Popper het de empiristische opvatting dat er iets in de waarneming ‘gegeven’ is dat we passief en neutraal kunnen registreren (Locke noemde dit ideeën, logisch positivisten spreken over sense data).
    • Protocolzinnen: in navolging van Kant meende Propper dat zelfs de allerelementairste waarnemingsuitspraken (logisch positivisten noemen deze protocolzinnen) reeds door ons begirpsvermogen gestructureerd zijn en dus niet in de waarneming ‘gegeven’ zijn,
    • Theoriegeladen: Propper schrijft dat zelfs de meeste elementaire waarnemingsuitspraken theoriegeladen zin.
    • Anders dan Kant meent Propper echter dat ons begripsvermogen niet slechts één universele wijze van structureren biedt. Popper betoogt dat verschillene theorieËn onze waarneming op verschillende wijzen kunnen structureren en hij stlet bovendien at we nooit met zekerheid kunnen weten of onze wijze van structureren – de huidige theorie - de best mogelijke is.
  • Fundamentalisme: Quine valt de logisch positivistische aanname dat kennis een fundament heeft, aan
  • Holisme of coherentisme:
  • Dogma’s van het empirisme: de twee uitgangspunten van het logisch positivisme warop het funderingsdenken gebaseerd is. Op basis van zijn weerlegiing van het absolute onderscheid tussen analytische en synthetische uitspraken (dogma 1) beargumenteert hij vervolgens dat ook het 2e dogma van het logisch positivisme- het reducitonisme – niet houdbaar is. Reductionisme is de aanname dat alle betekenisvolle uitsprkaen uiteindelijk herleid kunen worden tot allerelementairste empirische uitspraken (protocolzinnen) die ieder uitzonderlijk van de ervaring getoetst kunnen worden. Quine is echter net als Popper, van mening dat er geen theorieloze waarnemingsuitspraken zijn die rechtstreseks kunen worden getoetst aan omstandigheden die in de waarneming ‘gegeven’ zijn. Tegenover het reductionsime stelt Quine de opvatting dat niet afzonderlijke uitpsrkaen maar complete theorieen aan de ervaring getoetst worden.
  • Autonome subject: empiristen en rationalisten zoeken het fundament van kennis in het autonome object. Zij richten zich immers op hun eigen momentane bewustzijnstoestanden en beweren dat daarin dat onbetwijfelbare fundament kan woren gevonden, omdat deze toestanden direct aan henzelf gegeen zijn. Deze nadruk op het autonome subject suggereert dat mensen dit inzicht in hun eigen bewustzijnstoestanden onafhaneklijk van hun sociale omgeving kunen verwerven en rechtvaardigen.
    • Echter, onze overtuigingen tav onze eigen mentale toestanden zijn evenzeer tehoriegeladen als onze overtuigingen tav standen van zaken in de werkelijkheid. Zij vereisen een sociale omgeving en een taal waarin een tweede en hogere orde overtuigingen kunenn worden uitgedrukt. Deze argumenten weerleggen de opvatting dat wij zonder interactie met de sociale omgeving propositionele kennis zouden kunnen verwerven.
    • Sociaal gedeelde regels: de rechtvaardiging van kennis geschiedt ahv sociaal gedeelde regels en is in die zin een door en door sociale activiteit
      • Nieuwe regels zijn niet zozeer sociaal gedeeld, maar zij moeten voor anderen wel begrijpelijk – dwz sociaal deelbaar – zijn. In deze zin is niet alleen de rechtvaardiging van beweringen, maar ook die van nieuwe regels een sociale activiteit.
  • Verificatiecriterium van betekenis: epistemologisch reductionsime (stelling dat waarheid van elementaire waarnemingsuitspraken volledig door zintuigelijk waarneembare omstandigheen bepaald wordt) gaat hand in hand met reductionistische betekenistheorie: de opvatting dat de betekenis van elementaire waarenmingsuitspraken door diezelfde zintuigelijke waarneembare omstandigheden wordt bepaald
  • Afbeeldingshtoerie van kennis: wittgensteins theorie. De relatie tussen de reductionistische kentheorie en betkeenistheorie bestaat erin dat elementaire waarnemingsuitspraken een onbetwijfelbaar fundament van kennis vormen omdat en voor zover zij afbeeldingen van standen van zaken in de werkelijkheid zijn
  • Aanwijzende of ostensieve definitie: de beteknis van woorden bestaat louter en alleen in hun verwijzing en het verband tussen woord en boject wordt dmv aanwijzende of ostensieve definitie tot stand gebracht
    • Aangez ein de afbeeldingtheorie betkenis en verwijzijn aan elkaar gelijkstelt, leidt izj tot de opvatting dat veel schijnbaar betkenisvolle uitspraken betekenisloos zijn. Omdat zij geen standen van zaken in werkelijkheid afbeelden, maar uitsluitend betrekking hebben op de relatie tussen taal en werkelijkheid.
  • Taalspelen en levensvormen: later keert wittgenstein tegen zijn eedere afbeedlingstheorie en meent nu dat men voor alle woroden en voor alle uitspraken meot onderzoeken hoe zij in de praktijk gebruikt worden. In deze opvatting bestaat de betkenis van woroden en uitspraken daarom niet in een afbeeldingsrelatie maar in hun functie in zogenaamde taalspelen en levensovrmen waarbinnen zij gebruikt worden.
  • Instrumentele of pragmatische betekenistheorie: zie het als een kist gereedschap waarin elk gereedschpa zijn eigen functie heeft, die op eigen als oneigelijke wijze gebruikt kan worden.
    • Taalhandelingen: vanwege de nadruk op het gebruik van uitspraken wordt wel over taalhandelingen gesproken.
  • Debat tussen realisten en instrumentalisten: de instrumentaliste houdt vol dat de ene uitspraak niet beter is dan de andere omdat zij de werkelijkheid beter afbeeldt, maar omdat ij tot betere vorospellingen leidt. Het debat tussnr ealistne en instrumentalisten is tot de dag van vandaag een belangrijke thema in de wetenschapsfilosofie.

6.6 naturalistische of therapeutische filosofie?

  • Therapeutische filosofen: volgens therapeutische filosofen zijn vragen over de aard en mogelijkheid van kennis geen empirische toetsbare vragen over  de werkelijkheid, maar veeleer vragen over de manier waarop wij taal gebruiken. Voglens deze visie hebben epistemologen tot taak een therapie aan te bieden aan al diegenen die taalkundige verwarring omtrent het woord kennis ten onrecht aanzien voor diepe filosofische inzichten over kennis.
  • Naturalistische epistemologie: de gedachte dat de epistemologie een meer constructieve en systematische taak kan vervullen. naturalistische epistemologie in brende zin is de reeds besproken opvating dat het onmogelijk is eerste ene afgeronde filosofische theorie (eerste filosofie) te ontwikkelen die als fundament van kennis kan fungeren.
  • De naturalistische epistemologie heeft wel ene normatieve tak, maar deze biedt geen absolute richtlijnen. Zij is onderdeel van toegepaste wetenschap.

6.7 conclusie

  • Epistemologie heeft bestaansrecht om 2 redenen. Bepaalde aspectne van de veranderen opvatitngen over kennis kunne het best vanuit een dergelijk algemeen perspectief begrpen worden. De epistomologie heeft echter niet alleen deze pedagogische pretentie. Ook op de frontlinies van onderzoek zal op enig moment een poging gedaan moeten worden om de inzichten van de verschillende filosofische en empirische disciplines te integreren. Juist daarbij kan een historisch en systematisch geschoolde kentheoriticus zowel een therapeutische als ook meer systematische taak vervullen.

Slavin, R. E. (2002). Evidence-based education policies: Transforming educational practice and research. Educational researcher31(7), 15-21

Evidence based beleid heeft de grote potentie om de praktijk van educatie te transformeren, net zoals onderzoek in educatie. Evidence based beleid can eindelijk educatie in beweging krijgen naar het soort progressieve verbetering dat de meeste succesvolle delen van onze economie en maatschappij als een eeuw geleden bereikt hebben. Door middel van een sterke onderzoeksbasis en overheidsbeleid dat vraagt om dicht bewijs van de effectiviteit achter programma's en de praktijk in onze scholen, kunnen we een echte vooruitgang gaan zien in plaats van de huidige veranderingen gebaseerd op meningen en trends.
 

Biesta, G. (2007). Why “what works” won’t work: Evidencebased practice and the democratic deficit in educational research. Educational theory57(1), 1-22.

Biesta concludeert dat evidence based beleid een raamwerk bieden om de rol van onderzoek in educatie te begrijpen op een manier die niet alleen de spandwijdte van het effectief en efficient beslissingen maken beperkt, maar ook de mogelijkheden voor participatie in het maken van educatieve beslissingen beperkt. Hij beargumenteert dat we onze perspectieven op de interrelaties tussen onderzoek, beleid en praktijk moeten uitbreiden en moeten oefenen om educatie te zien als een diep moreel en politieke praktijk die continue democratische afweging vereist. 
In andere woorden, evidence based onderzoek maakt het uitproberen van nieuwe wijzen van educatie 'slimmer', maar we moeten altijd blijven kijken naar specifieke situaties en wat we willen bereiken met de educatie/interventie.

Check more related content in this bundle:

Literatuur samenvattingen Werken aan Normatieve Professionaliteit, Universiteit Utrecht, Bachelor 1, Blok 3 2021

Werken aan Normatieve Professionaliteit: Literatuur week 1 (Introductie en argumentatieleer) Universiteit Utrecht

Werken aan Normatieve Professionaliteit: Literatuur week 1 (Introductie en argumentatieleer) Universiteit Utrecht

H10 Redeneren en argumenteren

Krabbe, E. (2006). Redeneren en argumenteren. In: Hees, M. van e.a.  (red.) Kernthema’s van de Filosofie. Amsterdam: Uitgeverij Boom. p.237-265.

  • Gemengd enkelvoudig geschil
    • Meer dan één gesprekspartner neemt een standpunt in
  • Tegengestelde proposities
    • Proposities kunnen niet beide waar of en niet beide onwaar zijn
  • Niet-gemengd enkelvoudig geschil
    • Kwestie is hetzelfde én slechts 1 gesprekspartner neemt een positie in
  • Niet-gemengd meervoudig geschil
    • Twee kwesties en slechts 1 gespreksparnter neemt positie in
  • Gemengd meervoudig geschil
    • Beide gesprekspartners nemen standpunt in en er is sprake van contraire proposities (ze kunnen niet tegelijk waar, maar wel tegelijk onwaar zijn)
  • Oplossen
    • Geschil is tot overeenstemming gekomen
    • In andere gevallen spreekt men van beslechten
  • Kritische discussie
    • Instrument om geschillen op te lossen
  • Informatieve discussies
    • Door vragen proberen kennis op tafel te krijgen
  • Onderzoeksdiscussies
    • Als geen van gesprekspartners standpunt inneemt
  • Beraadslagingen, ruzies, twistgesprekken, onderhandelingen
  • Verdedigingsregel
    • Wie een standpunt naar voren brengt, moet deze desgevraagd verdedigen
  • Bewijslast
    • De plicht om met argumenten te komen
  • Drogredenen
    • Overtredingen van regels die samen de ideale gang van zaken in een kritische discussie beschrijven
  • Ontduiken of verschuiven van bewijslast
    • Soort drogreden
  • Standpuntsregel
    • Een aanval op een standpunt moet betrekking hebben op een standpunt dat ook daadwerkelijk naar voren is gebracht
  • Stroman
    • Niet naleven van standpuntsregel
    • Soort drogreden
  • Houdbaarheidskritiek
    • Kritiek die zich richt op de houdbaarheid van het argument zelf (kortom een mogelijk gebrek van het argument), los gezien van de vraag of het argument het standpunt ondersteunt
    • Hoofdgeschil, hoofdstandpunt, subgeschil, substandpunt
  • Bewijskrachtkritiek
    • Kritiek die zich richt op mogelijk gebrekkige bewijskracht van de argumentatie
  • Actieve kritiek
    • Als criticus zelf een standpunt inneemt, zoals bij tegenwerping, tegenargumenten of er recht tegen in gaan
  • Drogredenkritiek
    • Als je iemand beschuldigt van drogreden
  • Standpunt op metaniveau
    • Standpunt die betrekken heeft op de manier waarop de discussie wordt gevoerd
  • Drogreden ignoratio elenchi
    • Aanvoeren van geheel irrelevante argumenten
  • Proponent
    • Verdediger van hoofdstandpunt
  • Opponent
    • De criticus
  • Argumentatiestructuren
  • Onderschikkende argumentatie
    • Ondersteunt
  • Enkelvoudige argumentatie
    • Argumentatie die
.....read more
Access: 
Public
Werken aan Normatieve Professionaliteit: Literatuur week 2 (Rechten en plichten) Universiteit Utrecht

Werken aan Normatieve Professionaliteit: Literatuur week 2 (Rechten en plichten) Universiteit Utrecht

Hees, M, van (2006) Over het goede en het juiste In: Hees, M. van e.a.(red.) Kernthema’s van de Filosofie. Amsterdam: Uitgeverij Boom. p.13-33.

 

H1 Over het goede en het juiste. p.13-33.

1.2 Ethiek

  • Waarden zijn aspecten van het leven die we belangrijk vinden
  • Normen zijn directe gedragsbepalingen
  • Norm: oordeel hoe gedrag van mensen zou moeten of mogen zijn
  • Plicht: vorm van norm dat je gedrag moet
  • Permissies: vorm van norm dat je gedrag mag doen of nalaten
  • Waarde: beoordeling of evaluatie; algemene aspecten van het leven die we belangrijk vinden
  • Deugden: als een waarde verwijst naar een specifieke karaktereigenschap
  • Moraal: stelsel van normen en waarden dat betrekking heeft op het handelen van mensen
  • Positieve moraal: de normen en waarden die in een bepaalde cultuur of maatschappij bstaan
  • Rechtvaardigen: de ethiek richt zich niet primair op de beschrijving van bestaande normen en warden (positieve moraal) of op een verkalring van het onstaan van bepaalde normen en waarden, maar op reicht zich op de vraag welke normen en waarden we kunnen rechtvaardigen
  • Redenen: de vraag naar ethiek is een vraag naar de redenen die voor de norm gegeven kunnen worden
    • Ethiek is normatief: ze probeert tot een oordeel over normen en waarden te komen
  • A-morele uitspraak: uitspraak die geen waarde of norm uitdrukt
  • Immorele uitspraak: een morele uitspraak waarmee we niet kunnen instemmen; waar in onze ogen geen goede rednene voor gegeven zijn

1.3  het funderingsprobleem

1.4 relativisme

  • De onmogelijkheid van objectieve ethiek betekent niet dat we moeten vervallen in relativisme
  • Relativisme: 
    • Cultuurafhankelijkheid van normen en waarden: normen en waarden zijn relatief tov de cultuur waairn ze gelden
    • Subjectivisme: normen en waarden worden als volstrekt subjectief gezien; als geheel afhankelijk van de particuliere gevoelens en opvattingen van het individu
      • Emotivisme: een morele uitspraak is de uitrdukking van een gevoel
        • Morele afkeurign drukt niet altijd een negatief gevoel uit en morele goedkeuring niet altijd positief
        • Het veronachtzaamt het belang dat wij feitelijk hechten aan legitimering van onze morele keuzes; rechtvaardigen
        • De relatie tussen gevoelens en morele opvattingen wordt ten onrechte geinterpreteerd als een causaal verband waarbinnen gevoelens altijd als oorzaken en morele opvatitngen altijd als hun gevolgen worden gezien
  • Balans zoeken tussen objectivisme en relativisme: algemene morele uitgnagspunten kunenn iet bewezen
.....read more
Access: 
Public
Werken aan Normatieve Professionaliteit: Literatuur week 3 (Onderwijsvrijheid versus autonomie van het kind: artikel 23 ter discussie) Universiteit Utrecht

Werken aan Normatieve Professionaliteit: Literatuur week 3 (Onderwijsvrijheid versus autonomie van het kind: artikel 23 ter discussie) Universiteit Utrecht

Pring & Levinson

Pring, R. (2007). The Common School. Journal of Philosophy of Education, 41, 4, 503-522.

 

Levinson, M. (2007). Common Schools and Multicultural Education. Journal of Philosophy of Education, 41, 4, 625-642.

 

Wat is de vraag/het probleem?

De vraag is of de common school de oplossing is om kinderen voor te bereiden op de multiculturele samenleving.

Standpunt van Pring

De auteur is een voorstander van de common school, ook al is het niet makkelijk uit te voeren, lees: misschien wel onmogelijk om rekening te kunnen houden met alle verschillende onderwijs- en ethische overtuigingen. Pring meent dat voor het bijdragen aan kennis over verschillen in de samenleving en hoe deze en de cultuur tot stand zijn gekomen, is de common school nodig. De common school is strikt noodzakelijk voor het voorbereiden op en het leven in een diverse multiculturele samenleving

Argumenten

Voor:  

  • Het zorgt voor verrijking

Door interactie leer je van elkaar. Het is een conditie om te groeien. Dit is de functie van het onderwijs. Je leert andere culturen kennen van buiten je eigen community: verrijking van de samenleving door kennismaken met diversiteit. Daarnaast leren kinderen in kritische discussies te reflecteren op sociale tradities en dit maakt groei van de community mogelijk.

Kinderen verwerven inzichten van verschillende visies op wat het is om mens te zijn (door verschillende tradities).

  • Het biedt iedereen gelijke kans om te ontwikkelen binnen het onderwijs

De inclusie van alle kinderen in het basisonderwijs: ook kinderen met beperkte middelen/mogelijkheden moeten hun horizon kunnen verbreden. Het is een fundamenteel doel van onderwijs om kinderen van diverse culturele afkomst te verrijken. Met de komst van de common school vindt er geen selectie meer plaats op 11-jarige leeftijd.

  • Door gelijkheid, draagt het bij aan de ontwikkeling van de community

Kinderen voorbereiden op een ‘common community’ met een democratische orde, zonder verdeling op grond van klasse, geboorte of sociale positie. De voorbereiding op community is belangrijk, want iedereen heeft andere opvattingen en je moet deze leren delen/ meer leren omgaan. Als deze voorbereiding niet wordt gedaan en er dus veranderingen komen in het klimaat (sociaal, economisch, cultureel), kan dit leiden tot ontkenning en het afbreken van relaties vanwege gebrek aan begrip

 

 

 

 

Tegen: 

  • Kinderen met veel potentie kunnen in een common school niet ‘ontsnappen’ van kansarme communities en hebben geen plek waar grotere sociale mobiliteit wordt ondersteund.
  • Bij uncommon schools (vooral religieus) kunnen die communities zich volledig ontwikkelen in hun eigen tradities, waardoor ze doorgrond zijn met de geschiedenis, kunst en kennis van die cultuur en die écht goed kunnen overbrengen aan anderen. Wanneer individuen daar hun identiteit vinden
.....read more
Access: 
Public
Werken aan Normatieve Professionaliteit: Literatuur week 4 (Mensbeelden en de invloed daarvan op het professioneel handelen) Universiteit Utrecht

Werken aan Normatieve Professionaliteit: Literatuur week 4 (Mensbeelden en de invloed daarvan op het professioneel handelen) Universiteit Utrecht

Bransen, J. (2006). De opvoedbare mens. In: Hees, M. van e.a. (red.)Kernthema’s van de Filosofie. Amsterdam: Uitgeverij Boom. p.89-109.

 

H4 De opvoedbare mens 89-109

  • Menselijke geest: eerste wijsgerige antropologen gingen ervan uit dat de menselijke geest het cruciale kenmerk is waarmee de mens zich van dieren onderscheidt
  • Bewustzijn: wie het feit benadrukt dat we dankzij onze geest bewust zijn van de wereld om ons heen, zal menen dat het ons bewustzijn is waarmee we ons onderscheiden van dieren
  • Vrije wil: wie benadrukt dat we dankzij onze geest vrij en verantwoordleijk kunnen handelen, zal een vrije wil aanwijzen als bepalend voor het antropologische verschil
  • Perspectief van het subject: subject verhoudt zich op een ervarende en kennende manier tot de wereld. Het bewustzijn is in deze traditie een soort binnenwereld, die bevolkt wordt door representaties van de ‘buitenwereld’
    • Maar we kunnen niet van buitenaf naar andere organismen kijken en zeggen dat we die ‘binnenwereld’ niet zien, dus dat problematiseert de aanname dat het bewustzijn beslissend is voor het antropologisch verschil
      • Solipsisme: leer van deze moeilijkheid die stelt dat alleen het eigen bewustzijn met zijn inhouden betaat, en dat alles wat er buiten ons is of lijkt te zijn niet iets anders is dan voorstellingen in het eigen bewustzijn
      • Other-minds: vraagstuk die een sceptische positie over de aanname dat orgnaismen buiten mijzelf ook een bewustzijn, of een mind hebben, en omvat twijfel over de gronden voor die conclusie.
      • Het solipsisme is een heel onaantrekkelijk filosofische positie, en ook het ‘other-minds’-probleem zijn we liever kwijt dan rijk. Imeers een positie die ons dwingt te twijfelen aan het bestaan van bewustzijn van anderen kan geen recht doen aan alledaagse ervaringen waaruit zonneklaar blijkt dat ook anderen een eigen perspectief op de wereld hebben.
  • Verantwoordelijk: we leren kindern hun vrije wil te gebruiken, verantwoordelijk te zijn, en dat kunnen onze kinderen leren, zo is het idee, omdat ze expemplaren zijn van de menselijke soort
  • Alternatieven: een terugkerende aanname in de analyses van het probleem van de vrije wil is  dat er alleen maar sprake kan zijn van een vrije wil als er voor de actor alternatieve bestaan waaruit hij kan kiezen, zodat hij in de gegeven omstandigheden ook anders kan doen dan hij feitelijk doet
  • Spontaniteit: als actoren verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelingen, dan veronderstel dat enerzijds spontaniteit bij die actoren – ze mogen niet door de omstandigheden genoodzaakt zijn te doen wat ze doen – en anderzijds de mogelijkheid controle uit te oefenen: wat ze doen moet in hun ‘macht’ zijn
    • De eis van spontaniteit garandeert dat er sprake is van meer dan louter een proces van causale wetmatigheid
  • Controle: De eis van controle garandeert vervolgens dat ons spontane handelen geen willekeurig handelen is. Ons vrije ahndelen mag geen kwestie van willekeur of toeval zijn maar een in
.....read more
Access: 
Public
Werken aan Normatieve Professionaliteit: Literatuur week 5 (Wetenschappelijke kennis als noodzakelijke of voldoende voorwaarde?) Universiteit Utrecht

Werken aan Normatieve Professionaliteit: Literatuur week 5 (Wetenschappelijke kennis als noodzakelijke of voldoende voorwaarde?) Universiteit Utrecht

Mackor, A.R. (2006) Over de aard en grenzen van kennis. In: Hees, M. van e.a.(red.) Kernthema’s van de Filosofie. Amsterdam: Uitgeverij Boom. p. 135-158.

H6 Over de aard en grenzen van kennis. p. 135-158.

6.1 inleiding

  • Kenleer / epistemologie: over kennis?
  • Rationalisme wijst de rede als enige, althans meest betrouwbare, bron van kennis aan
  • Empirisme bestempelt de zintuiglijke ervaring tot enige bron van kennis van de werkelijkheid
  • Zowel rationalisten als empiristen huldige de opvattingen dat overutingen pas het predikaat ‘kennis’ verdienen als ze onfeilbaar en onbetwijfelbaar zijn, of tot dergelijke overtuigingen herleid kunnen worden. Rationalisten noch empiristen blijken een overtuigend anwtoor te hebn op de, als gevolg van hun stringente eis dat kennis onbetwijfelbaar een fundament moet hebben, de rijzende vraag of kennis uberhaupt mogelijk is.
    • Als slotsom dat kennis niet mogelijk is, dan skepticisme
  • Kentheorie van Kant is invloedrijke poging om standpunten van empiristen en rationlisten te verzoenen en scepticisme te weerleggen, maar geen voldoende weerwoord op scepticisme

6.2 Drie soorten kennis

  • Kennis als gerechtvaardigde ware overtuigingen: standaarddefinitie van kennis volgens epistemologische theorieen
  • Weten hoe: praktische kennis
  • Weten dat: propositionele kennis
  • Knowledge by acquintance: als we bekend of vertrouwd zijn met iets of iemand

6.3 empirisme en rationalisme

  • Scholastiek: middeleeuws denken waaribj overtuigingen status van kennis verdienden, omdat en in zoverre deze gestuend werden door alledaagse waarnemingen of door de opvattingen van Aristoteles en kerkvaders
  • Scepticisme: als gevolg van wetenshcappelijke, religieuze en maatschappelijke ontwikkelingen aan het eind van de Middeleeuwen was het vertrouwen in de kennis die aan autoriteiten en alledaagse waarneming werd ontleend, zodanig geschaad, dat als reactie wel werd gesteld dat kennis onmogelijk is.
  • Rationalisten: wijzen de reden eenzijdig aan als bron van kennis
  • Methodische twijfel: met behulp van deze methode kunnen we volgens Descartes overtuigingen vaststellen die onbetwijfelbaar en noodzakelijk waar zijn en die daardoor als fundament van kennis kunnen functioneren.
  • Droomargument: dat onze zintuigen onbetrouwbaar zijn onderbouwt Descartes met het droomargument dat onze zintuigen ons geen zekerheid kunnen geven over het bestaan van de werkelijkheid buiten ons.
  • ‘ik denk dus ik besta’: omdat deze stelling onbetwijfelbaar en noodzakelijk waar is, kan zij als axioma (uitgangspunten door de rede zichtbaar) van kentheorie dienen.
  • Aangeboren ideeën: naast ideeën die we door zintuigelijke waarneming verwerven, hebben we aangeboren ideeën door God in onze geest geplant.
    • Descartes betoogt dat onze heldere en onderscheiden ideeën door God zijn ingeplant en dus onfeilbaar zijn. Objecten waarop zijn ideeën betrekking hebben bestaan dus werkelijk.
  • Godbewijs: helaas berust Descartes’s weerlegging van het scepticisme op een circulair godsbewijs. Enerzijds stelt hij dat hij het bestaan van God bewezen acht ogv feit dat hij heleder en onderscheiden idee vna God heeft, anderzijds dat alle heldere en onderscheien ideeën jusit zijn, omdat God bestaat.
  • Empiristen: zintuiglijke ervaring vormen de enige
.....read more
Access: 
Public
Werken aan Normatieve Professionaliteit: Literatuur week 6 (Is wetenschap ook maar een mening? & Responsie) Universiteit Utrecht

Werken aan Normatieve Professionaliteit: Literatuur week 6 (Is wetenschap ook maar een mening? & Responsie) Universiteit Utrecht

Buskes, C. (2006). Over wetenschap en evolutie. In: Hees, M. van e.a.(red.) Kernthema’s van de Filosofie. Amsterdam: Uitgeverij Boom. p. 161-184. 

Hoofdstuk 7: Over wetenschap en evolutie

7.1 inleiding

  • Wetenschapsfilosofen houden zich bezig met vragen als: wat is het kenmerk van een geode wetenschappelijke thoerie en hoe moeten wetenschappers eigenlijk te werk gaan als zij gedegen wetenschap willen bedrijven? Uit deze vragen blijkt al dat er voor de wetenschapsfilosofie, naast een descriptieve, ook een belnagrijke normatieve taak is weggelegd. Dwz dat wetenschapsfilosofen niet louter een historische beschrijving geven van het verschijnsel wetenschap, maar zich daarnaast ook bezighouden met de vraag hoe wetenschap eigenlijk bedreven zouden moeten worden.

7.2 op het spoor van de evolutie

  • -

7.3 de moderne synthese en de geboorte van de wetenschapsfilosofie

  • Logisch positivisme: idee dat een synthetische uitspraak is pas zinvol wanneer we kunnen nagaan of deze waar is of niet; uitspraken die niet tot objectieve feiten herleid kunnen worden, zijn niet verifieerbaar en dus betekenisloos.
    • Verificatieprincipe: dit uitgangspunt stelt dat een uitspraak alleen dan cognitief betekenisvol is, wanneer zij in beginsel empirisch geverifieerd kan worden
    • Linguïstische opvatting: de rigoreuze aanpak van logisch positivisten marekert het begin van de linguïstische wending in de filosofie in de 20e eeuw: de oplossing voor alle filosofische problemen moest in taal worden gezocht
    • Een ander belangrijk wapenfeit van het logisch positivisme was het onvoorwaardelijke geloof in een wetenschappelijk reductionisme
      • Fysica was meest fundamentele wetenschap waartoe alle overige wetenschappen op den duur toe gereduceerd zouden worden
  • Ondergang van logisch positivisme had te maken met inductieprobleem: we kunnen obv een eindig aantal geobserveerde gevallen nooit iets met zekerheid zeggen over toekomstige, nog niet geobserveerde gevallen
    • De logisch positivisten hebben het verificatieprincipe dan ook gaandeweg afgezwakt tot een confirmatieprincipe: een wetenschappelijke theorie moet op zijn minst empirisch bevestigd kunnen worden
      • Te milde eis, want voor elke hypothese is wel enig bewijsmateriaal te vinden
  • Een tweede belangrijke reden voor de ondergang van het logisch positivisme was het groeiende besef dat de wetenschap niet uit neutrale, objectieve feiten kan worden opgebouwd, omdat dergelijke naakte feiten niet bestaan. Observatie is niet neutraal, maar doordrenkt met theorie. Theoriegeladenheid van observatie: fenomeen dat wat een wetenschapper waarneemt voor een groot deel afhangt van zijn verwachtingen, achtergrondkennis en wereldbeeld

7.4 Karl Popper en het probleem van de evolutietheorie

  • Trial & error: wetenschap wordt volgens Popper gekenmerkt door een opeenvolging van gissingen en weerleggingen, een proces van trial & error, waarbij wetenschappers voortdurend hun hypothesen trachten te ondergraven en er betere voor in de plaats proberen te stellen. Wetenschap is een dynamisch proces dat steeds nauwkeuriger theorieën oplevert.
  • Falsificatieprincipe: een theorie die niet weerlegd kan worden is onwetenschappelijk.
    • Anders dan logisch positivisten was Popper niet
.....read more
Access: 
Public
Check page access:
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1450 1 1
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering