Artikelsamenvatting bij Zorg voor de Jeugd van Vereniging Canon Sociaal Werk - Chapter


1833

  • Vanaf 1811 werd onderscheid gemaakt tussen volwassenen en kinderen in het strafrecht (de grens lag bij zestien jaar). Als iemand verantwoordelijk werd gehouden voor zijn misdaad, ging deze naar de gevangenis. In 1833 werd de eerste jeugdgevangenis in Nederland opgericht.
  • De jeugdgevangenis was het idee van het ‘Nederlandsch Genootschap tot Zedelijke Verbetering der Gevangenen’ (de voorloper van de reclassering). Zij streefden naar betere leefomstandigheden en morele verheffing. Daarnaast bezochten ze ook de gevangenissen en gaven onderwijs, arbeid, kleding en gereedschappen.
  • De overheid beperkte zich tot het opsluiten en bewaken van criminelen.
  • In 1857 werd het Huis van Verbetering en Opvoeding opgericht. Vanaf dit moment nam de overheid ook de verantwoordelijkheid op zich voor de scholing en vorming van de gevangenen.
  • In 1905 werden de Kinderwetten ingevoerd. Dit betekende dat alle criminele jongeren werden ‘heropgevoed’. De rechter kon kiezen uit een berisping, een korte straf in een tuchtschool of jarenlange heropvoeding in een rijksopvoedingsgesticht.

1846

  • Vanaf 1830 was er meer aandacht voor de ‘verwaarloosde’ kinderen. Deze kinderen waren vaak onverzorgd, hadden geen aangeleerde gedragsnormen en genoten geen onderwijs. Vanaf 1840 kwamen deze kinderen in kleine tehuizen terecht. Hier kregen zij een passende opvoeding en onderwijs en leerden ze een vak.
  • Vanaf 1846 ontstonden meer en meer van zulke instellingen (denk aan woonhuizen, ziekenhuizen, kerken, scholen, werkplaatsen). Ze werden gefinancierd door particulieren, verenigingen, donateurs, etc.. Pas in de twintigste eeuw werd de kinderbescherming een taak van de overheid. De regering introduceerde nieuwe wetten, professionaliseerde de beroepen en gingen kinderen ‘behandelen’. De overheid ging de instituten reguleren en financieren.

1874

  • In de negentiende eeuw werd een deel van de weeskinderen in een weeshuis geplaatst, terwijl de rest van de kinderen werden ‘uitbesteed’ aan gezinnen (meestal op het platteland waar ze moesten werken). In beide situaties waren de leefomstandigheden niet erg goed.
  • In 1874 werd de ‘Maatschappij tot Opvoeding van Wezen in het Huisgezin’ opgericht. Deze kreeg een jaarlijkse subsidie van de overheid. Dit wordt gezien als het begin van de georganiseerde pleegzorg in Nederland. Ze probeerden weeskinderen onder te brengen bij gezinnen waar toezicht werd gehouden. Ze gebruikten zogenaamde ‘doorgangshuizen’ waar de groepsleiding de kinderen kon leren kennen en hen kon voorbereiden op deze plaatsing. Echter, er waren maar weinig pleeggezinnen en de tehuizen werden steeds groter. Daarbij bleek ook dat pleegouders vaak hele slechte ouders waren en de verkeerde motieven hanteerden (ze wilden de kinderen alleen in huis hebben om te werken, niet om daadwerkelijk de kinderen te helpen).
  • Na de Tweede Wereldoorlog werd de jeugdhulpverlening pas echt geprofessionaliseerd en sloten pleeg- en instellingzorg meer op elkaar aan. Er kwamen minder instellingsplaatsen, er kwam meer preventieve en ambulante hulpverlening en er kwamen meer campagnes om mensen te stimuleren om pleegouders te worden.
  • Men maakt nu onderscheid tussen hulpverlening en opvoeding in de pleegzorg. In de hulpverlening gaat het over intensieve begeleiding van de eigen ouders en terugkeer binnen zes maanden. In de opvoeding gaat het over pleegouders die een kind voor langere tijd (vaak tot de volwassenheid) opvoeden.

1881

  • In 1847 richtte Ottho Gerhard Heldring tehuizen op waarin vrouwen werden opgevangen die de prostitutie wilden verlaten. In 1881 werden de Heldring-gestichten uitgebreid met het Magdalenahuis: een tehuis voor ongehuwde moeders en hun kinderen. Dit was het gevolg van de vrouwenbeweging, waardoor vrouwen meer als slachtoffers werd gezien in plaats van als ‘verleidsters’.
  • Vanaf 1897 kwamen er als gevolg van de ‘Vereeniging Onderlinge Vrouwenbescherming’ veel veranderingen: er kwam gelijkberechtiging van buitenechtelijke kinderen, het ontstaan van een niet-religieus tehuis voor alleenstaande moeders, het ontstaan van alimentatie en makkelijkere beschikbaarheid van anticonceptiemiddelen.
  • Vanaf de jaren vijftig ontstonden BOM-moeders: bewust ongehuwde moeders. Verschillende trends dragen bij aan het ontstaan van dit fenomeen: de ontwikkeling van de wetenschap, de beschikbaarheid van de anticonceptiepil (1965), vrijere seksuele moraal, ongehuwd samenwonen en een toename van echtscheidingen.
  • Tehuizen gingen zich specialiseren. Sommigen richten zich op (gescheiden) alleenstaande moeders met kinderen, anderen op crisisopvang, anderen op begeleiding van tienermoeders, etc..

1883

  • Kinderen die leefden aan het van de eind negentiende eeuw waren erg ongezond. Ze kregen weinig vitaminen, leefden in zeer onhygiënische leefomstandigheden en kregen weinig zonlicht. Kinderen werden daarom op vakantie gestuurd naar ‘gezonde’ omgevingen.
  • Plaatselijke initiatieven werden verenigd in 1901 in het ‘Centraal Genootschap voor Kinderherstellings- en Vacantiekolonies’. Vrijwilligers in deze kampen werden later vervangen door artsen en verpleegsters.
  • Na de Eerste Wereldoorlog ging de rijksoverheid ook bijdragen aan deze projecten. De kindervakanties groeiden uit tot een van de belangrijkste sociaal-geneeskundige voorzieningen voor schoolkinderen. Behalve het bevorderen van de lichamelijke gezondheid had men ook het doel om kinderen op te voeden. Dit werd ook wel de beschavingsmissie genoemd.
  • Vanaf de jaren vijftig verbeterden de levensomstandigheden. In plaats van kinderen die lichamelijke problemen hadden, werden nu kinderen naar de kampen gestuurd die leden aan ‘nervositas’. Dit criterium was echter zeer breed en vaag en de overheidssubsidie stopte dan ook rond 1970. Dit was het einde van de vakantiekolonies.
  • Tegenwoordig worden er zomerkampen opgezet voor het tegenovergestelde probleem: overgewicht. Ook al is de oorzaak verschillend, de nadruk ligt op hetzelfde: gezonde voeding, genoeg beweging en gedragsverandering.

1896

  • Aan het eind van de negentiende eeuw werden slechte opvoeding en degeneratie gezien als oorzaken van de jeugdcriminaliteit. Met name kinderen in sloppenwijken zouden risico lopen. Jeugdcriminaliteit kon voorkomen worden door hulp van een begeleider of ‘patronaat’. De patronaat is de voorloper van de 1922 ingevoerde gezinsvoogd, opgezet door de Pro Juventute. De Pro Juventute werd in 1896 opgericht.
  • Pro Juventute stimuleerde onderzoek, organiseerde congressen over jeugdcriminaliteit en ‘verzamelde’ advocaten die als vrijwilligers rechtsbijstand gaven aan kinderen. De patroons waren vrijwilligers die elke week contact hadden met de kinderen en een bemiddelende rol speelden met betrekking tot school, werk en pleeggezinnen.
  • In 1905 werden de Kinderwetten geïntroduceerd. Deze introduceerde de Voogdijraad. Alles wat met kinderbescherming te maken had, liep via deze raad en deze bepaalde wat er met het verwaarloosde kind of crimineel moest gebeuren.
  • In 1922 ontstond de straf- of civielrechtelijke ondertoezichtstelling, bedoeld om plaatsing in een tehuis te vermijden. Het was een meer individuele aanpak. Een gezinsvoogd neemt het gezag van de ouders gedeeltelijk over en let op de ontwikkeling van het kind.
  • De kinderbescherming werd gekenmerkt door dwang, bevoogding en een gebrek aan professionaliteit.
  • In 1956 werd de Voogdijraad omgeruild voor de Raad voor de Kinderbescherming. De rol van de maatschappelijk werkers werd steeds belangrijker.
  • De gezinsvoogd is tegenwoordig onderdeel van Bureau Jeugdzorg. Zij hebben echter te maken met een hoge caseload, bureaucratisering, rapportagedwang en een aantal zeer trieste incidenten. Daarom hebben ze nu de Deltamethode Gezinsvoogdij ingevoerd. Deze moet zorgen voor een betere uitvoering van de ondertoezichtstelling, waarbij de gezinsvoogd minder cliënten tegelijkertijd behandeld.

1901

  • Vanaf 1875 ging men zich meer bemoeien met de zorg voor baby’s. In 1901 werd het eerste consultatiebureau opgericht. Moeders werden aangemoedigd om baby’s te verzorgen aan de hand van Reinheid, Rust en Regelmaat. Er was enorme verbetering van de hygiëne, de sociale omstandigheden, de ontwikkeling van de gezondheidszorg en het toezicht van de consultatiebureaus. Vanaf 1926 kwamen er bureaus voor een- tot zesjarigen en schoolartsen. Geleidelijk aan werden consultatiebureaus een onderdeel van de jeugdgezondheidszorg die door de overheid wordt gefinancierd.
  • Vanaf 1901 is er een grote vooruitgang te zien in de lichamelijke gezondheid van de Nederlandse jeugd.

1903

  • In 1903 werd het eerste kinderhuis opgezet. Hierin werd verwaarloosde en ontspoorde jeugd opgevangen die de kinderen moest behoeden voor de criminaliteit. Het idee was om de kinderen niet van hun ouderlijk huis te laten vervreemden.
  • De oprichtster, Freule Boddaert, wilde de kinderen helpen door middel van warmte, vertrouwen en het bijbrengen van normen en waarden. Het initiatief werd pas aan het einde van de jaren zestig van de twintigste eeuw gezien als een goed alternatief waarin kinderen zolang mogelijk bij hun ouders konden blijven en zich toch goed konden ontwikkelen.
  • Boddaerthuizen bestaan uit drie delen. Het eerste deel betreft intensieve en kleinschalige groepsbegeleiding tijdens de naschoolse opvang. Deze is gericht op het stimuleren van de eigen kracht en verantwoordelijkheid van het kind, ook wel ‘empowerment’ genoemd. Het tweede deel betreft maatschappelijk werk in het gezin en ondersteuning bij de thuisopvoeding. Het laatste deel gaat over samenwerking met het (speciaal) onderwijs.
  • In de loop der tijd werden de tehuizen geprofessionaliseerd, werd er meer behandeld dan opgevangen en werd huiselijke groepsopvang vervangen door kortdurende trainingsmodules.

1904

  • Jan Klootsema deelde in 1904 ‘misdeelde’ kinderen in in vier groepen: 1) idiote en achterlijke kinderen, 2) misdadige kinderen, 3) verwaarloosde kinderen, en 4) doofstomme, blinde en epileptische kinderen. Hij legde daarbij ook uit wanneer kinderen in welke groep horen en hoe ze behandeld moeten worden.
  • Hiermee legde hij de basis voor de orthopedagogiek. Dit houdt zich bezig met de opvoeding van het afwijkende of gehandicapte kind, waarin men ook rekening houdt met de aard en ernst van het gebrek.
  • Tijdens de twintigste eeuw werden de indelingen steeds uitgebreider en werden er meer stoornissen gediagnosticeerd. Hierdoor ontstonden ook meer inrichtingen. Vervolgens veranderde de orthopedagogiek in een academische discipline.

1905

  • Aan het begin van de twintigste eeuw vonden er een aantal grote veranderingen plaats. Men vond dat kinderen beschermt moesten worden tegen verwaarlozing en uitbuiting. Er ontstond verplicht onderwijs en een verbod op kinderarbeid.
  • In een publicatie van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen werd gesteld dat niemand aandacht had voor de wezen en dat het systeem slecht was. Dit leidde tot de invoering van de Kinderwetten in 1905.
  • De Kinderwetten zorgden voor grote veranderingen. Hierdoor kon de overheid ingrijpen wanneer de ouders hun taak als opvoeder verwaarloosden. Het belang van het kind werd voorop gesteld en de nadruk in het jeugdstrafrecht kwam te liggen op heropvoeding. Dit kan nog steeds worden gezien als de basis van ons huidige systeem van kinderbescherming.
  • De Kinderwetten bestaan uit drie onderdelen. De Burgelijke Kinderwet geeft de rechter de mogelijkheid om ouders die hun kind pedagogisch en/of lichamelijk verwaarlozen of mishandelen, uit de ouderlijke macht te ontzetten of ervan te ontheffen. De Strafrechtelijke Kinderwet voorziet in het jeugdstrafrecht (tot achttien jaar). De Kinderbeginselenwet bevat de regels en voorwaarden waaraan de uitvoerende instellingen zich moeten houden.
  • In 1922 ontstond de kinderrechter.
  • Belangrijke wetswijzigingen vonden plaats in 1965 met de invoering van een minimumleeftijd voor strafvervolging (twaalf jaar), de Wet op de Jeugdhulpverlening (1989) en de Wet op de Jeugdzorg (2005).

1915

  • In de negentiende eeuw stond in de opvoeding met name de zedelijke vorming centraal. Egoïsme werd gezien als de belangrijkste slechtste eigenschap van kinderen. Kinderen zou zelfbeheersing moeten worden aangeleerd, wat tot stand zou komen via gehoorzaamheid.
  • Belangrijk in de zedelijke vormgeving waren Reinheid, Rust en Regelmaat, ook wel de drie R’en genoemd. In de tweede helft van de negentiende eeuw veranderde dit. De drie R’en werden minder belangrijk.

1918

  • In 1918 werd de eerste hoogleraar pedagogiek aangesteld met behulp van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Er bestond een behoefte aan een wetenschappelijke benadering van het onderwijs en het ontwikkelen van methodiek.
  • Een van de belangrijkste pedagogen was Philipp Kohnstamm. Volgens hem waren opvoeding en onderwijs bedoeld om de wording van een kind tot persoon tot stand te brengen. Pedagogiek zou gebaseerd zijn op fundamentele levensbeschouwelijke waarden. Een tweede belangrijke pedagoog was Martinus Langeveld. Deze pleitte voor een opvoeding tot ‘zelfverantwoordelijke zelfbepaling’.
  • Na de enorme groei van de pedagogiek en het ontstaan van diverse specialismen, kenden vrijwel alle deelspecialismen hun eigen hoogleraren.

1920

  • Aan het begin van de twintigste eeuw werden buitengewone scholen opgericht. Schoolartsen moesten kijken welke kinderen daar heen moesten. Rond 1910 gingen zij daarvoor intelligentietesten gebruiken.
  • Buitengewone scholen waren eerst door particulieren opgezet. In 1920 ontstond de Wet op het Buitengewoon Onderwijs. Deze was voor leerlingen die wegens ziels- of lichaamsgebreken of uit maatschappelijke oorzaak niet in staat zijn geregeld en met vrucht gewoon onderwijs te volgen of wier gedrag het noodzakelijk maakt hun buitengewoon onderwijs te geven. Deze scholen groeiden zeer snel en er ontstonden steeds meer gespecialiseerde scholen.
  • Deze groei leidde tot nieuwe vragen en problemen. Men vroeg zich af of het onderwijs wel goed functioneerde als zoveel kinderen er buiten geplaatst moesten worden. Daarbij zou het stigmatiserend werken en de kinderen worden afgezonderd. De overheid maakte zich daarbij grote zorgen over de kosten. Deze factoren zorgden er voor dat men weer probeert om meer kinderen mee te laten doen aan het gewone onderwijs.

1928

  • Men praatte niet vaak over hun problemen. Dat veranderde echter toen in 1924 de Nederlandsche Vereeniging ter bevordering der Geestelijke Volksgezondheid werd opgericht. Dit leidde in 1928 tot de oprichting van het eerste Medisch-Opvoedkundige Bureau. Hierin werd niet alleen advies gegeven, maar werd ook onderzoek gedaan en werden kinderen samen met hun ouders door een multidisciplinair team behandeld.
  • Het aantal MOB’s steeg snel, maar werd vooral bezocht door de verbaal beter toegeruste ouders. Kinderen die leer- of gedragsproblemen hadden konden na WOII terecht bij de Jeugd Psychiatrische Dienst. De wachtlijsten voor de MOB’s werden erg groot.
  • In de jaren tachtig ontstond er een economische crisis. De geestelijke gezondheidszorg moest worden gereorganiseerd. De afzonderlijke instellingen werden samengevoegd in RIAGG’s. Inmiddels zijn er zeer grote instellingen waarin alle functies van de GGD aan elkaar zijn verbonden. De jeugd-ggz is daarvan een onderdeel.

1945

  • Voor de Tweede Wereldoorlog waren de werknemers in de inrichtingen vaak ongeschoold. Men dacht dat als reinheid, rust en regelmaat maar gehanteerd werd, dat alles goed zou komen. Daarnaast waren de instituten sterk verzuild, en het vereisen van landelijke diploma’s was vrijwel onmogelijk.
  • Pas na de Tweede Wereldoorlog kregen jeugdzorgwerkers diploma’s. Na de oorlog moesten heel veel kinderen worden opgevangen en geresocialiseerd. Men vond dat daar goed geschoold personeel voor nodig was. Sindsdien zijn vele cursussen en beroepsopleidingen ingevoerd en verbeterd. In 1991 ontstond de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH).
  • In 2007 is het Actieplan Professionalisering ingevoerd. Deze kende vier doelen: 1) Ontwikkeling van een overzichtelijke en samenhangende beroepsstructuur, 2) Verbeteren van de beroepsuitoefening door sterke beroepsverenigingen en de invoering van beroepsregistratie, 3) Verder opbouwen van kennis over beroepsethiek en tuchtrecht voor de jeugdzorg, en 4) Actualisatie van beroepsopleidingen en bij- en nascholingsmogelijkheden.

1950

  • Door de tijd heen zijn er veel verschillende opvattingen geweest over hoe kinderen moeten worden opgevoed. Moeten kinderen wel of niet hard gestraft worden, moeten ze wel of niet worden verwend? Na de achttiende eeuw werd de opvoeding een taak van de vrouw. Vrouwen zouden hun kinderen een goed voorbeeld moeten geven, zouden minder zelfzuchtig zijn dan mannen en een zuiverder liefde hebben voor het kind.
  • Vanaf de twintigste eeuw wordt de psychologie belangrijk binnen de opvoeding. De psychologie verschafte de mensen informatie over hoe kinderen opgroeiden en hoe ze ‘gevormd’ konden worden.
  • In 1950 wordt voor het eerst in Nederland het boek van Benjamin Spock genaamd Baby- en kinderverzorging. Hij vond dat het verwennen van kinderen niet direct zo schadelijk zou zijn en dat ouders meer liefdevolle aandacht moesten schenken aan hun kinderen. Het boek sprak enorm aan bij de Nederlandse ouders. Spock vertelde de ouders niet precies wat ze moesten doen, maar stelde alleen voor hoe ouders en kinderen beter met elkaar konden omgaan.
  • De moraliserende opvoeding is veranderd in een psychologische opvoeding. Psychologen kijken op een andere manier naar de opvoeding. Wat belangrijke waarden zijn voor later kan door de ouders worden bepaald. Als het kind gelukkig is en het goed doet op school, daar gaat het om.

1969

  • Tijdens de jaren zestig kwamen er steeds meer jongeren die zich afzetten tegen de generatie ouderen die alles bepaalde in de samenleving. Ze wilden dat de manier waarop kinderen en jongeren werden opgevoed veranderde. Ouders moesten minder autoritair zijn. Mannen, vrouwen en kinderen moesten gelijkwaardig zijn.
  • In 1969 werd de documentaire ‘Erziehung zum Ungehorsam’ (= opvoeding tot gehoorzaamheid) uitgezonden. Deze documentaire werd gezien als een inspiratiebron voor veel radicale jongeren en nieuwe ouders. Dit leidde tot de oprichting van diverse crèches waarin kinderen ‘anti-autoritair’ werden opgevoed. Dit deed men door hen zo min mogelijk te beperken in wat zij wilden en nodig hadden. In 1970 kwam de eerste anti-autoritaire crèche in Nederland.
  • Er waren diverse aspecten die de anti-autoritaire opvoeding kenmerkten. Ten eerste moest voorkomen worden dat kinderen gefixeerd raakten op één ouderpaar. Dit deed men door het kind meerdere contactpersonen te geven. Ten tweede moest worden voorkomen dat de gezagsafhankelijkheid van een kind zich zou vastleggen in de karakterstructuur. Ten derde moesten de kinderen creatieve ruimte krijgen (ook op seksueel gebied).
  • Deze vorm van opvoeding bleek echter zeer moeilijk en leidde vaak tot chaotische toestanden. Men moest wel regels gaan invoeren. In het midden van de jaren zeventig waren veel crèches opgeheven of opgegaan in normale kinderopvang.
  • Deze wilde jaren hebben voor grote veranderingen gezorgd: 1) minder hiërarchische verhoudingen en meer gelijkwaardigheid en communicatie, 2) het krijgen van kinderen werd meer een bewuste keuze in plaats van een vanzelfsprekendheid, 3) kinderen werden serieuzer genomen en moesten hun eigen mening ontwikkelen, 4) zomaar verbieden kan niet meer, en kinderen moeten met goede argumenten worden overtuigd.

1970

  • Vanaf de jaren zeventig ontstond er alternatieve hulpverlening. Het eerste Jongeren Advies Centrum ontstond. Er ontstonden plaatsen waar jongeren naar toe konden met hun vragen over abortus, drugs en financiën. Er kwamen er snel meer en gemeentes gingen de centra subsidiëren.
  • De werknemers in deze centra hadden vaak kritiek op de reguliere jeugdhulpverlening. Deze zou de jongeren alleen maar proberen te disciplineren en zou te bureaucratisch zijn. De centra konden zelf echter niet veel met de grote problemen van de jongeren en konden in de werkelijkheid vooral lichte vormen van hulpverlening verschaffen. Dit omdat er bij grote problemen vaak toch contact moest worden opgenomen met de reguliere instellingen, zoals de sociale dienst en de GGZ.
  • De alternatieve hulpverlening werd echter gezien als een aanvulling op de reguliere hulpverlening en werd er snel in opgenomen. Dit komt waarschijnlijk omdat de alternatieve hulpverlening een gat opvulde tussen de zwaardere vormen van hulpverlening en het jeugdwelzijnswerk.

1972

  • Kindermishandeling heeft altijd bestaan. Het begrip heeft zich echter in de loop der tijd steeds verder uitgebreid. Dit kan worden gezien als een weerspiegeling van de toegenomen bezorgdheid over het welzijn van kinderen.
  • In 1970 is de Vereniging tegen Kindermisbruik opgericht. Daarna werden in 1972 diverse Advies- en Meldpunten Kindermishandeling opgericht. Mensen die een geval van kindermishandeling vermoeden konden contact met hen opnemen. In 2000 werd uiteindelijk de Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling (RAAK) opgericht. Zij bleken veel invloed te hebben in de politiek.
  • De samenleving is zich steeds meer gaan bekommeren over het lot van kinderen en dit gaan afwegen tegen de privacy van het gezin. Het grote dilemma hierin is nog altijd dat men vreest belangrijke gevallen van kindermishandeling over het hoofd te zien, of juist gezonde ouder-kind-relaties te verstoren.

1989

  • Kinderopvang kwam relatief laat tot bloei in Nederland. Dit komt omdat het voor een lange tijd niet geaccepteerd werd dat vrouwen buitenshuis werken. Ook waren er veel werkloze mannen en jongens die tijdens de industrialisatie plots aan het werk konden, terwijl tegelijkertijd de kerk grote invloed had op het huiselijk leven. Vrouwen werkten vrijwel altijd thuis. Als ze het echt druk hadden, maakten ze soms gebruik van oppasmoeders.
  • In het begin van de twintigste eeuw was de man de enige kostwinner. De vrouw moest, wanneer zij ging trouwen, haar betaalde baan opgeven. Dit werd door het burgerlijke en christelijke ideaal bepaald. Het hoogtepunt van dit huisvrouwenbestaan ligt in 1950 toen 98 procent van de getrouwde vrouwen geen baan had. Kinderopvang was dus ook niet nodig.
  • Rond de jaren zeventig kwam hier verandering in. Vrouwen wilden werken en opvoeden met elkaar combineren en gebruik maken van hun opleiding. Vrouwen stopten niet altijd met werken na het hebben van kinderen, waardoor de vraag naar kinderopvang steeg.
  • In de jaren tachtig stagneerde de vraag, omdat veel vrouwen in deeltijd gingen werken of thuis betaalde oppas in dienst namen.
  • In 1989 ontstond de Stimuleringsmaatregel Kinderopvang. Deze zorgde voor groei en professionalisering van de kinderopvang en de invoer van kwaliteits- en opleidingseisen. Ook ontstond er na- en buitenschoolse opvang.
  • Vanaf 2005 stimuleerde de overheid het gebruik van kinderopvang door middel van kinderopvangtoeslag. Tijdens de economische crisis echter werd er weer enorm bezuinigd en werd kinderopvang weer als een luxe-item gezien.

1993

  • Bij problemen in de gezinssituatie besloot men vaak snel om kinderen uit huis te plaatsen of om een gezinsvoogd aan te stellen. Bij kleinere problemen waren er de zogenaamde Medisch-Opvoedkundige Bureaus. Hier was echter veel kritiek op. Ouders waren vaak wanhopig, de kinderen waren getraumatiseerd en het was een dure instelling.
  • In 1993 ontstond het Families First programma. De hulp moest dicht bij huis gegeven, in een zo licht mogelijke vorm en van zo kort mogelijke duur. In het programma werd er op gelet dat de hulp aansloot bij wat het gezin zelf wilde. Wel stond de veiligheid van het kind centraal. Ook moesten gezinsmedewerkers meer flexibel beschikbaar zijn.
  • Steeds meer worden de interventies gespecialiseerd voor bepaalde problemen en doelgroepen. Theoretisch goed onderbouwde en effectieve interventies worden opgenomen in de databank van Effectieve Jeugdinterventies.
  • Er heeft een belangrijke verschuiving plaatsgevonden in de rol van de professional. Er wordt meer nadruk gelegd op de kracht van het gezin en het sociale netwerk. De professional is meer een gids geworden die het gezin helpt bij het vinden en organiseren van eigen oplossingen.

1994

  • Jeugdhulpverlening was verzuild en ineffectief. De regering besloot in 1974 dan ook om een werkgroep te introduceren die het jeugdwelzijnsbeleid en de instellingen gaat bekijken en advies geeft. Zij stellen dat de jeugdhulpverlening samen te organiseren en het recht op hulp in de wet vast te leggen. In plaats daarvan stelt de regering twee nieuwe werkgroepen in. Zij introduceren het eerder genoemde ‘zo-zo-zo’-beleid (zo dicht mogelijk bij huis, van zo kort mogelijke duur en in zo licht mogelijke vorm). Tevens introduceert de overheid de Wet op de Jeugdhulpverlening. Toch worden alle jeugdhulpinstellingen niet echt samengevoegd.
  • In 1994 wordt weer een werkgroep geïntroduceerd, genaamd Taskforce Jeugdhulpverlening. Zij komen met het idee voor Bureau Jeugdzorg. Deze zou alle jeugdhulpverlening moeten coördineren en draagt verantwoordelijkheid voor de diagnose en plaatsing.
  • Tegenwoordig heeft Bureau Jeugdzorg een zeer negatief imago. Veel mensen vinden dat de organisaties langs elkaar heen werken, dat er teveel wachtlijsten zijn en dat er of wel te vroeg of te laat wordt ingegrepen.
  • Het laatste kabinet besloot om de jeugdzorg voor het grootste deel over te dragen aan de gemeentes.

2006

  • Vroeger werd vooral door de professionals besloten welke interventie bij welk geval gebruikt zou worden. Dit zorgt echter voor enorme willekeur en zegt weinig over de effectiviteit van de interventies. Er was behoefte aan meer inzicht. Er werd meer effectiviteitsonderzoek gedaan en resultaten worden beter bijgehouden.
  • In 2006 werd de Databank Effectieve Jeugdinterventies gecreëerd. Hierin kan iedereen alle interventies zien en hoe effectief deze zijn. Deze databank wordt steeds populairder.
  • Er is echter ook kritiek op deze nadruk op effectiviteit. Zo zou er te weinig aandacht worden besteed aan de relatie tussen de professional en de cliënt. Ook zou de realiteit te gecompliceerd zijn om in cijfers weer te geven.

2012

  • In 2012 rapporteerde de commissie-Deetman/Samson dat heel veel kinderen in de jeugdzorg zijn misbruikt. Na de Tweede Wereldoorlog zijn tussen de tien- en twintigduizend kinderen op diverse wijzen in aanraking gekomen met seksueel misbruik. In vrijwel alle lagen van de kerk was men op de hoogte van dit misbruik. Zij wilden dit echter nooit toegeven en wilden het geheim houden.
  • De commissie wil dat Bureau Jeugdzorg op dit aspect gaat professionaliseren. Professionals moeten beter waarnemen en beter ingrijpen.
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Click & Go to more related summaries or chapters:

Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen bij Jeugdzorg in Beweging (UL) 22/23

Samenvattingen bij de voorgeschreven artikelen bij Jeugdzorg in Beweging (UL) 22/23

Supporting content: 
Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
657