Supersamenvatting Materieel Strafrecht (Hullu)


Materieel strafrecht van De Hullu

Hoofdstuk 1 Een kader voor materieel strafrecht

 

Paragraaf 1 Onderwerp, opbouw, doelstellingen en beperkingen van dit boek

 

Het materiële strafrecht staat centraal in dit boek. Onder het materiële strafrecht verstaat men de vaststelling of iemand conform de strafregels strafbaar is. Onder het formele strafrecht verstaat men de procedureregels voor het strafrecht. De gevolgen van strafbaarheid, dat wil zeggen de straf, worden geregeld in het sanctierecht/penitentiare recht.

 

Paragraaf 2 Dynamische uitgangspunten voor materieel strafrecht

 

Over het doel van het strafrecht bestaan verschillende rechtstheorieën. De vereningstheorie zegt dat de doelen van het strafrecht zijn: vergelding, generale preventie, speciale preventie en reparatie.

 

Paragraaf 3 Materieel strafrecht en andere rechtsgebieden

 

Het materiele strafrecht wordt beïnvloed en gevormd door de sanctiedoeleinden, de inrichting van de strafrechtspleging, de rechtspraak en door het formele strafrecht. Het formele strafrecht eist dat het materiele strafrecht in de delictsomschrijvingen en strafbaarheid praktisch en effectief moeten zijn.

 

Bovendien beïnvloeden andere rechtsgebieden ook het materiele strafrecht. Het bestuursrecht oefent invloed uit op het materiele strafrecht doordat op bestuursrechtelijk niveau ook handhaving van bepaalde rechtsregels wordt nagestreefd (Wet Mulder).

 

De beïnvloeding van de andere rechtsgebieden op het materiele strafrecht gaat echter niet heel ver. De zelfstandigheid van andere rechtsgebieden wordt behouden doordat juridische begrippen per rechtsgebied anders kunnen worden ingevuld. Ook juridische theorieën, constructies en ficties kunnen per rechtsgebied een andere invulling krijgen.

 

Paragraaf 4 Internationale invloeden op het materiële strafrecht

 

Het materiele strafrecht wordt beïnvloed door internationale mensenrechtenverdragen, doordat de criminaliteit een internationaal georiënteerd karakter krijgt en door de introductie van supranationaal strafrecht (Joegoslavië Tribunaal en het Internationaal Strafhof).  De internationale gronderechten die vastgelegd zijn in verdragen kunnen het materiele strafrecht beperken in de strafrechtelijke aansprakelijkheid, terwijl diezelfde grondrechten ook de fundering kunnen zijn voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.

 

Het nationale materiele strafrecht bevat tegenwoordig veel strafbepalingen die van nature in het internationale materiele strafrecht afstammen. Het gaat dan vooral om de delicten die in bijzondere wetgeving staan. Conform art. 16 GW en art. 1 lid 1 Sr is een delictsomschrijving in het nationale recht noodzakelijk voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Doch de interpretatie van een dergelijke bepaling wordt beïnvloedt door het internationale kader.

 

Ook de Europese Unie heeft effect op het nationale materiele strafrecht. Men spreekt over een positief effect indien de regels uit EU recht worden nageleefd doordat het nationale strafrecht dit vereist. Men spreekt over een negatief effect indien het nationale strafrecht opzij wordt gezet door het EU recht.  Vanuit de EU wordt harmonisatie van het strafrecht van de diverse lidstaten nagestreefd, doch de zelfstandigheid van de lidstaten wordt gerespecteerd door gedeeltelijke harmonisatie na te streven. Volgens artikel 83 lid 1 VWEU wordt op bepaalde onderdelen harmonisatie nagestreefd, dit noemt men het Eurostrafrecht. In de praktijk is de invloed van de EU op het materiele strafrecht niet erg groot nu de focus meer ligt op harmonisatie en samenwerking op het gebeid van procesrechtelijke instrumenten.

 

In het bovenstaande ging het vooral over de internationale invloed op de wetteksten. Ook als het gaat om de berechting vindt er een internationale beïnvloeding plaats. Dit supranationale recht komt tot uiting in het Statuut van Rome. Het Statuut bevat op een aantal onderdelen vergelijkbare kenmerken met het nationale materiele strafrecht.

 

De internationale invloed op het nationale materiele strafrecht is zodanig aanwezig, dat je niet meer kan spreken van een Nederlands materieel strafrecht dat enkel en alleen door de nationale begrippen en behoeften wordt bepaald.

 

Hoofdstuk 2 Strafwetgeving

 

Paragraaf 1 Over de Nederlandse strafwetgeving

 

Paragraaf 1.1. Het wetboek van 1886

 

Een strafbaar feit moet een wettelijke grondslag hebben, terwijl de intentie van de wetgever ook belangrijk is. In 1886 was het doel van het wetboek codificatie.

 

Paragraaf 1.2 Het Algemeen Deel van het wetboek en de algemene leerstukken

 

De algemene leerstukken van het materiele strafrecht vinden hun grondslag in het Algemeen Deel van het wetboek,  samen vormen zij de fundering voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Ook voor bijzondere delicten speelt het Algemeen Deel van het Wetboek dus een belangrijke rol.

 

Paragraaf 2 Het strafbare feit

 

Paragraaf 2.1 De verbindendheid van wettelijke strafbepalingen

 

Er is geen strafrechtelijke aansprakelijkheid indien de verbindendheid van de wettelijke strafbepaling (art. 107 lid 1 Grondwet) ontbreekt. Dus de wettelijke strafbepaling moet tijdens het plegen van het strafbare feit geldig zijn. Die geldigheid ontbreekt als de strafbepaling niet conformeert met  de bevoegdheid of met hogere wetgeving.

 

Paragraaf 2.2 Definitie van het strafbare feit

 

De strafbepaling is de delictsomschrijving samen met de sanctienorm (art 1 lid 1 Sr). In de delictsomschrijving wordt het strafbare gedrag beschreven. De objectieve en subjectieve bestanddelen in de delictsomschrijving zijn de voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Subjectieve bestanddelen in de delictsomschrijving zijn bijvoorbeeld opzet of schuld. Objectieve bestanddelen in de delictsomschrijving zijn bijvoorbeeld wederrechtelijkheid of causaliteit. Men spreekt over een strafbaar feit indien de bestanddelen van de delictsomschrijving zijn bewezen. Men spreekt over strafrechtelijke aansprakelijkheid indien naast een strafbaar feit sprake is van wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit en de verwijtbaarheid van de dader.

 

Paragraaf 2.3 Bijzondere delicten en rechtsgoederen

 

In het Wetboek zijn de bijzondere delicten gerangschikt naar rechtsgoederen of rechtsbelangen.

 

Paragraaf 2.4 Misdrijven en overtredingen

 

Delicten kun je ook rangschikken naar misdrijven (boek II) en overtredingen (boek III en lagere wetgeving). Misdrijven zijn ernstige strafbare feiten die de bestanddelen schuld dan wel opzet bevatten. Overtredingen zijn minder ernstige strafbare feiten. Dit onderscheid is belangrijk voor het formele strafrecht, zo is de inzet van dwangmiddelen alleen mogelijk bij misdrijven. Ook voor het materiele strafrecht is dit onderscheid van belang, zo is poging tot een overtreding niet strafbaar. Er is een vloeiende overgang tussen ernstige strafbare feiten en minder ernstige strafbare feiten.

 

Paragraaf 2.5. Krenkings- en gevaarzettingsdelicten  

 

Delicten kunnen ook onderscheiden worden naar krenkings- en gevaarzettingsdelicten. Een krenkingsdelict is een delict waarbij een rechtsgoed wordt geschonden. Een gevaarzettingsdelict is een delict waarbij een rechtsgoed wordt bedreigd. In een abstract gevaarzettingsdelict wordt gedrag strafbaar gesteld die in algemene zin gevaar kan veroorzaken. Bij dit delict is het dan ook niet van belang of het algemene gevaar daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en of het gevaar reëel was (bijvoorbeeld art. 131 Sr). In een concreet gevaarzettingsdelict wordt gedrag strafbaar gesteld die in concrete zin gevaar kan opleveren. Hier is wel van belang of het concrete gevaar daadwerkelijk is ontstaan (bijvoorbeeld art. 157 Sr). Er is een vloeiende overgang tussen krenkings- en gevaarzettingsdelicten.

 

Paragraaf 2.6 Formele en materiele delicten

 

Delicten kunnen onderscheiden worden naar formele en materiele delicten. Bij formele delicten gaat het om de gedraging, terwijl bij materiele delicten het gevolg bepalend is. Deze rangschikking hangt samen met de krenkings- en gevaarzettingsdelicten waarbij abstracte gevaarzettingsdelicten voornamelijk formeel zijn en de concrete gevaarzettingsdelicten voornamelijk materieel. Krenkingsdelicten zijn meestal materieel, maar worden in de beschrijving formeel beschreven.

 

Paragraaf 2.7 Kwaliteits- en algemene delicten

 

Delicten kan men rangschikken naar kwaliteitsdelicten en algemene delicten. Algemene delicten gelden voor een ieder, terwijl kwaliteitsdelicten gelden voor mensen die in een bepaalde hoedanigheid handelen (bijvoorbeeld een ouder art. 249 lid 1 Sr).

 

Paragraaf 2.8 Commissie- en omissiedelicten

 

Delicten kan men rangschikken naar commissie- en omissiedelicten. Commissiedelicten zijn delicten waarbij het handelen centraal staat, terwijl bij omissiedelicten het nalaten centraal staat. Een oneigenlijk/onzuiver omissiedelict is in principe een commissiedelict (zoals doodslag) dat door nalaten is begaan.  

 

Paragraaf 2.9 Doleuze en culpoze delicten en strafbepalingen zonder subjectief bestanddeel

 

Bij doleuze delicten staat opzet voorop, terwijl bij culpoze delicten schuld voorop staat. Deze bestanddelen komen voor in misdrijven, terwijl overtredingen strafbepalingen zonder subjectieve bestanddelen zijn.

 

Paragraaf 2.10 Gekwalificeerde en geprivilegieerde delicten

 

Gekwalificeerde delicten zijn gronddelicten met strafverzwarende bestanddelen. Bij objectieve strafverzwaringsgronden staat het feit/gevolg centraal, terwijl bij subjectieve strafverzwaringsgronden de persoon van de dader centraal staat. Geprivilegieerde delicten zijn gronddelicten met straf verminderende bestanddelen.

 

Paragraaf 2.11 Aflopende en voortdurende delicten

 

Aflopende delicten zijn het meest voorkomend in het strafrecht en zijn op een bepaalde moment  voltooid. Voortdurende delicten zijn delicten die kunnen worden begaan zolang men niet aan een bepaalde verplichting voldoet. Zolang men niet aan de verplichting voldoet is sprake van een delict.

 

Paragraaf 2.12 Klachtdelicten

 

Klachtdelicten zijn delicten waarbij iemand (meestal het slachtoffer) een aangifte moet doen. Bij een absoluut klachtdelict kan het feit zonder klacht niet vervolgd worden, terwijl bij een relatief klachtdelict  de verdachte niet vervolgd kan worden zonder klacht.

 

Paragraaf 2.13 Terroristische misdrijven

 

Bij deze delicten gaat in het bijzonder om het terroristisch oogmerk (art. 83 Sr). Dit is een strafverzwarende bestanddeel in de delictsomschrijving.

 

Paragraaf 2.14 Commune delicten en delicten uit bijzondere strafwetgeving

 

Commune delicten staan gecodificeerd in het Wetboek van strafrecht, terwijl bepaalde rechtsgoederen/rechtsbelangen in bijzondere wetgeving wordt ondergebracht (onder andere  Wegenverkeerswet en Opiumwet.

 

Paragraaf 3 Het legaliteitsbeginsel

 

Paragraaf 3.1 Plaatsbepaling

 

In art. 1 lid 1 Sr en art. 16 Gw is het legaliteitsbeginsel gecodificeerd. Het doel van het legaliteitsbeginsel is rechtszekerheid voor de burger.

 

Paragraaf 3.2 verbod van terugwerkende kracht

 

Het eerste gevolg van het legaliteitsbeginsel is dat strafwetgeving niet met terugwerkende kracht kan worden toegepast. Ook de strafwetgeving over de hoogte en de soort straf zijn onderhevig aan het verbod van terugwerkende kracht. Het verbod van terugwerkende kracht geldt niet voor de wetgeving inzake vervolgbaarheid (zoals bij verjaringstermijnen).

 

Paragraaf 3.3 Gebod van toegankelijke en scherpen normen

 

Het tweede gevolg van het legaliteitsbeginsel is dat de strafwetgeving toegankelijk moet zijn en scherpe normen moet bevatten. Publicatie, voorlichting en openbaarmaking zorgen voor de toegankelijkheid van de strafwetgeving. Scherpe normen kunnen worden gerealiseerd door het voorzienbaarheids- en voorspelbaarheidsvereiste in acht te nemen. De scherpe normering, waaruit blijkt welk gedrag er exact onder valt, wordt ook wel aangeduid als het lex certa beginsel. Het is echter onvermijdelijk om vaag te zijn bij de omschrijving van strafbepalingen, om deze reden worden een bepaalde hoogte van vaagheid wel geaccepteerd.

 

Paragraaf 3.4 Grenzen aan de interpretatievrijheid van de strafrechter

 

De interpretatie van vage, ruime normen  kan in het licht van het legaliteitsbeginsel voor problemen zorgen. Om deze reden moet de strafrechter begrenst worden in de interpretatievrijheid. In de eerste plaats eist het legaliteitsbeginsel een taalkundige/grammaticale interpretatie. Als dit geen oplossing biedt, kan de wetshistorische interpretatie een uitweg bieden. Hierbij staat de bedoeling van de wetgever voorop.

Daarnaast kan de wetssystematische interpretatie een oplossing bieden. Aan de hand van de structuur van de wet wordt de bedoeling van de wetgever afgeleid.

 

Bij een analoge interpretatie treedt de rechter buiten de tekst van de delictsomschrijving. Uit het legaliteitsbeginsel kan worden afgeleid dat dit verboden is. Bij een extensieve interpretatie blijft de rechter binnen de tekst van de delictsomschrijving. De rechter mag een extensieve interpretatie gebruiken als het gaat om: een geleidelijke ontwikkeling die samenhangt met de essentie van het delict en redelijk voorzienbaar is. Extensieve interpretatie wordt vooral toegepast bij technische ontwikkelingen, veranderende maatschappelijke ontwikkelingen en bij technische gebreken en leemten in strafbepalingen.

 

Paragraaf 3.5 slotopmerkingen van het legaliteitsbeginsel

 

Kort samengevat komt het erop neer dat het legaliteitsbeginsel diverse doelen heeft namelijk: verbod op terugwerkende kracht van een strafbepaling, duidelijke en heldere strafbepalingen, verbod op analogische interpretatie en rechtszekerheid.

 

Paragraaf 4 Rechtssubjecten in strafrechtelijke zin

 

Paragraaf 4.1 Inleiding

 

Conform art. 51 Sr zijn de rechtssubjecten in het strafrecht de rechtspersoon en natuurlijke personen.

 

Paragraaf 4.2. Enkele bijzondere aspecten van de natuurlijke persoon als rechtssubject

 

De leeftijd van 12 jaar van de natuurlijke persoon in het strafrecht is een voorwaarde voor strafrechtelijke aansprakelijkheid (art. 486 en 487 Sv).Dit is uit overwegingen die samenhangen met de vrije wil van de natuurlijke persoon. Ook het sanctierecht voor

jeugdigen is elders geregeld (art. 77 a e.v. Sv). Strafrechtelijke aansprakelijkheid vervalt bij de dood van de natuurlijke persoon omdat zijn status als rechtssubject dan is beëindigd (art. 91 Sr). Ook het sanctierecht volgt dezelfde lijn (art. 75 Sr).

 

Paragraaf 4.3  De rechtspersoon als rechtssubject

 

De rechtspersoon heeft veel overeenkomsten met de natuurlijke persoon (art. 51 Sr). Zowel de rechtspersoon als de natuurlijke persoon kunnen voor hetzelfde feit strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.  Ook kan de natuurlijke persoon met een rechtspersoon gelijk worden gesteld. Voor de definitie van de rechtspersoon kijkt men naar het civiele recht. Het gaat hier om privaatrechtelijke rechtspersonen ( art. 2:1-3 BW). Art. 51 lid 3 Sr breidt de definitie echter uit ten opzichte van het civiele recht.

 

Net zoals bij de natuurlijke persoon eindigt de strafrechtelijke aansprakelijke van de rechtspersoon bij de dood respectievelijk ontbinding. In uitzonderingsgevallen wordt de ontbonden rechtspersoon wel strafrechtelijk aansprakelijk gesteld. Zo moet bij vervolging vaststaan dat rechtspersoon ontbonden is en dit moet voor derden kenbaar zijn (Handelsregister). Als hieraan niet wordt voldaan, kan de verdachte/ontbonden rechtspersoon strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld. Ook worden uitzonderingen gemaakt op grond van de maatschappelijke realiteit.

 

Ook publiekrechtelijke rechtspersonen vallen onder art. 51 Sr en kunnen dus rechtssubject zijn in het strafrecht. Het tweede Pikmeer arrest is bepalend voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een publiekrechtelijk rechtspersoon. De publiekrechtelijke rechtspersoon kan niet worden vervolgd als het gaat om gedrag dat naar de aard en de wet door de bestuursfunctionaris moet worden verricht gelet op de uitvoering van de bestuurstaken van het bestuursorgaan (taakcriterium). Anderen kunnen dus niet net als het bestuursorgaan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.   

 

Paragraaf 5 Het bereik van de strafwet in de tijd

 

Paragraaf 5.1 Overgangsrecht bij gewijzigde wetgeving

 

Het lex mitior beginsel houdt in dat het nieuwe recht voor de verdachte van toepassing is zolang dat voor hem gunstiger is. Art. 1 lid 2 Sr is conform dit beginsel opgesteld. In dit geval wordt dus een uitzondering gemaakt voor het verbod van terugwerkende kracht (legaliteitsbeginsel).

 

Met de term wetgeving in art. 1 lid 2 Sr wordt bedoeld alle wetgeving die voor aansprakelijk van de verdachte belangrijk is. Dit is een uitdrukking van de materiele leer. Met de term verandering in art. 1 lid 2 Sr wordt bedoeld: alleen veranderingen die samenhangen met de delictsomschrijving en een gewijzigde mening van de wetgever over de strafwaardigheid. Door deze definitie wordt de term veranderingen aanzienlijk beperkt. De bovenstaande opvattingen omtrent het overgangsrecht noemt men dan ook de beperkt materiele leer. 

 

Paragraaf 5.2 Verjaring van strafrechtelijke aansprakelijkheid

 

Redenen voor verjaring zijn: verlaging van de behoefte om te straffen, meer bewijsproblemen en rechtszekerheid.  Een verjaringstermijn kan worden verlengd door stuiting.

 

Paragraaf 6 Het bereik van de strafwet naar plaats (rechtsmacht)

 

Paragraaf 6.1 Inleiding

 

Als de rechter geen jurisdictie heeft leidt dat formeel gezien tot de niet-ontvankelijkheid van het OM. Materieel gezien leidt het ontbreken van jurisdictie tot het niet aansprakelijk kunnen stellen van de verdachte.

 

Paragraaf 6.2 Uitgangspunt van territorialiteit  

 

In art. 2 Sr is het territorialiteitsbeginsel neergelegd. Hieronder wordt verstaan de macht van de strafwet over alle strafbare feiten die op Nederlands grondgebied worden begaan, ongeacht de nationaliteit. De plaats van het delict wordt ruim uitgelegd zodat er snel sprake is van Nederlands grondgebied. Indien een feit op meerdere plaatsen wordt begaan dan worden zij allen aanvaard. Onder Nederlands grondgebied wordt verstaan de kust, het luchtruim en de bodem. Indien het territorialiteitsbeginsel voor meer landen kan worden aangenomen is art. 68 lid 2 Sr een bescherming voor de verdachte, zodat hij voor hetzelfde feit slechts één keer kan worden vervolgd.

 

Paragraaf 6.3 Extraterritoriale werking van de Nederlandse strafwetgeving

 

Bij extraterritoriale werking gaat het om Nederlandse strafbare feiten gepleegd door rechtssubjecten in het buitenland. Bij wijze van uitzondering is de Nederlandse strafrechter bevoegd. Het territorialiteitsbeginsel komt hierdoor onder spanning te staan. Daarom wordt de extraterritoriale werking ook wel beperkt door het beschermingsbeginsel. In dit geval worden  er essentiële nationale belangen worden aangetast waardoor de Nederlandse strafwet van toepassing is. Als er nationale belangen van meerdere landen in het geding zijn, is er sprake van internationale essentiële belangen. Dan gaat het om het universaliteitsbeginsel. Men spreekt over het waarnemingsbeginsel als een land op grond van een verdrag de strafvervolging overneemt van een ander land.

 

Bij het passieve nationaliteitsbeginsel is de nationaliteit van het slachtoffer bepalend voor de werking van de Nederlandse strafwet. Bij het actieve nationaliteitsbeginsel is de nationaliteit van de dader bepalend voor de werking van de Nederlandse strafwet. In art. 5 lid 1 sub 2 Sr is het beperkte actieve nationaliteitsbeginsel neergelegd. Het gaat hierbij om een Nederlands rechtssubject die een misdrijf naar Nederlands recht heeft begaan in het buitenland. Ook moet het feit in het buitenland strafbaar zijn. Dit is de dubbele strafbaarheidsvereiste.

 

Paragraaf 6.4 Slotopmerkingen over rechtsmacht

 

Kort samengevat komt het erop neer dat de soevereiniteit van staten sterk wordt gerelativeerd. Door de leer van de extraterritoriale werking zijn er meerdere landen bevoegd. Deze competentieconflicten vallen in de praktijk mee door internationale samenwerking.

 

Hoofdstuk 3 De objectieve zijde van een strafbaar feit

 

Paragraaf 1 Daderschap

 

Paragraaf 1.1 De delictsgedraging

 

De strafwet is gebaseerd op daadstrafrecht, de uiterlijke waarneembaarheid van een gedraging is hierbij bepalend.

 

Paragraaf 1.2 Op welke manier en door wie kan de delictsgedraging worden gepleegd?

 

Een delictsgedraging kan worden gepleegd door handelen, nalaten, een verboden toestand en doordat een bepaald gevolg wordt bereikt. Over het algemeen geldt dat een delictsgedraging kan worden gepleegd door relevante gedragingen die moeten  worden bezien in het licht van het type delict, de strekking van het delict en de omstandigheden van het geval. De delictsgedraging van alleen worden gepleegd door een rechtssubject.

 

Paragraaf 1.3 Geen puur fysiek gedragingsbegrip

 

Een gedraging heeft een objectieve en subjectieve zijde. Met de subjectieve zijde wordt bedoeld dat de wil en het bewustzijn van de strafbare gedraging aanwezig moeten zijn. Met de objectieve zijde wordt het fysieke gedeelte van een gedraging bedoelt. Uit het Azewijnse paard-arrest blijkt dat het delict bepalend is voor het handelingsbegrip. De sociale handelingsleer houdt in dat de gedraging samen met de norm, de omstandigheden van het geval en de persoon van de dader moet worden bezien.

 

Paragraaf 1.4 Functioneel daderschap

 

Functioneel daderschap houdt in dat iemand strafrechtelijk aansprakelijk kan zijn voor gedrag dat niet persoonlijk en fysiek is verricht. De feitelijke pleger kan naast de functionele dader ook strafrechtelijk aansprakelijk zijn, maar dat is niet altijd het geval (afhankelijk van het delict). Het functionele daderschap geldt ook voor deelnemingsvormen.

 

In het IJzerdraad-arrest zijn de criteria voor functioneel daderschap verwoord. Het toerekenen van gedrag gebeurt op basis van beschikkingsmacht over en aanvaarding van het verboden fysieke gedrag van een ander. In het Drijfmest-arrest is bepaald dat de term aanvaarden ook inhoud het niet betrachten van de zorg zodat de gedraging kan worden voorkomen. De term beschikkingsmacht ziet op handelingen in strijd met de wet. Ook moet de beschikkingsmacht feitelijke macht zijn. Je moet dus feitelijk in staat zin om te kunnen ingrijpen.

 

Paragraaf 1.5 Het daderschap van een rechtspersoon

 

In het Drijfmest-arrest is de beslist dat de daderschap van een rechtspersoon afhangt van de gedraging. De gedraging moet redelijkerwijs toegerekend worden aan de rechtspersoon. Dit hangt af van de aard van de verboden gedraging. Een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan aan de rechtspersoon worden toegerekend.

Gedragingen in de sfeer van de rechtspersoon zijn ten eerste handelingen die in dienstbetrekking worden verricht. dit criterium moet streng worden gehanteerd, want anders kunnen alle handelingen van werknemers aan de rechtspersoon worden toegerekend. Gedragingen in de sfeer van de rechtspersoon zijn ten tweede handelingen die passen in de normale bedrijfsvoering. Dit criterium vormt een stevige basis voor de redelijke toerekening. Bij de normale bedrijfsvoering gaat het vooral om de normale productieprocessen binnen de organisatie.  Gedragingen in de sfeer van de rechtspersoon zijn ten derde handelingen die dienstig zijn geweest voor de rechtspersoon en handelingen waar de rechtspersoon beschikkingsmacht over heeft  en aanvaarding van het gedrag heeft (ijzerdraadcriterium).

 

Paragraaf 1.6 Enkele slotopmerkingen over strafrechtelijk daderschap

 

De leerstukken van het gewone daderschap, functioneel daderschap en de daderschap van een rechtspersoon getuigen van een veranderende maatschappelijke visie. De fysieke gedraging staat niet langer voorop. Hiermee wordt de ontwikkeling naar een sociale handelingsleer evidenter.

 

Paragraaf 2 Strafrechtelijke causaliteit

 

Paragraaf 2.1 Plaatsbepaling

 

Strafrechtelijke causaliteit is een leerstuk waarin de delictsomschrijvingen die een bepaald gevolg omvatten centraal staan.

 

Paragraaf 2.2 Klassieke causaliteitscriteria

 

Ten eerste is er het conditio sine qua non leer over causaliteit. Een centrale vraag hierbij is: Zou het gevolg ook zonder het gedrag intreden? Het moet gaan om een onmiskenbare noodzakelijke voorwaarde, anders wordt er geen causaliteit aangenomen. Ten tweede is er de causa proxima leer over causaliteit. Hierbij staat de dichtstbijzijnde oorzaak centraal. Causaliteit wordt aangenomen tussen gedrag en gevolg door de dichtstbijzijnde gedraging als oorzaak aan te nemen voor het gevolg. Ten derde is er de relevantieleer over causaliteit. De oorzaak die volgens de wetgever relevant is staat hier centraal. Ten vierde is er de adequatieleer over causaliteit. Een centrale vraag hierbij is: Is het gevolg voor de verdachte voorzienbaar geweest? Bij deze leer wordt gekeken naar de voorzienbaarheid voor een gemiddelde mens naar algemene ervaringsregels (Eierschedel-arrest).

 

Paragraaf 2.3. Causaliteit aan de hand van redelijke toerekening   

 

Ten vijfde is de redelijke toerekening voor causaliteit. In arrest Letale Longembolie is beslist dat dit de heersende leer is in het strafrecht voor causaliteit. Bij de redelijke toerekening gaat het om de vraag: In hoeverre kan gedrag worden toegerekend  dat tot een gevolg heeft geleid? Het gedrag en de eigen verantwoordelijkheid van het slachtoffer speelt bij de redelijke toerekening ook een rol. Bij de redelijke toerekening speelt de verhoogde kans op gevaar ook een rol. Ook bij nalaten speelt de causaliteit een grote rol omdat de plicht tot handelen in sommige delicten centraal staan.

 

Paragraaf 2.4 Leiden de verschillende criteria tot verschillende uitkomsten?

 

Indien de gevolgen niet geheel voorzienbaar zijn, maar de toerekening redelijk is, kan de hantering van de redelijke toerekening en de adequatieleer uiteenlopen. Het conditio sine qua non criterium is over het algemeen veel ruimer dan de redelijke toerekening en de adequatieleer. Soms kunnen de redelijke toerekening en de adequatieleer ruimer werken dan de conditio sine qua non.

 

Paragraaf 2.5 Nadere concretisering van de redelijke toerekening

 

Ten eerste is het gedrag van de dader en het slachtoffer belangrijk. Ten tweede zijn de schuld en de aard van het delict belangrijk. Ten derde is de bescherming van het beoogde rechtsgoed belangrijk bij de vraag of het redelijk is het gevolg toe te rekenen. De andere causaliteitsleerstukken kunnen worden gebruikt bij de toepassing van de redelijke toerekening. Zij maken de redelijke toerekening tastbaar en overtuigend. Zo kan de voorzienbaarheid van de adequatieleer van invloed zijn bij de redelijke toerekening. Als een gevolg voorzienbaar is, dan is  het redelijk om dit ook aan de verdachte toe te rekenen.

 

Paragraaf 3 Wederrechtelijkheid

 

Paragraaf 3.1 Wederrechtelijkheid als aansprakelijkheidsvoorwaarde

 

Wederrechtelijkheid staat gelijk aan wederwettelijkheid. Dat betekent dat er sprake is van wederrechtelijkheid zodra een strafbaar feit wordt begaan. Dit wordt aangeduid als formele wederrechtelijkheid, terwijl materiele wederrechtelijkheid de interpretatie is van een bestanddeel waardoor er geen sprake meer is van formele wederrechtelijkheid.

 

Paragraaf 3.2 Wederrechtelijkheid als delictsbestandeel

 

Als wederrechtelijkheid als bestanddeel in de delictsomschrijving is opgenomen gaat het om delicten die zonder wederrechtelijkheid te ruim zijn (mishandeling). Het bestanddeel wederrechtelijkheid betekent per delictsomschrijving concreet iets anders. Daarom wordt facet wederrechtelijkheid beoogd door sommige juristen. Per delictsomschrijving zo dan moeten worden geconcretiseerd wat de wederrechtelijkheid precies inhoud.

 

Paragraaf 3.3 De rechtspraak over het bestanddeel wederrechtelijk

 

Het Dreigbrief-arrest illustreert dat de Hoge raad wederrechtelijkheid interpreteert als in strijd met de wet. Dit is de hoofdlijn, soms kan de betekenis van wederrechtelijkheid als bestanddeel heel erg variëren per delict.

 

Paragraaf 3.4 Conclusie over de wederrechtelijkheid als bestanddeel

 

Wederrechtelijkheid kan preciezer worden omschreven als onrechtmatigheid die wegvalt bij een strafrechtelijke rechtvaardigingsgrond. De nadruk ligt bij het ontbreken van een rechtvaardigingsgrond.

 

Paragraaf 4 Plaats en tijd van het delict

 

Paragraaf 4.1 De plaats van het delict

 

In art. 261 lid 1 Sv staat dat de plaatsbepaling van het delict noodzakelijk is. Er zijn verschillende theorieën die gehanteerd kunnen worden. Ten eerste is er de theorie van de lichamelijke gedraging. Hierbij staat  de gedraging waar het delict is begaan centraal. Ten tweede is er de theorie van het instrument. Het gebruikte middel van de dader bij het delict staat hierbij centraal. Ten derde is er de leer van het gevolg. De plaats waar het gevolg intreedt staat hierbij centraal. Als er meerdere plaatsen van het delict zijn, spreekt men van de ubiquiteitsleer. De leer van de lichamelijke gedraging staat in Nederland centraal, maar daarnaast kan de leer van het gevolg ook van toepassing zijn.

Paragraaf 4.2 De rechtspraak over de locus delicti

 

In Azewijnse paard-arrest werd de leer van het gevolg aanvaard naast de leer van de lichamelijke gedraging. Daarna is in de rechtspraak ook de leer van het gevolg aanvaard.

 

Paragraaf 4.3 De plaats van het delict bij complexe daderschap en bij deelneming of poging

 

Bij complexe daderschap wordt in de rechtspraak wordt dan een ruimere toepassing van de ubiquiteitsleer gehanteerd. Als plaats van het delict kan de leer van de lichamelijke gedraging, de leer van het instrument en de leer van het gevolg worden toegepast. Ook als slechts een gedeelte van het delict zich daar heeft afgespeeld geldt het als de plaats van het gehele delict. Bij deelneming wordt in de rechtspraak ook de ubiquiteitsleer gehanteerd. Ook hier geldt dat als plaats van het delict de leer van de lichamelijke gedraging, de leer van het instrument en de leer van het gevolg kunnen worden toegepast. Bij poging wordt in de rechtspraak wordt als plaats van het delict de plaats van de uitvoeringshandelingen gehanteerd.

 

Paragraaf 4.4 Conclusie over de plaats van het delict

 

Kort samengevat is het leerstuk over de plaats van het delict niet erg duidelijk, omdat er geen wettelijke regeling is en weinig rechtspraak is.

 

Paragraaf 4.5 De tijd van het delict

 

Meestal geldt het tijdstip waarop de gehele delictsomschrijving is vervult, maar ook andere tijdstippen worden aanvaard door  de Hoge raad. Ook kunnen er meerdere tijdstippen gelden indien het begin en het einde van een strafbaar feit ver van elkaar verwijderd zijn.

 

Hoofdstuk 4 De subjectieve zijde van een strafbaar feit

 

Paragraaf 1 Plaatsbepaling van opzet en schuld

 

Paragraaf 1.1 Enkele hoofdlijnen en plan van behandeling

 

Opzet en schuld vormen een basisvereiste voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Dit is de subjectieve zijde die goed past in het Nederlandse schudstrafrecht.

 

Paragraaf 1.2 De wil in de gedraging

 

De gewilde spierbeweging staat centraal, maar ook intentionele gedragingen zijn van belang. Er is dus een verband met de objectieve en subjectieve zijde. Dat het fysieke gedeelte niet zo belangrijk meer is, is hierboven al gebleken.

 

Paragraaf 1.3 Opzet en schuld bij misdrijven

 

Bewijs van opzet of schuld bij misdrijven in noodzakelijk. Soms staat er geen opzet of schuld als bestanddeel in een delictsomschrijving. Het bestanddeel wordt dan door de Hoge raad ingelezen in de delictsomschrijving. In uitzonderingsgevallen ontbreekt opzet of schuld bij een misdrijf en behoeft deze dus ook geen bewijs volgens de Hoge Raad.

 

Paragraaf 1.4 Overtredingen en de leer van het materiele feit

 

Bij overtredingen geldt de leer van het materiele feit, dat wil zeggen dat opzet en schuld niet vereist zijn bij overtredingen. Er zijn dan ook misdrijven die van nature overtredingen zijn, doch door de toevoeging van opzet tot misdrijven worden gerekend. 

 

Paragraaf 1.5 Geen aansprakelijkheid zonder schuld

 

In het Melk en Water-arrest heeft de Hoge Raad beslist dat en geen strafrechtelijke aansprakelijkheid kan bestaan zonder schuld.

 

Paragraaf 1.6 Het schuldbeginsel en het EVRM

 

Het schuldbeginsel is neergelegd in art. 6 lid 2 EVRM. Conform de jurisprudentie van het EHRM geldt de materiele leer maar deze moet in praktijk stroken met de onschuldspresumptie. De zwaarte van het delict staat hierbij centraal.

 

Paragraaf 1.7 Het schuldbeginsel en delictsomschrijvingen

 

Art. 6 lid 2 EVRM is van invloed op de bewijslastverdeling. De bewijslastverdeling is  afhankelijk van de delictsomschrijving. Soms leidt tot een omkering van de bewijslast, hier moet in het licht van het schuldbeginsel voorzichtig mee worden omgegaan. Bij sommige daderschapsuitsluitingen komt het schuldbeginsel onder spanning te staan. 

 

Paragraaf 1.8 Straftoemeting naar de mate van schuld?

 

Straftoemeting uitsluitend door de mate van schuld wordt door de Hoge Raad niet geaccepteerd. De schrijver is het hiermee eens, maar pleit voor de regel straf naar schuld.

 

Paragraaf 2 Over opzet in het algemeen

 

Paragraaf 2.1 Inleiding

 

Opzet en schuld worden als algemene theorieën besproken terwijl de uitwerking ervan per delict van verschillen.

 

Paragraaf 2.2 de wetgever over opzet

 

Opzet is willen en weten. Opzet in de delictsomschrijving wordt aangeduid met opzettelijk. Soms volgt uit de aard van het feit (dwingen). Ook de woorden wetende dat en oogmerk zien op opzet.

 

Paragraaf 2.3 Waarop heeft opzet betrekking? Boos opzet vereist?

 

Over het algemeen ziet op de bestanddelen die daarna in de delictsomschrijving zijn opgenomen. Bij wijze van uitzondering heeft opzet betrekking op alle bestanddelen in de delictsomschrijving. Geobjectiveerde bestanddelen zijn bestanddelen die niet opzettelijk hoeven te worden verricht. Zo wordt het gevolg bij gekwalificeerde delicten meestal geobjectiveerd. Bij de speciale opzetsvormen zoals oogmerk en wetende dat ziet de opzet op een of enkele bestanddelen in de delictsomschrijving.

 

Bij boos opzet ziet de opzet ook op de overtreding van de wet, op de wederrechtelijkheid en op de strafbaarheid van het gedrag. Bij kleurloos ziet de opzet slechts op de bestanddelen in de delictsomschrijving. De hoofdregel in Nederland is kleurloos opzet tenzij in de delictsomschrijving opzettelijk/wederrechtelijk staat zonder dat er ‘’en’’ bij staat. Een tweede uitzondering is indien de wetgever aangeeft dat de boos opzet vereist is bij een bepaalde delictsomschrijving.

 

Paragraaf 2.4 Eigen inkleuring van opzet per delict

 

Bij sommige delicten krijgt het opzet een ander karakter. Dit is afhankelijk van de interpretatie en het bewijs van opzet. Ook de context van het delict is hierbij van belang,

 

Paragraaf 2.5 Het algemene karakter van opzet (dolus generalis)

 

Opzet hoeft niet concreet op één bepaalde zaak  te zien. Het algemene karakter van opzet heeft tot gevolg dat pure onverschilligheid er ook onder valt. Opzet kan op meerdere delicten zien. De bedoeling van de dader om het delict (tevergeefs) te voltooien is doorslaggevend. Opzet bestaat ongeacht error in ictus (afdwaling van het projectiel), error in objecto (verkeerd voorwerp) en error in persona (verkeerde slachtoffer).

 

Paragraaf 2.6 Normatieve en objectiverende aspecten van opzet

 

In Nederland wordt een normatief opzet begrip gehanteerd. De normatieve aspecten zijn de algemene ervaringsregels die gebruikt worden bij de bewijsmotivering en het voorwaardelijk opzet. De subjectieve zijde ( het psychologische gedeelte) is veel minder van belang.

 

Paragraaf 2.7 Opzet en gestoord willen en/of weten

 

Een ernstige stoornis kan opzet uitsluiten, maar dat is er uitzonderlijk. De nadruk bij opzet ligt meer op het weten dan willen.

 

Paragraaf 2.8 De ken van opzet: weten en willen

 

In de kern komt opzet neer op weten en willen. Maar iets weten en het toch doen kan ook leiden tot het aannemen van opzet.

 

Paragraaf 3 Voorwaardelijk opzet als ondergrens van opzet

 

Paragraaf 3.1 Plaatsbepaling

 

Voorwaardelijk opzet is een kansopzet: het gaat om het willens en wetens aanvaarden van een aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg.

 

Paragraaf 3.2 Algemene aanvaarding en nadere precisering van de criteria voor voorwaardelijk opzet

 

In het Cicero-arrest heeft de Hoge Raad de criteria voor voorwaardelijk opzet gehanteerd. Het gaat steeds om de aanvaarding en de aanmerkelijke kans. Onverschilligheid kan onder voorwaardelijk opzet vallen, zeker als het gaat om een risico dat algemeen bekend is. In HIV I arrest is het aanvaardingsaspect van het voorwaardelijk opzet nader uitgelegd. De wetenschap van een aanmerkelijke kans in niet voldoende, want dan kan er ook sprake zijn van bewuste schuld. Als iemand wetenschap heeft van een aanmerkelijke kans, maar ervan uitgaat dat het gevolg niet zal intreden spreekt men van grove onachtzaamheid en niet van voorwaardelijk opzet. Ten eerste kan dit wordt afgeleid uit de verklaringen van de verdachte. Daarnaast kunnen de aard van de gedraging en uiterlijke verschijningsvorm bepalen of de dader de aanmerkelijke kans heeft aanvaard.

 

De aanmerkelijke kans in niet afhankelijk van de ernst van het gevolg, maar van de algemene ervaringsregels, de omstandigheden van het geval en de aard van de gedraging. Het willens en wetens aanvaarden van een niet aanmerkelijke kans levert dus geen voorwaardelijk opzet op, maar roekeloosheid of onachtzaamheid.

 

Paragraaf 3.3 De toepassing van voorwaardelijk opzet in moeilijke gevallen

 

De toepassing van voorwaardelijk opzet bij Opiumwetdelicten, schietincidenten, de HIV arresten en wegpiraterij met ernstige gevolgen is niet eenduidig. Over het algemeen wordt snel voorwaardelijk opzet aangenomen bij Opiumwet delicten, schietincidenten en wegpiraterij met ernstige gevlogen. In uitzonderlijke gevallen, zoals bij het Porsche arrest wordt geen voorwaardelijk opzet aangenomen.

 

Paragraaf 3.4. Conclusie over voorwaardelijk opzet

 

De grenzen van voorwaardelijk opzet zijn in de rechtspraak diffuus, zeker als het gaat om de moeilijke gevallen.

 

Paragraaf 4 Bijzondere vormen van opzet

 

Paragraaf 4.1 Inleiding

 

Er zijn bijzondere vormen van opzet die afwijken van het algemene leerstuk van de opzet. Een belangrijke vraag hierbij is of de voorwaardelijk bij deze bijzondere voorkomt.

 

Paragraaf 4.2 Oogmerk als bijzondere vorm van opzet

 

Oogmerk ziet op bepaalde bestanddelen en niet op de gehele delictsomschrijving. Het willen staat bij de term oogmerk voorop. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende om oogmerk aan te nemen.

 

Paragraaf 4.3 Wetende dat als bijzondere opzetvorm?

 

Wetende dat is een algemene uitdrukking voor opzet. Hierdoor is voorwaardelijk opzet voldoende voor het aannemen van  de term wetende dat.

 

Paragraaf 4.4 Voorbedachte raad

 

Voorbedachte raad is meer een strafverzwarende omstandigheid dan een aparte opzetvorm. Om die reden is voorwaardelijk opzet voldoende voor voorbedachte raad.

 

Paragraaf 5 Schuld als bestanddeel

 

Paragraaf 5.1 Plaatsbepaling van het culpoze delict door de wetgever

 

De wetgever heeft bepaald dat culpa de onvoorzichtigheid, de nalatigheid en het aan voorzorg omvat.

 

Paragraaf 5.2 Inhoud van de culpa

 

De rechtspraak sluit aan bij de wetgever, culpa is verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Het anders moeten en kunnen handelen staat hierbij voorop (vermijdbaarheid en verwijtbaarheid). De vermijdbaarheid hangt samen met geoorloofd risico, Garantenstellung en wederrechtelijkheid. Garantenstelllung is de mate van voorzichtig handelen die wordt bepaald door de functie en verantwoordelijkheid van mensen.

 

Paragraaf 5.3 Soorten culpoze delicten

 

Er zijn 3 soorten cuploze delicten. Ten eerste de culpoze gevolgdelicten, de schuld ziet op een bepaald gevolg. Ten tweede de delicten waarbij culpa ziet op een bijkomende omstandigheid. Ten derde delicten waarbij opzet en schuld naast elkaar staan (pro parte doleus, pro parte culpoos).

 

Paragraaf 5.4 Culpa in de rechtspraak

 

Culpa kan in meerdere gradaties voorkomen, de tenlastelegging is daarvoor bepalend. In het Verpleger-arrest is het normatieve karakter van de culpa vooropgesteld. Bij culpa staat de onvoorzichtigheid en de Garantenstellung centraal. De afwezigheid van strafuitsluitingsgronden staat vast indien culpa bewezen is. Een beroep op een strafuitsluitingsgrond is bij een culpoos delict dan ook een bewijsverweer.

 

Bij verkeersschuld zoals verwoord in art. 6 WVW is bepalend de aard en de ernst van het gedrag van de verdachte en de omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet bepalend voor schuld. Bij schuldheling is voor de schuld bepalend dat men redelijkerwijs moet vermoeden dat de handeling een door een misdrijf verkregen voorwerp betreft.

 

Paragraaf 5.5 Afsluitende opmerkingen over culpa

 

Kort samengevat gaat het zowel bij culpoze gevolgdelicten als bij de delicten waarbij culpa ziet op een bijkomende omstandigheid om de verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid.

 

Paragraaf 6 Opzet en schuld bij de rechtspersoon

 

Paragraaf 6.1 Inleiding

 

Voor de opzet en schuld bij de rechtspersoon is het IJzerdraad-arrest bepalend.

 

 

Paragraaf 6.2 Toerekenen van opzet of schuld van natuurlijke personen aan de rechtspersoon

 

De toerekening van opzet of schuld van de natuurlijk persoon aan de rechtspersoon is afhankelijk van de organisatie van de rechtspersoon en de taak en verantwoordelijkheid van de natuurlijke persoon binnen die organisatie.

 

Paragraaf 6.3 Opzet of schuld van de rechtspersoon zelf

 

Opzet of schuld  van de rechtspersoon zelf kan worden afgeleid uit de bedrijfspolitiek, beslissingen van de rechtspersoon of door de rechtspersoon bevorderde handelingen.

 

Paragraaf 6.4 Conclusie over opzet en schuld van een rechtspersoon

 

De opzet en schuld van een rechtspersoon is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De redelijke toerekening speelt hierbij een grote rol.

 

Paragraaf 7 Afsluitende opmerkingen over opzet en schuld

 

Paragraaf 7.1 Enkele hoofdlijnen van opzet en schuld

 

Ten eerste worden opzet en schuld normatief gehanteerd. Het subjectieve gedeelte is erg naar de achtergrond geschoven. Ten tweede nemen de bewijsvragen een centrale plaats in door middel van objectivering. De individuele verdachte wordt hierdoor naar de achtergrond geplaatst. Ten derde is de inkleuring van opzet en schuld afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de delict in kwestie.

 

Paragraaf 7.2 Verschillen opzet en schuld wezenlijk van elkaar?

                                                                                               

De leerstukken van opzet en schuld moeten worden gezien als een geleidende schaal, waarbij opzet aan de ene kant staat en schuld aan de andere kant. Het overgangsgebied wordt ingekleurd door de voorwaardelijk opzet, roekeloosheid e.d.

 

Paragraaf 7.3 Voldoet de opbouw van het wettelijk systeem?

 

De schrijver bepleit meer aandacht voor culpoze delicten in het huidige wetboek van strafrecht.

 

Paragraaf 7.4 Kent Nederland inderdaad een schuldstrafrecht

 

Nederland kent een schuldstrafrecht maar dat wordt sterk gerelativeerd doordat het begrip schuld meerdere betekenissen heeft en de efficiëntie en de effectiviteit.

 

Hoofdstuk 5 Strafuitsluitingsgronden

 

Paragraaf 1 Inleidende opmerkingen over strafuitsluitingsgronden

 

Paragraaf 1.1 plaatsbepaling

 

Er zijn rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden. De strafuitsluitingsgronden komen aan de orde bij de derde voorvraag van de rechter (art. 350 Sv): is de dader strafbaar? 

 

Paragraaf 1.2 Relativering van het onderscheid tussen rechtvaardigings- en schulduitsluitingsgronden

 

De indeling van rechtvaardigings- en schulduitsluitingsgronden moet gerelativeerd worden omdat zij met elkaar samenhangen middels de wederrechtelijkheid of schuld.

 

Paragraaf 1.3 Algemene en bijzondere excepties

 

Algemene strafuitsluitingsgronden zijn belangrijk voor alle strafbare feiten. Bijzondere strafuitsluitingsgronden zijn belangrijk voor één delict of een groep delicten (bijv. 103aSr).

Beide varianten kunnen geschreven of ongeschreven voorkomen. Een bijzondere exceptie kan worden gekwalificeerd als een bijzondere vervolgingsuitsluitingsgrond, een daderschapsuitsluitingsgrond, kwalificatie-uitsluitingsgrond of bijzondere strafuitsluitingsgrond.

 

Paragraaf 2 Overmacht

 

Paragraaf 2.1 Wetsgeschiedenis en karakteristiek

 

Overmacht (art. 40 Sr) is elke lichamelijke en fysieke dwang waar de dader geen weerstand aan kon bieden. Overmacht wordt ingedeeld in ten eerste de absolute overmacht, wat een schulduitsluitingsgrond is. Ten tweede is er de psychische overmacht wat wordt gekwalificeerd als een schulduitsluitingsgrond. Ten derde is er de noodtoestand, dat een rechtvaardigingsgrond oplevert.

 

Paragraaf 2.2 Absolute overmacht

 

Absolute overmacht is de volstrekte onmogelijkheid anders te kunnen handelen. Er is geen of amper geen wilsvrijheid.

 

Paragraaf 2.3 Psychische overmacht

 

Bij psychische overmacht kan er wel anders worden gehandeld maar dat kan niet worden gevraagd aan de verdachte door de bijzondere omstandigheden van het geval. De dader kon geen weerstand bieden en behoefde ook geen weerstand te bieden. Hoe ernstiger het delict, hoe strenger de toets is of de verdachte redelijkerwijs niet anders had kunnen handelen (proportionaliteit en  subsidiariteit).

 

Paragraaf 2.4 Noodtoestand

 

In het Opticien-arrest heeft de Hoge Raad de overmachtsvorm noodtoestand verwoord. Bij een noodtoestand is er sprake van conflicten van plichten of belangen. Namelijk de plicht om de wet na te leven tegenover een andere specifieke plicht. Het beroep op een noodtoestand wordt gehonoreerd als de verdachte een juiste keuze heeft gemaakt uit de plichten. De keuze moet redelijk zijn (proportionaliteit en subsidiariteit). Een beroep op de noodtoestand moet voldoen aan de eis van adequatie. Dat wil zeggen dat het delict zinvol moet zijn voor het doel dat wordt nagestreefd. Daarnaast moet een oplossing voor het conflict van plichten worden nagestreefd.

 

Bij klassieke euthanasie kan de medicus zich beroepen op de noodtoestand. Bij de klassieke euthanasiegevallen gaat het om ondraaglijk en uitzichtloos lichamelijk lijden. Buiten deze categorie wordt een beroep op de noodtoestand moeilijker omdat het vrijwillige verzoek en de uitzichtloosheid van lijden moeilijk zijn vast te stellen. Dit vereist een onafhankelijk deskundig oordeel. In het Chabot arrest werd niet aan de vereisten voldaan, waardoor het beroep op de noodtoestand werd verworpen. Nu is er een expliciete regeling in de wet voor deze problematiek (art. 293 en 294 Sr).

 

Paragraaf 2.5 Overmacht en culpa in causa

 

Bij overmacht is de eigen schuld van de dader van belang. In hoeverre de verdachte een eigen aandeel heeft in het ontstaan van de overmachtssituatie staat hierbij centraal (culpa in causa). Er moet een direct verband zijn tussen de eigen schuld en de overmachtssituatie.

 

Paragraaf 2.6 Slotopmerking over overmacht

 

Kort samengevat functioneert de overmacht als een persoonlijke strafuitsluitingsgrond die corrigerend werkt voor de algemene norm.

 

Paragraaf 3 Noodweer en noodweerexces (art. 41 Sr)

 

Paragraaf 3.1 Wetsgeschiedenis en karakteristiek

 

Noodweer is de wederrechtelijke aanranding met een ogenblikkelijk gevaar voor het eigen of iemand anders zijn/haar lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast moet noodweer noodzakelijk zijn voor de wering van de aanranding. Indien de wederrechtelijke aanranding leidt tot een hevige gemoedstoestand nadat het ogenblikkelijke gevaar is geweken of andere middelen hadden kunnen aangewend om het gevaar af te wenden, spreekt men van noodweerexces.

 

Paragraaf  3.2 De voor noodweer relevante rechtsgoederen

 

Bij noodweer gaat het om eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Onder het begrip lijf wordt de lichamelijke integriteit verstaan,  waardoor bewegingsvrijheid er ook onder valt. Onder het begrip eerbaarheid wordt voornamelijk de seksuele eerbaarheid verstaan. Onder het begrip goed wordt het stoffelijk goed verstaan, maar ook de beschikkingsmacht over dat goed.

 

Paragraaf 3.3 Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding

 

Het vereiste van wederrechtelijkheid sluit uit dat noodweer geldt voor rechtmatige aanrandingen. Onder het begrip ogenblikkelijk wordt het onmiddelijke deigende gevaar verstaan. De vrees voor een dreiging is niet voldoende (Vrees-arrest). Geanticipeerde noodweer zijn de (geautomatiseerde) verdedigingen die preventief worden genomen. Zoals onbegeleide waakhonden. Noodweer wordt hierbij niet snel aangenomen.

 

Paragraaf 3.4 Geboden door de noodzakelijke verdediging: subsidiariteit en proportionaliteit

 

De vereist van subsidiariteit en proportionaliteit komen tot uitdrukking in de zinsnede geboden door de noodzakelijke verdediging. Bij proportionaliteit gaat het om de redelijke verhouding tussen de manier van verdediging en de ernst van de aanranding. Bij subsidiariteit gaat het om de vraag of er alternatieven bestonden voor de verdediging. Men spreekt van het onttrekkingsvereiste bij de vraag in hoeverre weggaan of vluchten een alternatief was.

 

Paragraaf 3.5 Noodweerexces

 

Noodweersexces is de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging als gevolg van een hevige gemoedstoestand die door de aanranding is veroorzaakt. Er zijn twee vormen van noodweerexces. Ten eerste is er de intensieve exces, hierbij gaat het om disproportioneel optreden in een noodweersituatie. Ten tweede is er de extensieve noodweer, hierbij gaat men te lang door met de verdediging na afloop van de aanranding. Bj noodweerexces moet sprake zijn van een dubbele causaliteit. Dat wil zeggen dat het exces veroorzaakt moet zijn door een hevige gemoedstoestand en deze hevige gemoedstoestand moet door de aanranding veroorzaakt zijn.

 

Paragraaf 3.6 Noodweer(exces en culpa in causa)

 

De eigen schuld bij noodweer(exces) kan het beroep op de strafuitsluitingsgrond in de weg staan. Ten eerste is de eigen schuld gelegen in het zelf de confrontatie opzoeken en ten tweede het nemen van voorzorgsmaatregelen tegen dreigende aanrandingen waardoor een escalatie op de loer ligt.

 

Paragraaf 3.7 Gezichtspunt voor de beoordeling van noodweer(exces) en putatief noodweer

 

Er zijn drie gezichtspunten mogelijk. De objectieve toetsing ex nunc, de geobjectiveerde toetsing ex tunc en de subjectieve toets ex tunc. In Nederland is de geobjectiveerde toetsing ex tunc heersend.

 

Putatief noodweer is de vergissing van de verdachte in een bepaalde situatie. Bij de beoordeling van het beroep op noodweer(exces) is de objectieve waarnemer ten tijde van het handelen bepalend. Subjectieve vergissingen en later ontdekte feiten worden niet meegenomen in de beoordeling.

 

Paragraaf 3.8 Spraakmakende noodweerproblemen

 

Het Meta Hofman arrest en het Bijlmer arrest vormen illustraties van spraakmakende noodweerproblemen. In beide gevallen werd een beroep op noodweer respectievelijk noodweerexces aanvaard.

 

Paragraaf 4 Handelen op gezag van de overheid (art. 42 en 43 Sr)

 

Paragraaf 4.1 Inleiding

 

Art. 42 en 43 Sr zijn uitzonderingen met een publiekrechtelijk karakter.

 

Paragraaf 4.2 Handelen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift (art. 42 Sr)

 

Met de term wettelijk voorschrift wordt bedoeld voorschriften waar plichten en bevoegdheden in omschreven zijn. Daarnaast moet voldaan zijn aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Art 42 Sr is een specificatie van de noodtoestand. Er is namelijk een conflict tussen twee wettelijke bepalingen, de strafbepaling en de plicht te handelen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift.

 

Paragraaf 4.3 Ambtelijk bevel (art.43 Sr)

 

Het moet bij het ambtelijk bevel gaan om een zeggenschapsrelatie die wordt bepaald door het publiekrecht of waarbij publieke taken overheersend zijn. Ook hier moet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit worden voldaan. Art 43 Sr is een specificatie van de noodtoestand. Er is namelijk een conflict tussen twee wettelijke bepalingen, de strafbepaling en de plicht te handelen ter uitvoering van een ambtelijk bevel.

 

Paragraaf 5 Ontoerekenbaarheid vanwege een psychische stoornis (Art. 39 Sr)

 

Paragraaf 5.1 Inleiding

 

De ontoerekenbaarheid is verbonden met de afwijkende geestesgesteldheid.

 

Paragraaf 5.2 Wetsgeschiedenis

 

De wettekst van art. 39 Sr is van psychologiserend naar normativerend gegaan.

 

Paragraaf 5.3 Hoofdlijnen van de ontoerekenbaarheid

 

Partiële toerekening is de toerekening van een bepaald delict. Ontoerekenbaarheid is de geestelijke stoornis waardoor het weten/willen van de verdachte werd aangetast tijdens het plegen van het strafbare feit. Alleen de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling vallen onder de ontoerekenbaarheid.

 

Paragraaf 5.4 Drie vragen bij de beoordeling van ontoerekenbaarheid

 

De eerste vraag bij de beoordeling van ontoerekenbaarheid is of er ten tijde van het strafbare feit sprake was van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling bij de verdachte. De tweede vraag is of er een causaal verband is tussen de ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling en het strafbare feit. De derde vraag is of er uiteindelijk kan worden toegerekend gezien de omstandigheden van het geval en culpa in causa.

 

Paragraaf 5.5 Ontoerekenbaarheid en culpa in causa

 

De eigen schuld ziet in dit verband meestal op het gebruik van roesmiddelen. Dit staat niet altijd en automatisch een beroep op de ontoerekenbaarheid in de weg.

 

Paragraaf 5.6 Geestelijke stoornis en strafrechtspleging

 

Niet-toerekenen vanwege een geestelijke stoornis is slechts aan de orde bij een ernstige afwijking die het strafbare feit in overwegende mate hebben veroorzaakt. De discussie over wilsvrijheid/opzet en geestelijke stoornissen is erg naar de achtergrond verschoven. Pas indien elke inzicht in de draagwijdte en de gevolgen van gedragingen ontbreekt, is er een bewijsprobleem met opzet.

 

Paragraaf 6 Het ontbreken van materiele wederrechtelijkheid

 

Paragraaf 6.1 Plaatsbepaling

 

In het Veearts-arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat wederrechtelijkheid een absolute voorwaarde is voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.

 

Paragraaf 6.2 Een algemene exceptie?

 

In het Veearts-arrest neemt de Hoge Raad bovendien een algemene buitenwettelijke rechtvaardigingsgrond aan. Bij het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid gaat het om het veiligstellen van het in de strafbepaling  geformuleerde rechtsbelang. In die zin verschilt het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid met de noodtoestand.

 

Paragraaf 6.3 Concretisering in delictsinterpretatie en bijzondere excepties

 

Bij het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid gaat het om de concretisering van de delictsomschrijving. Toestemming van het slachtoffer bij zedendelicten en mishandeling leidt meestal tot het wegvallen van de materiele wederrechtelijkheid. Ook het beoefenen van verantwoord professioneel handelen leidt tot het wegvallen van materiele wederrechtelijkheid (de tandarts en de sportbeoefenaar).

 

Paragraaf 6.4 Heeft de algemene exceptie een zelfstandige, toegevoegde waarde?

 

De schrijver vindt dat het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid als algemeen leerstuk geen toegevoegde waarde heeft omdat er per delict wordt bekeken wat de specifieke en concrete betekenis ervan is.

 

Paragraaf 7 Afwezigheid van alle schuld

 

Paragraaf 7.1 Inleiding

 

In het Melk en Water-arrest heeft de Hoge Raad de buitenwettelijke strafuitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld aangenomen.

 

Paragraaf 7.2 Hoofdlijnen van afwezigheid van alle schuld

 

Afwezigheid van alle schuld bestaat uit een feitelijk component en een normatief component.  Het feitelijke component omvat de dwaling en voorzorg. Het normatief component omvat de vraag of de dwaling verontschuldigbaar is of dat de voorzorgsmaatregelen inderdaad maximaal getroffen zijn. Daarnaast speelt culpa in causa ook een rol. De delictsomschrijving bepaalt of een beroep op afwezigheid van alle schuld toelaatbaar is. Zo is een beroep hierop ongegrond bij de te jeugdige leeftijd van het slachtoffer bij een zedendelict (Leeftijd-arresten).

 

Paragraaf 7.3 Vormen van afwezigheid van alle schuld

 

Afwezigheid van alle schuld komt voor in vier vormen. Ten eerste is er de verontschuldigbare feitelijke dwaling. Dit was aan de orde in het Melk- en Waterarrest. De dwaling ziet dan op een bepaald bestanddeel in de tenlastelegging. Er is sprake van verontschuldigbare onwetendheid ten aanzien van de feiten. In de Leeftijd-arresten ging het om feitelijke dwaling die niet verontschuldigbaar was omdat de leeftijd geobjectiveerd is. Een beroep op de putatieve strafuitsluitingsgronden is eigenlijk een beroep op afwezigheid van alle schuld in de vorm van rechtsdwaling of verontschuldigbare feitelijke dwaling.

 

Een tweede vorm van afwezigheid van alle schuld is de verontschuldigbare rechtsdwaling. Hierbij is men zich onbewust van de verbodenheid van een bepaalde handeling. In het Motorpapierarrest heeft de Hoge Raad een beroep op de verontschuldigbare rechtsdwaling geaccepteerd. Er zijn twee categorieën aan de orde bij de verontschuldigbare rechtsdwaling. Ten eerste de categorie waarbij de onbekendheid met de regelgeving voorop staat. Dit wordt niet snel aangenomen. Ten tweede de categorie waarbij men zich vergist in de toepasselijkheid van regelgeving. Ten derde de categorie waarbij men onjuist advies over de starbaarheid van een bepaalde handeling heeft gekregen.

 

Een derde vorm van afwezigheid van alle schuld is de verontschuldigbare onmacht. Er is hierbij sprake van een verontschuldigbare situatie veroorzaakt door onmacht van de verdachte.

 

Een vierde vorm van afwezigheid van alle schuld is de maximaal te vergen zorg. Hierbij gaat het erom dat de verdachte maximale of in ieder geval redelijke voorzorgsmaatregelen treft er vermijding van het plegen van strafbare feiten.

 

Paragraaf 7.4 Slotopmerking over afwezigheid van alle schuld

 

Kort samengevat vervult de afwezigheid van alle schuld een belangrijke functie in het strafrecht. Het kan gezien worden als restcategorie die de andere strafuitsluitingsgronden aanvult.

 

Paragraaf 8 Enkele algemene aspecten van strafuitsluitingsgronden

 

Paragraaf 8.1 Strafuitsluitingsgronden voor de rechtspersoon

 

De strafuitsluitingsgronden, dus zowel de rechtvaardigingsgronden als de schulduitsluitingsgronden zijn toepasbaar voor de rechtspersoon. Indien de betrokken natuurlijke persoon zich op een strafuitsluitingsgrond beroept, geldt deze strafuitsluitingsgrond niet automatisch ook voor de rechtspersoon. Het beroep op een strafuitsluitingsgrond en degene die zich erop beroept moet individueel beoordeeld worden.

De rechtspraak over strafuitsluitingsgronden bij rechtspersonen is schaars. De algemene conclusie is dat uit de rechtspraak blijkt dat een beroep op de strafuitsluitingsgronden door rechtspersonen geen grote problemen oplevert.

 

Paragraaf 8.2 Processuele aspecten van de strafuitsluitingsgronden

 

Een beroep op een strafuitsluitingsgrond is aan de orde wanneer er een uitdrukkelijk beroep op een strafuitsluitingsgrond wordt gedaan via een uitlating die bezwaarlijk anders is te verstaan. Een strafuitsluitingsgrond hoeft slechts aannemelijk te zijnen hoeft niet te worden bewezen. Het beroep op meerdere strafuitsluitingsgronden moet volgens de schrijver in een bepaalde volgorde. Ten eerste moeten de rechtvaardigingsgronden eerder behandeld worden van de schulduitsluitingsgronden. Ten tweede moeten de bijzondere uitsluitingen eerde behandeld worden dan de algemene uitsluitingen. Ten derde moeten de wettelijk geregelde strafuitsluitingsgronden eerder behandeld worden dan de buitenwettelijke strafuitsluitingsgronden, Ten vierde moeten de uitwendige oorzaken eerder behandeld worden dan de inwendige oorzaken van ontoerekenbaarheid.

 

Paragraaf 8.3 Deelneming en strafuitsluitingsgronden (art. 50 Sr)

 

Persoonlijke strafuitsluitingsgronden zijn schulduitsluitingsgronden. Niet persoonlijke strafuitsluitingsgronden zijn de rechtvaardigingsgronden. Daarnaast kun je de rechtvaardigingsgronden onderverdelen in absolute en relatieve rechtvaardigingsgronden. Absolute rechtvaardigingsgronden zijn niet persoonlijk en relatieve rechtvaardigingsgronden zijn wel persoonlijke strafuitsluitingsgronden. Alleen niet persoonlijke strafuitsluitingsgronden gelden ook voor derden omdat de strafbaarheid van het feit vervalt. De schrijver pleit ervoor om alle strafuitsluitingsgronden als persoonlijke gronden te zien.

 

Paragraaf 8.4 Beginselen bij de beoordeling van strafuitsluitingsgronden

 

Culpa in causa, proportionaliteit, subsidiariteit en de Garantenstellung zijn beginselen die van invloed  zijn bij de beoordeling van strafuitsluitingsgronden.

 

Paragraaf 8.5 Voldoet het samenstel van strafuitsluitingsgronden?

 

De schrijver vindt dat het samenstel van strafuitsluitingsgronden wel voldoet, mede doordat de strafuitsluitingsgronden door de jaren heen zijn ontwikkeld. Een andere schrijver introduceerde de subsocialiteit als aanvulling op de strafuitsluitingsgronden. Hierbij staan de gevolgen van een delict op de samenleving, de inbreuk op de rechtsorde en de vereffening door straf centraal.

 

Hoofdstuk 6 Strafbare poging en voorbereiding

 

Paragraaf 1 Plaatsbepaling

 

Poging en voorbereiding worden ook wel onvolkomen delictsvormen genoemd omdat zij nog steeds in verband staan met het desbetreffende gronddelict. Daarnaast komt het aspect van onvolkomenheid tot uitdrukking in de straf.

 

Paragraaf 2 Strafbare poging

 

Paragraaf 2.1 Opzetsvereiste voor een poging

 

In art. 45 lid 1 Sr staat het begrip voornemen centraal. Dit voornemen uit zich in een begin van uitvoering. Hierdoor wordt het belang van een uitvoeringshandeling benadrukt. De poging moet zien op een specifiek misdrijf. Poging is een uitdrukking van een opzet, waarvoor voorwaardelijk opzet voldoende is.

 

Paragraaf 2.2 Het vereiste van uitvoeringshandelingen

 

Men spreekt van voltooide poging bij de mislukking van het strafbare feit doordat de inspanningen van de verdachte niet hebben geleid tot het gewenste resultaat voor de verdachte. Men spreekt van onvoltooide poging bij de mislukking van het strafbare feit doordat de verdachte zijn gedrag heeft afgebroken. Het vereiste van een uitvoeringshandeling betekent dat de poger een uiterlijk waarneembare gedraging verricht. Bij de subjectieve theorie van poging staat de gevaarlijke wil van de poger centraal. Bij de objectieve theorie van poging staat de gevaarlijke daad van de poger centraal. De gemende theorie met een zwaartepunt voor de objectieve theorie wordt in de rechtspraak gevolgd.

 

Als de daad naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht is op de voltooiing van het misdrijf spreekt men over een begin van uitvoering (Cito-arrest en Grenswisselkantoor). De uitvoeringshandeling is delictsgebonden, de gedraging kan per delict anders gewaardeerd worden. Diverse  samenhangende gedragingen kunnen een uitvoeringshandeling vormen. Dit is sneller het geval bij meervoudige poging waarbij meerdere personen bij de poging zijn betrokken. Met de geobjectiveerde finale pogingsleer wordt gedoeld op de bedoeling van de uitvoeringshandeling en dus de subjectieve zijde van poging. Maar deze bedoeling wordt geobjectiveerd door het criterium van de uiterlijke verschijningsvorm.

 

Paragraaf 2.3 Ondeugdelijke pogingen

 

Conform de objectieve leer kan er onderscheid worden gemaakt tussen relatief ondeugdelijke middelen of objecten en absoluut ondeugdelijke middelen of objecten. Relatieve middelen of objecten zijn in het algemeen wel effectief maar in het concrete geval niet. Absolute middelen of objecten zijn zowel algemeen als in het concrete geval niet effectief. Straffeloosheid volgt uit de absoluut ondeugdelijke middelen of objecten. Dat geldt ook bij de ondeugdelijke poging in de vorm van Mangel am Tatbestand, waarbij een delict nooit voltooid kan worden door een bepaald gebrek.

 

Paragraaf 2.4 Is poging  tot  elk delict strafbaar?

 

Poging is niet bij elk delict goed denkbaar zoals bij overtredingen, omissie delicten, puur formele delicten, geobjectiveerde delicten, poging tot poging en als de wet het als zodanig verbied.

 

Paragraaf 2.5 Poging tot deelneming aan een misdrijf

 

Poging tot deelneming is mogelijk (art. 46 A Sr). Poging tot uitlokken, doen plegen, leidinggeven en medeplegen is denkbaar, terwijl poging tot medeplichtigheid niet strafbaar is tenzij het delict er specifiek in voorziet.

 

Paragraaf 3 Strafbare voorbereiding

 

Paragraaf 3.1 Wetsgeschiedenis en plaatsbepaling

 

Strafbare voorbereiding is geregeld in art. 46 Sr en heeft een beperkend bereik.

 

Paragraaf 3.2 Beperkingen in de strafbaarheid van voorbereiding

 

Ten eerste moet de voorbereiding zien op een delict met een strafmaximum van minimaal acht jaar. Ten tweede is voorbereiding tot voorbereiding en poging tot voorbereiding niet strafbaar. Ten derde is cumulatie bij dezelfde dader van voorbereiding, poging en voltooiing van het delict niet toelaatbaar.

 

Paragraaf 3.3 Voorbereidingsmiddelen en voorbereidingshandelingen

 

De strafbare voorbereiding wordt verruimd beperkt door de limitatieve opsomming van voorbereidingshandelingen en voorbereidingsmiddelen doordat deze erg ruim zijn geformuleerd. De bestemming van het voorbereidingsmiddel is het criterium voor de strafbare poging. De bestemming wordt bepaald door de intentie van de dader, de uiterlijke verschijningsvorm en het gebruik van de voorbereidingsmiddelen (Samir A-arrest).

 

Paragraaf 3.4 Het opzetsvereiste bij strafbare poging

 

Voorwaardelijk opzet is bij strafbare poging voldoende. Het gaat om een bijzondere opzetsvorm gericht op de toekomst waarbij de intentie van de dader beslissend is.

 

Paragraaf 3.5 Voorbereidingshandelingen bestrijkende bijzondere delicten

 

Bij collectieve voorbereidingsdelicten zijn meerdere personen betrokken (bijvoorbeeld art. 140 en 80 Sr). Bij individuele voorbereidingsdelicten is één persoon betrokken (bijvoorbeeld art. 10a Opiumwet).

 

Paragraaf 4 Vrijwillige terugtred bij poging en voorbereiding

 

Paragraaf 4.1 Een (persoonlijke) strafuitsluitingsgrond?

 

De vrijwillige terugtred in art. 46b Sr heeft derdenwerking bij uitlokking en medeplichtigheid, niet bij medeplegers.

 

Paragraaf 4.2 Voorwaarden voor vrijwillige terugtred

 

De vrijwillige terugtred moet ten eerste toegerekend worden aan van de wil van de verachte afhankelijke omstandigheden. Ten tweede moet er sprake zijn van een actus contrarius. Dat wil zeggen dat er een tegengestelde gedraging moet volgen naarmate de poging verder gevorderd is. Ten derde moet vrijwillige terugtred tijdig plaatsvinden.

 

Paragraaf 4.3 Voldoende fundament voor vrijwillige terugtred?

 

Volgens de schrijver is er onvoldoende fundament voor de vrijwillige terugtred.

 

Paragraaf 5 Slotopmerkingen over poging en voorbereiding

 

Uit het bovenstaande blijkt dat de poging en voorbereiding elkaar kunnen overlappen.

 

Hoofdstuk 7 deelneming aan strafbare feiten

 

Paragraaf 1 Algemene aspecten van deelneming

 

De deelnemingsvormen zijn medeplegen, doen plegen, uitlokken, medeplichtigheid en leidinggeven. Daders plegen het feit materieel en persoonlijk, al dan niet met de medewerking van anderen. Doen plegen is aan de orde wanneer iemand een strafbaar feit pleegt met tussenkomst van een ander als werktuig. Medeplegers werken gelijkwaardig samen mee aan het strafbare feit. Uitlokkers zijn de oorzaak van het strafbare feit, de uitlokker wordt ook wel de auctores intellectuales genoemd.

 

Deelneming na afloop van een strafbaar feit is in het algemeen strafbaar. Deze ruime regel wordt beperkt door de formulering van een kwalificatie-uitsluitingsgrond waardoor bepaald gedrag niet onder delictsomschrijving valt.

 

De eerste eis van deelneming is dat het moet zien op een bepaald delict, dit wordt ook wel accessoriteit genoemd. Soms in deelneming specifiek in de wet geregeld (bijvoorbeeld art. 140 Sr). Noodzakelijke deelneming zijn de delicten waarbij de betrokkenheid van meerdere personen is vereist.  De tweede eis van deelneming is het dubbele opzetsvereiste. Er moet opzet zijn bij de deelnemingshandeling en opzet op het grondfeit.  

 

In beginsel zijn de strafuitsluitingsgronden persoonlijk en hebben zij geen derdenwerking voor de deelnemers (art. 50 Sr). Sommige excepties zijn echter zodanig algemeen dat zij wel derdenwerking hebben. Omdat de strafbare deelneming ruim is opgezet pleit de schrijver voor een begrenzing.

 

Paragraaf 2 Medeplegen

 

Bij medeplegen gaat het ten eerste om een gelijkwaardige samenwerking aan het plegen van het strafbare feit. Ten tweede moet er fundamenteel en rechtstreeks aandeel in het strafbaar feit zijn.

 

Voor medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking vereist. De enkele hulpverlening bij het strafbare feit is niet voldoende, Een afspraak over de manier van het plegen van het strafbare feit is van belang voor medeplegen. Indien de rollen inwisselbaar zijn is er sprake van medeplegen (Wormerveerse brandstichting-arrest). De gezamenlijke uitvoering is een indicatie voor de bewuste en nauwe samenwerking, maar dat is niet noodzakelijk. De aanwezigheid in combinatie met bewuste en nauwe samenwerking is genoeg voor het aannemen van de medeplegen. Zelfs bij lijfelijke afwezigheid kan medeplegen vastgesteld worden (Containerdiefstal-arrest). Hierbij moet de bewuste en nauwe samenwerking blijken uit bijvoorbeeld het verrichten van een uitvoeringshandeling of een gezamenlijk plan. Uit de zaak van Van Mechelen blijkt ten eerste dat een sterk samenwerkingsverband kan wijzen op medeplegen, Ten tweede dat niet hoeft vast te staan wie uit de groep wat heeft gedaan, als het maar iemand uit die groep geweest. Ten derde mag het niet distantiëren een indicatie zijn voor medeplegen.

 

Voor medeplegen is opzet op het grondfeit en op de samenwerking noodzakelijk. Als het opzet wezenlijk uiteenloopt, is er geen sprake meer van medeplegen. De verdeling van bestanddelen onder medeplegers is mogelijk, bij kwaliteitsdelicten moet het opzet ook gericht zijn op het vervullen van de kwaliteitsvereiste.

 

Door de passieve aanwezigheid en het niet-distantieren is er een verruiming in het leerstuk medeplegen.

 

Paragraaf 3 Doen plegen

 

Doen plegen is het opzettelijk een ander bewegen tot het plegen van een strafbaar feit. Voor doen plegen is vereist dat de feitelijke uitvoerder niet strafrechtelijk aansprakelijk is (Pastoor-arrest). De reden van straffeloosheid van de feitelijke uitvoerder is niet van belang (Terp-arrest). De te vervullen delictsbestanddelen kunnen verdeeld worden tussen de deelnemers (Reispas-arrest en Duivenbloed-arrest).

 

Het opzet moet zien op het doen plegen en op het grondfeit. Het opzet van de doen pleger is beslissend voor de kwalificatie van het delict. Als het opzet van de doen pleger en feitelijke pleger wezenlijk uiteenloopt is er geen sprake van doen plegen.

 

Paragraaf 4 Uitlokken

 

Uitlokken is het opzettelijk bewegen van een ander tot het plegen van een strafbaar feit zonder dat de feitelijke pleger straffeloos moet zijn. Opzet moet zien op de uitlokkingshandeling en het grondfeit. De uiteenlopende opzet is geregeld in lid 2 van art. 47 Sr.

 

Uilokkingsmiddelen zijn in de rechtspraak nader uitgewerkt. Inlichtingen zijn mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn voor het te plegen strafbare feit. Een gift heeft een om-niet karakter. Een belofte is een toezegging. Bij feitelijke ondergeschiktheid kan er sprake zijn misbruik van gezag. Bedreiging kan bestaan uit een bedreiging met geweld of een mededeling.

 

Er moet een psychische omslag bij de uitgelokte zijn, eerst wilde hij het strafbare feit niet plegen maar door de uitlokker wilde hij dat wel. Voor deze causaliteit is de redelijke toerekening bepalend.

 

Paragraaf 5 Medeplichtigheid

 

In art. 48 Sr wordt medeplichtigheid geregeld. Het gaat om het behulpzaam zijn bij een misdrijf. Gelijktijdige/simultane medeplichtigheid is behulpzaamheid bij een strafbaar feit. Voorafgaande/Consecutieve medeplichtigheid is het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen. Indien er sprake is van een rechtsplicht kan medeplichtigheid gelegen zijn in passiviteit.

 

Opzet moet zien op de medeplichtigheidshandeling en het grondfeit. De kwalificatie van de dader is bepalend voor de medeplichtige als het opzet van de medeplichtige gedeeltelijk past in het grondfeit. Pas wanneer het opzet wezenlijk uiteenloopt is de deelneming mislukt.

Voor medeplichtigheid is effectiviteit vereist, dat gaat echter niet zover dat er sprake moet zijn van doorslaggevende en substantiële handeling.

 

Paragraaf 6 Leidinggeven aan strafbare feiten van een rechtspersoon

 

In art. 51 Sr is het feitelijk leidinggeven aan strafbare feiten van een rechtspersoon. De regeling moet gezien worden als een bijzondere deelnemingsvorm. Art. 51 Sr is een uitbreiding van strafrechtelijke aansprakelijkheid, de gewone deelnemingsvormen aan een strafbaar feit van een rechtspersoon zijn ook van toepassing.

 

Opdrachtgeven is feitelijke macht tot opdrachtgeven inhoudende een last. Er moet causaliteit zijn tussen opdrachtgeven en het strafbare feit. Voor feitelijk leidinggeven is een hiërarchische structuur vereist. Macht, invloed en verantwoordelijkheid zijn verreist voor feitelijk leidinggeven. Daarnaast moet er een causaal verband zijn tussen feitelijk leidinggeven en het strafbare feit. Daarnaast is opzet op het leidinggeven en het grondfeit vereist. Als opzet van de leidinggever en de rechtspersoon wezenlijk uiteenloopt is leidinggeven mislukt. Bij nalaten, stilzitten en niet-ingrijpen kan sprake zijn van feitelijk leidinggeven (Slavenburg-arrest II).

 

Paragraaf 7 Samengestelde en meervoudige deelneming

 

Samengestelde deelneming is deelneming aan deelneming aan een strafbaar feit. De strafbare deelneming vormt hierbij een grondfeit waaraan een ander kan deelnemen. Dit wordt door de Hoge raad geaccepteerd (Examen-arrest).

 

De verscheidenheid aan verschillende delicten en de maatschappelijke ontwikkelingen nopen tot de aanvaarding van de samengestelde deelneming. Bij samengestelde deelneming speelt indirecte deelneming een rol. Indirecte deelneming is het wegdenken van tussenschakels zodat er sprake is van deelneming aan een strafbaar grondefeit. Meervoudige deelneming is aan de orde als één persoon meerdere deelnemingshandelingen verricht.

 

Paragraaf 8 slotopmerkingen over strafbare deelneming

 

De schrijver benadrukt de overlapping van bepaalde deelnemingsvormen. Volgens de schrijver heeft doen plegen geen toegevoegde waarde vanwege de overlap met functioneel daderschap en het sociale handelingsbegrip. De schrijver vindt dat uitlokking wel een toegevoegde waarde heeft, ondanks het feit dat dit erg lijkt op het doen plegen. De schrijver vind dat feitelijk leidinggeven en opdrachtgeven geen toegevoegde waarde hebben.

 

Collectieve aansprakelijkheid is de aansprakelijkheid van een groep voor hun gedrag. De collectieve aspecten zijn aan de orde bij de deelnemingsvormen omdat het gedrag van individuen niet altijd terug te voeren is op persoon. Het strafrecht is nog wel altijd gebaseerd op individuele aansprakelijkheid.

 

De wetgever pleit niet voor een herijking van de deelnemersregeling. De schrijver pleit wel voor een herziening van de deelnemingsregeling omdat niet elke deelnemingsvorm een toegevoegde waarde heeft.

 

Hoofdstuk 8 Waarborgen tegen meervoudige aansprakelijkstelling voor ‘hetzelfde feit’

                                                                                                    

Paragraaf 1 Inleiding

 

De samenloopbepalingen en het ne bes in idem-beginsel vormen de waarborgen tegen meervoudige aansprakelijkheidsstelling voor hetzelfde feit.

 

Paragraaf 2 Samenloop

 

Samenloop is de gelijktijdige berechting van a) één gebeurtenis die onder meerdere delictsomschrijvingen valt of b) meerdere gebeurtenissen de één of meer delictsomschrijving(en) bevatten.

 

Indien één handeling meerdere gevolgen heeft, levert dat meestal meerdere strafbare feiten op. Bij voorbereidingshandelingen is geen cumulatie mogelijk van voorbereiding, poging en voltooiing. Een voortdurende verplichting kan meerdere delicten opleveren indien het meerdere keren op verschillende tijdstippen geschiedt.

 

De eendaadse samenloop houdt in dat niemand voor hetzelfde feit meer dan één keer kan worden gestraft (art. 55 lid 1Sr). De bepaling met de hoogste straf prevaleert. Het criterium van één feit vereist fysieke eenheid naar tijd en plaats. De Hoge Raad heeft het criterium van de fysieke eenheid in het Oude Kijk in ’t Jatstraat–arrest vervaagd door te bepalen dat één materiele handeling toch meerdere aspecten kan hebben zodat er geen eendaadse samenloop is. Dit noemt men de aspectenleer. Tegenwoordig wordt eendaadse samenloop aangenomen bij een vergelijkbare strekking van de betrokken delictsomschrijvingen. Daarnaast is het criterium van de fysieke eenheid bepalend.

 

De lex specialis regeling houdt in dat de bijzondere strafbepaling prevaleert boven de algemene strafbepaling. Dit houdt verband met het Bestimmtheitsgebot (art.1 lid 1 Sr), de meest toepasselijke strafbepaling prevaleert. Er zijn verschillende vormen van lex specialis. Ten eerste is er de logische specialiteit, de specialis bevat alle bestanddelen van de algemene regeling plus één of meerdere bestanddelen. Een geprivilegieerde logische specialis heeft een lager strafmaximum dan de algemene. Een gekwalificeerde logische specialis heeft een hoger strafmaximum dan de algemene. Ten tweede is er de systematische specialiteit, uit de samenhang tussen wettelijke regels en de bedoeling van de wetgever wordt de specialiteit afgeleid. Ten derde zijn er de derogatieregelingen, een bepaalde wettelijke regeling gaat boven een andere. Dit wordt expliciet verwoord in de desbetreffende delictsomschrijving.

 

Meerdaadse samenloop is de gelijktijdige berechting van meer feiten als op zichzelf staande handelingen. Voortgezette handeling is de gelijktijdige berechting van soortgelijke betrokken delicten voorafgaande aan één ongeoorloofd wilsbesluit. Hier geldt het absortiestelsel, de bepaling met de hoogste staf prevaleert.

 

Paragraaf 3 Ne bis in idem

 

Ne bis in idem houdt in dat niemand twee keer voor hetzelfde feit kan worden vervolgd (art. 68 Sr). Art. 68 Sr heeft betrekking op materiële einduitspraken door de strafrechter: vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging en veroordeling. Dit geldt ook bij beslissingen van buitenlandse rechters. Als de verdachte oneigenlijk handelt is het discussieerbaar of er een correctie moet volgen op het ne bis in idem regeling. Oneigenlijk handelen door het OM is aan de orde bij inhaaldagvaardingen, waarbij hetzelfde feit  tenlaste wordt gelegd zonder dat er over de eerste tenlastelegging onherroepelijk is beslist. Deze inhaaldagvaardingen zijn in strijd met art. 68 Sr, tenzij het gaat om de nietigheid van de tenlastelegging vanwege onvolkomen betekening.

 

Vroeger liep het feitsbegrip van het ne bis in idem samen met het feitsbegrip van de samenloop. Thans geldt er een ander feitsbegrip voor ne bis in idem. Voor de beoordeling van hetzelfde feit zijn de volgende criteria van belang: 1) de juridische aard van de feiten. Als de tenlastelegging verschillende delictsomschrijvingen bevat kan het verschil tussen de strafbare feiten worden afgeleid uit a) de rechtsgoederen die door de delictsomschrijving wordt beschermd en b) de strafmaxima. 2) De gedragingen van de verdachte. Het verschil in de gedragingen kan worden afgeleid uit de aard en de strekking van de gedragingen alsmede de tijd, plaats en omstandigheden waaronder deze gedragingen zijn verricht.

 

Paragraaf 4 Externe samenloop

 

Externe samenloop is de aansprakelijkheid niet alleen op grond van het strafrecht maar ook vanuit andere rechtsgebieden. Het una via-beginsel houdt in dat één stelsel dient te prevaleren en de gelijktijdige toepassing van sanctiestelsels wordt verboden.

 

Paragraaf 5 Slotopmerkingen over de waarborgen tegen meervoudige aansprakelijkstelling voor hetzelfde feit

 

De schrijver pleit niet voor één feitsbegrip voor zowel de samenloop als ne bis in idem. De schrijver vindt dathet huidige stelsel van samenloop niet goed functioneert.

Over deze samenvating

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Click & Go to more related summaries or chapters
This content is also used in .....

Strafrecht bundel

Hoorcollege 1 Materieel strafrecht, Bachelor jaar 2 rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 1 Materieel strafrecht, Bachelor jaar 2 rechtsgeleerdheid

Zo nu en dan wordt er verwezen naar een ontbrekend gedeelte, via BlackBoard zijn deze stukjes terug te kijken! Wordt later aangevuld.

Hoorcollege 1 Materieel Strafrecht

Wat is de functie van materieel strafrecht?

VOORBEELD 1

* Jongen, 27

* Ouders uit Marrokko

* Houdt van voetbal, Moslim

* Wil naar Syrië -> IS-strijder

* Is hier heel openbaar over

* AIVD heeft ‘m in het vizier

* Vals paspoort – aangehouden

* Voldoende om jongen te veroordelen?

VOORBEELD 2

* Pedo van 40

* Legt via darkweb contact met meisje -> ontmoeting via tussenpersoon

* Tussenpersoon blijkt undercoverjournalist te zijn

* Meisje blijkt niet bestaand te zijn

* Straf voor voorbereiding misdrijf verkrachting?

VOORBEELD 3

* Jongens beroven hotel -> vluchten op scooter

* Rijden met scooter voetganger plat

* Valt niet te achterhalen wie er achter het stuur zat

* Wie is schuldig? Beiden of allebei niet?

* Begrippen zijn dus vager dan bij strafprocesrecht

* Definitie materieel strafrecht -> rechtsgebied dat aangeeft welke gedragingen onder welke voorwaarden strafbaar zijn, regelt sancties, regelt toepasbaarheid strafrecht (voorwaarden voor vervolgbaarheid, kan iemand wel daadwerkelijk een straf opgelegd krijgen? Is een persoon een dader -> ja/nee -> strafbaar?), genoegdoening slachtoffer ook van belang

* Hoe ver in het voorstadium kun je zitten om strafbaar te kunnen zijn?

* Wanneer spreek je van culpa/opzet/poging? -> dillema’s

* Inherente spanning in het strafrecht

* Strafrecht biedt bescherming aan burger (verwezenlijking doelen strafrecht)

* Leven/eigendom/fysieke integriteit zijn van dusdanig belang dat ze moeten worden beschermd

* Bescherming van het slachtoffer staat niet voorop -> strafrecht is publiekrecht

* Strafrecht beschermt ook diegene tegen wie het strafrecht zich keert (verdachte/gedetineerde)

* Instrumentaliteit: hoe scherper het strafrecht, des te meer straffen uitgevaardigd -> hoe meer bescherming voor de verdachte, hoe minder slagvaardig het strafrecht kan zijn

* Kunst als jurist: niet jezelf laten overstemmen door je primaire opvattingen, juridische probleem overal in zien

* Strafrecht is geen wondermiddel -> Deze gedachte zou legitimiteit van het systeem aan kunnen tasten

Bronnen van materieel strafrecht en legaliteit

* Bronnen van materieel strafrecht

o Wetboek van Strafrecht boek 1 voornaamste bron

* Boek 2 misdrijven

* Boek 3 overtredingen

* Bijzondere wetten (Wet Wapens en Munitie, Wegenverkeerswet etc.)

o Strafvordering heeft plaats op een wijze bij de wet voorzien -> wet in formele zin

o APV’s zijn voorbeeld van lagere wetgeving (wet in niet formele zin)

o Overtredingen kunnen in lagere regelgeving staan, misdrijven nooit

o Feitelijke gedraging verdachte hoort binnen strafomschrijving te passen

o Constitutionele dimensie strafrecht -> verhouding staatsmachten

o Rechtsbeschermende functie -> als burger weet je waar je aan toe bent

o Lex certa/gestimmtheitsgebot -> enige die bevoegd is om strafbaarheidstelling in het leven te roepen, is de wetgever -> moet duidelijke strafbepalingen formuleren

o Verbod op té extensieve interpretatie -> alleen de wetgever mag strafbaarstellingen in het leven roepen -> rechter moet zich houden aan de woorden van de wet

o Rechter gaat wel boekje te buiten als hij analogie toepast -> vorm van interpreteren waarbij.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 2 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 2 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 2 Materieel Strafrecht

Causaliteit en wederrechtelijkheid

Beide hebben centrale plaats in het materiële strafrecht

-        Wederrechtelijkheid is voorwaarde voor strafbaarheid (zie vorige week)

-        Causaliteit is bij veel delicten voorwaarde voor strafbaarheid

 

Causaliteit: algemeen

Wat is causaliteit?

-        Arrest etalageruit

-        Auto door ruit -> vrouw in de buurt overlijdt -> glassplinter in slagader vrouw -> man veroordeeld (gevaarlijk rijgedrag oorzaak slagaderlijke bloeding)

-        Menselijke gedraging + gevolg

-        Materieel omschreven delicten

-        Bedrog in verzekeringsovereenkomsten -> art. 3:27 Wetboek van strafrecht -> cliënt brengt verzekeraar in dwaling -> gevolg = overeenkomst in leven geroepen die de verzekeraar bij bezit over volledige informatie niet had afgesloten

-        Gekwalificeerd delict (straf gaat omhoog op grond van het ingetreden gevolg (bijv. dood i.p.v. lichamelijk letsel) -> oorzakelijke relatie met mishandelende gedraging

-        Formeel omschreven delicten -> uitvoeren gedraging is op zichzelf strafbaar (kleven soms wel materiële aspecten aan, bijv. diefstal -> ‘’weggenomen’’ = als iets uit de beschikkingsmacht van het slachtoffer is gehaald)

Causaliteit: theoretische benaderingen

-        Wetgever had geen leidraad voor causaliteitskwestie

-        Aantal theorieën in het leven geroepen om hierbij te helpen (volgen de ontwikkeling van de rechtspraak)

-        Conditio sine qua non -> alles wat een noodzakelijke voorwaarde is geweest van het intreden van het gevolg, is een oorzaak (je kan eindeloos terug in de tijd redeneren) -> je vraagt je af of de gedraging weggedacht kan worden zodat tegelijkertijd ook het gevolg wegvalt (bijv Etalageruit) -> geldt niet als hoofdmaatstaaf in ons huidige strafrechtstelsel, maar speelt nog wel een grote rol (wordt wel als te breed op te vatten gezien)

-        Casua proxima -> Gaat om dichtstbijzijnde oorzaak van bijv. dood (man in Etalageruit zou hierbij wel slagen met verweer (gebroken ruit zou oorzaak dood vrouw zijn)

-        Relevantietheorie -> houdt in dat je op zoek gaat naar het type gevolg dat de wetgever waarschijnlijk op het oog heeft gehad -> bedoeling wetgever delictsomschrijving -> bedoeling wetgever is vaak onduidelijk, wat is strafrechtelijk relevant en wat niet

-        Adequatietheorie -> heeft te maken met de voorzienbaarheid van het gevolg -> aard van de gedraging van de verdachte -> is die gedraging in zijn aard geschikt om tot het gevolg te komen -> lange tijd hoofdrol gehad in causaliteitstheorie

-        Redelijke toerekening -> Kan het ingetreden gevolg redelijkerwijs worden toegerekend aan de gedraging van de verdachte -> open maatstaf, bij de invulling hiervan kunnen de oude theorieën ook helpen

Causaliteit: redelijke toerekening

-        Inhoud maatstaf

o   Wanneer is het redelijk toe te rekenen?

o   Geen algemene regel te geven

o   Concrete omstandigheden van het geval

-        Casuïstiek: relevante factoren

o   Aard van de gedraging van de verdachte

§  Hoe gevaarlijk

§  Hoe voorzienbaar

§  Objectieve invalshoek/benadering

o   Aard en strekking van het delict (relevantietheorie) -> wat is de ratio van de delictsomschrijving en wat zijn typische bijbehorende gevolgen -> afhankelijk van rechtsgoed

o   Ernst van het letsel -> persoon slachtoffer (doodgaan door pantoffel koppen komt toch voor rekening verdachte, ‘’you take the victim as you meet him’’).....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 3 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 3 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 3 Materieel Strafrecht

Schuld als element en bestanddeel

Het schuldbeginsel: geen straf zonder schuld

-        Verlichtingswaarden ‘’beschaafd strafrechtelijk stelsel’’?

-        Geen risicoaansprakelijkheid (in beginsel…)

Verschillende betekenissen van de term schuld

-        ‘Het gedaan hebben’

-        Schuldbestanddelen: opzet en culpa

o   bestanddelen, deel van de delictsomschrijving, eerste vraag 350 Sv

o   Uitdrukkingen van de geestesgesteldheid waarmee de verdachte heeft gehandeld

o   Geestesgesteldheid -> subjectieve delictsbestanddelen (subjectieve kant strafbare feit)

-        Schuld in enge zin: culpa

o   Gaat meer om onvoorzichtigheid/nalaten

-        Schuldelement: verwijtbaarheid

o   Derde vraag 350 Sv

-        Straftoemetingsschuld

o   Persoonlijke schuld dader

o   Ernst van het feit

o   Geschoktheid van rechtsorde

Opzet/dolus: algemeen

Wat is opzet (niet)?

-        Willens en wetens de verboden gedraging verrichten

o   Je wil het gevolg in het leven roepen door verboden te handelen

-        Opzet is niet het (achterliggende) motief van de dader

-        Opzet is kleurloos en niet boos (tenzij…)

o   Kleurloos: De wet eist niet dat jij je ervan bewust was, dat je op het moment strafbaar handelde (al is dit vaak wel het geval) -> je hebt dus opzet op wat in de delictsomschrijving staat, niet op het wederrechtelijk handelen

-        Opzet is iets anders dan voorbedachte raad

o   Voorbedachte raad komt bovenop opzet en komt er op neer, dat je als dader zijnde een redelijke mogelijkheid hebt gehad om te bezinnen, voordat je de verboden gedraging uitvoerde

Verschijningsvormen van opzet

-        Meestal ‘’opzettelijk’’

-        ‘’Wetende dat’’

-        ‘’Oogmerk’’

-        Ingeblikt in aanduiding gedraging of middel

-        ‘’Voornemen’’ bij poging (art. 45 Sr) (synoniem van opzet)

Het bewijs van opzet

-        De opzetregel

-        Normativering/objectivering

o   Je begint als de verdachte heeft gehandeld, zo dicht mogelijk bij de verdachte zelf

o   Verklaring verdachte is hier erg belangrijk bij

o   Objectieve omstandigheden van het geval: normativeren/objectiveren

§  Zie Hiv 1: ‘’Je kijkt naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging’’

§  Normativeren gebruik je om vast te stellen, wat de gemiddelde mens in de gegeven omstandigheden moet hebben gewild en geweten

Voorwaardelijk opzet: componenten en ratio

Gradaties en opzet

-        Willens en wetens handelen

-        Noodzakelijkheidsbewustzijn

-        Mogelijkheidsbewustzijn in de vorm van voorwaardelijk opzet
 

‘’Bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans’’/zich willens en wetens blootstellen aan een aanmerkelijke kans:

-        1. Risico: aanmerkelijke kans

o   Omstandigheden geval

o   Aard en verschijningsvorm gedraging

o   Algemene ervaringsregels

o   Niet aard van het gevolg

-        2. Kennis: wetenschap

o   Wetenschap die feitelijk bestaat of

o   Bekend moet worden verondersteld

-        3. Wil: aanvaarding

o   Verklaringen verdachte

o   Verklaringen e.v.t. getuigen

o   Omstandigheden geval

o   Uiterlijke verschijningsvorm gedraging

o   Contra-indicaties

§  Denk aan Spookrijder-arrest -> 5 doden als gevolg door labiel rijgedrag -> meervoudige doodslag ten laste gelegd, HR schoof dit opzij -> verdachte probeerde juist ongevallen te vermijden (hij wilde dus de kans op de dood van zichzelf of anderen dus niet aanvaarden)

Waarom hebben we het voorwaardelijk opzetbegrip?

-        Wat moet je nou als een verdachte ontkent?

-        Stoornisongevoeligheid

Voorwaardelijk opzet: toepassing in rechtspraak

Voorbeelden

-        Schieten op bovenwoning (NJ 2006, 50)

o  .....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 4 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 4 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 4 Materieel Strafrecht

Strafuitsluitingsgrond:

-        Brengt correctie aan op de werking van delictsomschrijvingen

-        Neemt de strafbaarheid weg van ofwel het feit, ofwel de dader

-        Hebben tamelijk breed bereik -> consequentie is dat een geval kan worden geschaard onder de betekenis van de delictsomschrijving

-        Een dergelijk geval leent zich dus toch niet altijd voor bestraffing/niet gepast om het tot strafrechtelijke aansprakelijkheid te laten leiden

Systeem wetgever 1886:

-        Nog geen verschil/scherp onderscheid tussen schulduitsluitingsgronden en rechtvaardigingsgronden

-        Bestanddelen schuld en wederrechtelijkheid bestonden nog niet

Dogmatische ontwikkelingen:

-        Verfijnder systeem

-        Ruimer juridisch begrip ‘’strafbaar feit’’ -> Inbegrip van elementen wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid

Rechtvaardigingsgronden

-        Noodtoestand (art. 40 Sr)

-        Noodweer (art. 41 lid 1 Sr)

-        Wettelijk voorschrift (art. 42 Sr)

-        Bevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 1 Sr)

-        Ontbreken materiële wederrechtelijkheid (ongeschreven)

 

Schulduitsluitingsgronden

-        Ontoerekenbaarheid (art. 39 Sr)

-        Psychische overmacht (art. 40 Sr)

-        Noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr)

-        Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 2 Sr)

-        Afwezigheid van alle schuld (ongeschreven)

Bewijslast/bewijsvoeringslast

-        OM heeft bewijslast

-        Verdachte: onschuldpresumptie

-        Correctie op elementen strafuitsluitingsgronden (hoeven niet worden bewezen, minder rigide bewijsvoeringsregime)

o   Door verdachte en verdediging aannemelijk gemaakt

o   Beroepen op strafuitsluitingsgronden worden niet vaak aanvaard (noodweer vaker dan bijv AVAS)

o   Consequentie beantwoording 350 Sv

Algemene factoren

-        Subsidiariteit

o   Gekoppeld aan proportionaliteit

o   Pas met succes een beroep op strafuitsluitingsgrond, als je geen redelijk alternatief had voor de handelwijze

o   E.g. psychische overmacht, rechter niet overtuigd, want i.p.v. strafbare feit plegen had je ook nog weg kunnen redden of een minder zwaar middel kunnen inzetten

o   Geen dichter middel voorhanden om je teweer te stellen tegen datgene waartegen je teweer stelt

-        Proportionaliteit

o   Redelijke afweging tussen handeling en verdediging

-        Evt. culpa in causa

o   Eigen schuld

-        Evt. Garantenstellung

o   Je functie/de uitoefening van een bepaalde positie bepaalt zorgt ervoor dat er een zwaardere bewijslast is om je te kunnen beroepen op een rechtvaardigingsgrond/schulduitsluitingsgrond -> HR Verpleegster

Toerekenbaarheid: algemeen

-        Art. 39 Sr: Niet strafbaar is hij die een feit begaat dat hem wegens een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis der geestvermogens niet kan worden toegerekend

o   Tijdens psychose strafbaar feit gepleegd

o   Traumatische gebeurtenis kan hier oorzaak van zijn

§  Schulduitsluitingsrond -> wederrechtelijkheid blijft aanwezig, verwijtbaarheid vervalt -> leidt tot afwezigheid van alle schuld

 

Ontoerekenbaarheid en verminderde toerekenbaarheid

-        Vijf gradaties van (on)toerekenbaarheid

-        Partiële toerekenbaarheid

o   Zie art. 37a Sr -> tbs-maatregel

o   In principe heeft iedereen wilsvrijheid -> wanneer de wilsvrijheid ontbreekt, volgt er AVAS

o   Indien je kleptomaan bent (door psychiater vastgesteld) en je iets vernielt, bestaat er geen relatie tussen jouw geestesstoornis en het gepleegde strafbare feit

-        Verhouding tot het begrip opzet (Hof Arnhem Tolbert – zaak)

§  Man had verschillende dolingen verricht onder invloed van amfetamine -> verschillende mensen van het leven gebracht

§  Familie is tot twee keer toe heel uitgebreid in het PBC onderzocht

§  Deze man leidt aan een ernstige narcistische.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 5 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 5 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 5 Materieel Strafrecht

Programma

-        Algemene opmerkingen onvoltooide delictsvormen

-        Dillema’s bij strafbaarheid in voorfase

-        De strafbare poging

-        Strafbare voorbereidingshandelingen

-        Ondeugdelijkheid van poging of voorbereiding

-        De vrijwillige terugtred

Strafbaarheid in de voorfase

Wanneer strafrechtelijk (kunnen) ingrijpen?

-        Denk aan filmfragment

-        Stadia in de tijd gelegen vóór het voltooien van het delict

o   Sommige stadia worden al eerder strafwaardig geacht (denk aan samenspanning ter voorbereiding van het plegen van een bepaald strafbaar feit of een poging tot het plegen van een strafbaar feit)

-        Van gedachte, naar plan, naar voorbereidingen, naar uitvoeringshandelingen (en uiteindelijk het verrichten van de verboden gedraging)

Schematische voorstelling voorbereid strafbaar feit

Gedachte strafbare gedraging <-> Voltooiing strafbaar feit (denk aan voorbereiding op een bankoverval. Vluchtroutes, zorgen voor voorraad wapens etc) -> totaal onvergelijkbaar met kroeggevecht, hierbij gaat het om een ‘’explosieve’’ handeling (het gebeurt zo ontzettend snel dat er geen sprake kan zijn van voorbereiding)

Art 46 Sr -> gaat over voorbereiding

Schematische voorstelling strafbare poging

-        Gedachte strafbare gedragen

-        Verrichten voorbereidingshandeling

-        A. strafbare poging?

-        B. strafbare poging?

-        C. strafbare poging?

-        Voltooiing strafbaar feit

Dillema’s bij poging en voorbereiding

Waarom ingrijpen in de voorfase?

-        Poging en voorbereiding vormen uitbreidingen van strafrechtelijke aansprakelijkheid

-        Bescherming van rechtsgoederen

-        Belang van rechtshandhaving

o   Overheid laat zien dat ze de bescherming van rechtsgoederen serieus neemt

-        Inzetbaarheid strafvorderlijke bevoegdheden

o   Je kan pas spreken van een verdachte in de zin van art 27 lid 1 Sv, indien het strafbare feit helemaal is gepleegd

o   In het geval van voorbereiding op een zwaar misdrijf, kan er eerder worden gesproken van een verdachte -> hier komen allerlei dwangmiddelen bij kijken

Maar hoe ver ingrijpen in de voorfase?

-        Primaat van het uitgangspunt van daadstrafrecht

-        Dus geen intentiestrafrecht (artikel Van der Woude & Van Sliedregt

-        Ook niet bij voorbereiding, want objectief vaststelbare voorbereidingshandelingen vereist

-        Invloed van de pogingsleren

o   Pogingstheorieën  (zie schematische voorstelling strafbare poging)

o   Afhankelijk van hoe je die poging invult, heb je eerder of later te maken met een poging -> gaat er weer om hoe objectief/subjectief je een poging invult

o   In Nederland is er sprake van een gematigde objectieve pogingsleer

o   Hoe strenger de pogingsleer wordt ingevuld, hoe meer vereisten er zijn om te kunnen spreken van een poging

Art. 45 Sr: de strafbare poging (1)

-        Toepassing poging in praktijk

o   Vaak combinatie poging tot ernstig misdrijf met voltooid delict van lichter misdrijf

o   Bijv. primair poging tot doodslag, secundair poging tot zware mishandeling (indien opzet op dood slachtoffer niet kan worden bewezen)

-        Drie voorwaarden

o   Poging tot misdrijf is strafbaar wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard (poging tot mishandeling is niet strafbaar, poging tot zware mishandeling wel)

o   Strafmaximum: 2/3

 

1.      Misdrijf (dus geen overtreding)

2.      Voornemen

o   Moet zijn gericht op een bepaald misdrijf

o   Betreft opzetvorm

o   In de regel volstaat voorwaardelijk opzet

o   Tenzij bijzondere opzetvorm in gronddelict.....read more

Access: 
Public
Samenvatting verplichte stof Strafrecht, inleiding rechten

Samenvatting verplichte stof Strafrecht, inleiding rechten

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1: Inleiding

 

Het recht heeft de taak om zo veel mogelijk conflicten te voorkomen of deze op te lossen in de samenleving. Onder het positieve recht verstaan we het geheel van geldende rechtsregels op dit moment in Nederland. Naast deze term kennen we de termen objectief en subjectief recht. Objectief recht en positief recht zijn synoniem aan elkaar. Een subjectief recht is een recht dat ontleend wordt aan een objectief recht. Een subjectief recht is bijvoorbeeld dat bij het kopen van een computer de één de computer levert en de ander de koopprijs betaalt. Deze subjectieve rechten worden ontleend aan een objectief recht, namelijk artikel 26 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboekboek, kortweg artikel 7:26 BW.

 

In Nederland kennen we vier rechtsbronnen. De wet, de jurisprudentie, de gewoonte en de verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. De gewoonte is een ongeschreven rechtsbron, maar deze is wel degelijk bindend en kan dus ook in een rechtszaak worden aangevoerd. In Nederland kennen wij het monistisch systeem. Dit houdt in dat interstatelijke verdragen automatisch in het Nederlandse recht worden opgenomen zodra Nederland deze heeft geratificeerd en bekendgemaakt (artikel 93 Grondwet (hierna: GW)). Daarnaast heeft internationaal recht voorrang op Nederlands recht en staat het dus ook boven de Nederlandse wetgeving (artikel 94 GW).

 

Indelingen van recht

Het recht kan op enkele manieren worden onderverdeeld. Ten eerste is er het onderscheid tussen materieel en formeel recht. Materieel recht heeft als inhoud rechten en plichten. Materieel recht kan dus ook als objectief recht worden gezien. Het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht zijn voorbeelden van materieel recht. Formeel recht heeft als inhoud de handhaving van het materieel recht. Het wordt dan ook wel het procesrecht genoemd. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Strafvordering zijn voorbeelden van formeel recht.

 

Een compleet andere indeling van het recht is het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht. Het privaatrecht houdt de rechtsrelaties tussen burgers in. Oftewel het gaat hier om niet-exclusieve bevoegdheden. Het kopen van een computer bijvoorbeeld is een niet-exclusieve bevoegdheid; in beginsel kan iedereen een computer kopen. Het publiekrecht gaat over exclusieve bevoegdheden. Een voorbeeld is het verlenen van een omgevingsvergunning door de gemeente aan een burger. Alleen de gemeente is bevoegd deze vergunning.....read more

Access: 
Public
Uitwerking hoorcolleges en basiscolleges Inleiding Strafrecht

Uitwerking hoorcolleges en basiscolleges Inleiding Strafrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1

In het strafrecht gaat het niet alleen om de techniek maar ook om het bewust zijn van het feit dat het ten alle tijden om mensen gaat. Er zijn verschillende perspectieven om naar het strafrecht te kijken en daarmee een beeld te krijgen hoe er het meest effectief kan worden gewerkt binnen dit rechtsgebied.

Het strafrecht beschermt de maatschappij door misdaden te bestraffen en het beschermt de maatschappij tegen de overheid.

Materieel strafrecht

Materieel strafrecht betreft de voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid en voor het opleggen van strafrechtelijke sancties. Het stelt grenzen en eisen aan het kunnen geven van straffen. Wanneer iets of iemand niet strafbaar is kan er niet worden bestraft. De strafbare feiten zijn te vinden in het wetboek van strafrecht (Sr). Dit wordt commuun strafrecht genoemd. Het bijzonder strafrecht zijn andere strafbare delicten in aparte wetten, bijvoorbeeld de Opiumwet of de wegenverkeerswet uit de wet in formele zin. Maar er zijn ook strafbare delicten te vinden in de wet in materiële zin zoals de APV.

Strafprocesrecht

Strafprocesrecht is het formeel strafrecht. Het gaat om de manier waarop de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een individu kan worden vastgesteld. Dit proces bestaat uit de opsporing, vervolging en de berechting. De grenzen en eisen aan het procesrecht zijn te vinden in het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het strafprocesrecht is er niet alleen om het materiële recht te omlijnen maar juist ook voor de waarheidsvinding en het bewerkstelligen van een eerlijk proces.

Doel en grondslag

Met het strafrecht worden problemen bestreden Wanneer er een strafbaar feit wordt gepleegd dient dit te worden aangepakt. Men stelt hoge verwachtingen aan het strafrecht, maar er zijn weinig mogelijkheden.

De grondslag van de straf is vergelding, dat wat misdaan is moet worden rechtgezet.

Om te zorgen dat er niet meer wordt misdaan moet de straf een preventieve werking hebben. Dat kan generale preventie zijn, hierbij wordt er een signaal afgegeven naar de maatschappij waardoor anderen niet dezelfde fout zullen begaan. En ook speciale preventie waarbij de persoon wordt geholpen om niet nog eens de fout in te gaan. Door te straffen wordt het recht weer hersteld. Er is onrecht aangedaan, dat moet worden vereffend om het onrecht weer recht te maken.

Het strafrecht heeft als overheidstaak om eigenrichting te voorkomen en een rechtszekerheid te creëren.

Strafbaar feit

Een strafbaar feit is opgebouwd uit 4 vaste onderdelen waaraan voldaan moet zijn.

  1. Menselijke gedraging. Wanneer de gedraging een handeling betreft noemen we het delict een commissie delict. Wanneer je iets niet doet wat wel van je verwacht wordt, heet het een omissie delict. Gedachtes vallen niet

.....read more
Access: 
Public
Aanvulling Inleiding strafrecht, deel 1 (verplichte stof week 4)

Aanvulling Inleiding strafrecht, deel 1 (verplichte stof week 4)

Aanvulling op deel 1 en bevat de samenvatting van de verplichte stof van week 4 (Strafrecht met mate + arresten + overige literatuur).


Strafrecht met mate, Kluwer 2012. 12e druk

H3 Constructie van het strafbare feit

3.2 Verwerkelijking in het strafproces (art. 350 Sv)

Na het voorbereidend onderzoek beslist de Officier van Justitie om te vervolgen. Als hij dit doet, maakt hij de zaak aanhangig door een dagvaarding. Dit is een oproeping aan de verdachte om te verschijnen voor de rechter, in de dagvaarding is ook de tenlastelegging opgenomen. De rechter zal daarna op grond van art. 350 Sv, op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, beslissen. Uit art. 350 Sv vloeien 4 vragen voort die in onderstaande volgorde beantwoord moeten worden:

1. Heeft de verdachte het feit begaan?
2. Zo ja, is dat feit strafbaar gesteld?
3. Zo ja, is de verdachte strafbaar?
4. Zo ja, welke straf of maatregel moet worden opgelegd?

De tenlastelegging kan een tirannieke werking hebben nu de OvJ beslist op grond van het opportuniteitsbeginsel waarvoor hij wil vervolgen. De rechter mag dit niet aanpassen van bijvoorbeeld doodslag naar moord. Als vast komt te staan dat verdachte het feit niet heeft begaan, volgt vrijspraak op grond van art. 388 Sv. De tweede vraagt eist dat de OvJ alle bestanddelen van het strafbare feit in de tenlastelegging stelt. Het niet stellen van alle bestanddelen zal geen wettelijk strafbaar feit opleveren. Daarnaast is hij krachtens art. 261 Sv in ieder geval verplicht in de dagvaarding bij de ten laste gelegde feiten een tijd, plaats en de wettelijke voorschriften te vermelden. Als het feit niet strafbaar is gesteld volgt ontslag van alle rechtsvervolging. Dit kan worden uitgesproken indien: a) bestanddelen missen in de tenlastelegging, b) de feiten worden niet gedekt voor de betekenis van een wettelijke term of c) er sprake is van een strafuitsluitingsgrond. Een strafuitsluitingsgrond moet ambtshalve door de rechter worden onderzocht, er kan dan sprake zijn van ofwel een rechtvaardigingsgrond of een schulduitsluitingsgrond. De rechter kan uiteindelijk alleen tot een veroordeling komen indien de eerste drie vragen bevestigend zijn beantwoord.

Het bovenstaande zou kunnen suggereren dat de tenlastelegging en bewezenverklaring steeds identiek zijn......read more

Access: 
Public
Supersamenvatting Materieel Strafrecht (Hullu)

Supersamenvatting Materieel Strafrecht (Hullu)


Materieel strafrecht van De Hullu

Hoofdstuk 1 Een kader voor materieel strafrecht

 

Paragraaf 1 Onderwerp, opbouw, doelstellingen en beperkingen van dit boek

 

Het materiële strafrecht staat centraal in dit boek. Onder het materiële strafrecht verstaat men de vaststelling of iemand conform de strafregels strafbaar is. Onder het formele strafrecht verstaat men de procedureregels voor het strafrecht. De gevolgen van strafbaarheid, dat wil zeggen de straf, worden geregeld in het sanctierecht/penitentiare recht.

 

Paragraaf 2 Dynamische uitgangspunten voor materieel strafrecht

 

Over het doel van het strafrecht bestaan verschillende rechtstheorieën. De vereningstheorie zegt dat de doelen van het strafrecht zijn: vergelding, generale preventie, speciale preventie en reparatie.

 

Paragraaf 3 Materieel strafrecht en andere rechtsgebieden

 

Het materiele strafrecht wordt beïnvloed en gevormd door de sanctiedoeleinden, de inrichting van de strafrechtspleging, de rechtspraak en door het formele strafrecht. Het formele strafrecht eist dat het materiele strafrecht in de delictsomschrijvingen en strafbaarheid praktisch en effectief moeten zijn.

 

Bovendien beïnvloeden andere rechtsgebieden ook het materiele strafrecht. Het bestuursrecht oefent invloed uit op het materiele strafrecht doordat op bestuursrechtelijk niveau ook handhaving van bepaalde rechtsregels wordt nagestreefd (Wet Mulder).

 

De beïnvloeding van de andere rechtsgebieden op het materiele strafrecht gaat echter niet heel ver. De zelfstandigheid van andere rechtsgebieden wordt behouden doordat juridische begrippen per rechtsgebied anders kunnen worden ingevuld. Ook juridische theorieën, constructies en ficties kunnen per rechtsgebied een andere invulling krijgen.

 

Paragraaf 4 Internationale invloeden op het materiële strafrecht

 

Het materiele strafrecht wordt beïnvloed door internationale mensenrechtenverdragen, doordat de criminaliteit een internationaal georiënteerd karakter krijgt en door de introductie van supranationaal strafrecht (Joegoslavië Tribunaal en het Internationaal Strafhof).  De internationale gronderechten die vastgelegd zijn in verdragen kunnen het materiele strafrecht beperken in de strafrechtelijke aansprakelijkheid, terwijl diezelfde grondrechten ook de fundering kunnen zijn voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.

 

Het nationale materiele strafrecht bevat tegenwoordig veel strafbepalingen die van nature in het internationale materiele strafrecht afstammen. Het gaat dan vooral om de delicten die in bijzondere wetgeving staan. Conform art. 16 GW en art. 1 lid 1 Sr is een delictsomschrijving in het nationale recht noodzakelijk voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Doch de interpretatie van een dergelijke bepaling wordt beïnvloedt door het internationale kader.

 

Ook de Europese Unie heeft effect op het nationale materiele strafrecht. Men spreekt over een positief effect indien de regels uit EU recht worden nageleefd doordat het nationale strafrecht dit vereist. Men spreekt over een negatief effect indien het nationale strafrecht opzij wordt gezet door het EU recht.  Vanuit de EU wordt harmonisatie van het strafrecht van de diverse lidstaten nagestreefd, doch de zelfstandigheid van de lidstaten wordt gerespecteerd door gedeeltelijke harmonisatie na te streven. Volgens artikel 83 lid 1 VWEU wordt op bepaalde onderdelen harmonisatie nagestreefd, dit noemt men het Eurostrafrecht. In de praktijk is de invloed van de EU op het materiele strafrecht niet erg groot nu de focus meer.....read more

Access: 
Public
Begrippenlijst Materieel Strafrecht Hullu

Begrippenlijst Materieel Strafrecht Hullu


Hoofdstuk 1 Een kader voor materieel strafrecht

Strafbaarheid

Of iemand in aanmerking komt voor strafrechtelijke sancties.

Materieel strafrecht

De vaststelling of iemand conform de strafregels strafbaar is.

Formeel strafrecht

De procedureregels voor het strafrecht.

Sanctierecht/penitentiare recht

De gevolgen van strafbaarheid.

Vereningstheorie

Een theorie waarbij vergelding, generale preventie, speciale preventie en reparatie centraal staan.

Vergelding

De straf beoogd leed toe te voegen.

Generale preventie

Normbevestiging en afschrikking.

Speciale preventie

Beveiliging en resocialisatie.

Reparatie

Genoegdoening aan het slachtoffer, herstel van de oude situatie.

Van codificatie naar modificatie

De wet wordt niet alleen gebruikt om bestaande opvattingen in vast te leggen, maar ook om de opvattingen in de maatschappij te veranderen.

Disharmonie

Juridische begrippen/theorieën krijgen een andere invulling per rechtsgebied.

Supranationaal strafrecht

Internationaal recht waarbij de strafrechtelijke aansprakelijkheid en de berechting wordt bepaald.

 

 

Hoofdstuk 2 Strafwetgeving

.....read more

Verbindendheid van wettelijke strafbepalingen

De bevoegdheid tot het uitvaardigen van een strafbepaling moet berusten op de wet.

Strafbepaling

Delictsomschrijving en sanctienorm.

Delictsomschrijving

Het strafbare gedrag met objectieve en subjectie bestanddelen.

Objectieve bestanddelen

Opzet en schuld.

Subjectieve bestanddelen

Wederrechtelijkheid, causaliteit en bijzonderheden van de strafbaarstelling .

Bestanddelen

De vereisten in de delictsomschrijving.

Strafbaar feit

Indien de bestanddelen van de delictsomschrijving zijn bewezen.

Strafrechtelijke aansprakelijkheid

Strafbaar feit, wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit en de verwijtbaarheid van de dader.

Misdrijven

Ernstige strafbare feiten die de bestanddelen schuld dan wel opzet bevatten.

Overtredingen

Minder ernstige strafbare feiten zonder de bestanddelen schuld of opzet.

Access: 
Public
Samenvatting Studieboek Materieel Strafrecht (Kelk) & arresten deel 1

Samenvatting Studieboek Materieel Strafrecht (Kelk) & arresten deel 1

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


H2 STRAFBARE FEITEN EN STRAFBARE DADERS

 

  1. Verschillende dimensies van het begrip strafbaar feit

In een rechtstaat behoort de strafbaarheid in de geschreven wet te staan en moet het overeenkomen met het legaliteitsbeginsel.

We spreken over het begrip strafbaar feit in 3 dimensies:

- Het Historische strafbaar feit: de gedraging van iemand in een bepaalde context, leidend tot een bepaald, ongewenst resultaat is een strafbaar feit, omdat de wet dit als zodanig noemt en omschrijft.

- De Wettelijke strafbare feiten: de delictsomschrijvingen die men in de wettelijke strafbepalingen aantreft en waarop in beginsel de algemene bepalingen van het eerste boek van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.

Een wettelijk strafbaar feit is de inhoud van de delictsomschrijving. Het is echter zo dat als 3 mensen gezamenlijk iemand dood schieten, er in feiten maar één moordenaar kan zijn. Daarom zijn er bepalingen in het leven geroepen zoals de regeling van deelneming, artikel 47 Sr.

- Het Juridisch strafbare feit: in het strafrecht zijn strafrechtsdogmatische voorwaarden voor strafbaarheid ontwikkeld die nadere condities inhouden om een wettelijke strafbaar gesteld feit inderdaad een strafbaar feit te laten zijn.

 

De criminologie is de studie die zich bezighoudt met de oorzaken en de achtergronden van criminaliteit, dat wil zeggen van onduldbare gedragingen. Er is pas sprake van een strafbaar feit als het historisch feit dat de letter van de wettelijke delictsomschrijving vervult ook daadwerkelijk voldoet aan de nadere eisen die de strafrechtdogmatiek aan een strafbaar feit stelt en het strafrecht op een voldoende rechtvaardige wijze toepassing vindt.

 

Zo ontstaan er in de rechtspraak kernvoorwaarden voor strafbaarheid zoals:

- Schuld

- Wederrechtelijkheid

- Causaliteit

Deze voorwaarden zijn bepalend voor de begrenzing van de strafbaarheid.

 

Als definitie van een strafbaar feit geldt dan ook dat er

a) een menselijke gedraging moet zijn die,

b) een wettelijke delictsomschrijving vervult,

c) wederrechtelijk is en

d) aan schuld te wijten.

 

Er ontstaan dan 4 lagen. Deze worden vaak aangeduid als de voorwaarden voor strafbaarheid, of ook wel de elementen van het strafbare feit. Deze omvatten meer dan alleen een menselijke gedraging die binnen een wettelijke strafbaar gesteld feit valt.

De bestanddelen van het wettelijk omschreven delict zijn a) de gedraging, b) de omstandigheden van de gedraging en c) de bijkomende voorwaarde van strafbaarheid. De elementen van het wettelijk omschreven delict zijn d) de wederrechtelijkheid en e) de verwijtbaarheid.

 

  1. De bestanddelen van het wettelijk omschreven delict

 

A. De gedraging

Diegene die het gedrag onder bepaalde omstandigheden verricht is de dader van het desbetreffende delict. Iedere delictsomschrijving heeft een vorm van een menselijke gedraging. Een dier kan strafrechtelijk gezien geen dader.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Kernvak Strafrecht I

Oefenpakket Kernvak Strafrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Vragen casus 1: Rijke ouders

 

Deel I

Afgelopen zomer is de nu 19-jarige Freek geslaagd voor zijn eindexamen en hij heeft

besloten om, voordat hij aan een vervolgopleiding begint, een jaar niets te doen. Hij

heeft een baantje voor drie dagen in de week en brengt de rest van zijn tijd door met

chillen met zijn vrienden. Zijn ouders zijn niet zo gelukkig met de vriendengroep van

Freek: deze jongens zijn een paar jaar ouder dan Freek, slijten hun dagen met rondhangen

en buurtbewoners klagen over overlast van de vriendengroep. Toch mag Freek van zijn

moeder haar Opel Corsa gebruiken, waardoor hij min of meer als chauffeur binnen de

vriendengroep fungeert. Dit doet Freek omdat hij graag bij de groep wil horen.

Op een maandag in september belt vriend Emiel of Freek hem komt halen. Zoals

gewoonlijk voldoet Freek aan dat verzoek en pikt Emiel op bij diens huis. Die vertelt

dat hij heeft afgesproken met Jeroen en dus rijdt Freek naar het huis van Jeroen om hem ook

op te pikken. Emiel en Jeroen vragen of Freek hen even wil helpen met een klusje en ver-

tellen in de auto dat ze naar de woning willen gaan van een gezamenlijke vriendin,

Anna, die met haar ouders in een dorp verderop woont. Zoals Freek ook weet, zijn de ou-

ders van Anna zeer welgesteld en woont de familie in een kast van een huis. Onderweg

luistert Freek naar het gesprek tussen Jeroen en Emiel dat gaat over de slechte verhouding

tussen Anna en haar ouders, die er nooit voor haar zijn omdat ze altijd aan het werk

zijn. Wel is ze haar hele leven overladen met dure spullen, maar die kunnen voor haar

de afwezigheid van haar ouders niet compenseren.

 

Als Freek in het dorp van Anna arriveert, heeft hij een slecht voorgevoel. Hij probeert

niet meer te luisteren naar het gesprek, maar vangt toch flarden op als “die ouders een

lesje leren”, “wij hebben meer aan die spullen dan zij” en “ik kan nog wel een laptop

gebruiken”. Jeroen en Emiel geven Freek de opdracht om twee straten achter het huis te

parkeren.....read more

Access: 
Public
Colleges Kernvak Strafrecht I

Colleges Kernvak Strafrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1

Legaliteit, gedragingen en daderschap

 

Het strafrecht is sanctierecht, het gaat erom uiteindelijk kunnen bestraffen van de daadwerkelijke schuldigen. Het strafrecht is het zwaarste instrument dat de overheid heeft richting de burger. De voorwaarde waaronder de overheid het strafrecht kan inzetten is strikt bepaald en moet aan allerlei eisen voldoen.

 

Het strafrecht moet alleen met bepaalde doelen ingezet worden. Een strafdoel kan vergelding zijn. Het leed dat de dader aan het slachtoffer heeft toegebracht moet worden vergolden.

 

Een ander strafdoel kan preventie zijn. Dit kan speciale of generale preventie zijn. Speciale preventie is het willen voorkomen dat deze dader nog een keer een strafbaar feit pleegt. Dat willen we bereiken door het straffen. Door een gevangenisstraf maak je het hem feitelijk onmogelijk nog een keer een strafbaar feit pleegt. De dader moet van de straf leren en dat moet voorkomen dat hij nog een keer een strafbaar feit pleegt nadat hij de straf heeft uitgezeten.

De generale preventie is dat als de burgers zien dat de overheid de daders aanpakt en dat de veroordeling zorgt voor het opleggen van een straf, dat de burgers een tweede keer gaan nadenken over het plegen van het strafbaar feit. We gaan in het strafrecht uit van een mensbeeld dat de mens de vrije wil heeft om de keuze te maken om wel of niet een strafbaar feit te plegen.

 

Het laatste strafdoel is de reparatie. Als er een strafbaar feit heeft plaatsgevonden, dat de schade wordt hersteld. Dit kan doordat de dader de schade vergoedt aan het slachtoffer of de dader moet terugbetalen aan de samenleving door de situatie te herstellen zoals voor het plegen van het strafbaar feit.

 

De strafdoelen zijn in onderlinge samenhang. Steeds wordt in het individuele geval bepaald welke van de doelen het zwaarst wegen bij het inzetten van bepaalde straffen.

 

Instrumentaliteit en rechtsbescherming zijn twee zijden van een medaille. Als je iets meer richting de instrumentele kant gaat zitten van het strafrecht, heeft dat negatieve gevolgen voor de rechtsbescherming. Die dualiteit is heel bepalend voor de manier waarop je strafrecht ziet.

 

Rechtsbescherming kent twee facetten. De rechtsbescherming op het niveau van de rechtsgoederen. Strafrecht zet je in ter bescherming van bepaalde rechtsgoederen. Rechtsgoederen kunnen iedereen zijn, zoals slachtoffers van strafbare feiten, maar ook eer en goede naam. Ook de samenleving als geheel kan hieronder gezien worden.

 

Als de rechtsgoederen beschermd moeten worden via het strafrecht, betekent dat dat het aantasten van die rechtsgoederen strafbaar gesteld wordt. Iemand die dit aantast wordt een verdachte. Diegene wordt dan onderwerp van strafrechtelijk onderzoek. De burger wordt dan.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen Formeel Strafrecht

Collegeaantekeningen Formeel Strafrecht


Hoorcollege 1. 31-03-15

Doel en functies

Het doel van het strafproces is de juiste toepassing van het materiële strafrecht. Het is er op gericht om schuldigen te bestraffen en te voorkomen dat onschuldigen worden bestraft. Het is lastig om tot een goed evenwicht hiertussen te krijgen. De juiste toepassing vergt materiële waarheidsvinding. Het is echter zou dat er vrijwel nooit een absolute zekerheid bestaat. Het is dan ook belangrijk dat de rechter actief is en onderzoek doet. Bij lichtere zaken kan er ook sprake zijn van consensuele afdoening. Dit houdt in dat er geen rechter is die de straf oplegt, maar bijvoorbeeld de officier van justitie een straf voorlegt (boete).

Bijkomende doelen zijn onder andere het eerbiedigen van de rechten en vrijheden van de verdachte, het eerbiedigen van de rechten en vrijheden van de betrokkenen en procedurele rechtvaardigheid. De functies die het strafproces hiermee beoogt zijn speciale preventie, generale preventie, het voorkomen van eigenrichting, het scheppen van orde en genoegdoening.

Kenmerken

Het karakter van het Nederlandse strafproces wordt gekenmerkt door een rechter die uiteindelijk de eindverantwoordelijke is voor de waarheidsvinding. De officier van justitie heeft een magistrale rol. Zij moet ook de belangen van de verdachte in acht nemen en niet blind staren op een veroordeling. Van de verdachte wordt geen actieve bijdrage verlangd, maar tegenspraak is soms wel geboden.
In Nederland hebben we alleen te maken met beroepsrechters. Er is dan geen deelname van leken, denk aan bijvoorbeeld het jury rechtspraak in Amerika. Wat ook typisch is voor Nederland, is dat het OM het vervolgingsmonopolie heeft. Dus alleen het OM heeft het vervolgingsrecht. Artikel 12 Sv kent een correctiemechanisme hierop.
Een ander kenmerk is dat Nederland een heel efficiënt strafproces kent. Het strafproces is vaak een papieren proces. Getuigen op zitting bijvoorbeeld is meer een uitzondering dan een regel. De efficiëntie komt ook tot uitdrukking in het feit dat er veel zaken buiten de rechter om worden behandeld.

Legaliteitsbeginsel

Het bevorderen van rechtszekerheid en het voorkomen van willekeur door te voorzien in voldoende waarborgen dat op een behoorlijke wijze van strafvorderlijke bevoegdheden gebruik wordt gemaakt. Het strafvorderlijk optreden moet in elk geval op hoofdlijnen in de wet zijn geregeld. Hoe meer er op het spel staat hoe belangrijker een wettelijke grondslag is. Een wettelijke grondslag is vereist als een opsporingsmethode zeer risicovol voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing is en als de opsporingsmethode meer dan een beperkte inbreuk op grondrechten en vrijheden van burgers maakt. Als er dus sprake is van een meer dan geringe inbreuk dan is er een wettelijke grondslag vereist.
Indien er geen specifieke wettelijke grondslag is vereist dan moet er wel een aanvullende normering zijn op basis van andere rechtsbronnen. Denk bijvoorbeeld dan aan.....read more

Access: 
Public
Teksten reader werkblad: Arresten, Materieel strafrecht, criminal law

Teksten reader werkblad: Arresten, Materieel strafrecht, criminal law

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Samenvatting week 1A - Noot bij HR 31 januari 2012, JN 2012/536 (Runescape)

Op 31 januari 2012 heeft de Hoge Raad twee arresten gewezen waarin hij zijn extensieve interpretatie van artikel 310 Sr bevestigt en wellicht zelfs uitbreidt. Allereerst gaat het om het arrest ‘De sim-kaart-zaak’ (NJ2012/535). In dit arrest wordt de verdachte veroordeeld wegens diefstal van belminuten toebehorende aan S. Werkgever S. had aan werknemer K. een sim-kaart verstrekt waarmee K mocht telefoneren. Toen deze kaart later werd gevonden door de verdachte heeft hij deze in zijn telefoon gestoken en is daarmee gaan bellen. Wanneer het telecommunicatiebedrijf bij S een hoge rekening aanbied, blijkt het dat de verdachte een aanzienlijk bedrag aan telefoonkosten gemaakt heeft. De verdachte voert vervolgens in cassatie aan dat belminuten niet kunnen gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr. Het cassatieberoep wordt door de Hoge Raad verworpen.
Auteur N. Keijzer maakt in deze annotatie met betrekking tot de sim-kaart-zaak onderscheid tussen twee soorten belminuten. Belminuten R en G zijn volgens hem de tijd welke gedurende daadwerkelijk is getelefoneerd en het in rekening brengen van de kosten van gevoerde gesprekken. Noch de gesprekken noch de duur daarvan brengt men door het bellen in zijn feitelijke macht, deze behoren namelijk tot het verleden. Belminuten R en G zijn dus niet aan te merken als enig goed dat vatbaar is voor wegneming. Echter daarnaast bestaan er Belminuten V, dit zijn vrije belminuten en hebben, in tegenstelling tot belminuten R en belminuten G, betrekking op nog te voeren gesprekken. Hierbij kan gedacht worden aan prepaid belminuten. Door verlies van de sim-kaart kunnen deze belminuten verloren gaan en daarom kunnen deze belminuten gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr.

Ten tweede behandeld N. Keijzer ‘De RuneScape-zaak’. In dit arrest wordt de verdachte en zijn mededader veroordeeld wegen diefstal (met geweld) van virtuele voorwerpen. In het kader van het internetspel RuneScape beschikte P over twee virtuele voorwerpen, een masker en een amulet. Vervolgens hebben de verdachte en zijn mededader, nadat ze P met geweld hadden gedwongen tot inloggen, deze virtuele voorwerpen uit P zijn account overgebracht naar die van de verdachte. De verdachte voert in cassatie aan dat virtuele voorwerpen niet kunnen gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr. Het cassatieberoep wordt door de Hoge Raad verworpen.
Auteur N......read more

Access: 
Public
Hoorcollege 7 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 7 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 7 Materieel Strafrecht

Plaatsbepaling

Art 51 Sr: wie kunnen dader van een strafbaar feit zijn?

1.      Natuurlijke personen

-        Fysieke plegers

-        Deelnemers (medeplegers, uitlokkers, doen plegers)

-        Functionele daders/plegers

-        Feitelijke leidinggevers en opdrachtgevers

2.      Rechtspersonen

-        Vooral de privaatrechtelijke rechtspersonen

-        Met rechtspersonen gelijk te stellen entiteiten volgens art. 51 lid 3 Sr (Vof, maatschap e.d., zie overzicht in Werkboek)

-        Publiekrechtelijke rechtspersonen?

Functioneel daderschap (1)

Kern en achtergrond

-        Strafrechtelijke aansprakelijkheid van natuurlijk persoon als pleger voor feitelijk door een ondergeschikte uitgevoerd strafbaar feit vanwege functionele verantwoordelijkheid

-        Past in samenleving waarin organisaties en verbanden in het dagelijks leven actief zijn

-        De kern is gelegen in de strafrechtelijke aansprakelijkheid (als dader) voor een feitelijk gezien door een ander uitgevoerd strafbaar feit

o   Hieraan ligt de interpretatie van de delictsomschrijving ten grondslag

o   Functionele betrokkenheden van personen komen steeds meer naar voren -> dit zie je met name in de sociaaleconomische context (zie arrest IJzerdraad uit 1954) maar geldt in het algemeen

Uitbreiding van strafrechtelijke aansprakelijkheid

-        Naast fysieke pleger ook functionele pleger

-        Soms is alleen functionele pleger normadressaat

-        Er zijn delicten waarbij het functioneel daderschap uitgesloten is

Toerekeningsconstructie

-        Gedraging van fysieke pleger wordt toegerekend aan een ander

-        Alleen toerekenen indien voldaan aan bepaalde criteria

-        Expliciete toepassing in de rechtspraak is schaars

o   Komt bijvoorbeeld niet expliciet naar voren in bewijsvoering

o   Er is een vrij fikse overlap met de deelnemingsregeling

o   Sinds 1976 zijn ook rechtspersonen aansprakelijk (via art. 51 Sr)

 

 

Functioneel daderschap (2)

Kernoverweging uit HR IJzerdraad

-        Een eenmanszaak is een rechtspersoon zonder rechtspersoonlijkheid

-        Eenmanszaak had een partij ijzerdraad ingevoerd vanuit Finland naar Nederland

-        Hiervoor was een aanvraagformulier voor vergunning nodig

-        Eigenaar eenmanszaak liet dit formulier door de exportmanager invullen (valsheid in geschrifte)

-        Rechtsvraag: kan de eigenaar van de eenmanszaak hier aansprakelijk gesteld worden als dader?

-        Hof: Ja

-        HR: Niet erg duidelijk wat de betrokkenheid van de verdachte was

-        Kernoverweging (p.43 linksonderin bundel)

o   ‘’Dat toch handelingen (…) slechts dan waren aan te merken als gedragingen van verd., indien verd. erover vermocht te beschikken, of die handelingen al dan niet plaatsvonden, en deze behoorden tot de zodanige, welker plaatsvinden blijkens den loop van zaken door verd. werd aanvaard of placht te worden aanvaard’’

o   Twee hoofdvereisten (cumulatief) -> Ijzerdraadcriteria

§  Beschikkingscriterium

·        Beschikkingsmacht

·        Feitelijke zeggenschap, al dan niet met juridische zeggenschap

·        Kunnen ingrijpen en/of kunnen bewerkstelligen

§  Aanvaardingscriterium

·        Een bepaalde houding met een wilselement

·        Hoeft niet expliciet te blijken; kan volgen uit stelselmatig gedrag, onvoldoende toezicht

·        En uit niet naleven zorgplicht

·        Bevat wilselement (aanvaarden -> associatie met voorwaardelijk opzet, maar is niet hetzelfde!!)

·        Aanvaarding hoeft niet expliciet te blijken

o   Kan ook uit stelselmatigheid/onvoldoende toezicht blijken

·        Uitbreiding: schending van de zorgplicht/onvoldoende zorg door de dader om het feit te voorkomen valt nu ook onder het aanvaardingscriterium

Aansprakelijkheid van de rechtspersoon

Invoering art. 51 Sr in 1976

-        Waarom geen strafrechtelijke aansprakelijkheid.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 8 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 8 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 8 Materieel Strafrecht

HR Zwarte Ruiter 1957

-        Tenlastelegging van 20 feiten: o.a. poging tot doodslag en meerdere overvallen

-        Opgepakt en veroordeeld

-        Werd volgens lange tenlastelegging bestraft -> 15 jaar cel + tbs met dwangverpleging -> verminderd toerekeningsvatbaar verklaard -> zie noot arrest van Willem Pompe

Strafrechtelijke sanctietoemeting

-        HR de zwarte ruiter

o   De casus

o   Recapitulatie week 39: verminderde toerekenbaarheid

o   De toegemeten sancties

o   Straf naar de mate van schuld?

Rechtvaardiging van het strafrecht en de straf

-        Strafrecht als probleem

o   Hoge verwachtingen en beperkte mogelijkheden

o   Ingrijpende overheidsmacht

§  Materieel strafrecht maakt strafoplegging mogelijk (leedtoevoeging), strafproces kent allerlei ingrijpende bevoegdheden etc.

-        Waartoe bestaat (materieel) strafrecht

o   Hoofddoel: voorkomen van eigenrichting

o   Achtergrond: maatschappelijk contract-denken

§  Iedere burger staat een klein deel van zijn individuele vrijheid af -> al deze deeltjes worden door de overheid gebruikt om overige individuele vrijheden te beschermen

-        Rechtvaardiging van de straf

o   Absolute theorieën

o   Relatieve theorieën

o   Verenigingstheorieën

Retributivisme

-        Vergelding als grondslag van de straf

o   Absolute theorie: rechtvaardiging straf staat los van de effect (omdat is misdaan; quia peccatum)

o   Bestraffing van schuldigen is verdiend en daarmee intrinsiek goed

§  ‘’schuldigen verdienen straf op grond van het feit dat ze een strafbaar feit hebben gepleegd in het verleden’’

§  Retrospectief: er wordt teruggekeken in de tijd naar het strafbare feit, de schuldige wordt gestraft

o   Proportionaliteit van de straf

§  Straf mag niet onnodig zwaar zijn (niet zwaarder dan de ernst van het feit en de schuld van de dader) -> straftoemetingsschuld

o   Herstel van een balans

§  Verstoring in het maatschappelijk evenwicht door strafbare daad

§  Balans moet worden vereffend/hersteld/vergolden -> gebeurt door middel van strafoplegging

-        Twee varianten van de retributivistische theorie (vergeldingsdenken)

o   Positief retributivisme: gerechtigheid eist bestraffing van schuldige (theorie van Emmanuel Kant) -> iedere dader die schuldig wordt bevonden, moet per se een straf ondergaan -> rigide manier van denken

§  Bezwaar tegen deze theorie door Keizer: het ‘’waarom’’ ontbreekt

o   Negatief retributivisme: alleen schuldige mag (niet moet) worden bestraft

§  Straffen is een plicht (geen noodzaak) -> in evenredigheid met de ernst van het feit en de schuld van de dader

Utilitarisme

-        Verwachte nut als grondslag van de straf

o   Relatieve theorie: rechtvaardiging straf is gebonden aan de effecten (opdat niet wordt misdaan; ne peccetur)

o   Nut van bestraffing ligt in reductie en preventie van criminaliteit

§  Er wordt dus niet gestraft opdat er iets in het verleden is bestaan, maar opdat het in de toekomst niet opnieuw wordt begaan

o   Straf is dus geen ‘recht’ maar een instrument voor het bereiken van toekomstige doelen

o   Prospectieve oriëntatie

o   ‘’De staat is eigenlijk een soort noodzakelijk kwaad in de samenleving, die tot stand komt doordat ieder lid van de samenleving een klein deeltje van zijn eigen vrijheid opoffert aan de soeverein om het volk te beschermen’’ -> sociaal-contract denken van Cesare Beccaria (je hebt een instrument nodig om tegen heerszuchtige en egoïstische neigingen van leden van.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 6 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 6 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 6 Materieel Strafrecht

 

Plaatsbepaling

-        Deelneming is uitbreiding van strafrechtelijke aansprakelijkheid

·        Uitgangspunt is aansprakelijkheid van de pleger -> diegene die alle delictsbestanddelen zelf vervult

·        Deelneming leidt tot aansprakelijkheid van diegenen die een bijdrage aan het delict hebben geleverd

·        Betrokkenheid van meer personen kan een delict bedreigender en ernstiger maken -> er zijn strafbare feiten die niet door slechts één persoon kunnen worden gepleegd (bijvoorbeeld een bankoverval).

·        Voorafgaande (consecutieve) en gelijktijdige (simultane) vormen van deelneming

·        Meervoudige (als betrokkene op verschillende manieren betrokken bij het strafbare feit) of samengestelde (keten van deelnemingen) deelneming

·        Bijdrage aan een strafbaar feit na voltooiing van dat feit kan niet als deelneming gezien worden (in de loop der tijd kan het wel meewegen met de vaststelling van deelneming)

 

Plegers

Doen plegers

Uitlokkers Daders

Medeplegers

Medeplichtige

 

Algemene kenmerken deelneming

Accessoriteit-vereiste

·        Alleen deelneming als een strafbaar feit is begaan (inclusief poging of voorbereiding). Medepleging is niet als zodanig strafbaar, maar moet betrekking hebben op een bepaald gronddelict.

·        Een rechtvaardigingsgrond geldt ook voor een deelnemer (als één van de deelnemers in noodweer heeft gehandeld, kunnen de andere deelnemers ervan profiteren, want het neemt de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde feit weg) -> de schulduitsluitingsgrond niet.

·        In beginsel kan er geen sprake zijn van een poging tot deelneming, tenzij art. 46a Sr -> poging om iemand te bewegen tot het tot het begaan van het strafbare feit (mislukte uitlokking).

 

Dubbel opzet-vereiste

- Opzettelijk verrichten van de deelnemingsgedraging

- Opzet op het grondfeit -> doleuze delicten

·        Globaal opzet

·        Voorwaardelijk opzet volstaat

·        Geen opzet vereist t.a.v. geobjectiveerde bestanddelen

·        Kwestie van uiteenlopend opzet

 

 

Doen plegen

Kern van doenplegen

·        De doenpleger is diegene die het feit pleegt door tussenkomst van een ander die als werktuig fungeert voor de doenpleger. Hij zorgt ervoor dat iemand anders een strafbaar feit pleegt (denk aan het melk- en waterarrest. De doenpleger is strafbaar, de tussenpersoon niet.

 

Vereisten

- Feitelijke gedraging door een ander laten verrichten

- Straffeloosheid van feitelijke pleger (bv opzet ontbreekt, of op een strafuitsluitingsgrond beroepen)

- Dubbel opzet -> op het doen verrichten van de feitelijke gedraging door een ander en op het grondfeit.

- Accessoriteit: het grondfeit (incl. poging of voorbereiding) is voltooid.

 

Afbakening met uitlokking

Bij doen plegen is vereist dat de feitelijke pleger straffeloos is, bij uitlokking is dit geen vereiste.

 

 

Uitlokken

Kern van de uitlokking

·        Door het aanwenden van bepaalde uitlokkingsmiddelen een ander bewegen tot het begaan van een strafbaar feit

·        Gaat aan strafbare feit vooraf (voorafgaande deelneming)

 

Vereisten

1. Uitlokkingsmiddel uit art. 47 lid 1 sub 2 Sr (bv smeken valt er niet onder)

2. Psychische causaliteit -> het gewekte wilsbesluit om een strafbaar feit te gaan plegen -> er is sprake van uitlokking als de uitgelokte voorafgaand van het feit niet het plan had om het feit te begaan, maar na de uitlokking wel

3. Dubbel.....read more

Access: 
Public
Notes_Inleiding strafrecht_UU

Notes_Inleiding strafrecht_UU


Week 1: Inleiding strafrecht

Hoorcollege 1: Beginselen en achtergronden van het strafrecht

Definities van strafrecht

  • Het materiële strafrecht

    • Het geheel van rechtsvoorschriften dat aangeeft voor welke gedragingen straf [kan of] behoort te worden toegepast en waarin de straf behoort te bestaan (= voorganger van onze docent; Pompe)

    • Het algemeen deel (boek 1 van wetboek van strafrecht, algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid) en het bijzonder deel

  • Het strafprocesrecht

    • Het strafprocesrecht bepaalt hoe en door wie wordt onderzocht of een strafbaar feit is begaan en door wie en naar welke maatstaven daarover en over de daaraan te verbinden strafrechtelijke sancties wordt beslist (Corstens/Borgers)

    • Het strafprocesrecht normeert de schakel tussen het strafbare feit en de (in beginsel) door de rechter op te leggen sanctie

    • Schakel tussen vermoeden strafbaar feit en de straf zelf. De route daartussen.

  • Het strafrechtelijk sanctierecht

    • Het strafrechtelijk sanctierecht regelt de inhoud en wijze van tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke sancties

Cijfers:

  • Overtredingen worden door de kantonrechter behandeld.

  • Ernstige strafbare feiten/misdrijven worden door de rechtbank behandeld.

  • 50/50 OM en rechter, meer dan 90% van de gevallen worden veroordeeld.

  • Overheid is de enige die een strafvervolging

  • Publiekrecht: burger die dus iets misdaan heeft, worden beoordeeld door het OM (officieren van justitie) en ze zitten magistratuur (rechters)

  • Individuen, burgers staan allemaal stukje van hun vrijheid af > democratische rechtsstaat, stoppen dit in een publiek lichaam (overheid) zodat de mensen zo goed mogelijk worden beschermd.

  • De burger mag zelf

  • .....read more
Access: 
JoHo members
Materieel Strafrecht - UL B2 - StudyNotes (2015-2016)

Materieel Strafrecht - UL B2 - StudyNotes (2015-2016)

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Materieel Strafrecht in 2015-2016.

Bevat aantekeningen bij de eerste 11 hoorcolleges en werkgroepen 3 t/m 9.



Hoorcollege week 1

Hoe dit college eruit ziet

In dit college wordt praktische informatie gegeven over hoe het vak materieel strafrecht eruit ziet, wat je kan verwachten, hoe het tentamen eruit zal zien, accenten van dit vak en ten slotte wordt er een inleiding in het materiële strafrecht gegeven.

Vakinformatie

Materieel strafrecht is een onderdeel van de drie bachelorvakken over strafrecht. De andere twee zijn inleiding strafrecht en strafprocesrecht. Het vak materieel strafrecht ziet op de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Wie, waarom, wanneer, maar ook wie, waarom en wanneer niet? Hierbij horen de leerstukken, waar in dit vak de ondergrenzen belangrijk zijn. Wanneer is er minimaal sprake van het desbetreffende leerstuk? Wat zijn de lichtste criteria? Hierbij wordt ook genoemd dat voorwaardelijk opzet een belangrijk onderdeel vak is, aangezien dit de lichtste vorm van opzet is. Voorwaardelijk opzet: het wetens en willens een aanmerkelijke kans aanvaarden.

Overview van het materiële strafrecht

Het materiële strafrecht bepaalt wie wanneer en waarom strafrechtelijk vervolgd zou kunnen worden. Of dit gebeurt en hoe dit gebeurt is strafprocesrecht. Materieel strafrecht ziet alleen op de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Essentieel voor strafrechtelijke vervolging zijn de strafbaarstellingen. Dit zijn de wetsbepalingen die bepaalde gedragingen verbieden. Dit zijn dus de artikelen uit Sr als 287, 310, 350 Sr en nog vele anderen, maar dit zijn vrij bekenden. Indien bestanddeel voor bestanddeel bewezen kan worden dat deze gedraging plaats heeft gevonden, dan is er sprake van een strafbare gedraging. Daarna kan er nog gekeken worden naar rechtvaardiging of strafuitsluiting, maar dat is pas relevant op.....read more

Access: 
Public
Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016

Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016


College 1

Het eerste hoorcollege geeft een inleiding van het strafprocesrecht en zal nader ingaan op de aard en het doel van de strafvordering en het EVRM. Het tweede hoorcollege gaat over het voorbereidend onderzoek. Beide colleges worden gegeven door dhr. Keulen.

Strafvordering

Het hoofddoel van de strafvordering is het verzekeren van de juiste toepassing van materieel strafrecht. Voorbeelden daarvan zijn diefstal en moord. In het opsporingsonderzoek betekent dat dat het strafbare feit opgehelderd dient te worden: is er sprake van diefstal? Vervolgens moet men de aanwijzingen uit het vooronderzoek concretiseren in de procedure. Wanneer men dan kan vaststellen dat de verdachte schuldig is ten aanzien van diefstal, dan is het straf- procesrecht juist toegepast. Het hoofddoel is tweeledig. In de eerste plaats moeten schuldigen gestraft worden en ten tweede moet worden voorkomen dat onschuldigen worden gestraft. De laatste doelstelling weegt zwaarder dan de eerste doelstelling, zo blijkt uit artikel 338 Sv: “Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvoor uit het onderzoek op de terechtzitting oor de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.” Dit betekent echter niet dan men voor 100% overtuigd moet zijn van de schuld van een verdachte. Twijfel is aanvaardbaar, zo blijkt uit het Lucia de B-arrest. In dit arrest bleef Lucia de B. ontkennen dat ze kleine kinderen had vermoord in het ziekenhuis waar ze werkte. Ondanks het feit dat ze bleef ontkennen, werd ze wel vervolgd. Het dagboek dat ze bijhield speelde een belangrijke rol ten aanzien van het bewijs, waardoor de rechtbank haar toch heeft veroordeeld. Na herziening kwam men pas tot vrijspraak. Het strafrecht dient haar functie niet, wanneer men 100% overtuigd moet zijn, omdat dan bijna iedereen wordt vrijgesproken. Het tweeledige hoofddoel omvat enkele waarborgen. De waarborgen verschillen ten aanzien van zware en lichte delicten. In een strafbeschikking kan de officier van justitie een OM-afdoening opleggen. Dit is bij lichte delicten aanvaardbaar, maar niet bij zware delicten, omdat daar andere waarborgen een rol spelen. Bij zware delicten zal men tot langere gevangenisstraffen moeten komen, wat niet mogelijk is via OM-afdoening. Aangezien de kosten van het strafprocesrecht dienen te worden betaald door de belasting- betaler, moet men afwegingen maken met betrekking tot de waarborgen.

Het hoofddoel is niet de enige verklaring voor de manier waarop de strafvordering is ingericht. Wat ook meetelt is de eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte. Zo heeft een verdacht het zwijgrecht op grond van artikel 29 Sv en bestaat er een limitering van het voorarrest. Artikel 29 Sv bepaalt: “In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van.....read more

Access: 
Public
Oefententamen_Inleiding Strafrecht_UU_#1

Oefententamen_Inleiding Strafrecht_UU_#1

Bevat oefenvragen ter voorbereiding op het tentamen, inclusief antwoordsleutel

Oefententamen (2010)

Deel I

Op 09 december 2009 gaat de 19-jarige Sjoerd naar zijn lokale buurtsuper om daar lekkernijen te gaan stelen. Aangezien de buurtsuper al vaker het slachtoffer is geworden van winkeldiefstallen heeft de eigenaar een particulier beveiligingsbureau ingeschakeld. De aanwezige particuliere beveiliger die in de winkel een oogje in het zeil houdt, doet zijn werk goed en Sjoerd merkt dat hij continu in de gaten wordt gehouden door de beveiliger. Sjoerd probeert de blik van de beveiliger te ontwijken, maar dit lukt hem niet.

Sjoerds kansen keren op het moment dat er twee Marokkaanse jongens de winkel binnenlopen. Vanaf dat moment is de aandacht van de beveiliger voor Sjoerd onmiddellijk verdwenen. Sjoerd ziet zijn kans schoon om even flink in één van de schappen met lekkernijengoed te graaien en in een paar seconden heeft hij zijn jas- en broekzakken goed gevuld met Marsen, KitKats en ander lekkernijengoed. Als hij de twee Antillianen ziet naderen, loopt hij snel verder en doet hij alsof er niets aan de hand is. De Marokkaanse jongens blijven ongeveer een minuut staan bij hetzelfde schap waar Sjoerd even daarvoor stond. Beide jongens is niet ontgaan dat de beveiliger hen opzichtig volgt en vanaf een afstand in de gaten blijft houden. Geïrriteerd door het gedrag van de beveiliger, waaruit in hun ogen onmiskenbaar een stereotiep vooroordeel spreekt, lopen zij in stevige pas langs de kassa richting de uitgang van de winkel, hun handen ondertussen diep in de jaszakken van hun bomberjacks houdend.

Als de beveiliger de jongens volgt, passeert hij het haast leeg gegraaide schap, waarvan hij weet dat het een paar minuten geleden nog helemaal was gevuld. Daarop snelt hij naar de uitgang en verspert deze, om vervolgens beide Marokkaanse jongens aan te houden en te fouilleren.

Vraag 1

Kan de beveiligingsmedewerker de Marokkaanse jongens op het moment dat hij hun wil gaan fouilleren aanmerken als verdachten in de zin van art. 27 Sv? Ga er voor vraag 2, ongeacht uw antwoord bij vraag 1, vanuit dat beide jongens zijn aan te merken als verdachte.

Vraag 2

  1. Is de fouillering door de beveiligingsmedewerker rechtmatig?

  2. Hoe zou uw antwoord onder a. luiden indien de fouillering had plaatsgevonden door een agent, nadat deze door de beveiligingsmedewerker was geïnformeerd over hetgeen hij in de winkel had waargenomen?

Deel II

Als de beveiliger druk bezig is met het fouilleren van de tweede Marokkaanse jongen, probeert Sjoerd langs het drietal naar buiten te glippen. Hij struikelt echter over de drempel en valt voorover op de grond. Het lekkernijengoed dat hij in zijn jas- en broekzakken had verstopt schiet alle kanten op, zodat de grond om hem heen ligt bezaaid met lekkernijengoed. Na zijn val weet Sjoerd echter snel op te krabbelen en half op zijn voeten staand en zonder om zich heen te kijken sprint hij de winkel uit. Als hij de winkel uit rent, botst hij op straat tegen een nietsvermoedende bejaarde.....read more

Access: 
JoHo members
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012

Vragen

Deel A

Casus: Vakantiecontrole

In de zomer van 2010 gaat de in Arnhem woonachtige Simon op vakantie naar Spanje. Dat doet hij ieder jaar. Hij verblijft in een gehuurd appartement aan de Spaanse kust, vlak bij Barcelona.

Als Simon begin augustus vanuit Spanje terug naar Nederland rijdt, wordt zijn auto vlak na het passeren van de Nederlandse grens aan een zogenaamde vakantiecontrole onderworpen. Met dergelijke jaarlijkse controles wil het Korps Landelijke Politiediensten de veiligheid op de weg in de vakantietijd vergroten. Daarom worden personenauto’s steekproefsgewijs aan een controle onderworpen.

Simon wordt door motoragenten naar een parkeerplaats gedirigeerd waar een mobiele keuringsinstallatie staat. De KLPD-agent sommeert Simon zijn auto op een mobiele brug te rijden, zodat ook de onderkant van de auto kan worden gecontroleerd. Als de auto op de brug staat, blijkt dat er aan de onderkant van de wagen metalen constructies zijn bevestigd, waarin zich pakketjes bevinden. Die pakketjes bevatten, zo blijkt na controle door de politie, flinke hoeveelheden heroïne. In totaal gaat het om 10 kilogram.

Simon wordt door KLPD-agenten direct aangehouden op grond van verdenking van overtreding van de Opiumwet. Meer in het bijzonder gaat het om verdenking van het opzettelijk invoeren van heroïne (art. 2, aanhef en onder A, Opiumwet juncto art. 10 lid 5 Opiumwet). Simon sputtert hevig tegen. Hij roept dat hij erin is geluisd.

Bij het beantwoorden van de onderstaande vragen kunt u ervan uitgaan dat de verkeerscontrole rechtmatig is geschied en dat de resultaten van die controle mogen worden gebruikt in de strafzaak tegen Simon.

Deel I

Stel dat de aanhouding rechtmatig was en dat Simon aansluitend op rechtmatige wijze in verzekering is gesteld. De officier van justitie is van oordeel dat Simon langer in voorarrest moet blijven. Hij vordert daarom tijdig bij de rechter-commissaris de inbewaringstelling van Simon. In zijn vordering stelt de officier van justitie dat het onderhavige delict een maximale gevangenisstraf van twaalf jaar kent, en dat deze strafbedreiging aangeeft hoe ernstig deze zaak is. Om die reden is inbewaringstelling op haar plaats, aldus de officier.

Vraag 1

  1. Beoordeel of aan de voorwaarden van artikel 67 Sv is voldaan.

  2. Beoordeel de juistheid van het standpunt dat de officier van justitie in zijn vordering inneemt.

Deel II

Stel: het komt tot een strafzaak. Simon wordt gedagvaard. Tijdens het onderzoek ter zitting betoogt de raadsman dat Simon de heroïne niet opzettelijk heeft ingevoerd. Simon heeft altijd ontkend dat hij opzet op de invoer heeft gehad. Tijdens de zitting verklaart hij:

“Op 5 augustus 2010 ben ik om ongeveer 14.00 uur via de grensovergang bij Maastricht vanuit België Nederland ingereisd. Ik kwam uit Spanje. Ik wist niet dat er pakketten heroïne onder de auto bevestigd waren. Een dag voordat ik naar Spanje ging, heb ik die auto zelf in Arnhem gekocht. Het is een auto uit het jaar 1982 Ik heb er € 3.000,- voor betaald. Ik ben alleen van en naar Spanje gereden. Ik heb tijdens mijn vakantie in Barcelona twee Spaanse jongens ontmoet......read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 3

Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 3


Oefentoets Inleiding strafrecht 3

 

Open vragen

 

Casus I
 

Jan is in het weekend alleen thuis. Dat is voor hem een reden om een mooi feestje te geven. Het feest vindt plaats in de tuin, waarbij ook een vuurkorf wordt aangestoken. Rond twaalf uur besluiten de feestgangers verder te gaan feesten in een kroeg. Omdat het begint te regenen, zet Jan de vuurkorf onder het rieten afdakje van de houten schuur. Hij dooft het vuur in de korf tot een licht smeulend vuurtje. Verder schuift hij voor de zekerheid de in de buurt van de vuurkorf op de grond liggende brandbare voorwerpen aan de kant. Jan vertrekt naar de kroeg. Een half uur later laait het vuur in de vuurkorf op door een opstekende wind, waardoor het vuur overslaat op de houten schuur en deze binnen korte tijd volledig afbrandt. Jan wordt vervolgd voor primair brandstichting (art. 157 Sr) en subsidiair brand door schuld (art. 158 Sr). Op de zitting verklaart hij onder andere dat hij had gehoord dat voor het einde van de avond veel wind was voorspeld.

Vraag 1

De rechtbank besluit Jan vrij te spreken van brandstichting, omdat zij meent dat het opzet van Jan niet kan worden bewezen. Volgens welke redenering mag de rechtbank motiveren dat geen sprake is geweest van opzet? Je mag ervan uitgaan dat alle in de casus genoemde feiten uit bewijsmiddelen blijken. (6 punten)

 

Vraag 2

Mag de rechtbank brand door schuld bewezen verklaren? (3 punten)

 

Casus 2
 

Een zakkenroller leeft op straat. Op een zaterdagavond loopt ze langs een vol terras in Utrecht en pakt ze haar kans. Uit de tas van een gast pikt zij een portemonnee. Dit wordt gezien door een ober en deze waarschuwt de politie en geeft een gedetailleerd signalement op. De politie kan daaraan met grote zekerheid afleiden om wie het gaat. Twee dagen later zien twee agenten de vermoedelijke zakkenroller op straat lopen. Zodra ze de agenten ziet, rent ze weg. Na een achtervolging wordt ze aangehouden op verdenking van diefstal (art. 310 Sr). Ze nemen haar mee naar het bureau. Op maandagavond om 21.00 uur geeft de hulpofficier van justitie het bevel tot ophouden voor onderzoek. De politie slaagt er tijdens het onderzoek niet in de identiteit van de vrouw te achterhalen.

Vraag 3

Waren de politieagenten bevoegd om de vrouw aan te houden? (4 punten)

 

Vraag 4

Tot welk tijdstip mag de vrouw worden opgehouden voor onderzoek? (3 punten)

Vraag 5

Lees het volgende nieuwsbericht:

www.nu.nl/binnenland/4044175/vervolgt-activist-uitspraak-fuck-koning.html

Waarom is het bericht ten aanzien van de strafbeschikking niet correct? (2 punten)

 

Modelantwoorden

 

Casus 1
 

Vraag 1

Jan.....read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 2

Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 2

Oefentoets #2 (2013)

Deel A: Casus telefoonverkoop

Deel I

Op 29 februari 2016 krijgt de politie een melding dat op een parkeerterrein bij Schiphol al enige tijd een auto staat. In de auto bevindt zich een persoon. Het parkeerterrein staat bij de politie bekend als een plek waar regelmatig gestolen telefoons worden verhandeld. De politie trekt het kenteken van de auto na. De auto blijkt op naam te staan van Dmitri Ivanovna. Dmitri is twee jaar geleden al een keer veroordeeld voor heling (artikel 416 Sr).

Politieagenten Simons en Derksen betreden het parkeerterrein en treffen daar de auto aan met een man in de bijrijderstoel. Simons klopt op het raam van de auto en de man stapt uit. Terwijl de man uitstapt, ziet Simons een doos met smartphones die op de grond staat. Met behulp van het identiteitsbewijs van de man stelt politieagent Simons vast dat de man Dmitri Ivanovna is. “Volgens een melding zit u hier al een tijdje. Wacht u soms op iemand?”, vraagt Simons. “Klopt”, zegt de man. “Ik wacht op iemand aan wie ik een telefoon via Internet heb verkocht. De koper zou die hier vandaag komen ophalen. Dat zal nu wel allemaal niet doorgaan, want mijn vriend heeft die telefoon gejat en dat zult u wel niet zomaar laten gebeuren, denk ik.”

Vraag 1

a. Is Dmitri, voordat politieagent Simons hem de vraag stelt, te beschouwen als verdachte?

b. Had politieagent Simons aan Dmitri de cautie moeten geven, voordat hij hem de vraag stelde?

Deel II

Dmitri wordt voor de politierechter gedagvaard wegens heling (artikel 416 Sr). De tenlastelegging luidt:

‘Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 29 februari 2016 in de gemeente Amsterdam, nabij Schiphol, een smartphone voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die smartphone wist dat het een door diefstal, althans misdrijf, verkregen goed betrof.’

De advocaat voert tijdens het onderzoek ter terechtzitting het verweer dat de tenlastelegging niet voldoende duidelijk is.

Vraag 2

a. Wat zijn de functies van een dagvaarding?

b. Beoordeel de haalbaarheid van het verweer van de advocaat.

Deel III

De officier van justitie eist wegens heling (artikel 416 Sr) een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden dat Dmitri gedurende de proeftijd niet op de parkeerplaats bij Schiphol mag komen en geen smartphone voorhanden mag hebben. De advocaat van Dmitri betoogt dat beide voorwaarden ontoelaatbaar zijn, omdat de wet en jurisprudentie daarin niet voorzien. Bovendien betoogt hij dat de duur van de proeftijd te lang is.

Vraag 3

Wat vind je van het betoog van de advocaat?
 

Deel B: Algemene vragen over de studiestof

Vraag 1

In hoeverre verschilt het oordeel van de Hoge Raad in het arrest Kraken I (HR 2 februari 1971,  NJ 1971, 385) van dat van het hof? Gebruik in je antwoord de gebruikte interpretatiemethoden.

Vraag 2

a. Uit welke drie aspecten bestaat voorwaardelijk opzet? Bespreek elk aspect.

b. Hoe kan in een concreet geval.....read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 1

Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 1

Oefentoets #1 (2009)

Deel A Casus Autokraak

Deel I

Sinds 12 november 2016 is er in Amsterdam een politiecampagne die burgers oproept 112 te bellen bij een dreigende autokraak. Deze campagne is ingesteld omdat er in Amsterdam veel autokraken worden gepleegd. De politie maakt burgers door middel van posters, YouTube-filmpjes en een website attent op vier concrete signalen die vooraf kunnen gaan aan een autokraak:

Signaal 1- Door autoramen kijken

Signaal 2- Op de uitkijk staan en rondhangen

Signaal 3- Regelmatig terugkomen

Signaal 4- Lang rond een auto hangen

De gepensioneerde accountant Ali is via verschillende kanalen bekend geraakt met ‘de vier signalen’. Als hij op een avond een man ziet kijken in vier auto’s die in een rij voor zijn flat staan geparkeerd, aarzelt hij geen moment en belt onmiddellijk 112. In een kort telefoongesprek verzekert de medewerkster van de alarmcentrale Ali dat de politie eraan komt.

Maar Ali wil de man zelf in de gaten houden en loopt de trap af naar de centrale hal van zijn flat. Vanachter een pilaar krijgt Ali mee wat er gebeurt. Hij ziet dat de man een hamer tevoorschijn haalt uit een rugzak en met die hamer het zijraam van een auto inslaat. Op dat moment beseft Ali dat de politie te laat zal komen en dat hij zelf tot actie moet overgaan. Vol spanning rent hij de hal uit.

Buiten aangekomen ziet Ali duidelijk dat de man iets uit de auto grist en in zijn jaszak stopt. Vervolgens rent de man weg. Ali rent achter hem aan, pakt hem stevig vast en houdt hem aan wegens diefstal met braak (art. 311 lid 1 sub 5 Sr).

Beantwoord de volgende vragen gemotiveerd aan de hand van de relevante wetgeving, literatuur en jurisprudentie.

Vraag 1

Is deze aanhouding van de man door Ali rechtmatig?

Deel II

Omdat Ali heeft gezien dat de man iets in zijn jaszak stopte, besluit hij te onderzoeken wat de man precies heeft weggestopt. Ali opent de jaszak van de man en haalt er een gloednieuwe TomTom (een navigatiesysteem) uit.

Ga er bij de bespreking van de volgende vraag van uit dat de man rechtmatig is aangehouden.

Vraag 2

Was Ali bevoegd de man te fouilleren ter inbeslagneming?

Deel III

Ali  houdt de man vast totdat twee politieagenten arriveren. Ali overhandigt één van hen de TomTom en zegt tegen de politieagent dat hij deze TomTom zojuist heeft aangetroffen in de jaszak van de man. De man staat er verdwaasd bij en zegt geen woord. De politieagent doorbreekt de stilte door de man te vragen: “Heeft u deze TomTom soms gestolen en wat bent u van plan om met dit apparaat te gaan doen?”

Vraag 3

Schendt de politieagent een rechtsregel door de man meteen deze vragen te stellen?

Deel IV

Helaas is Ali één van de weinige inwoners van Amsterdam die naar aanleiding van de politiecampagne aan de slag gaat. Omdat de campagne weinig effect heeft en er nog steeds veel autokraken worden gepleegd in Amsterdam, stelt het Amsterdamse.....read more

Access: 
JoHo members
Tentamentickets Inleiding strafrecht 1617

Tentamentickets Inleiding strafrecht 1617

Tentamentickets Inleiding strafrecht 1617

Bron: Tim van Iersel. Ik ben masterstudent aan de Universiteit van Utrecht. Ik schrijf deze tentamenticket in het studiejaar 2016-2017.

Vak: Inleiding strafrecht, 1ste studiejaar.

Vorm:
Op het eindtentamen worden voornamelijk open vragen gesteld over een concrete casus en over algemene stof. Het kunnen toepassen van wet en jurisprudentie op casus is het belangrijkst. Daarnaast worden vaak enkele open vragen gesteld over de stof, zoals: wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld?

Competenties:
In dit vak maak je kennis met het strafrecht. Voor iedereen die later met het strafrecht gaat werken (bijv. als rechter, officier van justitie, advocaat) is dit essentiële stof. Je kunt complexere strafrechtelijke problemen niet doorgronden, laat staan oplossen, als je deze stof niet beheerst. Je leert tevens andere belangrijke vaardigheden, zoals zorgvuldig en begrijpend lezen (dit is en blijft een kunst) en het toepassen van abstracte stof op concrete casus (onmisbaar voor de praktijk, ook buiten het juridisch kader).

Inzicht:
• Het kunnen toepassen van wet en jurisprudentie op concrete casus vergt veel oefening. Geef jezelf daarvoor de tijd en de rust. Je bent niet dom, het is gewoon een moeilijk vak.

• Vergeet de basisbeginselen niet: legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr), nulla poena (verbod op terugwerkende kracht), lex certa (bepaaldheidsgebod), subsidiariteit, proportionaliteit, etc.

• In strafrechtelijke casus is de tijdlijn belangrijk. Het begint vaak met een dagelijkse situatie waarin er ‘iets’ strafrechtelijk relevants gebeurt. Vervolgens wordt op een bepaalde manier de politie erbij betrokken. Vaak komt daarna de officier van justitie in beeld en vervolgens de rechter. Houdt dit tijdsverloop in de gaten bij het leren van de stof. Welke wetsartikelen, jurisprudentie en leerstukken zijn van toepassing in welke fasen? Bijvoorbeeld: Diefstal – aanhouding door politie (heterdaad/of juist niet)- verhoor – inverzekeringstelling – dagvaarding en tenlastelegging – onderzoek ter terechtzitting – uitspraak door de rechter. Dit zal je helpen om je kennis te ordenen.

• Om verschillende leerstukken uit elkaar te houden, kan het heel handig zijn om overzichten te maken per onderwerp/leerstuk. Maak bijvoorbeeld mindmaps, of stappenplannen, over verdachte, schuld, culpa en opzet, schuld- en strafuitsluitingsgronden, opsporingsbevoegdheden van politie en officier van justitie. Maak een overzicht van de per gebied relevante wetsartikelen en jurisprudentie, plus sleutelwoorden. Dit zal je helpen om tijdens het tentamen snel de juiste verbindingen te leggen.

• De sleutel tot het oplossen van een casus is een stap-voor-stap benadering. Deze benadering wordt vaak geoefend in de werkcolleges, actieve deelname hieraan is zeer aan te raden. Oefenen, oefenen, oefenen. Practice makes perfect.

• Leer jezelf aan om bij een casus snel te herkennen binnen welke juridische kaders de problematiek wel, en ook vooral niet, valt. Gaat het om de bevoegdheden van de politie? Of gaat het om de strafbaarheid van gedrag en het oordeel van de rechter? Is er sprake van een redelijke verdenking van een strafbaar feit en een verdachte? Gaat het om de zwaarte van de straf? Of zit de moeilijkheid hem in de mate van opzet?

• Maak bij ingewikkelde casus een tekening van de partijen en de relevante handelingen. Dit helpt voor het overzicht.

• Probeer niet vlak van te voren nog kennis te stampen, dat gaat alleen maar ten koste van je concentratie tijdens het tentamen. Je kunt complexe stof niet leren of reproduceren onder grote tijdsdruk, zo werkt ons brein niet.

Leren:
• Kennis van de relevante wettelijke bepalingen en jurisprudentie is belangrijk, maar begrip ervan is nog veel belangrijker. Het heeft weinig zin om zaken letterlijk uit het hoofd te leren. Wel is het belangrijk om tijdens het tentamen snel de juiste informatie te kunnen vinden in de wet of in jurisprudentie en deze goed toe te kunnen passen.

• Markeringen met pen of marker in het wetboek en in jurisprudentie kunnen heel handig zijn om tijdens het tentamen snel de relevante passages en rechtsoverwegingen te vinden.

• Het is meestal toegestaan om bij artikelen in het wetboek verwijzingen op te schrijven naar relevante jurisprudentie of andere artikelen, doen! Dit helpt met het snel leggen van essentiële verbanden. Beter te veel dan te weinig. Denk eraan dat bijna alle praktijkbeoefenaars dit ook doen.

• Hoorcollegesheets zijn vaak handige minisamenvattingen van de stof. De docenten stellen deze meestal zorgvuldig samen, maak daar handig gebruik van.

• Maak ter voorbereiding van het tentamen de werkgroepopdrachten opnieuw en controleer je antwoord. Ook het maken van oefententamens is sterk aan te raden. Het liefst minstens drie dagen van tevoren, zodat je met enige rust kunt leren van de fouten die je maakt.

Inleiding Strafrecht

Inleiding Strafrecht

Op het eindtentamen worden voornamelijk open vragen gesteld over een concrete casus en over algemene stof. Het kunnen toepassen van wet en jurisprudentie op casus is het belangrijkst. Daarnaast worden vaak enkele open vragen gesteld over de stof, zoals: wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld?

Volledigheid bij het maken van je tentamen Strafrecht
Samenvatting: Studieboek Materieel Strafrecht

Samenvatting: Studieboek Materieel Strafrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


Druk: 4e 2010

Auteur: C. Kelk

DEEL A: ESSENTIALIA VAN HET NEDERLANDSE STRAFRECHT

 

1. Wat is strafrecht?

Strafrecht is het ius puniendi, dat wil zeggen het recht van de staat om burgers te straffen op grond van overtreding van normen en waarden. Het publieke strafrecht wil hiermee ongerichte wraak voorkomen, ofwel voorkomen dat burgers voor eigen rechter gaan spelen waarbij zij de grenzen van het toelaatbare overschrijden. Dit laatste staat bekend als eigenrichting. Volgens velen is het bewaken van de veiligheid en het ordelijk verloop van de samenleving door bepaalde schadelijke en gevaarlijke menselijke gedragingen tegen te gaan door middel van vervolging en bestraffing de belangrijkste functie van het strafrecht.

 

Het Nederlandse strafrecht bestaat uit een materieel en een formeel gedeelte. Het materiële strafrecht kan gedefinieerd worden als het rechtsgebied dat regelt

  1. welke gedragingen onder welke omstandigheden strafbaar zijn,

  2. waaruit de straffen bestaan en

  3. onder welke voorwaarden het strafrecht mag worden toegepast.

 

Tot het materiële strafrecht wordt onder andere gerekend:

  • De algemene bepalingen in het Algemeen Deel van het Wetboek van Strafrecht, inclusief het geheel van alle afzonderlijke strafbepalingen,

  • Het strafstelsel, de regels betreffende de rechterlijke toepassing van het strafrecht en het executierecht. Dit wordt penitentiair recht genoemd,

  • De voorwaarden voor vervolgbaarheid, waaraan voldaan moet zijn, voordat het tot toepassing van het strafrecht kan komen.

 

Het formele strafrecht, ook wel het strafprocesrecht, kan gedefinieerd worden als het rechtsgebied dat voorschriften bevat, die mede kunnen bepalen hoe het strafrecht zich moet verwezenlijken. Het omvat de regeling van de opsporing, vervolging en de berechting van strafbare feiten. Het geeft daarnaast bevoegdheden aan overheidsfunctionarissen en geeft allerlei rechten aan de verdachte en.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Beginselen Strafrecht VU
Tentamenvragen Inleiding strafrecht en criminologie

Tentamenvragen Inleiding strafrecht en criminologie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Tentamenvragen deel 1

 

Meerkeuzevragen

 

Vraag 1:

Wat is kenmerkend voor de Chicago-school in de criminologie met betrekking tot de oorzaken die zij zocht in de:

 

a. sociale omstandigheden in woonbuurten

b. erfelijke aanleg van mensen

c. vele verleidingen waar mensen aan bloot staan

 

Vraag 2:

De politie valt te typeren als een reactieve organisatie. Dit houdt in dat de politie:

 

a. weinig op zijn omgeving is georiënteerd

b. voor wat betreft zijn input van zaken sterk afhankelijk is van anderen

c. altijd bijstand verleent voor diegene die hulp nodig hebben

 

Vraag 3:

Criminologie is een multidisciplinaire wetenschap. Dit houdt in dat de criminologie:

 

a. ook gebruik maakt van inzichten uit andere wetenschappen zoals de psychologie en de

sociologie

b. diverse aspecten bestudeert, zoals het gedrag van daders, slachtoffers en de toepassers van het strafrecht

c. volgens een wetenschappelijke verantwoorde empirische methode uitspraken doet

 

Vraag 4:

Edwin B wordt op 12 november 2002 door de arrondissementsrechtbank Rotterdam veroordeeld wegens ‘het niet voldoen aan een ambtelijk bevel’ (artikel 184 Sr.). ‘het opgeven van een valse naam’ (artikel 435 sub 4 Sr.) en ‘het niet voldoen aan een identificatieplicht tijdens een voetbalwedstrijd’ (artikel 447e Sr.). Deze feiten zijn afzonderlijk van elkaar gepleegd op verschillende dagen. Wat is de maximale vrijheidsstraf die aan Edwin mag worden opgelegd?

 

a. Vijf maanden

b. Drie maanden

c. Vier maanden

 

Vraag 5:

Adriaan S wordt door een ontvankelijke officier van justitie bij geldige dagvaarding opgeroepen om op 19 december 2002 te verschijnen bij de bevoegde rechter. Hem wordt het volgende feit ten laste gelegd: ‘dat hij op of omstreeks 30 november 2000 een goed, te weten een donut, dat toebehoort aan Netto Markt, althans een ander dan verdachte heeft weggenomen met het oogmerk om het zich toe te eigenen (artikel 310 Sr.).’ In het strafdossier zitten diverse processen-verbaal met belastende verklaringen en een door Adriaan ondertekende volledige bekentenis van het ten laste gelegde feit. Op de zitting stelt Adriaan dat het ten laste gelegde feit is verjaard omdat het gaat om een overtreding. Wat zal gelet op de feiten en omstandigheden, de meest waarschijnlijke uitspraak zijn?

 

a. Veroordeling van Adriaan

b. Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie

c. Ontslag van alle rechtsvervolging

 

 

Vraag 6:

Het recht.....read more

Access: 
Public
Tentamenvragen Materieel strafrecht

Tentamenvragen Materieel strafrecht


 

Oefententamen januari 2011

 

 

Vraag 1.

Volgens Kelk spreekt men over het begrip ‘strafbaar feit’ in drie dimensies. Hiertoe behoort niet:

 

  1. het historische strafbare feit.

  2. het generaal-preventieve strafbare feit.

  3. het juridisch strafbare feit.

 

 

Vraag 2.

Ten aanzien van artikel 1 lid 2 WvSr, het verbod van terugwerkende kracht, geldt voor de vraag wat onder ‘verandering van wetgeving’ wordt verstaan:

 

  1. de formele leer, waarbij het alleen gaat om strafrechtelijke wetswijzigingen.

  2. de materiële leer, beperkt tot wetswijzigingen die berusten op een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van het feit.

  3. de onbeperkt materiële leer, waarbij de gehele wetgeving van belang is.

 

 

Vraag 3.

Kelk onderscheidt in zijn boek een eng en een ruim wederrechtelijkheidsbegrip. Met betrekking tot beide begrippen is de stelling juist, dat:

 

  1. de opvatting van de facetwederrechtelijkheid een ruime betekenis aan de wederrechtelijkheid toekent.

  2. de opvatting van wederrechtelijkheid als strijd met het objectieve recht het enge wederrechtelijkheidsbegrip betreft.

  3. de opvatting waarbij wederrechtelijkheid ruim wordt geïnterpreteerd, enigszins parallel loopt aan wat volgens de jurisprudentie onder ‘onrechtmatige’ daad in het privaatrecht moet worden verstaan.

 

Vraag 4.

De betekenis van opzet doet zich in drie gradaties voor. Dit zijn:

 

a. willens en wetens handelen, voorwaardelijk opzet en noodzakelijkheidsbewustzijn.

b. kleurloos opzet, willens en wetens handelen en mogelijkheidsbewustzijn.

c. voorwaardelijk opzet, zekerheidsbewustzijn en dolus in causa.

 

 

Vraag 5.

Kelk beschrijft een aantal situaties waarin het opzet zich langs een andere weg verwerkelijkt dan wel tot een ander resultaat leidt dan de dader had bedoeld. Tot deze situaties behoort niet de vergissing van de dader in de:

 

  1. persoon van het slachtoffer op wie hij het heeft gemunt.

  2. strafbaarheid van zijn gedraging.

  3. aard van het object van het delict.

 

 

 

Vraag 6.

Kelk refereert aan enkele nieuwe, wettelijke strafbepalingen waarin culpa in de vorm van roekeloosheid staat opgenomen. Met betrekking tot deze vorm kan worden gesteld, dat:

 

a. het een merkwaardige splitsing van de culpa betreft, omdat roekeloosheid als synoniem van onbezonnenheid nu juist kenmerkend is voor de culpa als zodanig.

b. de roekeloosheid als een aparte categorie van culpoze misdrijven wordt beschouwd waarvoor lagere strafmaxima gelden.

c. het een onbewust handelen betreft en dus in onze strafrechtsdogmatiek gelijk kan worden gesteld met de onbewuste culpa.

 

 

Vraag 7.

Over de redelijke toerekening als causaliteitsleer kan worden gesteld, dat:.....read more

Access: 
Public
Samenvatting Strafrecht met Mate (Jörg, Kelk & Klip), week 46 t/m 50

Samenvatting Strafrecht met Mate (Jörg, Kelk & Klip), week 46 t/m 50

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


Deze samenvatting bevat:

Hoofdstuk I.1, I.2, I.4.6 en 1.5.1

Hoofdstuk II.1.5 en II.1.6

Hoofdstuk III.1 en III.2 (t/m schema onder Ad 4)

Hoofdstuk IV

Hoofdstuk IX.1, IX.2 t/m IX.2.1, IX.2.4, IX.2.5 (t/m Fouilleren, incl. Inverzekeringstelling), IX.3 (t/m Gevangenhouding), IX.3.4 en IX.4.1

Hoofdstuk IX.3.5, IX.4.2, IX.4.4 tot IX.4.4.2 (Bewijsrecht), IX.4.4.2.3, IX.4.4.2.4, IX.4.4.2.5 en korte beschouwing IX.5

Hoofdstuk X, m.u.v. X.1.1, X.2.6, X.3.2 en X.4.7

 

Hoofdstuk I.3.1 en I.3.2 ontbreken in deze samenvatting.

 

Week 46

1. Karakter en plaats van het strafrecht

1.1 Mensen straffen elkaar
Pijn en leed, mensen brengen elkaar dat toe van meer tot minder, van bewust tot onbewust en van ernstig tot minder ernstig. Een voorbeeld hiervan is een tik geven aan een kind die kattenkwaad uithaalt of pesten en getreiterd worden. Hierin zien wij de behoefte van de eens om bepaalde gedragsnormen in eigen kring nageleefd te zien en deze eigenhandig te vergelden. Tot op zekere hoogte zijn deze reacties ‘normaal’ en vallen deze acties buiten het strafrecht.
Daarentegen is het een ander verhaal als deze reacties escaleren, denk aan een vader die zijn kind mishandelt, de buurman die een stalker neerschiet, de vriendengroep die bushokjes vernielt. Deze reacties gaan te ver en deze handelingen komen dan ook in de sfeer van het officiële publiekrechtelijke strafrecht terecht. De overheid neemt als het ware het recht tot straffen over om zo de eigenrichting tegen te gaan, zodat personen niet te ver kunnen gaan, eigen rechter spelen en buiten proportioneel handelen.
Niet alle delicten vloeien zó duidelijk uit een bestaande verhouding aan mensen (relationele context), denk aan een roofoverval van een supermarkt, het in dronkenschap iemand doodrijden van een fietser, invoer van drugs. De criminologie en de forensische psychiatrie hebben ons toch geleerd dat geen enkel delict los kan worden gezien uit de relationele context waarin de gene die het delict pleegt thuishoort (denk aan een ziekelijke behoefte aan luxe, erbij te horen, een ongelukkig huwelijk etc.)
Het is onmogelijk om in één zin een voor ieder bevredigende karakteristiek te geven van het strafrecht, het raakt niet alleen de samenleving, maar ook de menselijke tragiek die ons allen aangaat. Daarom zijn wij bezig met delinquent gedrag in het algemeen als samenlevingsverschijnsel te verklaren. Hoe meer gedragswetenschappelijke informatie beschikbaar komt over afwijkend en delinquent gedrag, over de betekenis die aan de verschillende soorten gedrag moet worden toegekend en ook over de functie van het strafrecht in de samenleving , hoe meer moeite het soms kost om ‘alles begrijpen is alles vergeven’ te weerstaan en om bij het officiële vertrekpunt van het strafrecht te beginnen, dat wil zeggen bij de technische definitie ervan.
Aan de andere kant is het.....read more

Access: 
Public
Tentamenvragen Materieel strafrecht

Tentamenvragen Materieel strafrecht

 


oefenvragen juni 2010

Vraag 1.

Welk(e) van de onderstaande stelling(en) is/zijn juist?

 

Over de rechtvaardiging van het strafrecht kan worden opgemerkt dat:

 

Stelling I bij absolute vergeldingstheorieën de grondslag en het doel van de straf gescheiden zijn, waarbij het doel specifiek gericht is op generale preventie.

Stelling II bij de verenigingstheorie de rechtsgrond en het doel van het strafrecht niet scherp zijn te onderscheiden, maar beide gericht zijn op bescherming van de samenleving.

 

a. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

b. Stelling I is onjuist, stelling II is juist

c. Beide stellingen zijn onjuist.

 

 

Vraag 2.

Kelk stelt dat wederrechtelijkheid als voorwaarde voor strafbaarheid de objectieve zijde van het delict betreft. Dit betekent dat de voorwaarde van wederrechtelijkheid:

 

  1. de schending van het gehele strafrecht impliceert, waaronder ook ongeschreven rechtsbeginselen.

  2. de schending van een onderliggende rechtsnorm impliceert, namelijk de schending van het gehele objectieve recht dat alleen het geschreven recht omvat.

  3. de schending van een onderliggende rechtsnorm impliceert, namelijk de schending van het gehele objectieve recht, dat zowel ongeschreven als geschreven recht omvat.

 

 

Vraag 3.

Volgens Kelk impliceert culpa:

 

a. dat een verhoogde graad van aansprakelijkheid van bepaalde beroepsgroepen niet van toepassing is.

b. tevens de wederrechtelijkheid van het handelen welke zal moeten worden afgeleid uit wat in de concrete omstandigheden van handelen als behoorlijk heeft te gelden.

c. dat een geringe domheid of nalatigheid bij het handelen al voldoende is.

 

 

 

Vraag 4.

Met betrekking tot de begrippen culpa (of dolus) in causa en voorwaardelijk opzet stelt Kelk dat beide begrippen normatieve elementen bevatten. Deze elementen:

 

a. liggen bij de culpa (of dolus) in causa in kenmerken van de persoon zelf en bij voorwaardelijk opzet in de aard van de situatie.

b. liggen bij de culpa (of dolus) in causa in de aard van de situatie en bij voorwaardelijk opzet in kenmerken van de persoon zelf.

c. liggen bij zowel culpa (of dolus) in causa als voorwaardelijk opzet in kenmerken van de persoon zelf.

 

 

Vraag 5.

Dolus generalis is een term waarmee Kelk de situatie aanduidt:

 

  1. waarin iemand handelt met het opzet om te doden zonder een of meer specifiek(e) slachtoffer(s) op het oog te hebben.

  2. waarin het uiteindelijke resultaat precies hetzelfde is als wat de dader heeft gewild, zij het dat dit langs een andere weg

  3. .....read more
Access: 
Public
Tentamenvragen Formeel Strafrecht

Tentamenvragen Formeel Strafrecht

Deze samenvatting is ggeschreven in collegejaar 2012-2013.


Tentamenvragen deel 1

VRAAG 1
Archibald is werkzaam als advocaat en heeft een kantoor ‘aan huis’. Het bedrijfje is gevestigd op hetzelfde postadres als het grachtenpand van Archibald. Voor het overige is het kantoor feitelijk afgescheiden van het herenhuis nu het gesitueerd is op de begane grond en slechts vanaf de straatzijde kan worden binnengegaan terwijl de woning een eigen, andere, ingang heeft. Op een zondag, er is niemand aanwezig en het advocatenkantoor is gesloten, zien twee passerende agenten op brand duidende donkere rookwolken uit de ventilatieroosters van het kantoor van Archibald komen. De twee agenten aarzelen geen moment en gaan direct tot actie over. Ze forceren de voordeur teneinde de beginnende brand te blussen en te voorkomen dat het kantoor en de bovengelegen woning door vlammen worden verzwolgen.
a.    Is het handelen van de agenten in casu rechtmatig?
Ga er bij de verdere beantwoording van deze vraag van uit dat het vorenomschreven optreden rechtmatig is geweest.
Na het geblust hebben van het bescheiden brandje kijken de agenten om zich heen in het kantoor van Archibald. Naast de te verwachten normale inrichting van het kantoor zien ze, door een grote bruine deken grotendeels aan het oog onttrokken, twee grote roestige gele vaten staan die voorzien zijn van teksten en symbolen die wijzen op voor de gezondheid zeer schadelijke chemicaliën. De twee agenten weten niet wat ze met de vaten moeten doen en besluiten in al hun wijsheid de officier van justitie te consulteren en hem te vragen of ze de vaten in beslag moeten nemen.
b.    In het Wetboek van Strafvordering bestaat voor de opsporingsambtenaren soms een mogelijkheid (bevoegdheid) tot inbeslagneming en soms een plicht tot inbeslagneming. In welke gevallen zijn opsporingsambtenaren krachtens het Wetboek van Strafvordering bevoegd tot inbeslagneming (zonder daartoe verplicht te zijn)? En in welke gevallen zijn zij tot inbeslagneming verplicht? Doet zich één van laatstgenoemde gevallen i.c. voor?
De officier van justitie besluit dat in het belang van het onderzoek de vaten nu beter nog niet in beslag genomen kunnen worden en geeft de agenten telefonisch mee dat ze tegenover de gearriveerde Archibald niets mogen laten blijken betreffende de ontdekte vaten. Wel vindt de officier van justitie het nodig dat opsporingsambtenaren de komende week vaker dan normaal zullen surveilleren in de omgeving van het kantoor van Archibald.
De vaker dan gebruikelijk surveillerende agenten nemen incidenteel waar dat het kantoor veel louche figuren op bezoek krijgt. Ook wordt op een dag waargenomen dat er nieuwe gele vaten, zoals die in het kantoor al eerder waren gezien, de kelder in worden gerold. De officier van justitie, niet begrijpend waar een advocaten-kantoor vaten met chemische stoffen voor nodig heeft, vertrouwt de gebeurtenissen.....read more

Access: 
Public
Inleiding strafrecht - Oefenvragen Capita strafrecht

Inleiding strafrecht - Oefenvragen Capita strafrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Hoofdstuk 1

 

1.1 Wat is de kern van het strafrecht in de praktijk?

1.2 Om welke twee tegenstrijdige belangen gaat het binnen het strafrecht?

1.3 Wat zijn de klassieke bronnen van het (straf)recht.

1.4 Wat is het onderscheid tussen bronnen van recht en bronnen van kennis.

1.5 Wat zijn de algemene rechtsbeginselen?

1.6 Welke andere rechtsbronnen zijn er?

1.7 Wat is een verdrag?

1.8 Noem voorbeelden van verdragen.

1.9 Noem het kenmerk van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering.

1.10 Beschrijf onderscheid tussen formeel en materieel recht.

1.11 Beschrijf onderscheid tussen formeel en materieel strafrecht.

1.12 Wanneer wordt de term strafrecht gebruikt?

1.13 Waarin is het formele en materiële strafrecht geregeld?

1.14 Wat wordt onder commuun strafrecht verstaan?

1.15 Wat wordt onder bijzonder strafrecht verstaan?

1.16 Wat is een wet in formele zin?

1.17 Wat wordt verstaan onder lagere wetten?

1.18 Waarom mag de formele wetgever meer dan de ‘lagere wetgever’?

1.19 Wat verstaat men onder beleidsregels?

1.20 Welke tweedeling in strafbare feiten kent het Nederlandse strafrecht?

1.21 Omschrijf het onderscheid tussen misdrijf en overtreding

1.22 Noem voorbeelden van overtredingen.

1.23 Noem voorbeelden van misdrijven.

 

Antwoorden hoofdstuk 1

 

1.1 De berechting van een strafbaar feit en van de verdachte door de strafrechter.

1.2 Het daadwerkelijk optreden enerzijds en beperking en goede regeling van overheidsmacht anderzijds.

1.3 Wet, rechterlijke uitspraken (‘jurisprudentie’) en rechtsgeleerde literatuur.

1.4 Bronnen van recht kunnen uitsluitend tot stand komen volgens officiële, formele procedures. Hieronder vallen de wetten en de rechterlijke uitspraken.

Onder bronnen van kennis valt, naast de wetten en de rechterlijke uitspraken, ook de literatuur. Bij literatuur gaat het om commentaar op en uitleg van het recht naar de subjectieve mening van de auteur, hier behoeft geen formele procedure voor te worden gevolgd.

1.5 Bepaalde fundamentele uitgangspunten van recht, rechtsstaat en democratie die door de strafrechter gebruikt kunnen worden voor interpretatie.....read more

Access: 
Public
Stamplijst inleiding strafrecht 2012-2013
Samenvatting Strafrechtelijke rechtshandhaving

Samenvatting Strafrechtelijke rechtshandhaving

Deze samenvatting bij Strafrechtelijke rechtshandhaving van Blad & Van der Hulst is geschreven in 2014


Hoofdstuk 1: Strafrechtelijke rechtshandhaving

§ 1.1 Inleiding

  • Wat is strafrechtelijke rechtshandhaving?

Dit is rechtshandhaving met strafrechtelijke middelen.

In dit hoofdstuk wordt strafrechtelijke rechtshandhaving geplaatst in de bredere context van de democratische rechtsstaat. Deze democratische rechtsstaat wordt gezien als een geheel van streefwaarden van onze moderne, open samenleving. De rechtsstaat wordt gekenmerkt door streefwaarden van vrijheid, gelijkwaardigheid en emancipatie.

Hier zal ook de ‘relationele rechtstheorie’ van A.C. ’t Hart en R. Foqué naar voren worden gebracht. Deze ‘relationele rechtstheorie’ is:

Een ‘grondslagentheorie’ waarin theoretische fundamenten voor het strafrecht worden geconstrueerd, die het mogelijk maken om verstandig (dus in overeenstemming met de streefwaarden van een democratische rechtsstaat) gebruik te maken van het recht om te straffen.”

Een belangrijke grondslag van deze theorie is de idee van het maatschappelijk verdrag (sociaal contract) van Cesare Beccaria. Hij leverde een belangrijke bijdrage aan de rationalisering en humanisering van de bestraffingspraktijk. Het sluiten van een sociaal contract is te vergelijken met het oprichten van bijv. een zangvereniging.

Een andere belangrijke historische grondslag is die van de machtenscheiding (de trias politica) van Montesquieu.

§ 1.2. Het maatschappelijk verdrag van Beccaria

Beccaria is één van de belangrijkste grondleggers van het hedendaagse strafrecht. Hij zocht het fundament voor een geordende, stabiele en veilige samenleving in een (denkbeeldig) sociaal verdrag, dat een gemeenschap van vrije mensen tot stand zou kunnen brengen.

Beccaria’s beeld van dit sociale verdrag is niet dat van een verdrag waarbij de onderdanen zich onderwerpen aan een soeverein (een onderwerpingspact waarvan Hobbes uitging), maar een verdrag dat in het teken staat van vrijheid en veiligheid, die wederzijds moesten worden gegarandeerd.

Het grondmotief voor het sluiten van een sociaal contract is dat er in de natuurtoestand sprake is van een oorlog van allen tegen allen (dus onzekerheid en onvrijheid). Het doel van het sociaal contract is de verzekering van vrijheid. Delen van die vrijheid worden alleen afgestaan en mogen door de beheerder alleen worden gehanteerd ten behoeve van het algemeen welzijn. Een maximaal geluk voor een maximaal aantal onderdanen, moet het doel zijn van de soeverein.

Er moet sprake zijn van gelijkwaardige participatie bij de opstelling van

.....read more
Access: 
Public
Samenvatting Jeugdstrafrecht in internationaal perspectief

Samenvatting Jeugdstrafrecht in internationaal perspectief

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


A. Geschiedenis

Rond de 19e eeuw was Nederland aan de ene kant in de ban van de verzuiling: politieke, maatschappelijke en culturele verdeeldheid wat op gebied van onderwijs leidde tot de schoolstrijd: school aan de overheid of aan de ouders/particulieren? Hoewel tegen het eind van de 19e eeuw vrijwel alle kinderen naar school gingen, zorgde deze ideologische verdeeldheid dat de leerplichtwet met één stem verschil werd ingevoerd. Aan de andere kant kwam het sociaalliberalisme, waarmee geloof ontstond in de maakbaarheid van het individu en de maatschappij, zelfs als er sprake was van degeneratie. Er ontstond aandacht omtrent ‘de gevaarlijke jeugd’ en van hieruit kwam een apart strafrecht voor jeugdigen tot stand. Dit was onderdeel van de nieuwe kinderwetten:

 

  • Burgerlijke kinderwet: dit veranderde de vaderlijke macht in de gezamenlijke macht van beide ouders en verschafte de staat het recht in te grijpen in de opvoeding van de ouders (de bevoegdheid om ouders van hun ouderlijke macht te ontheffen (=tijdelijk) of ontzetten (=permanent))

  • Strafrechtelijke kinderwet: het was gebruikelijk om kinderen niet of minder te straffen dan volwassenen, maar bij veroordeling werd gewoon het volwassenenstrafrecht toegepast alleen dan met een vermindering van het maximum. In 1901 apart strafrecht voor jeugdigen. De meeste regels zijn sindsdien hetzelfde gebleven (bijv. tijdens de zitting gesloten deuren, verdachte verschijningsplicht etc.). De rechter kreeg in 1901 drie nieuwe straffen tot zijn beschikking namelijk de berisping, de geldboete en de tuchtschool, en één opvoedingsmaatregel. Belangrijk in de strafrechtelijke kinderwet was dat maatregelen en sancties in teken van bescherming en opvoeding moesten komen te staan.

 

19e eeuw: Heropvoeding

De totstandkoming van de strafrechtelijke kinderwetten is het gevolg van de belangstelling hiervoor in Nederland mede door inspiratie van Amerikaanse wetten en de Internationale Kriminalistische Verenigung (IKV) De IKV eiste actieve staatinterventie in maatschappelijke verhoudingen en zag het strafrecht als belangrijke sturingsinstrument hierbij. Haar koers werd aangeduid als de Moderne Richting. De strafrechtelijke kinderwet die uit de moderne richting is ontstaan is echter niet geheel tegen de klassieke richting.

 

De klassieke richting: terughoudende overheid, waarbij voorop staat rechtszekerheid van het individu en proportionele vergelding van misdadig gedrag. De klassieke richting legde nadruk op persoonlijke schuld en zag het individu als verantwoordelijke.

 

De moderne.....read more

Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
12523