Colleges Kernvak Strafrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1

Legaliteit, gedragingen en daderschap

 

Het strafrecht is sanctierecht, het gaat erom uiteindelijk kunnen bestraffen van de daadwerkelijke schuldigen. Het strafrecht is het zwaarste instrument dat de overheid heeft richting de burger. De voorwaarde waaronder de overheid het strafrecht kan inzetten is strikt bepaald en moet aan allerlei eisen voldoen.

 

Het strafrecht moet alleen met bepaalde doelen ingezet worden. Een strafdoel kan vergelding zijn. Het leed dat de dader aan het slachtoffer heeft toegebracht moet worden vergolden.

 

Een ander strafdoel kan preventie zijn. Dit kan speciale of generale preventie zijn. Speciale preventie is het willen voorkomen dat deze dader nog een keer een strafbaar feit pleegt. Dat willen we bereiken door het straffen. Door een gevangenisstraf maak je het hem feitelijk onmogelijk nog een keer een strafbaar feit pleegt. De dader moet van de straf leren en dat moet voorkomen dat hij nog een keer een strafbaar feit pleegt nadat hij de straf heeft uitgezeten.

De generale preventie is dat als de burgers zien dat de overheid de daders aanpakt en dat de veroordeling zorgt voor het opleggen van een straf, dat de burgers een tweede keer gaan nadenken over het plegen van het strafbaar feit. We gaan in het strafrecht uit van een mensbeeld dat de mens de vrije wil heeft om de keuze te maken om wel of niet een strafbaar feit te plegen.

 

Het laatste strafdoel is de reparatie. Als er een strafbaar feit heeft plaatsgevonden, dat de schade wordt hersteld. Dit kan doordat de dader de schade vergoedt aan het slachtoffer of de dader moet terugbetalen aan de samenleving door de situatie te herstellen zoals voor het plegen van het strafbaar feit.

 

De strafdoelen zijn in onderlinge samenhang. Steeds wordt in het individuele geval bepaald welke van de doelen het zwaarst wegen bij het inzetten van bepaalde straffen.

 

Instrumentaliteit en rechtsbescherming zijn twee zijden van een medaille. Als je iets meer richting de instrumentele kant gaat zitten van het strafrecht, heeft dat negatieve gevolgen voor de rechtsbescherming. Die dualiteit is heel bepalend voor de manier waarop je strafrecht ziet.

 

Rechtsbescherming kent twee facetten. De rechtsbescherming op het niveau van de rechtsgoederen. Strafrecht zet je in ter bescherming van bepaalde rechtsgoederen. Rechtsgoederen kunnen iedereen zijn, zoals slachtoffers van strafbare feiten, maar ook eer en goede naam. Ook de samenleving als geheel kan hieronder gezien worden.

 

Als de rechtsgoederen beschermd moeten worden via het strafrecht, betekent dat dat het aantasten van die rechtsgoederen strafbaar gesteld wordt. Iemand die dit aantast wordt een verdachte. Diegene wordt dan onderwerp van strafrechtelijk onderzoek. De burger wordt dan dus verdachte en moet worden beschermd tegen al te voortvarend overheidshandelen.

Als er sprake is van een verdachte, er ernstige bezwaren zijn, kan je van je vrijheid beroofd worden.

 

Als we de rechtsgoederen willen beschermen, moeten we de strafrechtelijke aansprakelijkheid uitbreiden. Het gevolg is dat je meer bescherming kan bieden aan rechtsgoederen. De consequentie is dat er sprake zou kunnen zijn van vermindering van bescherming van de verdachte tegen de overheid. Als je meer dingen strafrechtelijk aansprakelijk stelt, worden mensen sneller geconfronteerd met de overheid en heb je dus meer bescherming nodig.

 

De tendens waar we naartoe gaan is een meer instrumenteel gebruik van het strafrecht. Er wordt meer en vaker gebruik gemaakt van het strafrecht. Naar aanleiding van aanslagen is bijvoorbeeld gezegd dat het rekruteren voor een terroristische strijd is strafbaar. Dat is een uitbreiding van de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Hetzelfde geldt voor het voorbereiden van ernstige feiten. Deze zijn ook strafbaar gesteld. Dit is het preventief strafrecht.

 

De voorwaarden van strafbaarheid

Waar het in het strafrecht om gaat is dat er sprake moet zijn van een gedraging. Heel vaak een menselijke gedraging. Die bestaat dan uit een handelen in de zin van dat iets kapot wordt gemaakt. Het is dan een gewilde spierbeweging. Met een fysieke kracht vernielt iemand iets. De gedraging kan ook een nalaten zijn. Dat zijn omissiedelicten.

 

De gedraging moet vallen onder een wettelijke delictsomschrijving. In het strafrecht geldt het legaliteitsbeginsel. In de wet moet voor het plegen van een strafbaar feit in de vorm van een delictsomschrijving omschreven zijn welk type gedrag strafbaar is. Een individu met een autonome vrije wil moet de mogelijkheid krijgen te kiezen om iets niet te doen omdat ze weten dat het strafbaar is.

 

De gedraging moet wederrechtelijk zijn. Het moet in strijd zijn met het recht. Daar zijn verschillende varianten van. Die wederrechtelijkheid kan bestanddeel zijn van een delictsomschrijving. Hij wordt dan genoemd. Het hoeft niet altijd in de delictsomschrijving te staan. Dan is het het element wederrechtelijkheid. Die wordt dan verondersteld aanwezig te zijn. Dat hoeft het OM dan niet te bewijzen. De verdachte kan dan wel aangeven dat de gedraging misschien niet als wederrechtelijk kan worden aangevoerd. Er is dan sprake van een rechtvaardigingsgrond. Het element wederrechtelijkheid valt dan weg en dan kan iemand niet worden gestraft.

 

De gedraging moet aan de schuld te wijten zijn. Dat is schuld in de zin van de verwijtbaarheid. Er zijn ook andere vormen van schuld. Ook dit wordt verondersteld aanwezig te zijn. Ook hier geldt dat de verdachte een beroep kan doen op een schulduitsluitingsgrond. De schuld in de zin van verwijtbaarheid is dan niet aanwezig. Als die niet aanwezig is, valt het element schuld weg en kan iemand niet worden gestraft.

 

Als een van de vier bovenstaande voorwaarden niet is vervuld kan iemand niet worden gestraft.

 

 

Het daderschap

Het daderschap is het vervullen van alle bestanddelen van de delictsomschrijving. De gedraging van de persoon valt binnen de delictsomschrijving

Daarmee maken we een onderscheid tussen het objectieve

 

De subjectieve zijde zijn de bestanddelen die betrekking hebben op de persoon van de dader. Het gaat om de geestesgesteldheid van de persoon, zoals opzet en culpa. Dit wordt ook wel aangeduid als de persoonlijke omstandigheden. Er zijn inwendige, of iemand wist of dacht of wilde. De uitwendige persoonlijke omstandigheden zijn of iemand een bepaalde hoedanigheid heeft, zoals bestuurders of commissarissen van een vennootschap.

 

De objectieve zijde van het delict is de omschrijving van de gedraging. De uiterlijk waarneembare feiten en omstandigheden. Dit kan de aanduiding van het gedrag zijn. Het gaat dan om gedragingen van mensen of om gedragingen van rechtspersonen. Deze zijde wordt ook wel aangeduid als de onpersoonlijke omstandigheden.

 

Het gaat om een gewilde spierbeweging. Dat maakt dat we ons strafrecht een daadstrafrecht noemen. Dat betekent dat er altijd iets moet zijn. Alleen een gedachte hebben aan een strafbaar feit of een verkeerde overtuiging, dat is niet strafrechtelijk relevant. Dat is een overblijfsel uit de Verlichting. Gedachten zijn vrij. Binnen de persoonlijke levenssfeer mag iedereen denken wat hij/zij wil.

Het moet altijd een gedraging zijn.

 

In het strafrecht kunnen zowel natuurlijke personen als rechtspersonen een dader zijn van een strafbaar feit. In het Laadbakarrest zien we dat een rechtspersoon laadbakken verhuurt. De vraag was of dit bedrijf verantwoordelijk worden gesteld voor het niet houden aan de regels.

Rechtspersonen kunnen zelf geen menselijke gedragingen verrichten. Binnen de rechtspersonen kunnen mensen wel een gedraging verrichten. Die gedragingen kunnen wellicht worden toegerekend aan de rechtspersoon.

 

De gedragingen bestaan uit handelen, de gewilde spierbeweging. Daar ging de wetgever bij het schrijven van de wet vanuit. Er zijn ook andere vormen van gedragingen, namelijk het nalaten, dat iemand iets niet doet waar hij had wel had moeten doen. Er wordt geen gevolg gegeven aan de rechtsplicht.

 

Het bewerkstelligen van bepaald gedrag, zoals de zorgplicht. Je roept een bepaalde situatie in het leven en doet er niets aan om daar een einde aan te maken. Die verboden toestand leidt dan tot strafrechtelijke aansprakelijkheid. Dit is bijvoorbeeld het aanwezig hebben van verboden goederen. Je hoeft hier niets voor te doen, er hoeft geen fysieke handeling te zijn. Je hebt het wel aanwezig. Je laat dan een verboden toestand aanwezig zolang je er niks aan doet.

 

Laadbakarrest

Het laadbakarrest is een voorbeeld van een verboden toestand. In het weekend is het in Amsterdam verboden een laadbak op de openbare weg te hebben. De laadbak is op zaterdag op straat gevonden. Het bedrijf wordt dan strafrechtelijk vervolgd. De vraag is daar of IBV strafrechtelijk aansprakelijk voor het laten voortbestaan van deze toestand. Tot wie richt die verbodsbepaling zich? Dit is een bepaling in de lage regelgeving. In dit geval was niet duidelijk tot wie deze regel zich richtte. Er wordt een zorgplicht aangegeven die onmogelijk is voor de cliënt.

 

De raadsman geeft aan dat de klant verantwoordelijk is. De klant heeft de feitelijke beschikkingsmacht. De Hoge Raad beslist hier dat normaalgesproken het uitgangspunt is dat de eigenaar verantwoordelijk is. Er kan een bepaalde rechtsverhouding zijn die maakt dat de zeggenschap niet ligt bij de eigenaar, maar bij de huurder. De rechtsverhouding brengt met zich mee dat het genot van de laadbakken toekomt aan de huurder. De huurder moet dus worden aangemerkt als aansprakelijk.

 

De rechter mag interpreteren wat de bedoeling is van de wetgever. Dit mag alleen zolang dit niet extensief is.

 

Functioneel daderschap

De strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens functionele verantwoordelijkheid. Wegens de functionele macht die iemand heeft. Iemand heeft een bepaalde functie waardoor hij macht heeft over een ander en daardoor kan hij beïnvloeden of die persoon een strafbaar feit pleegt. Degene die de positie heeft kan aansprakelijk gesteld worden voor een gedraging die iemand anders verricht.

Dit is de uitbreiding van de strafrechtelijke aansprakelijkheid.

 

Ondernemingen, al dan niet in de vorm van een eenmanszaak (dit betekent niet dat de zaak maar uit 1 iemand bestaat, hij kan meer mensen in dienst hebben) kunnen aansprakelijk gesteld worden. In het ijzerdraadarrest is het de vraag of degene die ondernemer is, die de baas is, verantwoordelijk worden gehouden voor de strafbare gedraging die de ondergeschikte heeft begaan.

 

Het gaat bij functioneel daderschap de uitbreiding van de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Soms wordt alleen een functionele pleger aangewezen. Dat wordt dan in de strafbepaling zelf aangegeven. Het gaat om aansprakelijkheid wegens toerekenen. We vinden het redelijk dat iemand wegens zijn positie verantwoordelijk gesteld wordt voor het gedrag van de ondergeschikten.

De fysieke dader kan alsnog vervolgd worden. Dit hoeft niet. De mogelijkheid blijft wel bestaan.

 

Het moet wel voldoen aan bepaalde criteria. Deze zijn te vinden in het ijzerdraadarrest. De twee criteria de Hoge Raad noemt voor het vaststellen van het functioneel daderschap zijn het beschikkingscriterium en het aanvaardingscriterium.

 

Bij het beschikkingscriterium gaat het erom of de verdachte beschikt over de feitelijke beschikkingsmacht. Iemand heeft kunnen ingrijpen. Het gaat dan om iemand die een zekere invloed of macht heeft. Het kan een juridische relatie zijn of een maatschappelijk overwicht dat iemand heeft.

 

Bij het aanvaardingscriterium gaat het erom of de handelingen van de persoon onder de macht van de verdachte worden aanvaard of dat ze plachten te worden aanvaard. Er moet worden geaccepteerd dat gedragingen plaatsvinden. Dit zorgt ervoor dat er een vorm van aanvaarding moet zijn. Dit impliceert ook een zeker wilselement. Iemand moet op de hoogte zijn van de gedraging en hij doet er niks aan. Uit het feit dat iemand niet ingrijpt kan je afleiden dat hij heeft geaccepteerd dat het plaatsvindt. Ditzelfde geldt als je onvoldoende toezicht houdt. Je houdt je dan niet aan de zorgplicht.

 

De functionele dader doet maar heel weinig. Hij zit vaak stil en laat het gebeuren. Je kan dit bij heel veel delicten toepassen. Het kon niet bij het sproeivliegtuig arrest. In de praktijk wordt het maar heel zelden toegepast.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoorcollege 2

Causaliteit en wederrechtelijkheid.

 

Causaliteit en wederrechtelijkheid hebben allebei een centrale plaats in het materieel strafrecht. Zij bepalen wanneer iemand strafrechtelijk aansprakelijk kan zijn. Het wordt als element aanwezig geacht. De wederrechtelijkheid als element kan wegvallen door aanwezigheid van rechtvaardigingsgrond.

 

De causaliteit bepaalt de strafrechtelijke aansprakelijkheid. De vraag is of er sprake is van een causaal verband. Als het causaal verband ontbreekt, kan dat delictsbestanddeel niet worden bewezen. Dit behoeft interpretatie. Je kan het vaak niet met zekerheid zeggen.

 

Beiden behoren tot de objectieve zijde van een delict. Het is uiterlijk waarneembaar. Het betreft de gedraging van de dader en de consequenties van die gedraging. Ze zijn niet noodzakelijkerwijs een delictsbestanddeel. Er zijn delicten waar causaliteit niet noodzakelijk is.

Alleen in de gevallen waarin de reikwijdte te ruim wordt heeft de rechter wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving opgenomen.

 

Causaliteit

Het etalageruitarrest.

Als de bestuurder van de auto wordt vervolgd voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval. Is de bestuurder dan aansprakelijk te stellen voor de dood van het tweede slachtoffer?

 

In dit geval kijk je naar het criterium ‘Conditio sine de qua non’, er moet een bepaalde voorwaarde zijn die het gevolg laat intreden. Als je die voorwaarde wegneemt zou het gevolg niet zijn ingetreden. Dat kan een argument zijn voor het vaststellen van

Destijds hield de Hoge Raad er een ander inzicht op na.

 

Is het voorzienbaar dat als je zo rijdt, dat het tweede slachtoffer komt te overlijden? De gedraging die de dood veroorzaakt is dat dat glas valt. De Hoge Raad geeft aan dat in dit geval voorzienbaar zou zijn dat het tweede slachtoffer zou komen te overlijden. Wanneer is dat voorzienbaar? Dat is het probleem bij causaliteit. Om causaal verband te kunnen aantonen moet je nagaan op welke maatstaven je beoordeelt of je de dader strafbaar kan stellen.

 

Causaliteit is het veroorzaken van gevolgen.

 

Wanneer is causaliteit een voorwaarde om iemand strafrechtelijk aansprakelijk te stellen. Materiële delicten zijn delicten die de gedraging plus het intreden van een bepaald gevolg verbieden. Dan is er dus een relatie nodig tussen de gedraging en het gevolg dat in een delictsomschrijving genoemd zijn. Dan is causaliteit nodig.

 

Er zijn ook delicten die zich richten op een bepaald gevolg. Gedraging en gevolg zijn hier niet expliciet als zodanig te herkennen.

Er zijn verschillende verschijningsvormen van delicten. Een voorbeeld is doodslag. Hierin zit zowel de gedraging als het gevolg besloten. En daarmee dus ook causaal verband. Hier ligt het causaal verband besloten in de werkwoordsvorm van de delictsomschrijving. Andere voorbeelden zijn ‘veroorzaken’, ‘ten gevolge brengen’.

Er zijn ook gevallen waarin de causaliteit besloten ligt in normatieve termen, zoals ‘het aan schuld te wijten zijn’.

 

De door het gevolg gekwalificeerde delicten hebben in de delictsomschrijving een bepaalde gedraging. De maximumstraf kan omhoog gaan wanneer een bepaald gevolg intreedt. Dan is er dus een bepaald verband nodig tussen het delict en het gevolg.

 

Bij formeel geschreven delicten staat in de delictsomschrijving alleen een bepaalde gedraging aangeduid. Het is dan niet vereist dat een bepaald gevolg intreedt. De gedraging alleen is voldoende. Dat betekent dus ook dat een bepaald gevolg geen verband hoeft te hebben met de gedraging. Er hoeft dus geen causaal verband te zijn.

 

Moeilijkheden bij causaliteit

Causaliteit kan moeilijk zijn in de volgende gevallen:

  • Ongelukkige samenloop van omstandigheden, zoals het etalageruitarrest.

  • Nalaten, daar is het probleem dat je vaak geen duidelijke gedraging hebt. Er is geen actieve handeling, er is iemand die iets niet doet, terwijl hij wel iets had moeten doen. Doordat hij iets niet doet treedt er een gevolg in.

  • Als de gevolgen pas na verloop van tijd intreden, zoals bij het dwarslaesie arrest.

  • Als de gevolgen op een andere plaats intreedt, zoals bij bedrijven die afvalstoffen lozen waardoor vissen verderop sterven.

 

Destijds heeft de wetgever vastgesteld dat zij geen algemene regel kunnen geven voor causaliteit. De wetgever heeft dat bewust aan de rechtspraak willen overlaten. Het hangt namelijk af van de soort benadering of iemand wel of niet aansprakelijk gesteld kan worden. Er zijn verschillende

 

Conditio sine de qua non houdt in dat de gedraging een onmisbare voorwaarde is voor het intreden van het gevolg. Dat kan je vaststellen als je kan zeggen dat het gevolg er niet zou zijn, als de gedraging er niet geweest was. Wat is nou de voorwaarde die onmisbaar is voor het intreden van het gevolg? Dit kunnen verschillende gebeurtenissen zijn. Het kan steeds verder terug geredeneerd worden naar het begin van het ontstaan van de wereld. Dat is het probleem van deze theorie.

In het dwarslaesie arrest kan je zeggen dat het schieten van de verdachte de onmisbare voorwaarde is geweest voor het overlijden.

 

Er moet een criterium komen die aangeeft welke voorwaarde genomen moet wordt.

Een theorie die dat probeert is de causa proxima. Die probeert een selectie te maken in de grote hoeveelheid aan onmisbare voorwaarden. Dit is de voorwaarde die de dichtstbijzijnde oorzaak is. Dit is de laatste belangrijke schakel voor het intreden van het gevolg. Dit is een verfijning van de conditio sine qua non. Het probleem is dat niet duidelijk is wat te doen met omstandigheden die zich voordoen na de handeling van de verdachte. In het dwarslaesie arrest kan volgens deze theorie geen causaal verband zijn tussen het schieten en het overlijden. Volgens deze theorie is het de beslissing van het slachtoffer om niet behandeld te willen worden de onmisbare voorwaarde.

 

Bij de relevantietheorie wordt ook een criterium gegeven voor een relevante onmisbare voorwaarde. Volgens deze theorie is dat de voorwaarde die volgens de wetgever het meest relevant is. Bij door het gevolg gekwalificeerde delicten is de relevante oorzaak de gedraging die omschreven staat in de delictsomschrijving.

 

De adequatie theorie die ziet toe op de voorzienbaarheid van het gevolg. Je wijst achteraf aan wat de verdachte had moeten voorzien op het moment dat hij in die auto stapte. Deze theorie heeft een groot theoretisch gehalte. Het is ook makkelijk om deze te ruim toe te passen. Je deelt de aansprakelijkheid achteraf toe. Dat is dus een probleem met het legaliteitsbeginsel.

 

De huidige benadering is de benadering van de redelijke toerekening. Als maatstaf die je moet toepassen is of het redelijk is om het gevolg toe te rekenen aan de gedraging van de verdachte. Wanneer is het redelijk om iets toe te rekenen? Dit is een hele open norm. Er is geen algemene regel voor.

 

Dit moet aan de hand van relevante factoren vastgesteld worden.

Dat doe je aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Je moet dus naar de realiteit en de feiten gaan kijken. In de feiten kan je aangeven of het relevant is.

Je kan kijken naar de aard van het gedrag van de verdachte. Je moet kijken of de gedraging geschikt is om het gevolg in het leven te roepen. Uit de gedraging moet spreken dat de verdachte het gevolg wilde en de gedraging moet geschikt zijn om het te laten intreden.

 

Bij de aard en strekking van het delict kijk je of de strekking is om een bepaald belang te beschermen. Als de delictsomschrijving beoogt het slachtoffer ertegen te beschermen. Als dat gevolg dan toch intreedt is de verdachte aansprakelijk.

 

Je kan ook kijken naar de ernst van het letsel. Als het letsel zodanig is, kan je al komen te overlijden door het letsel alleen. Je moet daarbij ook kijken naar het slachtoffer. ‘You must take the victim as you find him’

 

De subjectieve zijde van het delict bepaalt hoe redelijk het is om het toe te rekenen. Als het doel van de verdachte is geweest om iemand letsel toe te brengen, er is opzet geweest, dan is het redelijk om de dood van een slachtoffer aan de dader toe te rekenen. Of het slachtoffer dan overleden is door de keuze niet behandeld te worden is dan niet meer van belang.

 

De andere omstandigheid waar je naar kan kijken is de complexiteit van de causale keten en het tijdsverloop. Er kunnen andere factoren zijn die gaan interveniëren. Is het dan nog redelijk om het toe te rekenen?

 

Als de gedraging van de verdachte de noodzakelijke factor is geweest voor het intreden van het gevolg, er dus een conditio sine de qua non verband is, dan moet je in beginsel uitgaan van een causaal verband. Om te beoordelen of er sprake is van een causaal verband moet je vaststellen of het gevolg redelijkerwijs aan de verdachte valt toe te rekenen. Het moet dus voldoen aan de maatstaf van de redelijke toerekening.

 

Als niet duidelijk is of de dader de noodzakelijke factor is, moet de gedraging van de verdachte moet een onmisbare schakel zijn.

Het moet aannemelijk zijn dat met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid dat het gevolg door de gedraging van de verdachte is ingetreden. Je gaat dan een maatstaf toepassen. De Hoge Raad heeft een hulpmiddel. De aard van de gedraging moet geschikt zijn om het gevolg te laten intreden. Ook moet het het vermoeden wettigen dat zij heeft geleid tot het gevolg.

 

Vuistregels om om te gaan met het toerekenen van causaliteit.

  • Als het slachtoffer zelf invloed uitoefent op het intreden van het gevolg, hoeft dat niet in de weg te staan aan toerekening (dwarslaesie).

  • Latere incidenten, gebeurtenissen die intreden na de gedraging van de verdachte, hoeven niet in de weg te staan aan toerekening (kroeggeweld).

  • Een hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid staat niet in de weg voor het aannemen van een causaal verband (bloedvergiftiging).

  • Als je het alternatieve scenario hebt en je hebt de gedraging van de verdachte. Als de kans van het gevolg door het alternatieve scenario veel minder groot is, dan bij de gedraging van de verdachte, moet je beoordelen of dat een mogelijkheid is waaraan je voorbij mag gaan. Je moet dan alsnog beoordelen in de afweging of het redelijk is om het toe te rekenen (Groninger hiv-zaak).

  • Als er meer tijd is verstreken tussen de gedraging en het gevolg is de kans dat de causaliteitsketen verbroken is groter. Het is dan minder redelijk om toe te rekenen.

In de noot van het dwarslaesie arrest staan een aantal vuistregels met wat je kan aannemen als de maatstaf van redelijke toerekening. De gedraging veroorzaakt niet dodelijk letsel maar wel letsel dat medisch ingrijpen nodig maakt. Bij het medisch ingrijpen gaat iets fout. Dan is geen causaal verband.

Als tijdens de medische behandeling complicaties ontstaan, dan is er wel een causaal verband.

Als de gedraging van de verdachte op zichzelf dodelijk letsel veroorzaakt, maar dit had kunnen worden voorkomen door beter medisch ingrijpen, is het causaal verband wel aannemelijk. Het is wel redelijk om in te rekenen.

Deze gevallen gelden dus alleen voor letsel dat medisch ingrijpen nodig maakt. Het zijn vuistregels, geldt dus niet altijd.

 

Wederrechtelijkheid

Wederrechtelijkheid is tegen het recht. De strafrechtelijke betekenis is gegeven in het dreigbrief arrest. Het is handelen in strijd met het objectief recht. Er zijn verschillende varianten.

Het formele wederrechtelijkheid is dat als je alle bestanddelen van de delictsomschrijving vervult. Er is sprake van weder wettelijkheid. De materiele wederrechtelijkheid is of de reden de gedraging rechtvaardigt (veeartsarrest). Het strafbaar feit beoogt dan een bepaald belang te beschermen. Als de verdachte dit belang ook wil beschermen, is er sprake van een rechtvaardigingsgrond. Sinds het veeartsarrest is hiervoor geen toepassing meer van teruggekomen.

 

De wederrechtelijkheid wordt altijd verondersteld aanwezig te zijn als element. Het kan ook een bestanddeel zijn in de delictsomschrijving. Het kan als zodanig genoemd worden, maar ook in de vorm van een ander bestanddeel of in de vorm van een specifieke toestand.

Als bestanddeel is het doel van de wederrechtelijkheid het voorkomen van een te ruime delictsomschrijving.

 

In strijd met het objectief recht kan een gedraging in strijd met de wet betekenen. Dit kan ook een gedraging zijn zonder dat de verdachte daar bevoegdheid toe heeft. De gedraging kan ook in strijd zijn met de ongeschreven normen, met de maatschappelijke betamelijkheid. Ook al heb je een eigen recht, wil dat niet zeggen dat je niet wederrechtelijk handelt. Dit komt naar voren bij het flatverbod arrest.

Er moet gekeken naar de inhoud en de strekking van de strafbepaling. Dat leidt ertoe dat ook dat je in strijd handelt met de norm, je altijd moet kijken of er sprake is van een bijzondere omstandigheid.

 

Wederrechtelijkheid betekent in eerste plaats in strijd met het recht. Dat valt weg bij de aanwezigheid van een rechtvaardigheidsgrond. Als er een rechtvaardigingsgrond aanwezig is, kan de wederrechtelijkheid als bestanddeel niet aanwezig verklaard worden. Dan volgt dus vrijspraak. Tenzij de facetwederrechtelijkheid van toepassing is. Dit is een constructie die ervan uitgaat dat de wederrechtelijkheid per delict een eigen betekenis heeft. Die constructie is bedacht voor het feit dat het OM niet in cassatie kon bij vrijspraken. Er waren dan soms wel rechtsvragen aan de orde. Het kon dan dus niet aan de Hoge Raad worden voorgelegd.

Tegenwoordig kan ook het OM van vrijspraak in cassatie.

 

De facetwederrechtelijkheid laat zien hoe de wederrechtelijkheid werkt. Als wederrechtelijkheid een bestanddeel is en het facet kan bewezen worden verklaard, dan volgt bij een rechtvaardigingsgrond ontslag van rechtsvervolging. Het facet kan wel bewezen worden verklaard, de specifieke betekenis van de wederrechtelijkheid in de desbetreffende delictsomschrijving. De facetwederrechtelijkheid is onderdeel van de algemene wederrechtelijkheid. Als dit onderdeel bewezen is verklaard, maar er een rechtvaardigingsgrond is, dan heb je ontslag van alle rechtsvervolging.

Als er geen bewijs van de facetwederrechtelijkheid is, dan volgt vrijspraak. Dan kan het bestanddeel niet bewezen worden verklaard.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoorcollege 3

Opzet en culpa

 

We hebben een schuldstrafrecht, we leggen alleen een straf op als er sprake is van schuld.

We gaan uit van een mensbeeld van een vrij individu en die op basis van zijn vrije wil vrije keuzes kan maken, om goede en verkeerde keuzes te maken. Als je de keuze maakt om de strafwet te overtreden dan valt dat te verwijten.

‘Geen straf zonder schuld”.

 

De schuld is de voorwaarde voor strafbaarheid. Het gaat om de schuld als element, de schuld in de zin van verwijtbaarheid. Die wordt verondersteld aanwezig te staan. Dat wordt aangenomen, tenzij blijkt dat er een schulduitsluitingsgrond van toepassing is. Dan komt de schuld te vervallen. Dat betekent dat schuld ziet op een bepaalde geestesgesteldheid. De verdachte moet aannemelijk maken dat er een schulduitsluitingsgrond is.

 

Het kan ook een subjectief bestanddeel zijn van de delictsomschrijving. Daarbij gaan we uit van een stramien waarbij de wetgever heeft vastgesteld dat de misdrijven allemaal een subjectief bestanddeel hebben dat opzet is. Misdrijven zijn vaak ernstigere delicten. Iemand wil iets bereiken. Daarbij treedt een bepaald gevolg in. Dat is dan gewild.

 

Er zijn ook uitzonderingen, zoals bij culpoze misdrijven. Dan gaat het vaak om de misdrijven waarbij door onvoorzichtigheid gevolgen veroorzaakt worden die vergaand zijn. Vanwege de ernst van die gevolgen vindt de wetgever het nodig om dat strafbaar te kunnen stellen. Je hebt bijvoorbeeld opzettelijke en culpoze brandstichting. De wet geeft hiermee aan dat men moet gaan nadenken en voorzichtig moet zijn. Ze zetten mensen aan tot voorzichtig gedrag.

 

Je hebt ook proparte doleuze of culpoze delicten. Een voorbeeld is het schenden van ambtsgeheimen. Je moet kennis hebben of redelijkerwijs vermoeden. Je hebt dan twee subjectieve bestanddelen, opzet en culpa.

 

Er zijn ook misdrijven zonder genoemde opzet of culpa. Een voorbeeld is de strafbaarstelling van kinderpornografie. De Hoge Raad heeft bepaald dat in het in bezit hebben de opzet is geblikt. Het uitgangspunt is dat misdrijven in beginsel opzet als subjectief bestanddeel hebben. Het ligt besloten in de werkwoordsvorm.

 

Er zijn als laatste misdrijven met een variabel subjectief bestanddeel. Daar hangt het af van of de gedraging opzettelijk of niet opzettelijk is gepleegd.

 

Overtredingen kennen als uitgangspunt geen subjectief bestanddeel.

 

Voor culpa geldt dat die zien op de geestesgesteldheid van de dader. Het is wat het object dacht, wist of voelde en wilde ten tijde van het plegen van het strafbare feit. Daarom zijn het de persoonlijke omstandigheden.

De aanwezigheid van opzet of culpa komt aan de orde bij de eerste hoofdvraag van 350 Sv. Als het subjectief bestanddeel niet bewezen kan worden verklaard moet vrijspraak volgen.

 

Bewijzen van opzet en culpa

De Hoge Raad heeft in het hiv-1 arrest aangegeven hoe de opzet of culpa bewezen kan worden verklaard. De Hoge Raad geeft aan dat de belangrijkste kennisbron van de geestesgesteldheid was, is de persoon zelf. Hij moet dan verklaren dat hij iets opzettelijk heeft gedaan. Een voorbeeld is de zaak van het schieten op bovenwoning. Heel veel verdachten leggen bij de politie de bekentenis af. Daaruit kan het bewijs worden gehaald of er opzet of culpa aanwezig was.

Ook getuigen kunnen hierover verklaren.

 

Als er geen verklaring van de verdachte of getuigenverklaring is waaruit dit kan blijken, dan moet je overgaan tot objectiveren en normativeren. Je moet het invullen aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Het is dan heel belangrijk goed te kijken wat er feitelijk is gebeurd.

 

Objectiveren ziet op wat de kenbron is van de informatie, het ziet op objectieve omstandigheden. Als wij als buitenstaanders naar de zaak zouden kijken, van daaruit gaan we dan beredeneren.

 

Het normativeren is dat je interpretatie gaat geven aan de objectieve omstandigheden. Je beredeneert aan de hand van ervaringsregels of een gedraging kan gelden als culpoos. Je laat er een bepaalde maat op los.

Als je je vuurwapen trekt bijvoorbeeld en de trekker overhaalt dan betekent dat dat je dat alleen opzettelijk kan doen. Je moet bewust het wapen pakken en de trekker overhalen. Als dat geldt voor een normaal persoon, en die zou dat opzettelijk doen, dan mag je aannemen dat de verdachte dat ook opzettelijk gedaan heeft.

Behoudens contra-indicaties. Als er bijzondere omstandigheden zijn die wijzen op een andere richting.

 

Opzet

We hebben opzet in de algemene zin, namelijk bestaande uit willens en wetens de verboden gedraging verrichten. Dat zijn de twee kerncomponenten. Er moet een wil zijn en er moet weten zijn. Die moeten altijd aanwezig zijn bij opzet.

 

Willen wordt in veel handboeken omzeild, het is moeilijk te omschrijven. Je zou het kunnen zien als dat je besluit om je op een bepaalde wijze te gedragen. Dit is onderdeel van de vrije wil. Je gaat je ook voornemen om dat uiteindelijk ook te gaan doen.

Het weten is het beseffen of het begrijpen. Kennis hebben van. Beide onderdelen moeten aanwezig zijn.

 

Opzet is niet iets als motief of bedoeling. Dit ziet op de beweegreden van de verdachte, waarom een verdachte overgaat op een bepaalde gedraging. Dat kan heel anders zijn dan hoe de gedraging in feite wordt verricht. Het is dus niet relevant voor het bewijzen van opzet. Het is alleen van belang bij de opsporing.

 

In het strafrecht hebben we geen ‘boos opzet’. Dat wil zeggen dat je kennis moet hebben van het feit dat de gedraging verboden is gesteld in het wetboek van strafrecht. Wat nodig is, is kleurloos opzet. Je moet opzet hebben op het delict zoals die in de delictsomschrijving is neergelegd.

 

Verschijningsvormen van opzet

De meest voorkomende vorm is opzettelijk als zodanig verwoordt in de delictsomschrijving. Je hebt ook de varianten van het ingeblikt opzet. Dan ligt het besloten in het werkwoord. Een andere vorm is opzet toegespitst op kennis van bepaalde omstandigheden, zoals wetende dat. Dan is er nog opzet in de vorm van oogmerk. Het gaat dan om opzet met gerichtheid op het naaste doel van de gedraging. Een voorbeeld is de strafbaarstelling van diefstal. Het oogmerkvereiste komt naast de opzet. Oogmerk kan nooit bewezen worden verklaard via een voorwaardelijke opzet constructie. Het is een zwaarder opzetvereiste dan het regulier opzettelijk.

 

Met voorbedachte raad is dat je tijd en gelegenheid gehad moet hebben tot nadenken. Daarbij is niet vereist dat het een lang tijdsverloop is. Dat kan ook heel kort zijn. Het is bij moord een extra bestanddeel dat zorgt voor een hogere strafmaat.

 

De opzetregel ziet op de werking van de opzet. De wetgever heeft destijds gezegd dat de plaats van het woordje opzettelijk in een delictsomschrijving van invloed is op wat voor type kennis iemand moet hebben gehad. De plaats van het woordje is van invloed op waar het betrekking op heeft. Bestanddelen die na het woordje opzettelijk staan, in beginsel worden beheerst door het bestanddeel opzet. Dan moet je dus ook kennis hebben van die omstandigheid. Daar zijn uitzonderingen op. Het kan zijn dat een bestanddeel dat na het woordje opzettelijk staat, onttrokken is van de opzetregel. Dat bestanddeel is dan geobjectiveerd. Het kan bijvoorbeeld een bijkomende voorwaarde zijn, maar ook door het gevolg gekwalificeerde delicten. Het gevolg is dan onttrokken aan de opzetregel.

 

Gradaties van opzet

Opzet in de zin van willens en wetens handelen of voorwaardelijk opzet. Daarbij is in de rechtspraktijk voornamelijk de laatste van belang. Dit dekt gevallen waarin je geen verklaring hebt van de verdachte over zijn geestesgesteldheid.

 

Voorwaardelijk opzet is zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg intreedt of het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans. De laatste jaren zien we dat dit de standaard formulering geworden.

De procesrechtelijke relevantie is dat je dit kan gebruiken om dat subjectieve bestanddeel opzettelijk bewezen kan verklaren ook al ontkent de verdachte. Daarmee is ook aangegeven dat het van groot belang is dat je daar heel nauwkeurig mee werkt. Je moet de voorwaarden precies aflopen, anders ben je kennis aan het toedichten aan de verdachte.

 

Je moet dat steeds beoordelen in het licht van de concrete omstandigheden van het geval. Je moet daarbij ook heel nauwkeurig kijken naar het toepasselijke delict. Vanuit dat delict ga je redeneren. Daarbij is het van belang om drie stappen te onderscheiden. De drie componenten van voorwaardelijke opzet. Dit is het risicocomponent, het kenniscomponent en het wilscomponent.

 

Het risicocomponent is of er sprake is van de aanmerkelijke kans dan een bepaald gevolg intreedt. Het moet gaan om een aanmerkelijke kans.

De kenniscomponent is de wetenschap van het risico. Dat de verdachte zich ook bewust is van het bestaan van die kans.

De wilscomponent is het bewust aanvaarden van de kans. Dat je onder ogen ziet dat het een mogelijke consequentie is van het gedrag. Je weet dat en neemt het bewust op de koop toe. Dit is het verschil tussen bewuste schuld en voorwaardelijke opzet, de wilscomponent.

 

Het gebruik van ervaringsregels kan heel snel zorgen voor de neiging van het aannemen van voorwaardelijk opzet. Daarom heeft de Hoge Raad gezegd dat je moet oppassen met het aannemen van de voorwaardelijke opzet aan de hand van de ervaringsregels. Dit zie je terug in de ongeoefend schutter arrest. Het hof gaat daar te snel met voorwaardelijke opzet. Het maakt enorm uit hoe er wordt geschoten. Het maakt ook uit waar de verdachte en het slachtoffer staan. Daarover is niets vastgesteld in de bewijsmiddelen. Het is niet duidelijk waar de aanmerkelijke kans uit bestaat.

 

Componenten van voorwaardelijk opzet

Risicocomponent: die ziet op de aanmerkelijke kans, oftewel de grootte van het risico. De omstandigheden van het geval bepalen wanneer de kans aanmerkelijk te noemen is. Je moet dan met name kijken naar de aard van de gedraging en de omstandigheden. Je kijkt niet naar de aard van het gevolg. Dit is bepaald in het hiv-arrest. De aard van het gevolg zegt niet over de omvang van de kans.

Je beoordeelt dit aan de hand van de algemene ervaringsregels.

 

Je kijkt naar de bewijsmiddelen. Er moet voldoende feitelijke informatie zijn over de aanwezigheid van de aanmerkelijke kans. Alleen het bestaan van een gevaarlijke situatie is niet voldoende. Bij het schieten op bovenwoning arrest is het schieten een gedraging die erop gericht is om iemand om het leven te brengen. Het Hof heeft beide pogingen tot doodslag bewezenverklaard. Dit is dus aan de hand van de aard van de gedraging.

 

De Hoge Raad zegt dat je heel precies moet kijken naar elk van de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de ex van de verdachte zien we dat deze in de woonkamer aanwezig was. Of de verdachte dit wist is niet relevant. Ten aanzien van de zus was geen bewijsmiddel dat precies aangeeft waar zij was ten tijde van het schieten. De bewijsmiddelen geven alleen maar aan dat er een gevaarlijke situatie was. Het is niet duidelijk dat zij door een afketsende kogel zou kunnen worden getroffen. Deze maken onvoldoende duidelijk dat de zus zich daadwerkelijk in de woonkamer bevond. Er is dus een probleem met de aanmerkelijke kans bij de zus.

 

De kenniscomponent gaat om de wetenschap van het risico. Het gaat om de feitelijke kennis, maar als de verdachte daar geen verklaring over aflegt of ontkent iets gedaan te hebben, mag je die kennis ook veronderstellen. Dat mag als je dit kan beredeneren op basis van algemene ervaringsregels. Het gaat in het algemeen om de voorzienbaarheid van het risico.

 

De wilscomponent is het aanvaarden van het risico. Dat moet blijken uit het gedrag. Alleen uit het weten van het risico mag niet het aanvaarden worden afgeleid. Dit komt naar voren in het hiv-1 arrest.

 

Culpa

Culpa is het niet willen of het niet voorzien van de gevolgen van de gedraging.

Het gaat dus om onvoorzichtig of onnadenkend gedrag. Men denkt niet na waar hij dit wel had moeten doen.

De definitie is door de wetgever niet gegeven. De culpa moet betekenis krijgen in de context van de delictsomschrijving en de specifieke omstandigheden. Culpa krijgt vaak als een culpoos gevolgs delict een uiting. In de delictsomschrijving staat de betekenis dan niet duidelijk. Je moet je dan kunnen richten op de feiten en omstandigheden die maken dat je culpa kunt aannemen.

 

Culpa zie je in de rechtspraak vaak als de verwijtbare, aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Die culpa omvat ook wederrechtelijkheid en afhankelijk van het type delict kan ook causaliteit besloten liggen in de culpa.

 

Bij culpa heb je twee gradaties. Bewuste culpa en onbewuste culpa. Bij bewuste culpa heeft de dader nagedacht over de mogelijke consequenties van de gedraging. Maar hij hoopt en vertrouwt erop dat het gevolg niet zal intreden. Hij heeft wel kennis van de aanmerkelijke kans, maar hij hoopt dat door zijn handigheid het gevolg niet zal intreden. Hij wil het gevolg niet.

 

Bij voorwaardelijke opzet aanvaard je de kans, bij bewuste culpa aanvaard je die kans niet. Je treft zelfs maatregelen om dat te voorkomen.

Roekeloosheid was vroeger hetzelfde, tegenwoordig betekent de roekeloosheid iets anders. De roekeloosheid is een strafverzwaringsgrond. Dat is de zwaarste vorm van het culpoos delict. Het gaat om zeer onvoorzichtig gedrag waarbij iemand welbewust onaanvaardbare risico’s neemt. Het is zeer lichtzinnig gedrag.

 

Bij onbewuste culpa denkt de dader niet na, waar hij dat wel had moeten doen. Hij weet de gevolgen niet. Als hij erover nagedacht had, had hij anders gehandeld. Hij wil het dus ook niet

 

Bij culpa verwijt je de persoon dat hij tekort schiet. Ieder ander zou wel hebben nagedacht, deze verdachte doet dat niet en daarin schiet hij tekort. Dat maakt hem tot dader en ook strafbaar.

Je hebt ook bij culpa de culparegel, het beheerst de daarop volgende bestanddelen.

 

Vaststellen culpa

Daarvoor is een stappenplan. Je moet altijd vaststellen of de verdachte anders moest handelen. Je meet het gedrag van de verdachte af aan de norm. Je moet dus vaststellen wat de norm is die geldt. Dan ga je het gedrag van de verdachte afmeten aan die norm. Hiervoor kijk je naar de aard en de ernst van de gedraging en de overige omstandigheden.

Als het gedrag van de verdachte voldoet aan de norm is er geen sprake van culpa, als het gedrag niet voldoet, kan er sprake zijn van culpa.

 

Dan je kijken of er sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Je moet beoordelen wat de mate is van onvoorzichtigheid. Dit moet aanmerkelijk zijn.

Dat kan anders zijn als er specifieke belangen op het spel zijn.

 

De laatste stap is of de verdachte een verwijt te maken valt van zijn aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag. Daar geldt als uitgangspunt dat die verwijtbaarheid in beginsel is gegeven bij de vaststelling van het aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag. Er zijn bijzondere omstandigheden mogelijk waaronder dat zou kunnen wegvallen. Dat zien we in het black-out arrest. De verdachte moet dat zelf naar voren te brengen.

 

In dit stappenplan moet je de relevante factoren betrekken. Die relevante factoren kunnen op elke stap betrekking hebben.

De eerste is de voorzienbaarheid van onvoorzichtigheid. Bij verkeers- of veiligheidsvoorschriften is dat vaak geen probleem.

De ernst van de gevolgen kunnen een factor zijn om mee te nemen. Uit de ernst van de gevolgen kan niet de kans of de verwijtbaarheid worden afgeleid

Je kan het hooguit meenemen ter bepaling van het risico dat in het leven is geroepen en waarmee de verdachte bekend behoorde te zijn.

 

Wettelijke voorschriften strekken ter bescherming van bepaalde normen en waarden. Als die overtreden worden is er onvoorzichtig gehandeld. Dan mag je eerder culpa aannemen. Je moet wel kijken naar de totale afweging van de omstandigheden.

Ook is het belangrijk of een protocol wordt overtreden. Als een agent een protocol overtreedt is er sprake van culpa. Er wordt dan gekeken naar de feitelijke toedracht.

 

Een andere factor is de Garantenstellung. Er zijn delicten waarbij iemand een bepaalde functie heeft die maakt dat iemand heel voorzichtig moet zijn. Of er wordt een bepaald kennisniveau verwacht. Dat wordt dan meegenomen bij het bepalen van de culpa. Dat is een normatieve maatstaf.

 

Culpa veronderstelt verwijtbaarheid. Als culpa eenmaal bewezen is verklaard, kan je dan nog beroep doen op een strafuitsluitingsgrond? Moet je bij de eerste hoofdvraag de schulduitsluitingsgronden onderzoeken. Voor de avas geldt dat je na de bewezenverklaring van de culpa niet alsnog een beroep doen op de avas. Dat betekent dat als avas aanwezig is, culpa niet bewezenverklaard worden. Dan volgt vrijspraak. Algemeen aangenomen wordt dat die uitspraak van de Hoge Raad ook geldt voor de andere schulduitsluitingsgronden, zoals overmacht.

 

Het verschil tussen voorwaardelijke opzet en bewuste culpa is de wilscomponent. Bij bewuste culpa is er geen wil, er is daar alleen sprake van weten. Bij onbewuste culpa weet je niets.

 

Als je zegt dat de wil ontbreekt bij de culpa dan is er geen lijn tussen bewuste culpa en voorwaardelijke opzet. Als je zegt dat er sprake is van een geleidende schaal, trek je in het schema (laatste slide) een stippellijn.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoorcollege 4

Strafuitsluitingsgronden

 

Strafuitsluitingsgronden sluiten de strafrechtelijke aansprakelijkheid uit. Het corrigeert daarmee de algemene werking in de delictsomschrijving.

De wetgever kiest voor de omschrijving van het verboden gedrag. Hij maakt daarbij gebruik van termen die een open karakter hebben. Dat doe hij bewust vanuit het oogpunt van het legaliteit, om te zorgen dat een strafbaarstelling rekening kan houden met onvoorziene ontwikkeling. Als je van die delictsomschrijvingen uitgaat kan het zijn dat er gedragingen onder vallen die niet binnen deze reikwijdte zouden moeten vallen. Dit wegens bijzondere omstandigheden. Datgene wat hij doet kan of te rechtvaardigen vallen of iemand kan geen verwijt gemaakt worden. Voor die gevallen zijn de strafuitsluitingsgronden.

 

Strafuitsluitingsgronden zijn uitzonderingen, het zijn excepties. Ze kunnen de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van de dader wegnemen.

Het werkt door in het beslissingsschema van 348 en 350. Dat hangt weer af van hoe het strafbare feit is vormgegeven in de wet.

 

In de praktijk aanvaardt de strafrechter niet snel een beroep op een strafuitsluitingsgrond. Er zijn voorwaarden gesteld aan alle strafuitsluitingsgronden. Het zijn en blijven uitzonderingen.

Het OM beoogt te anticiperen op de aanwezigheid van een strafuitsluitingsgrond bij de beslissing een zaak voor de rechter te brengen. Het kan de beslissing om te vervolgen beïnvloeden.

 

Er zijn twee soorten strafuitsluitingsgronden, namelijk rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden. Bij rechtvaardigingsgronden rechtvaardigen omstandigheden het gedrag, ze nemen de strafbaarheid van het feit weg. Bij schulduitsluitingsgronden zijn er geen redenen voor de strafbaarheid van de dader. Die zijn zeer persoonsgebonden en gelden alleen voor deze verdachte. Dat onderscheid werkt door in het beslisisngsschema.

 

Strafuitsluitingsgronden

 

De rechtvaardigingsgronden zijn overmacht in de zin van een noodtoestand, noodweer, wettelijk voorschrift, bevoegd ambtelijk bevel en het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.

De schulduitsluitingsgronden zijn overmacht in de zin van psychische overmacht, noodweerexces, ontoerekeningsvatbaarheid, afwezigheid van alle schuld en onbevoegd ambtelijk bevel.

Naast deze gronden zijn er bijzondere strafuitsluitingsgronden. Dan staat deze exceptie in de delictsomschrijving.

 

We kunnen te maken hebben met een strafuitsluitingsgrond die ziet op een omstandigheid die buiten de delictsomschrijving is gelegd. Hij staat dus niet als bestanddeel in de delictsomschrijving. Als er sprake is van een rechtvaardigingsgrond moet dit bij de tweede hoofdvraag van het schema. De verdachte moet ontslagen worden van alle rechtsvervolging. De delictsomschrijving kan namelijk wel bewezen worden verklaard. De omstandigheid ziet op iets buiten de delictsomschrijving.

 

Ditzelfde geldt voor de schulduitsluitingsgrond. Er volgt ontslag van alle rechtsvervolging. Er staat dan geen culpa of opzet in de delictsomschrijving. Staat dat er wel in, dan moet de aanwezigheid bij de eerste vraag al worden onderzocht.

 

Overmacht

Overmacht is dat degene niet strafbaar is is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen. De ratio daarvan is dat wanneer iemand de overmacht is gedrongen dat die niet de vrije wil heeft gehad.

 

Het strafbeeld gaat uit van een individu met een vrije wil. Als hij niet vrij is, als een externe factor zijn keuzemogelijkheden beperken tot het overtreden van de strafwet, dan hebben we de situatie van overmacht. De wetgever heeft bepaald dat het niet passend is dat zo iemand kan worden veroordeeld. De kern is dat de naleving van een wettelijk voorschrift dat die niet in redelijkheid kan worden gevergd van deze persoon. Hij had geen keuze.

 

De wetgever heeft het bij de algemene formulering gelaten.

De invulling is overgelaten aan de rechter. De wetgever vond een definitie niet nodig. Overmacht moet steeds in het concrete geval bepaald worden.

 

De wetgever heeft wel een algemene betekenis gegeven. Het gaat om elke kracht, dwang of drang waaraan men geen weerstand kan bieden. Het gaat om twee soorten dwang, de fysieke dwang, waar je fysiek beperkt wordt in je bewegingsmogelijkheden. Met drang heeft de wetgever aan willen geven dat ook psychische dwang onder overmacht vallen. De dader voelt dan geen vrijheid om zelf te bepalen wat hij doet. Externe factoren hebben invloed op de geestesgesteldheid.

 

De vormen van overmacht zijn de overmacht in de zin van de noodtoestand, als rechtvaardigingsgrond. Dit is de objectieve overmacht. Het is een rechtvaardigingsgrond omdat we vinden dat de keuze die de verdachte maakt, dat hij een begrijpelijke keuze heeft gemaakt. Het valt te billijken dat de verdachte de wet heeft overtreden.

 

Bij psychische overmacht hebben we het over de subjectieve overmacht. Dit is een schulduitsluitingsgrond. Externe factoren leggen een grote psychische druk op een ander en die ziet daardoor geen andere uitweg meer. Beredeneerd wordt dat de verdachte niet te verwijten valt dat hij is bezweken onder deze druk.

 

Bij putatieve overmacht gaat het om een situatie dat de verdachte ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat er sprake is van overmacht. Er is geen overmacht situatie, maar hij denkt dat het zo is. Dat levert geen overmacht op. Dat kan wel avas opleveren.

 

Overmacht in de zin van een noodtoestand is de rechtvaardigingsgrond. Van de verdachte mag niet redelijkerwijs worden gevraagd anders te handelen vanwege conflicterende belangen. De ene kant heb je de strafbepaling. Aan de andere kant is er een plicht die ingaat tegen deze strafbepaling. Welke plicht hij dan ook kiest, hij heeft altijd een probleem. Dan is er sprake van een impasse, in die situatie heeft iemand geen keuzemogelijkheid. Elke keuze die hij maakt is fout.

De vereisten zijn (medicinale cannabis arrest)

  • Er moet sprake zijn van een situatie van actuele concrete nood. Er moet een concrete crepeersituatie zijn. Het gaat niet om een situatie van sociale nood.

  • Er moet sprake zijn van een conflict van plichten. Aan de ene kant de plicht om de strafwet na te leven, aan de andere kant een andere norm.

  • In het conflict van plichten maakt de verdachte dan de juiste keuze. Het gedrag moet redelijk zijn. Als je de afweging maakt tussen de twee belangen dan moet het gediende belang zwaarder wegen.

  • De keuze moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij subsidiariteit moet er gekeken worden of er een alternatief voor handen was. De tweede toets was of de verdachte koos voor het zwaarst wegende belang. De proportionaliteit is of de reactie van de verdachte in redelijke verhouding staat tot het dreigend gevaar. Daar geldt een adequatievereiste. Als je een beroep doet op de noodtoestand is vereist dat het strafbare feit een zinnige bijdrage kan leveren aan het belang dat hij beoogt te dienen.

 

Culpa in causa gaat erom dat je het zelf veroorzaakt hebt dat het verwijt valt te maken. Als je zelf door een eigen gedraging hebt gezorgd dat je in een situatie bent gekomen van een conflict van plichten. Dat heb je het zelf over je afgeroepen. Dan moet je geen beroep kunnen doen op die strafuitsluitingsgrond. Dit stel je pas helemaal aan het eind vast. Eerst moet je nagaan of aan alle voorwaarden voor een beroep op de schulduitsluitingsgronden is voldaan. Het is dus een correctie op de correctie.

 

Psychische overmacht is de toestand waarbij van de verdachte in redelijkheid niet kan worden gevraagd anders te handelen wegens grote psychische druk. Dit is de schulduitsluitingsgrond. Iemand zijn emoties lopen zo hoog op dat er een grote druk ontstaat. Daardoor is zijn wil gebrekkig. Dat betekent dat iemand in die situatie een moment heeft gehad dat hem iets niet valt toe te rekenen. Als de druk weg zou vallen zou iemand ook anders hebben gehandeld.

De vereisten zijn:

  • Het moet gaan om zeer nijpende omstandigheden die de drang doen ontstaan. Dit kan in het leven geroepen worden doordat dwang op iemand wordt uitgeoefend, zoals bedreiging. Het kan ook ontstaan door de situatie waarin iemand verkeert. Iemand wordt voortdurend getreiterd of als minderwaardig behandeld. Die nijpende omstandigheden moeten door hem zelf worden aangevoerd. Hoe acuter de situatie hoe groter de kans dat het psychische overmacht oplevert.

  • Het moet gaan om een drang waaraan de verdachte geen weerstand kon bieden. Dat moet objectief worden vastgesteld. En hij hoefde er geen weerstand aan te bieden. Dat wordt subjectief vastgesteld. Het moet dus gaan om meer dan een gemoedsbeweging. Het is niet vereist dat de verdachte overal tegen bestand moet zijn.

  • Het gedrag moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

  • Hier zien we het belang van Garantenstellung terugkomen. Als iemand een bepaalde positie heeft dat we mogen verwachten dat die meer weerstand moet kunnen bieden, is er minder snel sprake van psychische overmacht.

  • Ook hier geldt de culpa in causa. Als je je van te voren in de situatie hebt gebracht waarin je geconfronteerd wordt met de situatie van grote druk kan dat in de weg staan van het beroep op psychische overmacht.

 

Noodweer

Bij noodweer hebben we het over de situatie dat iemand niet strafbaar is, omdat het strafbare feit door noodweer is gedwongen. Je hebt het recht om jezelf te verdedigen. Dat is de ratio. Er hoort geen straf te volgen op feiten die een rechtvaardige verdediging is als de aanval die op jou wordt uitgeoefend onrechtvaardig is. We staan toe dat gecontroleerd gereageerd wordt op een aanval.

Het is de gecontroleerde vorm van eigenrichting. Eigenrichting is niet geoorloofd.

 

Een bewoner mag een inbreker te lijf aan. Alleen in bijzondere omstandigheden wordt ook de bewoner meegenomen naar.

Wat niet wordt aangenomen als noodweer is de putatief noodweer. Dan denkt men dat ze worden bedreigd, maar dat blijkt achteraf niet het geval te zijn. Er kan misschien wel een beroep worden gedaan op de avas.

 

Er zijn verschillende criteria aan de noodweer:

  • Er moet sprake zijn van een aantal rechtsgoederen dat wordt aangetast. Het gaat dus niet alleen om zelfverdediging, het gaat ook om het verdedigen van andermans belangen. Het gaat om verschillende soorten rechtsgoederen, zoals lijf (het aantasten van de bewegingsvrijheid en de lichamelijke integriteit), de eerbaarheid (dit valt meestal samen met de aanranding van het lijf) en goederen (je eigen vermogensbestanddelen)

  • De aanranding moet wederrechtelijk zijn. Die heeft als voorwaarde de praktische relevantie. Het sluit noodweer tegen noodweer uit. Als je jezelf tegen een aanval van een ander verdedigt, maar die aanval van die ander is gerechtvaardigd doordat die ander uit noodweer handelt, kan je geen beroep doen op noodweer.

  • De aanranding moet ogenblikkelijk zijn. Het moet gaan om een onmiddellijk dreigend gevaar. Dat moet objectief worden getoetst. De beleving van de verdediger is daarbij niet van belang. De aanranding hoeft nog niet te zijn gestart, het mag ook om een dreigende aanranding zijn. Alleen een vrees is niet voldoende.

Bij de geanticipeerde noodweer bedenk je als het ware een constructie, zoals het beveiligen van een plaats door middel van boobytraps. Dat is een vorm van geautomatiseerde verdediging. Dan voldoe je niet aan de vereiste van noodweer. Je kan niet een individuele afweging maken of het een passende reactie is.

 

Als de aanranding eindigt, eindigt de noodsituatie. Je kan daarna dus ook niet meer een beroep doen op noodweer. Het kan wel zijn dat er nog sprake is van noodweerexces.

 

  • Er moet sprake zijn van dat de reactie die je geeft geboden is door de noodzakelijke verdediging. Daarmee heeft de wetgever de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit zijn gesteld. De wetgever heeft willen uitsluiten dat iemand uit wraak handelt.

    • Subsidiariteit is of er goede alternatieven zijn. Je moet kijken of er een minder zware variant mogelijk was, zoals je onttrekken uit de situatie. Het moet dan wel om een reëel alternatief gaan.

    • Proportionaliteit komt tot uiting in het woordje geboden. Staat de wijze van de verdediging in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Je gaat kijken hoe je reageert op de aanval, de intensiteit van de verdediging. Je moet kijken naar de concrete omstandigheden. Je weegt dit tegen elkaar af. Je kan als vuistregel aannemen dat je het aangerande belang afweegt tegen de wijze van verdediging en daarmee het aantasten van het belang van de aanvaller.

    • De afweging is uiteindelijk afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Daarmee mag je rekening houden met de Garantenstellung.

    • Als het disproportioneel is, bestaat de mogelijkheid van de correctie.

De maatsman is die van de objectieve waarnemer. We verplaatsen vanuit de gemiddelde mens.

 

Noodweerexces:

Als blijkt dat niet is voldaan aan de proportionaliteit kan een beroep gedaan wordt op noodweerexces. Dan moet er worden voldaan aan de vereisten van noodweerexces zelf. Die moet je apart toetsen.

Er zijn twee vormen van noodweerexces

Intensief noodweerexces is het disproportioneel optreden in de noodweersituatie. De tweede situatie is het te lang doorgaan. Dan spreek je van extensief noodweerexces.

 

De vereiste is dat je eerst moet kijken of er een noodweersituatie aanwezig is of is geweest. Het moet dan net zijn afgelopen. Er mag geen subsidiariteitsprobleem aanwezig zijn.

Er zijn twee causaliteitseisen. De noodweersituatie moet leiden tot een hevige gemoedsbeweging, zoals angst, boosheid en/of drift. Die emoties moeten zijn opgewekt doordat je bent aangevallen. Vervolgens moet je onderzoeken of het overschrijden van de grenzen van de verdediging is veroorzaakt door de hevige gemoedsbeweging. De gemoedsbeweging moet doorslaggevend geweest zijn, er mogen wel andere factoren hebben bijgedragen. Het moet onmiddellijk zijn, maar dat sluit niet uit dat je terug naar huis gaat om een wapen te pakken.

 

Het gaat om een normatief oordeel om te kijken welke mate van overschrijding toelaatbaar is. Dat is een afweging bij het individuele geval.

 

Bij noodweer en noodweerexces kan ook culpa in causa voorkomen.

Er zijn twee grondvormen, zoals bepaalde voorzorgsmaatregelen treffen tegen een dreigende aanranding die daardoor escaleren. Het hangt ervan af hoe je gebruik maakt van de voorzorgsmaatregelen.

Je kan ook zelf bewust de confrontatie opzoeken. Je brengt jezelf in de situatie dat je noodweer op je afroept. Dat hoeft niet altijd in de weg te staan aan noodweer of noodweerexces.

 

Als er sprake is van culpa in causa staat dat in de weg aan het aannemen van noodweer, tenzij er een situatie is als het taxichauffeur arrest.

 

Ontoerekeningsvatbaarheid is dat er sprake is van een psychische stoornis. Dit is een langdurige situatie.

 

 

Hoorcollege 5

Poging en voorbereiding

 

Bij een strafbare poging gaat het om de mogelijkheid om strafrechtelijk in te grijpen. De vraag wanneer de strafbare poging intreedt hangt af van hoe je de omschrijving van de poging interpreteert.

 

We gaan uit van een strafbaar feit als een bepaalde daad of een voorval. Daar gaat iets aan vooraf, de voorfase. Dan hebben we het over een gedachte die zich ontwikkelt naar een plan. Het perspectief van de waarnemer is van belang voor de interpretatie. De Hoge Raad gaat uit van een objectief waarnemer. Er wordt gekeken naar het verhaal dat we lezen in het dossier, aan de hand daarvan gaan we als objectief waarnemer de criteria toepassen.

 

Argumenten om het strafrecht al te laten ingrijpen zijn de bescherming van de rechtsgoederen. Voorkomen dat uiteindelijk mensen worden aan een bedreigende situatie worden blootgesteld. We willen voorkomen dat de zaak kan escaleren. Als we uitgaan van het strafbare feit als voorval, dan treedt bij die delicten de strafbaarheid pas in als de gedraging heeft plaatsgevonden. Het gevolg is dan al gerealiseerd. In bepaalde gevallen willen we eerder strafrechtelijke aansprakelijkheid kunnen vestigen. Dat is in het kader van de rechtshandhaving. Als er al sprake is van een verdachte dan zijn strafvorderlijke bevoegdheden inzetbaar.

 

Als we niet de strafrechtelijke aansprakelijkheid van poging hebben, is de enige aansprakelijkheid die er is die van het voltooien van het delict. Dan heeft het al plaatsgevonden. Voor het invoeren hiervan was het voor de politie alleen mogelijk om nadrukkelijk duidelijk te maken dat ze aanwezig zijn. Ze maken dan die voorbereiding wel stuk, maar je kunt verder niet ingrijpen. Andere strafbare feiten kunnen niet voorkomen worden.

 

Hoe ver ga je terug in de voorfase? Vanaf welk moment mag je optreden. We kennen in het strafrecht een daadstrafrecht. Als je de aansprakelijkheid in de voorfase naar voren schuift, kom je uiteindelijk uit bij een gedachte. Als je daar de aansprakelijkheid laat aanvangen, dan worden intenties strafbaar gesteld. Dan krijg je een Gesinnungsstrafrecht. Dat is niet wat we willen. Als burgers moeten we een vorm van vrijheid hebben. We moeten kunnen denken wat we willen, het komt aan op wat we met die gedachten doen.

 

Met het strafbaarstelling van de voorbereiding is er geen sprake van het intentiestrafrecht, omdat er voorbereidingshandelingen zijn vereist.

Hier zijn de pogingsleren van invloed. De poging is het ingrijpen dat de wetgever al mogelijk heeft gemaakt sinds het begin van het Wetboek van Strafrecht. De ontwikkelingen veranderen. Als de poging heel strikt geïnterpreteerd wordt, de objectieve pogingsleer, is er pas sprake van een begin van uitvoering, in relatie tot het gronddelict, dat de constructie zo ver is gegaan, dat je bij het gronddelict zit. In het geval van brandstichting moet er een vuurtje gemaakt zijn. Als dat niet het geval is, is er pas een strafbare poging als je echt een aanvang maakt met het uiteindelijke gronddelict. Daar komen we vandaan.

 

Voor de poging geldt dat er sprake is van een onvolkomen delictsvorm. Het kan alleen in koppeling aan het gronddelict strafbaar zijn. Zelfstandig is het niet strafbaar. Die poging moet ook een poging van een misdrijf zijn. Een poging tot een overtreding is niet strafbaar. Het moet een bepaald misdrijf zijn, niet zomaar een misdrijf. Die onvolkomenheid van de strafbare poging zie je tot uitdrukking komen in de wijze waarop het strafmaximum is bepaald. Je hebt een reductie van 1/3 van het gronddelict.

 

Bij de strafbare voorbereiding is het ook een onvolkomen delictsvorm. Het voorbereiden is wel strafbaar gesteld in artikel 46 Sr. Er moet opzet zijn, er moet een bepaald grondfeit zijn en er moet een relatie zijn tussen het grondfeit en de voorbereidingsmiddelen. Het gaat bij de voorbereiding om de voorbereiding van een misdrijf met een gevangenisstraf van 8 jaar of meer. De middelen moeten zijn bestemd tot het plegen van het grondfeit.

 

Bij de poging zien we niet terug de uitvoeringshandelingen. Er wordt alleen gesproken van een begin van uitvoering. Dat krijgt pas vorm in een relatie tot het gronddelict. Bij de voorbereiding zien we bepaalde voorbereidingshandelingen die omschreven zijn.

 

Er zijn bepaalde gevallen waar de wet uitsluit dat er de mogelijkheid is tot een poging, zoals bij mishandeling. Dat staat in de wet aangegeven. Bij de voorbereiding gaat het alleen om de categorie van ernstige misdrijven, met een straf van 8 jaar of meer. Je kan niet gaan stapelen in constructies, zoals poging tot poging.

Bij de poging zien we een strafreductie van 1/3. Bij voorbereiding is dat de helft van het gronddelict.

 

Vaak zie je in de praktijk een combinatie van een poging tot een ernstig misdrijf met een voltooid delict van een lichter misdrijf. De combinatie van poging levert een hoger strafmaximum. Door de kwalificatie van het voorval specificeer je het delict. Bepalend is of je voldoet aan de voorwaarde van de strafbare poging.

 

Een poging tot een misdrijf moet een voornemen hebben van de dader. Je bent van plan om iets te doen. Het voornemen moet gericht zijn op een bepaald misdrijf. Het moet gaan om een begin van uitvoering van een bepaald misdrijf. Meestal kan dat voornemen worden afgeleid uit de uitvoeringshandeling die wordt verricht. Het voornemen bestaat uit opzet. Er kan worden volstaan met voorwaardelijk opzet, tenzij het gronddelict wordt gespecificeerd door een bijzondere opzetvorm. Dit kan bijvoorbeeld gaan om oogmerk. Er moet dan meer zijn dan voorwaardelijk opzet.

 

In de rechtspraktijk is vooral aan de orde de vraag of er sprake is van begin van uitvoering.

 

Bepalen wanneer van een begin van uitvoering sprake is hangt af van de pogingsleer.

De wetgever heeft destijds alleen vastgesteld dat er sprake van is als er een zodanig rechtstreeks en onmiddellijk verband is. Het was aan de rechtspraak om invulling te geven.

Bij de subjectieve pogingsleer wordt veel betekenis verleend aan het voornemen. Er wordt voornamelijk gekeken naar de intentie. Dan zit je heel dicht bij het intentiestrafrecht. Als de bedoeling is dat er een delict mee gepleegd wordt, is er een strafbare poging. Normaal gedrag wordt dan binnen de reikwijdte van het strafrecht gebracht.

De objectieve pogingsleer is kijken naar een gedraging die heel kort voor het bereiken van het strafbare feit is gelegen.

Tegenwoordig kennen we de gematigde objectieve pogingsleer. Daarin leggen we het zwaartepunt bij het begin van uitvoering, maar ook het voornemen wordt meegewogen. De uitvoeringshandeling blijft belangrijk en is voor de poging beslissend in combinatie met het voornemen.

Om te zien of er sprake is van een begin van uitvoering, met er een gedraging zijn die naar de uiterlijke verschijningsvorm erop gericht is om het misdrijf te voltooien. Dat criterium van de uiterlijke verschijningsvorm wordt bepaald aan de hand van het perspectief.

Het gaat om de objectieve waarneembare feiten en omstandigheden. Je geeft er betekenis aan in het geheel van de feiten en omstandigheden. Vanuit het perspectief van de objectieve waarnemer kan je niet weten wat de intenties zijn van de verdachten en wat zij bij zich hebben. Dat is niet relevant als de middelen niet in het zicht liggen. Je mag daarbij het inzicht van de kantoorbediende meenemen, dus het inzicht van de betrokkene niet meenemen. Dan ga je subjectieveren.

De politie kan ingrijpen als er sprake is van een strafbare poging.

 

Er is een alternatief, in de vorm van een strafbare voorbereiding. Dit is ontwikkeld door onder andere het arrest van het Grenswisselkantoor. Er was geen sprake van een strafbare poging, maar men wilde dit wel binnen de reikwijdte van het strafrecht leggen.

 

Er zijn verschillende factoren die je kan meenemen om te bepalen of er sprake is van een uiterlijke verschijningsvorm voor het begin van een uitvoering.

Kijk naar wat je ziet. Je moet je verplaatsen vanuit het perspectief van de toeschouwer. Je mag rekening houden met de plaats, tijd en omgeving van de gedraging. De omgeving maakt uit, omdat als er maar een object is in de omgeving, dan ben je veel dichter bij het strafbare feit.

Bij het betekenis geven aan de gedragingen, kan je informatie over het voornemen gebruiken om daaraan betekenis te geven. Als je weet wat ze van plan zijn, mag je dat meenemen in het perspectief van de objectieve waarnemer. Het mag meegewogen worden, maar het mag niet beslissend zijn. Daarbij is het concrete delict van groot belang. Bij gekwalificeerde delicten, als er al sprake is van het gronddelict, dan ben je al sneller bij de poging, want je hebt dan al een begin van uitvoering van het gronddelict. Een onderdeel van de delictsomschrijving ben je dan al aan het vervullen.

Er is een onderscheid tussen formele en materiele delicten. Bij formele delicten is er veel minder ruimte voor een poging. Bij een materieel delict wordt het gevolg strafbaar gesteld. De verschillende stappen naar het gevolg kunnen al als een begin van uitvoering worden aangegeven.

 

Een gedraging in de zin van het treffen van voorbereidingsmiddelen is niet voldoende voor het plegen van een strafbare poging. Dat is pas als er sprake is van een begin van uitvoering. Bij een strafbare voorbereiding moet het gaan om een misdrijf met een straf van 8 jaar of meer. Je moet denken aan delicten als moord, doodslag, gekwalificeerde diefstal etc. Je hebt een of meer van de limitatief omschreven voorbereidingshandelingen nodig uit artikel 46 Sr. De handelingen zijn heel algemeen. Het komt er dan op aan waartoe het middel bestemd is. Het gaat dan om de bestemming van het voorbereidingsmiddel. Dat is het bestemmingsvereiste. In de oude strafbaarstelling stond er dat de voorwerpen kennelijk bestemd moesten zijn voor het plegen van het misdrijf. Dat woordje kennelijk is weggehaald. Bij het arrest Samir A. wordt nog gebruik gemaakt van het oude regime. In Samir A. heeft de Hoge Raad bevestigd dat je naar de middelen afzonderlijk kan kijken of naar de gezamenlijkheid van de middelen. Je kan betekenis geven aan de verzameling van de middelen.

 

In de praktijk komt het aan op de uitleg van het bestemmingsvereiste, de bestemming is bepalend.

Het criterium is of de middelen naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig zijn voor het doel dat de dader voor ogen had. Dat betekent dat er een objectief perspectief gekozen is. Er moet worden gekeken of die voorwerpen geschikt zijn voor het doel van de dader.

De Hoge Raad geeft aan dat je de intentie van de dader als factor mag meenemen. Daaraan mag je de algemene ervaringsregels toevoegen.

 

Ook moet opzet zijn vereist. Er moet sprake zijn van opzet op het plegen van het grondfeit. Het gaat om opzet gericht op de toekomst. Voorwaardelijk opzet volstaat. Ook voor artikel 46 geldt dat het opzet gericht moet zijn op een bepaald misdrijf.

 

Vroeger had je het vereiste dat de voorbereiding in vereniging moest worden begaan. Langzamerhand heeft de wetgever dat verruimd. Ook individuele voorbereiding is nu strafbaar. Als een iemand een vuurwapen aanschaft om een bepaald delict te plegen, dan is dat al een strafbare voorbereiding.

Bij samenzwering is het maken van een afspraak al voldoende voor de strafbaarstelling

 

De vrijwillige terugtred geldt bij de poging en de voorbereiding. Dat is een exceptie. Als iemand vrijwillig terugtreedt en daarbij dus tot inkeer komt en afziet van zijn voornemen, dan zegt de wetgever dat dat beloond moet wordt. Dan kan je niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld. De strafbaarheid wordt weggenomen. De verdachte moet dan zelf op basis van een autonoom wilsbesluit tot het inzicht komen dat hij het niet gaat doen. De verdachte moet een beroep doen op de vrijwillige terugtred.

De gedraging moet zich in een pogingsfase bevinden. Je hebt twee varianten. De poging is nog niet voltooid of de poging is wel voltooid. Bij de onvoltooide poging is het begin van uitvoering er nog niet, iemand heeft het zich wel al voorgenomen. Ook kan worden teruggetreden als er sprake is van een voltooide poging. Er is dan wel al een begin van uitvoering. Een voorbeeld is het remkabelarrest. De verdachte moet dan zijn aanvankelijke voornemen opgeven. Als er sprake is van externe omstandigheden, staan die in de weg van het aannemen van vrijwillige terugtred. Een voorbeeld is de aanwezigheid van de politie.

 

Je moet toetsen of er sprake is van een tijdige ongedaan making van de gedraging. die gedraging moet geschikt zijn om het gevolg te verhinderen. Strikt genomen is er sprake van een strafbare poging, de poging is voltooid. Je kan dan wel terugtreden, maar je moet beoordelen of de ongedaan makende gedraging geschikt is om het gevolg te verhinderen. Je moet dan dus kijken wat de mate van waarschijnlijkheid is dat het gevolg in die tijdspanne zich zou realiseren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoorcollege 6

Deelneming

 

We gaan uit van het individu die het strafbaar feit pleegt. Hij vervult alle bestanddelen van de delictsomschrijving. Hij is de pleger en dus de dader van het strafbaar feit. In sommige gevallen ben je pleger, in andere gevallen ben je medepleger, maar geen pleger.

Bij deelneming gaat het om uitbreiding van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor degene die een bijdrage hebben geleverd aan het strafbaar feit. Er zijn verschillende deelnemingsvormen. De hoofdonderscheiding is de bijdrage voorafgaande en een bijdrage ten tijde van het strafbare feit.

Je moet onderscheid maken in wat iemand doet en op welk moment hij bijdrage levert aan het delict. Iemand kan bijvoorbeeld van te voren informatie verschaffen. Op basis van die informatie wordt een ander in staat gesteld een delict te plegen. Als iemand tegelijkertijd met de dader optrekt is er gelijktijdige deelneming. Gedragingen die plaatsvinden na het delict is geen deelneming. Een voorbeeld is het verschaffen van een schuilplaats. Dat is geen deelneming, maar kan wel zelfstandig strafbaar zijn gesteld. Het gaat bij de deelneming om de deelneming vooraf of de tegelijktijdig deelneming.

 

De redenen dat dit strafbaar is gesteld is niet ten grondslag gelegd aan de wet. Het is niet bij de wetgeving duidelijk aangegeven. Je kan wel een reden onderscheiden. In de praktijk plegen mensen vaak met meer personen een strafbaar feit. Een andere reden is dat de betrokkenheid van meer personen het delict ernstiger of dreigender kan maken. Een bende die optreedt maakt meer indruk dan een individu. Een groep kan meer dan een individu.

Het kan er ook toe leiden dat het veel moeilijker is om af te haken. Het wordt veel moeilijker om terug te treden.

Ten slotte kan in het groepsproces een dynamiek ontstaan die ervoor zorgt dat het escaleert.

Ook bestaat de wens van de wetgever is om verschillende personen die vanuit hun bepaalde verantwoordelijkheid betrokken zijn strafbaar te stellen. Ook de persoon die het alleen organiseert kan binnen de rijkwijdte van het strafrecht komen.

 

Er zijn verschillende vormen

  • Doen plegen: iemand pleegt een strafbaar feit met de tussenkomst van een ander. De ander fungeert als werktuig.

  • Uitlokking, degene die iets bedenkt en andere wil aansteken tot het begaan van een strafbaar feit.

  • Medeplegen is het meewerken aan het plegen van een strafbaar feit, dat je het samen doet.

Deze personen worden aangemerkt als de daders in artikel 47 Sr. Hieruit volgt het belang van het plegen en de dader. Voor de medeplichtigheid geldt de eigen positie. Hierbij wordt op een aantal punten afgeweken van de dader. Dit is geregeld in 48 en 49 Sr. Bij medeplichtigheid gaat het alleen om misdrijven als gronddelict. Andere deelnemingsvormen kunnen overtredingen en misdrijven zijn. Voor de medeplichtigen geldt ook een reductie strafmaximum, namelijk 2/3 van het strafmaximum van het grondmisdrijf. Daders van het strafbaar feit geldt hetzelfde strafmaximum voor, dus ook bij doen plegen, uitlokken en medeplegen.

 

Algemene kenmerken die voor elke deelnemingsvorm gelden:

Accessoriteit vereiste: de deelneming moet onzelfstandig zijn, het moet altijd gekoppeld zijn aan het strafbaar feit. Ontbreekt het strafbaar feit, kan er geen sprake zijn van deelneming. Er kan dan wel een situatie van mislukte uitlokking zijn.

  • Hoe de deelneming precies functioneert, wordt bepaald in de samenhang met het grondfeit. Daar zie je dat de wijze van uitvoeren en de wijze van bijdrage leveren, dat dat bepaalt of en welke deelnemingsvorm van toepassing is.

  • Rechtvaardigingsgronden nemen de strafbaarheid van het feit weg, bij een rechtvaardigingsgrond is er geen sprake van een strafbaar feit en dus geen deelneming. Schulduitsluitingsgronden zijn persoonsgebonden. Hiervan profiteert dus maar een persoon.

  • In beginsel kennen we geen poging tot deelneming, tenzij er sprake is van de mislukte uitlokking.

  • Meestal is er geen probleem bij medeplegen en gelijktijdige medeplichtigheid. Hier pleeg je namelijk samen met een ander het strafbaar feit of ben je behulpzaam bij. Dan valt de deelneming als het ware samen met het begaan van het grondfeit. Het wordt vaak een probleem als er sprake is van voorafgaande deelneming. Dan doe je iets voor het plegen van het strafbare feit, maar dan is het niet zeker wat er gebeurt.

 

Opzet, de subjectieve zijde van het delict. Er moet altijd sprake zijn van dubbel opzet. Er moet sprake zijn van het opzettelijk verrichten van de deelnemingsgedraging. Bij medeplichtigheid zie je dat ook een culpoze variant mogelijk kunnen zijn, maar het moet echt gaan om opzet. Ook moet er sprake zijn van opzet op het grondfeit. Er moet dus opzet zijn op het uiteindelijk gepleegde delict. Dat behelst twee dingen. Je moet een eigen bijdrage leveren en de gedraging moet in verband zijn met dat delict. Het opzetvereiste moet dus betrekking hebben op de bestanddelen van het grondfeit die worden bestreken door de opzet. Globaal opzet volstaat, je hoeft niet precies wetenschap te hebben, globaal inzicht is voldoende. Daarbij volstaat ook voorwaardelijk opzet.

Dat opzetvereiste ziet niet op de geobjectiveerde bestanddelen. Daar hoeft dus de deelnemer geen opzet op te hebben en dus ook geen kennis van te hebben.

Als een deelnemer zegt opzet te hebben op een grondfeit, terwijl een ander opzet zegt te hebben op een ander feit, dan krijg je een probleem met het opzetvereiste. Dat is de kwestie van uiteenlopend opzet. Als dat grondfeit een culpoos delict is, kan er ook sprake zijn van deelneming. Dat komt doordat het globaal opzet is.

 

Verdeling van bestanddelen over deelnemers

Het verschilt in deelnemingsvorm of dat mogelijk is. Dat is bijvoorbeeld bij kwaliteitsdelicten, zoals ambtsdelicten. Als een van de daders ambtenaar is, betekent dat niet dat de ander niet gestraft kan worden. Degene die zelf niet ambtenaar is, kan toch een ambtsdelict plegen omdat iemand anders aan die kwaliteit voldoet. Ook bij diefstal met geweld kan dat, dan is een bezig met het plegen van geweld, terwijl de ander de buit int.

 

Deelneming aan deelneming

Samengestelde deelneming is bijvoorbeeld dat je medeplichtig bent aan de uitlokking van medeplegen van de doodslag. Iemand verschaft inlichtingen aan een ander, aan degene die gaat uitlokken. Degene die gaat uitlokken gebruikt die informatie om twee andere personen te bewegen tot het plegen van het feit. Bij die andere personen is er dus sprake van medeplegen. Dit zie je in de praktijk ook terug.

 

Meervoudige deelneming

Er is sprake van een grondfeit en een deelnemer, maar die verricht ten aanzien van het grondfeit verschillende deelnemingsgedragingen. Hij kan bijvoorbeeld iemand uitlokken en dan besluiten om mee te doen. Dan is hij uitlokker en medepleger.

 

Doen plegen

Degene die het strafbare feit pleegt door tussenkomst van een ander die als werktuig fungeert voor het doen plegen. Het opzettelijk bewerkstelligen dat een ander het strafbaar feit uitvoert, waarvoor die ander niet kan worden gestraft. Bij doen plegen gaat het om het opzettelijk bewerkstelligen van een strafbaar feit door een bepaald persoon, waarbij de persoon zelf niet kan worden gestraft.

Het kenmerk is dat je een persoon hebt, die laat een ander de feitelijke gedraging verrichten. Het doen plegen komt nog maar zelden voor. Het kan dan vaak worden ondervangen door de uitlokking.

Voor de uitlokking is geen voorwaarde dat de fysieke pleger straffeloos is, bij doen plegen is dat wel een voorwaarde. Als de fysieke pleger wel strafbaar is, kan er dus nooit sprake zijn van doen plegen.

Als de feitelijke pleger straffeloos is, kan het uitlokken en doen plegen zijn.

Voor de straffeloosheid hoeft degene die doet plegen daar geen kennis van te hebben. Die hoeft niet te weten dat de feitelijke pleger straffeloos is. Het opzet moet betrekking hebben op het feit, niet op de straffeloosheid van de feitelijke pleger.

 

Uitlokking

Het aanwenden van de uitlokkingsmiddelen en daardoor wil je een ander bewegen tot het plegen van een strafbaar feit. Dat betekent dat dit alleen kan bestaan in de vorm van de deelneming vooraf. Het is voltooid op het moment dat de ander het strafbaar feit heeft begaan. De vereisten zijn dat het gaat om het uitlokken van een ander door…. Daarin ligt een bepaald omslagpunt besloten. De uitlokker bewerkstelligt dat de ander wordt bewogen door de uitlokker. De ander wordt onder druk gezet of wordt ertoe bewogen. Er wordt een psychische omslag bewerkstelligt. Daar ligt causaliteit in besloten. Door het aanwenden van de uitlokkingsmiddelen wordt veroorzaakt dat de ander het strafbare feit gaat plegen. Je ziet vrij snel dat daar sprake van is, daar zijn nauwelijks problemen mee.

Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het doen van giften en beloften, aansporen etc. Deze middelen zijn heel ruim, breed en weinig specifiek. Het is door het opzetvereiste dat de uitlokking wordt begrenst.

Niet vereist is dat de uitlokker en de uitgelokte met elkaar in contact staan. Zelf uitlokking door een artikel in de krant kan uitlokking zijn. Voor de uitlokker maakt het niet uit wie het strafbare feit pleegt, als het maar gepleegd wordt.

Ook hier komt het dubbele opzetvereiste terug, je moet opzet op de handeling hebben. Je moet ook bewust de middelen gebruiken om de ander te bewegen tot het plegen van een strafbaar feit. En je moet opzet hebben op het specifiek grondfeit. Hier geldt ook dat opzet globaal mag zijn. De uitlokker hoeft niet te bepalen hoe het feit wordt bewerkstelligd. Het moet dus betrekking hebben op de objectieve zijde van het grondfeit. Ook hier volstaat voorwaardelijk opzet.

Het grondfeit moet zijn voltooid. Het grondfeit kan ook een poging tot zijn.

Mislukte uitlokking

Als de deelneming zelf niet slaagt, dan is er geen grondfeit. Dan hebben we het met name over de mislukte uitlokking, iemand wendt bepaalde uitlokkingsmiddelen aan, maar er gebeurt niks. Er zijn dan twee situaties, iemand wordt niet bewogen en doet dus helemaal niks. Iemand is dan wel bewogen. De tweede situatie is dat een wezenlijk ander misdrijf volgt, een delict dat een heel andere strekking kent. Zijn uitlokking mislukt. Dan is er een situatie waarbij degene die de uitlokkingsmiddelen heeft aangewend wel onder de reikwijdte van het strafrecht kan vallen. Dat geldt ook voor doen plegen en medeplegen. Van oorsprong komt het uit de uitlokking, maar het is algemeen geworden. Medeplichtigheid geldt hier niet onder.

Er geldt in dit geval een strafreductie van 1/3. Dat is dezelfde strafmaximum als die van de poging. Als er geen poging mogelijk is, dan is er geen vermindering van de strafmaximum.

De regeling van de vrijwillige terugtred kan hierbij van toepassing zijn. Als iemand zelf tot inkeer komt, niet gedwongen door externe omstandigheden, dan is dat vrijwillige terugtred.

 

Medeplegen

Dit komt in de praktijk heel veel voor. Het is dan het meewerken aan het strafbaar feit met anderen. Het moet gaan om een gelijktijdige deelnemingsvorm. De medepleger neemt zelf deel aan de uitvoering. Dat kan rechtstreeks, dat hij er zelf bij is. Het kan ook zijn dat iemand samen een delict pleegt, maar er feitelijk niet bij is.

De medepleger is dader. Dus geldt hetzelfde strafmaximum. Je ziet het ook terug in delictsomschrijvingen, als strafverzwaringsgrond. Bijvoorbeeld bij diefstal in vereniging. Het idee was dat het samen plegen een extra dreiging geeft. De Hoge Raad heeft ook beoordeeld dat het kan gelden voor de andere deelnemingsvormen.

 

Er moet steeds gekeken worden naar de concrete omstandigheden van het geval

 

Vereisten: Er moet sprake zijn van een bewuste en nauwe samenwerking. Daarbij moeten twee of meer personen van elkaar weten wat ze willen gaan doen en dat ze daartoe samenwerken. Het moet dus gaan om een substantieel aandeel. Samen lever je een wezenlijke bijdrage aan het plegen van het strafbare feit. Het eenvoudig hulpverlenen geldt hiervoor niet. Daarbij is het van belang dat je goed kijkt naar de afspraken die zijn gemaakt. In de HR containerdiefstal zie je dit terugkomen. Het hoeft niet altijd heel duidelijk afgesproken te zijn. In de interactie tot elkaar kan blijken wat de afspraken zijn, dat hoeft geen schriftelijke afspraak te zijn.

In de intensiteit van de samenwerking zit het medeplegen, het moet echt om een bewuste en nauwe samenwerking gaan.

 

Er zijn twee verschijningsvormen van medeplegen, namelijk samenwerken die tot uitdrukking komt in de gezamenlijke uitvoering. Dan gaan de medeplegers samen op pad. Ze kunnen dan alles samen doen of een rolverdeling hebben. Ieder doet dan een klein stuk. Dat hoeft niet te zijn afgesproken. Daarbij kan de voorafgaande gedraging en de gedraging na afloop van belang zijn. Uit het regelen van de middelen die nodig zijn, kan ook het belang van de afspraken en de samenwerking blijken. Ook de omstandigheden na afloop kan je meenemen in het bepalen of er sprake is van een gezamenlijke uitvoering. De gedraging achteraf, die strikt genomen geen deelneming is, kan wel blijk geven van een afspraak die van te voren gemaakt is. Bijvoorbeeld het verdelen van de buit.

We hebben ook het passief medeplegen. Medeplegen die bestaat dat je aanwezig bent bij de uitvoering maar niks doet.

 

De tweede vorm van medeplegen is bewuste nauwe samenwerking zonder lijfelijke aanwezigheid. Dat is de situatie van het containerdiefstal arrest. Dit ligt wel heel dicht bij de uitlokking, maar dit is de gelijktijdige deelneming.

 

Het enkele feit dat je aanwezig bent, wil niet zeggen dat je aan het medeplegen bent. Je kan je onttrekken aan de situatie. Op het moment dat de verdachte duidelijk is dat de medepleger een ander doel heeft, moet hij zich distantiëren. In de HR Benzinestation speelt een plotselinge escalatie een rol, er was feitelijk geen mogelijkheid om te distantiëren, door de kleine ruimte. Wanneer van te voren duidelijk wordt dat de mededader een vuurwapen bij zich heeft, moet de verdachte zich op dat moment al distantiëren.

 

Niet iedere deelnemer hoeft alles te hebben gedaan. Dat betekent dat de medepleger vaak toepasselijk is als niet helemaal duidelijk is wie wat gedaan heeft, hoeft dat door medeplegen niet vastgesteld te worden. Het gaat onder de bewuste en nauwe samenwerking in de gezamenlijke uitvoering.

 

Medeplichtigheid

Hier gaat het om de beperkte bijdrage. Een ander begaat het strafbaar feit. Bij medeplegen heb je een substantiële bijdrage, bij medeplichtigheid is het een beperkte bijdrage. Het kan alleen gelden voor misdrijven. Er zijn twee varianten: de voorafgaande medeplichtigheid en de gelijktijdige medeplichtigheid.

 

De gelijktijdige medeplichtigheid is het opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het feit. De voorafgaande medeplichtigheid is het opzettelijk inlichten of middelen ter beschikking stellen. Dat onderscheid is aan het vervagen.

Het maakt niet uit hoe je het kwalificeert, er zit geen verschil in de ratio.

 

Er zijn twee varianten. Het kan bestaan uit nietsdoen. Als je op die manier in de hand werkt dat het delict gepleegd wordt. Je doet feitelijk niets, je bent passief. Er moet dan wel een rechtsplicht tot handelen bestaan. Die leidt de Hoge Raad af uit de feiten en omstandigheden.

De gedraging van de medeplichtigen moeten gericht zijn op het deelnemen. En de medeplichtigheid moet een aantoonbare bijdrage aan het grondfeit hebben. Ook hier is het dubbel opzet vereiste.

 

Hoorcollege 7

Daderschap van de rechtspersoon en Feitelijk leidinggeven

 

Wie kunnen nou precies dader zijn van een strafbaar feit?

Er zijn fysieke personen, deelnemers, de functionele dader en feitelijk leidinggevers en opdrachtgevers. Er zijn ook rechtspersonen.

Privaatrechtelijke rechtspersonen zijn de Naamloze Vennootschap en de Besloten Vennootschap. De Maatschap en Vof zijn ook rechtspersonen. Schildersbedrijven zijn bijvoorbeeld Vof, een maatschap is bijvoorbeeld een advocatenmaatschap. Deze nemen deel aan het maatschappelijk verkeer, die vallen binnen de reikwijdte van het strafwet op grond van artikel 51. Dit is dus een uitbreiding van de aansprakelijkstelling.

 

Destijds was de rechtspersoon fictie, het is iets dat alleen iets dat op papier bestond. Die kon geen gewilde spierbeweging verrichten. Deze kan daardoor geen opzet of schuld hebben. Aan rechtspersonen konden ook geen sancties opgelegd worden. Rechtspersonen kunnen geen detentie krijgen. Er was een goed alternatief om strafrechtelijke gedragingen via de natuurlijke persoon strafbaar te stellen. Je klopt dan dus niet bij de onderneming aan, maar bij de natuurlijke persoon.

 

Tegenwoordig nemen rechtspersonen deel aan het maatschappelijk verkeer. Die moeten dus wel binnen de reikwijdte van de strafrechtelijke aansprakelijkheid vallen. We zijn afhankelijk van rechtspersonen. Er kunnen allerlei vormen van gedragingen zijn die maatschappelijk relevant zijn. Op die manier willen we de ordenende functie ook ten aanzien van ondernemingen toepassen.

Gedragingen zijn tegenwoordig ook gerelativeerd. De gewilde spierbeweging is niet de enige strafbare gedraging. Een voorbeeld is de verboden toestand. Dat type gedraging kan een rechtspersoon ook begaan.

Als we de rechtspersoon niet strafbaar stellen, dan kunnen strafbare dingen gewoon blijven plaatsvinden. Rechtspersonen kunnen financieel gewin hebben bij gepleegde strafbare feiten. Dat heeft ertoe geleid dat er verschillende bijzondere wetten waren over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen. De eerste was in 1916. Later is dat nog wel afgeschaft, omdat ze van mening waren dat ze geen opzet of schuld konden hebben als rechtspersoon. Tegenwoordig is dat anders.

 

De eerste uiteindelijke wet was in 1976. Destijds heeft de wetgever weinig aanknopingspunten gegeven onder welke voorwaarden ze strafbaar gesteld konden worden. De wetgever liet de invulling over aan de rechter. De uitbreiding van de strafrechtelijke aansprakelijkheid is, is een aanzienlijke uitbreiding van potentiele daders. Het is niet theoretisch onderbouwd. De rechter moet zelf opzoek gaan naar hoe je dat vastgesteld. Volgens het legaliteitsbeginsel moet dat vooraf bepaald moet zijn. Nu is dat de rechter. Pas in 2003 is helderheid gekomen over de criteria voor de aansprakelijkheid. Die ontwikkeling heeft dus heel lang geduurd.

 

Het is heel belangrijk om te bedenken onder welke voorwaarden rechtspersonen aansprakelijk zijn.

Moedermaatschappijen die productie uitbesteden aan lage lonen landen, waar weinig controle is op de normen, kunnen de moedermaatschappijen dan aansprakelijk gesteld worden onder onze strafwet? Bijvoorbeeld H&M heeft de productie uitbesteed aan Bangladesh, waar kinderarbeid plaatsvindt. De internationale norm is dat kinderarbeid strafbaar is. Hier speelt de vraag over de daderschap van een rechtspersoon.

Het gaat hier om internationaal erkende normen. Wij vinden dat dit een belangrijke norm is die moet worden gehandhaafd. Als dat niet lokaal gebeurd, moet het westen dat initiatief nemen om het te handhaven.

 

Enkelvoudige verhouding

Het gaat bij de daderschap van de rechtspersonen om een uitbreiding van de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Er komt dus iemand naast, naast de natuurlijke persoon die de daad verricht. Dat betekent dat er als het ware twee personen aansprakelijk gesteld worden voor een en hetzelfde feit, een natuurlijke en een rechtspersoon. De rechtspersonen kunnen alle delicten plegen. Vroeger was het idee dat sommige delicten door een rechtspersoon sommige delicten nooit kunnen begaan. In beginsel kunnen nu alle delicten door rechtspersonen worden begaan.

 

Deelnemingsvormen zijn hier ook van toepassing. Bijvoorbeeld het medeplegen kan door een rechtspersoon worden begaan. Daarbij staat de rechtspersoon naast de natuurlijke persoon. Het ijzerdraad arrest, ziet op het vaststellen van functioneel daderschap. Het ziet niet op het vaststellen van daderschap van de rechtspersoon. Maar het beschikken en aanvaarden komt wel terug als een van de criteria binnen het drijfmestarrest. In het ijzerdraadarrest is het een eenmanszaak. Die valt niet onder artikel 51. Dat moet dan weer via functioneel daderschap. Bij een eenmanszaak is er sprake van een bepaalde juridische constructie waarbij meerdere personen in dienst kunnen zijn. Het kan dus heel erg lijken op een vof. Je moet dus kijken naar de rechtsvorm.

 

Als het gaat om een onderneming schap die valt onder artikel 51, dan moet de aansprakelijkheid van dei rechtspersoon worden vastgesteld aan de hand van twee stappen. Allereerst moet er sprake zijn van een gedraging die kan worden toegerekend aan de rechtspersoon. Er moet dus sprake zijn van daderschap van de rechtspersoon. Als er een subjectief bestanddeel staat in het delict, dan moet ook de vraag gesteld worden of er sprake is van de mogelijkheid om opzet of culpa toe te rekenen. Dit hoeft dus alleen vastgesteld worden als er een subjectief bestanddeel staat in het delict.

 

Bij het drijfmest arrest rijdt een onbekend persoon mest uit op een niet bedeeld perceel. Voor die persoon is dat een voordeel. Vaak hebben boeren last van overtollig mest. Dat doet de man door de mest uit te rijden op de ouderwetse manier. Krachtens milieuwetgeving mag mest alleen worden uitgegeven door deze te injecteren in de bodem. Dat noemen we het onderwerken. Dat heeft allerlei milieuvoordelen, minder ammoniak en minder stank. Het OM constateert deze overtreding. Het probleem is dat niet bekend is wie de mest heeft uitgereden. Het OM besluit in deze zaak de beheerder van het perceel grond te vervolgen. Dat is de verdachte. Die heeft in dienst een betrokkene die belast is met het beheer van het perceel grond. Die betrokkene is in dienst bij een andere rechtspersoon, namelijk de grondeigenaar. De dader is dus onbekend.

In hoger beroep is de centrale vraag of de verdachte de dierlijke meststoffen gebruik op emissiearme wijze. Het hof zegt dat het aan de verdachte te wijten is dat de mest op de bodem is aangebracht op de niet voorgeschreven wijze. De verdediging zegt dat de cliënt alleen beheerder is, niet de eigenaar is van de grond. De cliënt heeft de verdachte daarnaast geen toestemming gegeven. Het hof zegt dat je als beheerder moet zorgen voor de naleving van de wettelijke voorschriften.

Het verwijt dat het hof maakt is dat de verdachte geen toezicht heeft uitgeoefend.

De Hoge Raad heeft deze zaak aangegrepen om een nieuw kader vast te stellen voor het toerekenen van daderschap aan de rechtspersoon. Ze geven eerst algemene regels. Daarna gaat de Hoge Raad kijken wat dat toegepast op deze zaak betekent.

Datgene wat het hof heeft vastgesteld is niet toereikend om de gedraging aan de rechtspersoon aan de verdachte toe te rekenen. Daarbij vindt de Hoge Raad het van belang dat ze niet hebben vastgesteld wat precies de taken zijn van de verdachte.

 

Het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven is van groot belang gebleken.

De Hoge Raad geeft een soort stappenplan.

Allereerst stelt de Hoge Raad vast dat de rechtspersoon kan worden vastgelegd als dader van een strafbaar feit als de gedraging van de natuurlijke persoon redelijkerwijs kan worden toegerekend aan de rechtspersoon. Het is dus de ‘redelijke toerekening’. Dat is het hoofdcriterium.

Er is geen algemene regel voor redelijke toerekening. Dat is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Je moet onder andere kijken naar de aard van de gedraging. Dat kan bijvoorbeeld een actieve of passieve gedraging zijn. Als de rechtspersoon stilzit als hij iets had moeten doen of bijvoorbeeld actief olie lozen.

 

Een oriëntatiepunt dat de Hoge Raad formuleert is het zogenaamde sfeercriterium. Heeft de gedraging plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Dan kan je namelijk vaststellen als dat het in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden, dan is het redelijker om het toe te rekenen.

Daarvan is sprake als het in de nabijheid van de rechtspersoon gebeurd.

Je moet dan kijken naar de vier omstandigheden die de Raad heeft geformuleerd om het sfeercriterium te beoordelen:

  • Het gaat om een handelen of nalaten van iemand die uit hoofde van een dienstbetrekking werkzaam is voor de rechtspersoon. Het kunnen ook mensen zijn die in opdracht van een rechtspersoon fungeren. Ook moet het gaan om een gedraging die past binnen de functie van de werknemer. Het is een heel formeel en objectief vaststelbaar criterium.

  • De gedraging moet passen binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. Je kijkt naar de rechtspersoon als geheel. Je bekijkt of het gaat om de normale gang van zaken. Dit is bruikbaar als je niet een bepaald individu kan aangeven. Dit criterium bevat twee situaties, het kan gaan om gedragingen die onderdeel zijn van de bedrijfsvoering, omdat het een uitvloeisel is van de dienstverlening. Een voorbeeld is het lozen van olie op het oppervlaktewater. Het andere type is de gedraging die geen onderdeel is van de normale bedrijfsvoering, maar wel daarbij aansluiten. Ze moeten van vergelijkbare aard zijn.

  • De gedraging is dienstig geweest voor het bedrijf van de rechtspersoon. Dat is in de eerste plaats met name financieel voordeel, maar het kan ook ander voordeel betreffen. Het kan direct voordeel of bijvoorbeeld kostenbesparing zijn. Alle bovenstaande criteria zijn objectief van aard.

  • Het laatste criterium is minder objectief. De rechtspersoon moet kunnen beschikken over het plaatsvinden van de gedraging. De gedraging werd aanvaard of placht te worden aanvaard. Dit zijn de ijzerdraadcriteria. De Hoge Raad heeft deze ingevlochten. Bij beschikken gaat het om kunnen ingrijpen. Het aanvaarden is het billijken en het niet ingrijpen op het handelen.

 

Aanvaarden omvat ook het niet betrachten van het redelijkerwijs te vergen zorg voor het voorkomen van de gedraging. Dat aanvaarden zit een subjectief onderdeel in. Het is dus deel objectief en deels subjectief van aard. Dat aanvaarden moet worden afgeleid uit de bedrijfscultuur. Daarin ligt besloten dat de rechtspersoon ook iets heeft gewild. Dit veronderstelt dus een wil. De zorgplicht is hierbij erg belangrijk.

Deze criteria zijn enuntiatief en niet cumulatief. Ze zijn voor uitbreiding vatbaar. De rechter mag meer omstandigheden betrekken bij de vraag of er sprake is van een gedraging die heeft plaatsgevonden in de sfeer van een rechtspersoon. Dat is de inhoud van enuntiatief. Ze zijn dus niet vast. Het is niet cumulatief, niet aan alle vier de criteria hoeft ze zijn voldaan.

 

De Hoge Raad geeft aan dat je naar de criteria kan kijken, en dat ook een criteria voldoende kan zijn. Als je kan vaststellen dat een gedraging heeft plaatsgevonden in de normale bedrijfsuitvoering dat dat al voldoende is om de gedraging toe te rekenen. Strikt genomen kan het eerste criterium voldoende zijn, maar dan moet er wel een bepaalde invulling gegeven worden. Bij het eerste criterium gaat de rechter in de praktijk altijd kijken naar de andere criteria. Het beste is naar alle criteria te kijken. Als aan alle criteria is voldaan, is het redelijker om het toe te rekenen.

Er is geen rangorde in de volgorde voor het toepassen van de criteria.

 

Als het gaat om een delict waar opzet of culpa bestanddeel zijn, dan moet beoordeeld worden of de rechtspersoon ook de vereiste opzet of culpa heeft. Dat moet worden onderscheiden van het toerekenen van de gedraging. Je kan van de opzet of culpa die aanwezig is bij de natuurlijke persoon beoordelen of die ook kan worden toegerekend aan de rechtspersoon. De tweede is of opzet of culpa ook bij de rechtspersoon zelf vastgesteld kan worden.

Hier geldt dat je nadat je de daderschap hebt bepaald en de gedraging hebt toegerekend, dat je apart opzet of culpa moet toerekenen. Of dat kan, dan moet je kijken naar een serie van factoren. Je kijkt eerst naar het concrete delict. Wat is de culpa of opzet die aanwezig moet zijn? Je moet ook kijken naar de grootte van de rechtspersoon en de interne organisatie van de rechtspersoon. Als de rechtspersoon een bepaald persoon een verantwoordelijkheid gegeven heeft voor een bepaalde functie, dan is het zijn taak. Als die persoon gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden, maar hij opzettelijk een strafbaar feit pleegt, kan die opzet worden toegerekend aan de rechtspersoon.

 

Een vuistregel is dat eerder toegerekend kan worden bij bestuurders en vennoten.

 

Als je gaat kijken naar opzet of culpa bij de rechtspersoon zelf. Je kijkt of je op ondernemingsniveau kan vaststellen of er sprake is van een bepaalde kennis of wil. Je kijkt dan naar de bedrijfscultuur of de bestuursbesluiten. Een bestuursbesluit is dat op het hoogste niveau wordt besloten wat gedaan wordt of dat toestemming gegeven wordt voor het plegen van een strafbaar feit. Dan kan je zeggen dat op het functionele bestuurlijke niveau die opzet aanwezig is.

 

Als het gaat om het bewijs van opzet of culpa bij rechtspersonen, als je dat via de eerste weg doet, kan je dat bewijzen door dat bijeen te sprokkelen. Je gaat kijken wat de kennis is van alle personen en die sprokkel je bijeen en die reken je samen toe aan de rechtspersoon. Je kan dan dus ook kijken naar de bedrijfscultuur. Je kan de omstandigheden op grond waarvan je de gedraging toerekent, bijvoorbeeld de criteria van het drijfmestarrest, kan je ook gebruiken als bewijs voor opzet of culpa. Ook kan je kijken of er sprake is van bestuursbesluiten.

 

Opdrachtgevers en leidinggevers

Dit zijn de natuurlijke personen die binnen een rechtspersoon een eigen rol vervullen. Bij feitelijk leidinggeven of opdrachtgeven gaat het om een bijzondere deelnemingsvorm die aan de orde is als je hebt vastgesteld dat er sprake is van daderschap van de rechtspersoon. Daarvoor hoef je alleen vast te stellen of de gedraging redelijk toe te rekenen is. Het gaat alleen om daderschap van de rechtspersoon. Hiervoor geldt dat de wetgever niet heeft aangegeven welke criteria daarvoor moeten zijn. De rechter heeft dat in de praktijk moeten invullen.

 

Tegenwoordig gaan we ervan uit dat dit een bijzondere deelnemingsvorm is. Dat betekent dat er accessoriteit moet zijn. Het grondfeit moet ook daadwerkelijk gevolgd zijn. Er moet ook sprake zijn van dubbel opzet, zoals ook bij deelnemen. Opzet op het leidinggeven en opzet op het grondfeit.

Het verwijt dat wordt gemaakt is dat je aangeeft dat de persoon heeft aangestuurd op de verboden gedraging. De persoon heeft het actief of passief bewerkstelligd. Dat betekent ook dat deelneming aan feitelijk leidinggeven ook mogelijk is.

 

Feitelijk leidinggeven is aanvullend op het daderschap van de rechtspersoon. Het is niet de fysieke pleger, maar wel iemand die leiding heeft kunnen geven aan de fysieke pleger.

 

Een opdrachtgever komt in de praktijk niet zo vaak voor. Deze heeft de feitelijke macht om een opdracht te geven. Deze geeft een instructie, het kan algemeen zijn of heel specifiek. Het enkele toelaten van het grondfeit dat valt niet onder opdrachtgeven. Het opdrachtgeven moet leiden tot het grondfeit. Het impliceert ook opzet. Het is ingeblikt in het opzet. Hier geldt dat ook het dubbel opzetvereiste. Je moet opzet hebben op het grondfeit en opzet op het opdrachtgeven. In de praktijk worden de meeste mensen vervolgd via het feitelijk leidinggeven. Het is een specifieke vorm van feitelijk leidinggeven.

 

Feitelijk leidinggeven is ruimer dan opdrachtgeven. Het kan een bestuurder zijn, het kan ook iemand zijn die feitelijk de lakens uitdeelt. Hij hoeft dus geen juridische zeggenschap te hebben. Dat betekent ook dat de bestuurders altijd ook leidinggevenden zijn. Van de bestuurders moet worden vastgesteld dat je ook daadwerkelijk feitelijk leidinggegeven hebt. Daarbij is het mogelijk dat meerdere personen leiding geven.

Het feit dat je leidinggeeft, leidt ertoe dat iemand anders het strafbaar feit begaat. Het spontaan intreden van strafbare feiten valt niet onder feitelijk leidinggeven. Het leidinggeven impliceert opzet. Ook hier geldt het dubbel opzetvereiste. Je moet ook opzet hebben op het grondfeit.

 

Het leidinggeven kan bestaan uit het concreet aansturen van de verboden gedraging. Ook minder actieve vormen vallen eronder. Maar wat is nu de ondergrens? De ondergrens is het opzettelijk bevorderen van de verboden gedraging. Dit kan doordat het gaat om een persoon is die bevoegd is om in te grijpen en daartoe redelijkerwijs gehouden is. Op hem rust die verantwoordelijkheid om in te grijpen en hij doet dat vervolgens niet. Die persoon laat maatregelen ter voorkoming van de gedraging achterwegen.

Vervolgens moet hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat de verboden gedraging zich voordoet. Daarbij heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat concrete wetenschap niet nodig is. De leidinggevende die dus bevoegd en gehouden is om in te grijpen en hij grijpt niet in, kan hij toch strafrechtelijk aansprakelijk gehouden worden als hij wetenschap heeft van vergelijkbare feiten maar niet van het feit specifiek. Daarbij gaat het ook om voorwaardelijk opzet. Ze moeten wel weten dat er sprake is van een strafbaar feit, maar niet van de specifieke omstandigheden. Iemand die dus stilzit, terwijl hij krachtens zijn positie bevoegd is om in te grijpen, en hij doet vervolgens niets, dan ben je er al om dit te bewijzen. De ondergrens ligt dus vrij laag.

 

Feitelijk leidinggeven aan een culpoos delict is mogelijk. Het opzet moet betrekking hebben op het leidinggeven en op het grondfeit. Het mag dus een culpoos delict zijn.

 

Samenvatting afgelopen weken:

De eerste situatie: Je hebt een strafbaar feit. De fysieke pleger vervult met zijn gedraging alle bestanddelen en is in dien hoofde strafbaar. Andere natuurlijke personen kunnen met die fysieke pleger samenwerken en die kunnen ook strafrechtelijk aansprakelijk zijn, maar dan op grond van deelnemen. Bij functioneel daderschap kan iemand boven de ondergeschikte staan, en daarbij een verantwoordelijkheid heeft waardoor hij aansprakelijkheid is wegens het beschikken en aanvaarden.

 

Dan hebben we de tweede situatie. Dan is er sprake van een natuurlijke persoon en een rechtspersoon. Er is een strafbaar feit. In een besloten vennootschap heb je de fysieke pleger. Die is zelf strafrechtelijk aansprakelijk. De rechtspersoon kan ook strafrechtelijk aansprakelijk zijn als voldaan is aan de criteria van drijfmest. Als het redelijk toe te rekenen is.

Binnen de rechtspersoon heb je ook een directeur of een andere leidinggevende, de feitelijk leidinggevende. Die kan ook aansprakelijk gesteld worden. Dit is omdat hij in een bepaalde relatie staat tot het plegen.

 

Dan hebben we nog een situatie drie. Je hebt natuurlijke personen en een vennootschap onder firma. Je hebt dan twee mogelijkheden. Hij kan worden gelijkgesteld aan een rechtspersoon. Dan gebruik je de criteria van het drijfmest arrest. Maar het is ook mogelijk om de directeur aansprakelijk te stellen als functioneel dader. Dat is de keuze voor het Openbaar Ministerie. Dit kan dan alleen via het ijzerdraadarrest.

 

Wat doe je bij een onderneming bij het toerekenen van de rechtspersoon? Het drijfmestarrest is gewezen in een enkelvoudige verhouding. De Hoge Raad heeft zich niet uitgesproken over situaties waar er sprake is van een moeder en een dochteronderneming. Er is nog een nieuwe ontwikkeling, er is nu nog geen duidelijkheid over.

 

Hoorcollege 8

Criminologische perspectieven

 

Georganiseerde misdaad is een begrip dat tot de verbeelding spreekt. Daarbij is de empirische onderbouwing maar weinig aanwezig over hoe ze ontstaan en wat het eigenlijk is. Het speelt zich voor een belangrijk deel in het verborgene af. Als normale burgers kom je er niet snel mee in aanraking. We zien de gevolgen ervan alleen. Bij beleidsmakers bestaat het idee dat er zoiets is als georganiseerde misdaad en dat tegengegaan moet worden, omdat het kan infiltreren in de bovenwereld en dat dat gevolgen kan hebben voor de samenleving. De gevolgen van de georganiseerde misdaad willen we ook niet, zoals liquidaties.

 

We zien dat er heel vaak uitgegaan wordt van een ruwe schatting. We weten een klein beetje, omdat we via het strafrecht bepaalde groepen kunnen aanpakken. Een aantal van de groepen komen we op het spoor door de gepleegde strafbare feiten. Dan is de vraag; als we nu een groep te pakken hebben, zijn die dan representatief voor de totale hoeveelheid georganiseerde misdaad. Beleidsmakers rekenen met een 10%-regel. Het idee is dat als je een deel aanpakt, dan wordt verwacht dat dit 10% is van de werkelijke omvang. Waar de 10% regel vandaan komt, is niet duidelijk.

Een consequentie is dat de politiek door die 10%-regel meteen roept dat het moet worden aangepakt. De dreiging van de georganiseerde misdaad wordt gecreëerd door misvattingen, de 10%-regel en ruwe schattingen.

 

Een accurate beschrijving van georganiseerde misdaad ontbreekt. De maffia-achtige organisaties die we kennen. Dat zijn organisaties met een familiehoofd, een hiërarchische structuur. Er is daar sprake van een sanctiemechanisme. Ze treden op als een staat binnen een staat. Ze maken ook gebruik van eigen belasting (je veiligheid afkopen). In Nederland is nog niet aangetoond dat zij ook hier bestaan. We zien in Nederland vaak dat het gaat om internationale smokkelactiviteiten. Het gaat dan om verschillende soorten verboden goederen die worden verhandeld, zoals drugs, wapens en andere illegale goederen. Dan wordt gesproken van transit crime. Nederland is een bestemmingsland voor bijvoorbeeld cocaïne. Voor XTC is Nederland juist het land van oorsprong.

 

De personen staan voor deze handel met elkaar in verbinding. Mensen gebruiken bepaalde relaties. Dat kan gedurende de tijd wisselen. Er wordt gebruik gemaakt van verschillende capaciteiten van anderen.

 

Is er sprake van een grote dreiging die uitgaat van georganiseerde misdaad? Er is geen sprake van een structurele vervlechting, wel kunnen we zien dat in bepaalde sectoren wel de vervlechting plaatsvindt. Daar zien we activiteiten terug die die vervlechting in de hand werken. Een voorbeeld is witwassen. Je laat je in met drugshandel, omdat je veel geld wil verdienen. Dat geld wil je ook uit kunnen geven. Je hebt er dan baat bij om dit geld wit te wassen. Je geeft het illegaal verkregen vermogen een schijnbaar legale herkomst.

 

Misdaadgeld wordt soms geïnvesteerd in de bovenwereld. Dat kan zijn om het imperium van de misdaadwereld uit te breiden. Het kan ook zijn dat ze dat doen om te beleggen. Misdaadgeld wordt ook gebruikt om te kunnen genieten. De overheid wil daar iets aan kunnen doen, dat doen ze via het strafrecht.

 

Artikel 140 Sr is de strafbaarstelling van de deelneming aan criminele organisaties. Dat gaat uit van dreiging van een groep, een groep kan meer en andere strafbare feiten plegen dan een individu. Vanuit die groep kan er ook een grotere impact zijn. We willen ook de vervlechting tussen onderwereld en bovenwereld tegengaan.

 

De argumenten die destijds werden genoemd was om landlopers en bedelaars die het reizen onveilig maakte, te straffen. Wegens wetswijzigingen heeft het een heel ander bereik gekregen. Het is een hele open delictsomschrijving. Het kan heel veel soorten criminele organisaties aanpakken. Dat zien we ook in de praktijk. Het legaliteitsbeginsel, waaruit volgt dat de wetgever vooraf moet aangeven wat strafbaar is, dat dat vragen oproept.

 

Artikel 140 ziet op de deelneming aan een criminele organisatie. Deelneming aan deelneming aan een criminele organisatie is ook mogelijk. Je krijgt dan een stapeling, waardoor de reikwijdte erg ruim wordt.

 

De vereisten voor de strafbaarstelling van artikel 140 zijn dat er sprake moet zijn van een organisatie die een duurzaam een gestructureerd samenwerkingsverband moet hebben. Als we kijken naar de uitspraken van de Hoge Raad, moet het gaan om een samenwerking tussen ten minste twee personen.

Het hoeft niet vast komen te staan dat de verdachte met een andere deelnemer heeft samengewerkt. De verdachte hoeft niet met alle medeverdachte binnen de groep bekend te zijn. Je moet wel met een aantal personen bekend zijn. Je moet met een paar personen samenwerken wat maakt dat er sprake is van een organisatie.

 

Het is ook niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is. Voor het ene type activiteit wordt een andere samenwerking vereist dan voor het andere type.

 

Er is een zeker bestendigheid vereist. De samenwerking moet enige duurzaamheid hebben. Daarbij levert incidentele samenwerking geen criminele organisatie op. Dat is te zien bij HR duurzaam en gestructureerde samenwerking. Er moet sprake zijn van een gestructureerde en duurzame samenwerking.

 

De organisatie krijgt vorm door te kijken naar de andere bestanddelen. Namelijk het oogmerkvereiste, het moet gaan om een organisatie die het oog heeft op het plegen van misdrijven. De misdrijven moeten dus uiteindelijk worden gerealiseerd. Het kan niet gaan om alleen intenties. Het moet ook gaan om meerdere misdrijven. Als het gaat om het plegen van een misdrijf, dan kan er sprake zijn van deelnemen of samenspanning, maar dan zit je niet bij artikel 140.

Overtredingen zijn niet voldoende voor artikel 140.

In artikel 140 staat; met het oogmerk tot het plegen van meerdere misdrijven. Er staat niet dat het moet zijn gepleegd. Je moet alleen het oogmerk hebben. Als het gaat om een organisatie die nog geen misdrijven heeft gepleegd, maar er wel activiteiten zijn verricht die het oogmerk laten zien, kan er ook sprake zijn van artikel 140. De aansprakelijkheid kan al bestaan bij een voorbereiding. Als twee of meer personen gaan samenwerken, omdat ze samen van plan zijn binnenkort meerdere misdrijven te plegen, en ze nemen daartoe deel aan de organisatie en ze maken een plan. Dan kan artikel 140 al worden toegepast, omdat er al sprake is van een duurzame samenwerking.

Het oogmerk van de organisatie kleurt het type van de organisatie.

 

Je moet als natuurlijk persoon deelnemen aan de organisatie. Dat valt uiteen in twee voorwaarden. Er moet sprake zijn van een soort van lidmaatschap. Je moet behoren tot de criminele organisatie en je moet in het verband van de criminele organisatie bepaalde gedragingen uitvoeren. Dat je lid bent kan blijken uit het feit dat je tot de groep behoort en dat je wordt geaccepteerd als onderdeel van de groep. Je hoeft niet geregistreerd te zijn. Je moet een rol hebben in de organisaties. Het zijn twee cumulatieve voorwaarden. De groep moet met jou samenwerken en je moet er een rol in hebben. De rol bestaat uit het leveren van een bijdrage in het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Je moet een aandeel hebben in danwel ondersteunen van gedragingen strekkend tot of rechtstreeks verband houdend met het verwezenlijken van het oogmerk.

 

De gedraging moet als strekking hebben het realiseren van het grondfeit, het kan ook rechtstreeks verband houden met het grondfeit. Dit kan bijvoorbeeld omvatten dat je iemand mishandelt samen met iemand anders. Dan ben je daadwerkelijk actief betrokken bij de uitvoering van de organisatie.

Het ondersteunen van gedragingen die strekken tot het realiseren van het oogmerk. Het ondersteunen is een vaag begrip. Dat kan heel veel verschillende dingen zijn, zoals het aanleveren van een vuurwapen of het geven van geld waarbij het geld wordt gebruikt voor een vluchtauto. De wetgever heeft gekozen om de term ondersteunen te concretiseren door dat in lid 4 aan te geven wat er ook onder valt. Dat zegt dat mede begrepen wordt voor ondersteunen, het verlenen van gelden of andere stoffelijke steun of het werven van gelden of personen van de organisatie. Dat kan ook een uitbreiding zijn.

Voor het deelnemen aan de organisatie is dus niet nodig dat je zelf daadwerkelijk betrokken bent bij het plegen van het grondfeit.

 

De laatste vereiste is het opzetvereiste. Ook hier geldt dubbel opzet. Je moet opzet hebben op het deelnemen aan de organisatie. Je moet welbewust je bijdrage leveren aan de groep. Je moet ook opzet hebben op het oogmerk van die organisatie. De mate van wetenschap die je nodig hebt ten aanzien van het oogmerk van die organisatie (HR onvoorwaardelijk opzet) de Hoge Raad zegt dat de kennis die je moet hebben van het oogmerk van de organisatie is wetenschap in de zin van onvoorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet volstaat dus niet in dit geval. Je moet weten wat het oogmerk is. Daarmee stelt de Hoge Raad een strengere eis dan bij gewoon deelnemen.

 

Tegelijkertijd zwakt de Hoge Raad dat een beetje af, door te stellen dat je niet kennis hoeft te hebben van het concrete misdrijf. Je moet wel wetenschap hebben van het oogmerk, maar je hoeft niet te weten om welke misdrijven het dan precies gaat. Je hoeft ook geen wetenschap te hebben van de aard van de misdrijven. Als je deelneemt aan een organisatie die deelneemt aan twee totaal verschillende misdrijven kan je deelnemen aan de organisatie als je wetenschap hebt van een van de twee misdrijven.

De annotator stelt iets anders voor, die is het niet eens met de aanpak van de Hoge Raad. Die wil dezelfde werkwijze toepassen als deelneming.

 

Bij artikel 140 heb je een organisatie waarbij sprake is van duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Of een organisatie daaraan voldoet kan je mede afleiden uit de activiteit van de verschillende deelnemers. De organisatie wordt gekleurd door het oogmerk dat die organisatie heeft, namelijk het plegen van misdrijven. In die organisatie zijn verschillende personen actief. Samen vormen zij een organisatie. Die personen die moeten deelnemen aan die organisatie. Dat is hun gedraging. Met die gedraging vormen ze tegelijkertijd ook de organisatie. Je moet de organisatie toetsen aan de criteria voor het duurzaam samenwerkingsverband.

De personen moeten deelnemen of ondersteunen. We hebben de concretisering van ondersteunen aan de hand van lid 4. De persoon die deelneemt aan de organisatie moet opzet hebben tot deelneming en die persoon moet opzet hebben tot het plegen van het misdrijf. Die personen zelf hoeven niet met iedereen bekend te zijn.

 

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het vereiste van gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling niet wordt gesteld als het gaat om de deelneming. Er hoeft binnen een organisatie dus geen sprake te zijn van gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling.

 

Instrumenteel gebruik van het strafrecht

In het strafrecht geldt een dualiteit van instrumenteel gebruik en rechtsbescherming. Het instrumenteel gebruik is dat we het strafrecht willen gebruiken om te voorkomen dat de rechtsgoederen worden aangetast. Door een artikel een open karakter te geven is dat een uiting van het instrumenteel gebruik van het strafrecht. Daardoor willen we alle delen van de rechtsgoederen beschermen. Daardoor kan alles eronder vallen. Je wilt een zo ver gaand mogelijke bescherming van alle rechtsgoederen bieden. Rechtsgoederen wil je beschermen door gedragingen die de aantasting van de rechtsgoederen kunnen inhouden, strafbaar te stellen.

Het tegenwicht is dat we bescherming willen bieden aan het individu dat verdachte is in het strafrecht. Tegelijkertijd wil de rechtsbescherming rechtsgoederen beschermen. Maar dit voorkomt dat het strafrecht te snel en te makkelijk worden aangewend.

 

Legaliteitsbeginsel

Het legaliteitsbeginsel gaat uit van dat de wet vooraf bepaalt dat een feit strafbaar is en dat de wetgever in de delictsomschrijving welk gedrag precies onder de reikwijdte van de strafwet valt. De wetgever moet dus vooraf aangeven wat strafbaar is. Dan moet de wetgever dat zo duidelijk mogelijk opschrijven. Soms kiest de wetgever een gedraging heel open aan te duiden, zodat alles binnen de reikwijdte valt. Een voordeel is doodslag, daar staat vooral wat het gevolg is, niet wat de gedraging precies moet zijn.

 

Het legaliteitsbeginsel verlangt dat om bescherming te kunnen bieden aan iedereen tegen de overheid. Wij moeten vanuit het perspectief van het mensbeeld zelf kunnen kiezen om ons aan de wet te houden. Je moet kunnen anticiperen op wat toelaatbaar is.

 

De vraag is, je hebt wettelijke strafuitsluitingsgronden, waarvan de wetgever heeft bepaald dat als er sprake is van overmacht, dat er geen aansprakelijkheid kan worden gevestigd. De wetgever heeft aangegeven dat dat gevallen zijn waarbij aansprakelijkheid wordt uitgesloten.

Hoe zit dat dan met ongeschreven strafuitsluitingsgronden? Dan heeft de rechter in de rechtspraktijk bepaald dat als er voldaan wordt aan bepaalde eisen van de rechter, dat ook aansprakelijkheid wegvalt. Hoe zit dat met het legaliteitsbeginsel?

Het is geen probleem vanuit het legaliteitsbeginsel. Ongeschreven strafuitsluitingsgronden zorgen voor rechtsbescherming tegen het optreden van de overheid. De overheid kan je dan niet straffen. Daar staat het legaliteitsbeginsel ook voor. De ongeschreven strafuitsluitingsgronden laten zich makkelijk verenigen met het legaliteitsbeginsel, omdat ze hetzelfde doel hebben. De burger profiteert ervan, ze beschermen allebei de burger.

 

Gekwalificeerde delicten

Je hebt delictsomschrijvingen die bepaald gedrag strafbaar stellen. Sommige delictsomschrijvingen geven een extra voorwaarde waardoor een hogere straf opgelegd kan worden. Een heel simpel voorbeeld is het verschil tussen doodslag en moord. De delictsomschrijving is op een bestanddeel na hetzelfde, namelijk met voorbedachte raad. Er is sprake van een verschil in strafmaximum. De functie van het extra bestanddeel is dat een zwaardere straf opgelegd kan worden. Daarmee is moord een gekwalificeerde vorm van doodslag. Gekwalificeerde varianten kunnen een objectieve omstandigheid toevoegen, zoals het intreden van een bepaald gevolg (brandstichting waarbij iemand om het leven is gekomen). Je hebt ook gekwalificeerde delicten waarbij de extra voorwaarden subjectief is, zoals roekeloosheid of met voorbedachten rade.

 

Geprivilegieerde delicten

Dit zijn delicten die samenhangen met een bepaald hoofddelict. Daar geldt een verlagende strafmaximum omdat er verzachtende omstandigheden gelden. Een voorbeeld is de kindermoord. Dat is geprivilegieerd omdat er bepaalde situaties zijn waar we voor die moeder begrip kunnen opbrengen. Dan zie je dat het een omstandigheid is die verzachtend is.

 

Causaliteit

In de noot van het arrest Dwarslaesie staat een maatstaf voor de redelijke toerekening. Die vuistregels zijn niet de enige maatstaf en die gelden alleen voor bepaalde situaties. Als het gaat om een vraag om causaliteit moet je aangeven dat als er sprake is van causaliteit, dat je dat moet vaststellen aan de hand van de maatstaf van redelijke toerekening. Dat kan worden ingekleurd aan de hand van een aantal factoren, zoals de complexiteit van de keten en de ernst van het delict. Als het gaat om de Groninger Hiv-zaak, waarbij het niet duidelijk is welke handeling heeft geleid tot het gevolg, moet je de maatstaven hiervan gebruiken.

 

’t Hart zegt dat je een aantal vuistregels moet aanhouden. Dat zijn er drie die betrekking hebben op de specifieke situatie, namelijk gedragingen die zorgen voor letsel. Dat kan dus niet voor andere gevallen van causaliteit gebruikt worden. Je hebt een situatie waarbij de verdachte niet dodelijk letsel veroorzaakt maar wel letsel dat medisch ingrijpen noodzakelijk maakt. Door dat medisch ingrijpen gaat er iets mis, daardoor komt iemand te overlijden. In zo’n situatie is er geen causaal verband. Het is niet redelijk om het gevolg toe te rekenen. Dat is niet redelijk omdat de gedraging van de verdachte aan de hand van de criteria van redelijke toerekening niet geschikt was om het toe te rekenen. Er was een tussenkomende factor, de arts. Als de arts tussenkomt en de persoon daardoor komt te overlijden is dat niet redelijk toe te rekenen.

 

Als de verdachte niet dodelijk letsel veroorzaakt, het letsel geeft wel noodzaak tot medisch ingrijpen. Daar ontstaan complicaties, daardoor komt het slachtoffer te overlijden. Dan is de vuistregel (het is niet altijd het geval) dat het redelijk is dat het overlijden toe te rekenen is aan de verdachte.

 

Het derde scenario is dat de verdachte letsel veroorzaakt dat op zichzelf dodelijk is, maar door anders medisch ingrijpen had de dood van het slachtoffer kunnen worden voorkomen. Dan is het redelijk om het toe te rekenen, dan heb je een causaal verband. Je kijkt naar de aard van de gedraging, hij veroorzaakt letsel dat op zichzelf dodelijk is.

 

Dit is gebaseerd op de eerdere uitspraken van de Hoge Raad. Je moet altijd vaststellen of er sprake is van causaliteit aan de hand van redelijke toerekening. Daar moet je de criteria voor toetsen. Als er letsel, kun je beroep doen op de vuistregels van ’t Hart. Dan moet je wel uitleggen waarom dit van toepassing is.

 

Deelneming

Bij deelneming hebben we een aantal punten die aandacht verdienen.

Er geldt een aantal algemene kenmerken. Je moet vaststellen of er sprake is van accessoriteit, de deelneming moet geleid hebben tot een misdrijf of een overtreding. Bij medeplichtigheid kan het grondfeit alleen een misdrijf zijn, voor de rest kan het een misdrijf en een overtreding zijn. Als het grondfeit niet is gevolgd, dan heb je geen strafbaarheid van deelneming, hooguit de mislukte uitlokking.

 

Bij deelneming moet je altijd vaststellen dat er sprake is van dubbel opzet, opzet om de deelneming in de zin van bewuste en nauwe samenwerking of opzet op het uitlokken van anderen (uitlokken) of het gebruiken van een ander als willoos werktuig (doen plegen).

Het tweede vereiste is de opzet op het grondfeit. Het grondfeit is dan samen afspreken om een delict te plegen, dat je dat beide doet met een bewuste nauwe samenwerking. Je weet van elkaar wat je van plan bent om te doen en daartoe werk je ook samen. Voorwaardelijk opzet volstaat, namelijk het aanvaarden van de bewuste aanmerkelijke kans.

 

Het verschil met artikel 140 zie je hier terugkomen. Je moet daar opzet hebben op het deelnemen aan de organisatie. Dus je moet bewust een vuurwapen aan een ander lid van de groep geven. Maar bij artikel 140 geldt dat bij het opzetvereiste op het oogmerk, dat daarvoor voorwaardelijk opzet niet volstaat. Je moet kennis hebben in de zin van onvoorwaardelijk opzet. De Hoge Raad zegt tegelijkertijd wel dat je niet hoeft te weten om welke misdrijven het precies gaat.

 

Verder moet je bij de deelneming letten op waar de deelnemingsgedraging uit bestaat. Bij medeplegen gaat het om meewerken aan het grondfeit. Dat meewerken bestaat uit een bewuste nauwe samenwerking. Er zijn twee varianten waarbij je feitelijk betrokken bent of dat je niet feitelijk betrokken bent. Bij uitlokking moet je kijken naar de uitlokkingsgedraging. Bij doen plegen moet je naar de deelnemingsgedraging kijken dat je het laat uitvoeren door een ander en dat de ander straffeloos is.

 

Het uiteenlopend opzet kan je een stappenplan voor volgen. Eerst stel je vast dat er twee personen zijn die samen iets gaan doen. Wat wilde een en wat wilde de ander? Wat was het opzet op het grondfeit? Als de medepleger een ander doel heeft dan de andere medepleger, dan heb je een probleem. Daar is sprake van uiteenlopend opzet, beide willen totaal iets anders. Wat geldt dan? Dan moet je kijken naar de regels die de wet stelt. Er zijn verschillende gradaties in aan te wijzen.

 

De eerste is dat het opzet een beetje van elkaar afwijkt. Dan is het grondfeit hetzelfde, alleen de wijze van uitvoering niet. Dat kan worden afgedekt door middel van voorwaardelijk opzet. Dan is de aanmerkelijke kans aanwezig dat de uitvoering anders kan worden. Als er een klein beetje afwijking is, dan wordt dat gedekt door voorwaardelijk opzet.

 

Als er sprake is van een grotere afwijking, moet je kijken naar de regeling van art. 47 lid 2. Daar wordt gezegd dat je aansprakelijk bent benevens de gevolgen. Het loopt dan nog niet wezenlijk uiteen. De uitspraak diefstal met geweld is daar een voorbeeld van. Dan moet je kijken naar wat dat betekent voor de kwalificatie en voor de strafmaat. Voor medeplichtigheid geldt een andere regeling, namelijk art. 49 lid 4. Dan volgt de medeplichtige de kwalificatie van de dader, maar er geldt een lagere strafmaat.

Bijvoorbeeld als iemand medepleegt aan mishandeling, maar de ander heeft voorwaardelijk opzet op het om het leven brengen van het slachtoffer, dan geldt voor die persoon doodslag, de ander krijgt mishandeling de dood ten gevolge hebben. Je deed wel mee aan de mishandeling maar je hebt geen opzet op de dood. Bij medeplichtigheid geldt dat dus niet, dan geldt alleen een ander strafmaximum.

 

Als het opzet compleet uiteenloopt, dan kan er geen sprake zijn van een deelneming aan twee kanten, want dan kan het niet worden afgedekt. Dan kan je hooguit een situatie hebben van een mislukte deelneming.

 

Je kijkt eerst naar wat de bedoeling was, dan of het kan worden afgedekt via voorwaardelijk opzet. Als het om een delict gaat die in elkaars verlengde liggen, kan je dat beoordelen aan de hand van art. 47 lid 2.

Als het totaal uiteenloopt heb je geen deelneming, alleen misschien mislukte deelneming.

 

Facetwederrechtelijkheid

De Hoge Raad heeft in het arrest dreigbrief aangegeven dat als wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving staat, dit betekent dat het in strijd is met het objectief recht. Doordat je niet in cassatie kon gaan van vrijspraak is daar een constructie voor facetwederrechtelijkheid voor bedacht.

Als in de delictsomschrijving wederrechtelijkheid staat, en dit een specifieke betekenis heeft, dus niet algemeen in strijd met het recht. Het gaat dan om handelen zonder toestemming, vergunning of bevoegdheid. In het kader van het bewijs, moet je dan kijken als er een specifieke betekenis is, moet je kijken of er sprake is van wederrechtelijkheid bewezen is in dat geval. Als er een rechtvaardigingsgrond van toepassing is die niet ziet op dat facet, dan leidt dat tot ontslag van alle rechtsvervolging.

 

Als het niet bewezen kan worden verklaard dat er sprake is van de wederrechtelijkheid is van het facet, dan is er sprake van vrijspraak.

 

Als je de betekenis neemt van het in strijd zijn met het objectief recht, dan neem je alle factoren mee die gaan over de wederrechtelijkheid. Bij facetwederrechtelijkheid neem je alleen de specifieke factoren mee die te maken hebben met het delict. Dat werkt uit in welke beslissing moet worden genomen bij het beslissingsschema.

 

Als in de delictsomschrijving het woordje wederrechtelijkheid staat, en dat gaat alleen maar om een bepaald facet, en die wederrechtelijkheid kan niet bewezen worden verklaard, volgt vrijspraak.

Als er sprake is van een rechtvaardigingsgrond, maar de wederrechtelijkheid van het facet kan wel worden bewezen, dan volgt ontslag van alle rechtsvervolging. Er is dus wel sprake van wederrechtelijkheid op het specifieke onderdeel, maar er is een rechtvaardigingsgrond die op een ander facet gericht is.

 

De rechtspraak is nu aangepast, ook bij vrijspraak kan het OM in cassatie.

 

Objectivering en normativering

Om te kunnen bepalen of er sprake is van opzet of culpa moet je aan de hand van objectieve omstandigheden vaststellen wat de geestestoestand is van de verdachte.

Als de verdachte een verklaring aflegt, is dat makkelijk, anders moet je het bewijs van culpa of opzet afleiden van de objectieve omstandigheden. Daaruit leiden we opzet af.

 

Het normativeren is het interpreteren van een gedraging. Het afmeten van de gedraging aan allerlei sociale normen en ervaringsregels. Je geeft betekenis aan een gedraging, omdat de gedraging op het gevolg gericht is.

 

 

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Strafrecht bundel

Hoorcollege 1 Materieel strafrecht, Bachelor jaar 2 rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 1 Materieel strafrecht, Bachelor jaar 2 rechtsgeleerdheid

Zo nu en dan wordt er verwezen naar een ontbrekend gedeelte, via BlackBoard zijn deze stukjes terug te kijken! Wordt later aangevuld.

Hoorcollege 1 Materieel Strafrecht

Wat is de functie van materieel strafrecht?

VOORBEELD 1

* Jongen, 27

* Ouders uit Marrokko

* Houdt van voetbal, Moslim

* Wil naar Syrië -> IS-strijder

* Is hier heel openbaar over

* AIVD heeft ‘m in het vizier

* Vals paspoort – aangehouden

* Voldoende om jongen te veroordelen?

VOORBEELD 2

* Pedo van 40

* Legt via darkweb contact met meisje -> ontmoeting via tussenpersoon

* Tussenpersoon blijkt undercoverjournalist te zijn

* Meisje blijkt niet bestaand te zijn

* Straf voor voorbereiding misdrijf verkrachting?

VOORBEELD 3

* Jongens beroven hotel -> vluchten op scooter

* Rijden met scooter voetganger plat

* Valt niet te achterhalen wie er achter het stuur zat

* Wie is schuldig? Beiden of allebei niet?

* Begrippen zijn dus vager dan bij strafprocesrecht

* Definitie materieel strafrecht -> rechtsgebied dat aangeeft welke gedragingen onder welke voorwaarden strafbaar zijn, regelt sancties, regelt toepasbaarheid strafrecht (voorwaarden voor vervolgbaarheid, kan iemand wel daadwerkelijk een straf opgelegd krijgen? Is een persoon een dader -> ja/nee -> strafbaar?), genoegdoening slachtoffer ook van belang

* Hoe ver in het voorstadium kun je zitten om strafbaar te kunnen zijn?

* Wanneer spreek je van culpa/opzet/poging? -> dillema’s

* Inherente spanning in het strafrecht

* Strafrecht biedt bescherming aan burger (verwezenlijking doelen strafrecht)

* Leven/eigendom/fysieke integriteit zijn van dusdanig belang dat ze moeten worden beschermd

* Bescherming van het slachtoffer staat niet voorop -> strafrecht is publiekrecht

* Strafrecht beschermt ook diegene tegen wie het strafrecht zich keert (verdachte/gedetineerde)

* Instrumentaliteit: hoe scherper het strafrecht, des te meer straffen uitgevaardigd -> hoe meer bescherming voor de verdachte, hoe minder slagvaardig het strafrecht kan zijn

* Kunst als jurist: niet jezelf laten overstemmen door je primaire opvattingen, juridische probleem overal in zien

* Strafrecht is geen wondermiddel -> Deze gedachte zou legitimiteit van het systeem aan kunnen tasten

Bronnen van materieel strafrecht en legaliteit

* Bronnen van materieel strafrecht

o Wetboek van Strafrecht boek 1 voornaamste bron

* Boek 2 misdrijven

* Boek 3 overtredingen

* Bijzondere wetten (Wet Wapens en Munitie, Wegenverkeerswet etc.)

o Strafvordering heeft plaats op een wijze bij de wet voorzien -> wet in formele zin

o APV’s zijn voorbeeld van lagere wetgeving (wet in niet formele zin)

o Overtredingen kunnen in lagere regelgeving staan, misdrijven nooit

o Feitelijke gedraging verdachte hoort binnen strafomschrijving te passen

o Constitutionele dimensie strafrecht -> verhouding staatsmachten

o Rechtsbeschermende functie -> als burger weet je waar je aan toe bent

o Lex certa/gestimmtheitsgebot -> enige die bevoegd is om strafbaarheidstelling in het leven te roepen, is de wetgever -> moet duidelijke strafbepalingen formuleren

o Verbod op té extensieve interpretatie -> alleen de wetgever mag strafbaarstellingen in het leven roepen -> rechter moet zich houden aan de woorden van de wet

o Rechter gaat wel boekje te buiten als hij analogie toepast -> vorm van interpreteren waarbij.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 2 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 2 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 2 Materieel Strafrecht

Causaliteit en wederrechtelijkheid

Beide hebben centrale plaats in het materiële strafrecht

-        Wederrechtelijkheid is voorwaarde voor strafbaarheid (zie vorige week)

-        Causaliteit is bij veel delicten voorwaarde voor strafbaarheid

 

Causaliteit: algemeen

Wat is causaliteit?

-        Arrest etalageruit

-        Auto door ruit -> vrouw in de buurt overlijdt -> glassplinter in slagader vrouw -> man veroordeeld (gevaarlijk rijgedrag oorzaak slagaderlijke bloeding)

-        Menselijke gedraging + gevolg

-        Materieel omschreven delicten

-        Bedrog in verzekeringsovereenkomsten -> art. 3:27 Wetboek van strafrecht -> cliënt brengt verzekeraar in dwaling -> gevolg = overeenkomst in leven geroepen die de verzekeraar bij bezit over volledige informatie niet had afgesloten

-        Gekwalificeerd delict (straf gaat omhoog op grond van het ingetreden gevolg (bijv. dood i.p.v. lichamelijk letsel) -> oorzakelijke relatie met mishandelende gedraging

-        Formeel omschreven delicten -> uitvoeren gedraging is op zichzelf strafbaar (kleven soms wel materiële aspecten aan, bijv. diefstal -> ‘’weggenomen’’ = als iets uit de beschikkingsmacht van het slachtoffer is gehaald)

Causaliteit: theoretische benaderingen

-        Wetgever had geen leidraad voor causaliteitskwestie

-        Aantal theorieën in het leven geroepen om hierbij te helpen (volgen de ontwikkeling van de rechtspraak)

-        Conditio sine qua non -> alles wat een noodzakelijke voorwaarde is geweest van het intreden van het gevolg, is een oorzaak (je kan eindeloos terug in de tijd redeneren) -> je vraagt je af of de gedraging weggedacht kan worden zodat tegelijkertijd ook het gevolg wegvalt (bijv Etalageruit) -> geldt niet als hoofdmaatstaaf in ons huidige strafrechtstelsel, maar speelt nog wel een grote rol (wordt wel als te breed op te vatten gezien)

-        Casua proxima -> Gaat om dichtstbijzijnde oorzaak van bijv. dood (man in Etalageruit zou hierbij wel slagen met verweer (gebroken ruit zou oorzaak dood vrouw zijn)

-        Relevantietheorie -> houdt in dat je op zoek gaat naar het type gevolg dat de wetgever waarschijnlijk op het oog heeft gehad -> bedoeling wetgever delictsomschrijving -> bedoeling wetgever is vaak onduidelijk, wat is strafrechtelijk relevant en wat niet

-        Adequatietheorie -> heeft te maken met de voorzienbaarheid van het gevolg -> aard van de gedraging van de verdachte -> is die gedraging in zijn aard geschikt om tot het gevolg te komen -> lange tijd hoofdrol gehad in causaliteitstheorie

-        Redelijke toerekening -> Kan het ingetreden gevolg redelijkerwijs worden toegerekend aan de gedraging van de verdachte -> open maatstaf, bij de invulling hiervan kunnen de oude theorieën ook helpen

Causaliteit: redelijke toerekening

-        Inhoud maatstaf

o   Wanneer is het redelijk toe te rekenen?

o   Geen algemene regel te geven

o   Concrete omstandigheden van het geval

-        Casuïstiek: relevante factoren

o   Aard van de gedraging van de verdachte

§  Hoe gevaarlijk

§  Hoe voorzienbaar

§  Objectieve invalshoek/benadering

o   Aard en strekking van het delict (relevantietheorie) -> wat is de ratio van de delictsomschrijving en wat zijn typische bijbehorende gevolgen -> afhankelijk van rechtsgoed

o   Ernst van het letsel -> persoon slachtoffer (doodgaan door pantoffel koppen komt toch voor rekening verdachte, ‘’you take the victim as you meet him’’).....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 3 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 3 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 3 Materieel Strafrecht

Schuld als element en bestanddeel

Het schuldbeginsel: geen straf zonder schuld

-        Verlichtingswaarden ‘’beschaafd strafrechtelijk stelsel’’?

-        Geen risicoaansprakelijkheid (in beginsel…)

Verschillende betekenissen van de term schuld

-        ‘Het gedaan hebben’

-        Schuldbestanddelen: opzet en culpa

o   bestanddelen, deel van de delictsomschrijving, eerste vraag 350 Sv

o   Uitdrukkingen van de geestesgesteldheid waarmee de verdachte heeft gehandeld

o   Geestesgesteldheid -> subjectieve delictsbestanddelen (subjectieve kant strafbare feit)

-        Schuld in enge zin: culpa

o   Gaat meer om onvoorzichtigheid/nalaten

-        Schuldelement: verwijtbaarheid

o   Derde vraag 350 Sv

-        Straftoemetingsschuld

o   Persoonlijke schuld dader

o   Ernst van het feit

o   Geschoktheid van rechtsorde

Opzet/dolus: algemeen

Wat is opzet (niet)?

-        Willens en wetens de verboden gedraging verrichten

o   Je wil het gevolg in het leven roepen door verboden te handelen

-        Opzet is niet het (achterliggende) motief van de dader

-        Opzet is kleurloos en niet boos (tenzij…)

o   Kleurloos: De wet eist niet dat jij je ervan bewust was, dat je op het moment strafbaar handelde (al is dit vaak wel het geval) -> je hebt dus opzet op wat in de delictsomschrijving staat, niet op het wederrechtelijk handelen

-        Opzet is iets anders dan voorbedachte raad

o   Voorbedachte raad komt bovenop opzet en komt er op neer, dat je als dader zijnde een redelijke mogelijkheid hebt gehad om te bezinnen, voordat je de verboden gedraging uitvoerde

Verschijningsvormen van opzet

-        Meestal ‘’opzettelijk’’

-        ‘’Wetende dat’’

-        ‘’Oogmerk’’

-        Ingeblikt in aanduiding gedraging of middel

-        ‘’Voornemen’’ bij poging (art. 45 Sr) (synoniem van opzet)

Het bewijs van opzet

-        De opzetregel

-        Normativering/objectivering

o   Je begint als de verdachte heeft gehandeld, zo dicht mogelijk bij de verdachte zelf

o   Verklaring verdachte is hier erg belangrijk bij

o   Objectieve omstandigheden van het geval: normativeren/objectiveren

§  Zie Hiv 1: ‘’Je kijkt naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging’’

§  Normativeren gebruik je om vast te stellen, wat de gemiddelde mens in de gegeven omstandigheden moet hebben gewild en geweten

Voorwaardelijk opzet: componenten en ratio

Gradaties en opzet

-        Willens en wetens handelen

-        Noodzakelijkheidsbewustzijn

-        Mogelijkheidsbewustzijn in de vorm van voorwaardelijk opzet
 

‘’Bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans’’/zich willens en wetens blootstellen aan een aanmerkelijke kans:

-        1. Risico: aanmerkelijke kans

o   Omstandigheden geval

o   Aard en verschijningsvorm gedraging

o   Algemene ervaringsregels

o   Niet aard van het gevolg

-        2. Kennis: wetenschap

o   Wetenschap die feitelijk bestaat of

o   Bekend moet worden verondersteld

-        3. Wil: aanvaarding

o   Verklaringen verdachte

o   Verklaringen e.v.t. getuigen

o   Omstandigheden geval

o   Uiterlijke verschijningsvorm gedraging

o   Contra-indicaties

§  Denk aan Spookrijder-arrest -> 5 doden als gevolg door labiel rijgedrag -> meervoudige doodslag ten laste gelegd, HR schoof dit opzij -> verdachte probeerde juist ongevallen te vermijden (hij wilde dus de kans op de dood van zichzelf of anderen dus niet aanvaarden)

Waarom hebben we het voorwaardelijk opzetbegrip?

-        Wat moet je nou als een verdachte ontkent?

-        Stoornisongevoeligheid

Voorwaardelijk opzet: toepassing in rechtspraak

Voorbeelden

-        Schieten op bovenwoning (NJ 2006, 50)

o  .....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 4 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 4 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 4 Materieel Strafrecht

Strafuitsluitingsgrond:

-        Brengt correctie aan op de werking van delictsomschrijvingen

-        Neemt de strafbaarheid weg van ofwel het feit, ofwel de dader

-        Hebben tamelijk breed bereik -> consequentie is dat een geval kan worden geschaard onder de betekenis van de delictsomschrijving

-        Een dergelijk geval leent zich dus toch niet altijd voor bestraffing/niet gepast om het tot strafrechtelijke aansprakelijkheid te laten leiden

Systeem wetgever 1886:

-        Nog geen verschil/scherp onderscheid tussen schulduitsluitingsgronden en rechtvaardigingsgronden

-        Bestanddelen schuld en wederrechtelijkheid bestonden nog niet

Dogmatische ontwikkelingen:

-        Verfijnder systeem

-        Ruimer juridisch begrip ‘’strafbaar feit’’ -> Inbegrip van elementen wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid

Rechtvaardigingsgronden

-        Noodtoestand (art. 40 Sr)

-        Noodweer (art. 41 lid 1 Sr)

-        Wettelijk voorschrift (art. 42 Sr)

-        Bevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 1 Sr)

-        Ontbreken materiële wederrechtelijkheid (ongeschreven)

 

Schulduitsluitingsgronden

-        Ontoerekenbaarheid (art. 39 Sr)

-        Psychische overmacht (art. 40 Sr)

-        Noodweerexces (art. 41 lid 2 Sr)

-        Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 2 Sr)

-        Afwezigheid van alle schuld (ongeschreven)

Bewijslast/bewijsvoeringslast

-        OM heeft bewijslast

-        Verdachte: onschuldpresumptie

-        Correctie op elementen strafuitsluitingsgronden (hoeven niet worden bewezen, minder rigide bewijsvoeringsregime)

o   Door verdachte en verdediging aannemelijk gemaakt

o   Beroepen op strafuitsluitingsgronden worden niet vaak aanvaard (noodweer vaker dan bijv AVAS)

o   Consequentie beantwoording 350 Sv

Algemene factoren

-        Subsidiariteit

o   Gekoppeld aan proportionaliteit

o   Pas met succes een beroep op strafuitsluitingsgrond, als je geen redelijk alternatief had voor de handelwijze

o   E.g. psychische overmacht, rechter niet overtuigd, want i.p.v. strafbare feit plegen had je ook nog weg kunnen redden of een minder zwaar middel kunnen inzetten

o   Geen dichter middel voorhanden om je teweer te stellen tegen datgene waartegen je teweer stelt

-        Proportionaliteit

o   Redelijke afweging tussen handeling en verdediging

-        Evt. culpa in causa

o   Eigen schuld

-        Evt. Garantenstellung

o   Je functie/de uitoefening van een bepaalde positie bepaalt zorgt ervoor dat er een zwaardere bewijslast is om je te kunnen beroepen op een rechtvaardigingsgrond/schulduitsluitingsgrond -> HR Verpleegster

Toerekenbaarheid: algemeen

-        Art. 39 Sr: Niet strafbaar is hij die een feit begaat dat hem wegens een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis der geestvermogens niet kan worden toegerekend

o   Tijdens psychose strafbaar feit gepleegd

o   Traumatische gebeurtenis kan hier oorzaak van zijn

§  Schulduitsluitingsrond -> wederrechtelijkheid blijft aanwezig, verwijtbaarheid vervalt -> leidt tot afwezigheid van alle schuld

 

Ontoerekenbaarheid en verminderde toerekenbaarheid

-        Vijf gradaties van (on)toerekenbaarheid

-        Partiële toerekenbaarheid

o   Zie art. 37a Sr -> tbs-maatregel

o   In principe heeft iedereen wilsvrijheid -> wanneer de wilsvrijheid ontbreekt, volgt er AVAS

o   Indien je kleptomaan bent (door psychiater vastgesteld) en je iets vernielt, bestaat er geen relatie tussen jouw geestesstoornis en het gepleegde strafbare feit

-        Verhouding tot het begrip opzet (Hof Arnhem Tolbert – zaak)

§  Man had verschillende dolingen verricht onder invloed van amfetamine -> verschillende mensen van het leven gebracht

§  Familie is tot twee keer toe heel uitgebreid in het PBC onderzocht

§  Deze man leidt aan een ernstige narcistische.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 5 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 5 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 5 Materieel Strafrecht

Programma

-        Algemene opmerkingen onvoltooide delictsvormen

-        Dillema’s bij strafbaarheid in voorfase

-        De strafbare poging

-        Strafbare voorbereidingshandelingen

-        Ondeugdelijkheid van poging of voorbereiding

-        De vrijwillige terugtred

Strafbaarheid in de voorfase

Wanneer strafrechtelijk (kunnen) ingrijpen?

-        Denk aan filmfragment

-        Stadia in de tijd gelegen vóór het voltooien van het delict

o   Sommige stadia worden al eerder strafwaardig geacht (denk aan samenspanning ter voorbereiding van het plegen van een bepaald strafbaar feit of een poging tot het plegen van een strafbaar feit)

-        Van gedachte, naar plan, naar voorbereidingen, naar uitvoeringshandelingen (en uiteindelijk het verrichten van de verboden gedraging)

Schematische voorstelling voorbereid strafbaar feit

Gedachte strafbare gedraging <-> Voltooiing strafbaar feit (denk aan voorbereiding op een bankoverval. Vluchtroutes, zorgen voor voorraad wapens etc) -> totaal onvergelijkbaar met kroeggevecht, hierbij gaat het om een ‘’explosieve’’ handeling (het gebeurt zo ontzettend snel dat er geen sprake kan zijn van voorbereiding)

Art 46 Sr -> gaat over voorbereiding

Schematische voorstelling strafbare poging

-        Gedachte strafbare gedragen

-        Verrichten voorbereidingshandeling

-        A. strafbare poging?

-        B. strafbare poging?

-        C. strafbare poging?

-        Voltooiing strafbaar feit

Dillema’s bij poging en voorbereiding

Waarom ingrijpen in de voorfase?

-        Poging en voorbereiding vormen uitbreidingen van strafrechtelijke aansprakelijkheid

-        Bescherming van rechtsgoederen

-        Belang van rechtshandhaving

o   Overheid laat zien dat ze de bescherming van rechtsgoederen serieus neemt

-        Inzetbaarheid strafvorderlijke bevoegdheden

o   Je kan pas spreken van een verdachte in de zin van art 27 lid 1 Sv, indien het strafbare feit helemaal is gepleegd

o   In het geval van voorbereiding op een zwaar misdrijf, kan er eerder worden gesproken van een verdachte -> hier komen allerlei dwangmiddelen bij kijken

Maar hoe ver ingrijpen in de voorfase?

-        Primaat van het uitgangspunt van daadstrafrecht

-        Dus geen intentiestrafrecht (artikel Van der Woude & Van Sliedregt

-        Ook niet bij voorbereiding, want objectief vaststelbare voorbereidingshandelingen vereist

-        Invloed van de pogingsleren

o   Pogingstheorieën  (zie schematische voorstelling strafbare poging)

o   Afhankelijk van hoe je die poging invult, heb je eerder of later te maken met een poging -> gaat er weer om hoe objectief/subjectief je een poging invult

o   In Nederland is er sprake van een gematigde objectieve pogingsleer

o   Hoe strenger de pogingsleer wordt ingevuld, hoe meer vereisten er zijn om te kunnen spreken van een poging

Art. 45 Sr: de strafbare poging (1)

-        Toepassing poging in praktijk

o   Vaak combinatie poging tot ernstig misdrijf met voltooid delict van lichter misdrijf

o   Bijv. primair poging tot doodslag, secundair poging tot zware mishandeling (indien opzet op dood slachtoffer niet kan worden bewezen)

-        Drie voorwaarden

o   Poging tot misdrijf is strafbaar wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard (poging tot mishandeling is niet strafbaar, poging tot zware mishandeling wel)

o   Strafmaximum: 2/3

 

1.      Misdrijf (dus geen overtreding)

2.      Voornemen

o   Moet zijn gericht op een bepaald misdrijf

o   Betreft opzetvorm

o   In de regel volstaat voorwaardelijk opzet

o   Tenzij bijzondere opzetvorm in gronddelict.....read more

Access: 
Public
Samenvatting verplichte stof Strafrecht, inleiding rechten

Samenvatting verplichte stof Strafrecht, inleiding rechten

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1: Inleiding

 

Het recht heeft de taak om zo veel mogelijk conflicten te voorkomen of deze op te lossen in de samenleving. Onder het positieve recht verstaan we het geheel van geldende rechtsregels op dit moment in Nederland. Naast deze term kennen we de termen objectief en subjectief recht. Objectief recht en positief recht zijn synoniem aan elkaar. Een subjectief recht is een recht dat ontleend wordt aan een objectief recht. Een subjectief recht is bijvoorbeeld dat bij het kopen van een computer de één de computer levert en de ander de koopprijs betaalt. Deze subjectieve rechten worden ontleend aan een objectief recht, namelijk artikel 26 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboekboek, kortweg artikel 7:26 BW.

 

In Nederland kennen we vier rechtsbronnen. De wet, de jurisprudentie, de gewoonte en de verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. De gewoonte is een ongeschreven rechtsbron, maar deze is wel degelijk bindend en kan dus ook in een rechtszaak worden aangevoerd. In Nederland kennen wij het monistisch systeem. Dit houdt in dat interstatelijke verdragen automatisch in het Nederlandse recht worden opgenomen zodra Nederland deze heeft geratificeerd en bekendgemaakt (artikel 93 Grondwet (hierna: GW)). Daarnaast heeft internationaal recht voorrang op Nederlands recht en staat het dus ook boven de Nederlandse wetgeving (artikel 94 GW).

 

Indelingen van recht

Het recht kan op enkele manieren worden onderverdeeld. Ten eerste is er het onderscheid tussen materieel en formeel recht. Materieel recht heeft als inhoud rechten en plichten. Materieel recht kan dus ook als objectief recht worden gezien. Het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht zijn voorbeelden van materieel recht. Formeel recht heeft als inhoud de handhaving van het materieel recht. Het wordt dan ook wel het procesrecht genoemd. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Strafvordering zijn voorbeelden van formeel recht.

 

Een compleet andere indeling van het recht is het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht. Het privaatrecht houdt de rechtsrelaties tussen burgers in. Oftewel het gaat hier om niet-exclusieve bevoegdheden. Het kopen van een computer bijvoorbeeld is een niet-exclusieve bevoegdheid; in beginsel kan iedereen een computer kopen. Het publiekrecht gaat over exclusieve bevoegdheden. Een voorbeeld is het verlenen van een omgevingsvergunning door de gemeente aan een burger. Alleen de gemeente is bevoegd deze vergunning.....read more

Access: 
Public
Uitwerking hoorcolleges en basiscolleges Inleiding Strafrecht

Uitwerking hoorcolleges en basiscolleges Inleiding Strafrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1

In het strafrecht gaat het niet alleen om de techniek maar ook om het bewust zijn van het feit dat het ten alle tijden om mensen gaat. Er zijn verschillende perspectieven om naar het strafrecht te kijken en daarmee een beeld te krijgen hoe er het meest effectief kan worden gewerkt binnen dit rechtsgebied.

Het strafrecht beschermt de maatschappij door misdaden te bestraffen en het beschermt de maatschappij tegen de overheid.

Materieel strafrecht

Materieel strafrecht betreft de voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid en voor het opleggen van strafrechtelijke sancties. Het stelt grenzen en eisen aan het kunnen geven van straffen. Wanneer iets of iemand niet strafbaar is kan er niet worden bestraft. De strafbare feiten zijn te vinden in het wetboek van strafrecht (Sr). Dit wordt commuun strafrecht genoemd. Het bijzonder strafrecht zijn andere strafbare delicten in aparte wetten, bijvoorbeeld de Opiumwet of de wegenverkeerswet uit de wet in formele zin. Maar er zijn ook strafbare delicten te vinden in de wet in materiële zin zoals de APV.

Strafprocesrecht

Strafprocesrecht is het formeel strafrecht. Het gaat om de manier waarop de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een individu kan worden vastgesteld. Dit proces bestaat uit de opsporing, vervolging en de berechting. De grenzen en eisen aan het procesrecht zijn te vinden in het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het strafprocesrecht is er niet alleen om het materiële recht te omlijnen maar juist ook voor de waarheidsvinding en het bewerkstelligen van een eerlijk proces.

Doel en grondslag

Met het strafrecht worden problemen bestreden Wanneer er een strafbaar feit wordt gepleegd dient dit te worden aangepakt. Men stelt hoge verwachtingen aan het strafrecht, maar er zijn weinig mogelijkheden.

De grondslag van de straf is vergelding, dat wat misdaan is moet worden rechtgezet.

Om te zorgen dat er niet meer wordt misdaan moet de straf een preventieve werking hebben. Dat kan generale preventie zijn, hierbij wordt er een signaal afgegeven naar de maatschappij waardoor anderen niet dezelfde fout zullen begaan. En ook speciale preventie waarbij de persoon wordt geholpen om niet nog eens de fout in te gaan. Door te straffen wordt het recht weer hersteld. Er is onrecht aangedaan, dat moet worden vereffend om het onrecht weer recht te maken.

Het strafrecht heeft als overheidstaak om eigenrichting te voorkomen en een rechtszekerheid te creëren.

Strafbaar feit

Een strafbaar feit is opgebouwd uit 4 vaste onderdelen waaraan voldaan moet zijn.

  1. Menselijke gedraging. Wanneer de gedraging een handeling betreft noemen we het delict een commissie delict. Wanneer je iets niet doet wat wel van je verwacht wordt, heet het een omissie delict. Gedachtes vallen niet

.....read more
Access: 
Public
Aanvulling Inleiding strafrecht, deel 1 (verplichte stof week 4)

Aanvulling Inleiding strafrecht, deel 1 (verplichte stof week 4)

Aanvulling op deel 1 en bevat de samenvatting van de verplichte stof van week 4 (Strafrecht met mate + arresten + overige literatuur).


Strafrecht met mate, Kluwer 2012. 12e druk

H3 Constructie van het strafbare feit

3.2 Verwerkelijking in het strafproces (art. 350 Sv)

Na het voorbereidend onderzoek beslist de Officier van Justitie om te vervolgen. Als hij dit doet, maakt hij de zaak aanhangig door een dagvaarding. Dit is een oproeping aan de verdachte om te verschijnen voor de rechter, in de dagvaarding is ook de tenlastelegging opgenomen. De rechter zal daarna op grond van art. 350 Sv, op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, beslissen. Uit art. 350 Sv vloeien 4 vragen voort die in onderstaande volgorde beantwoord moeten worden:

1. Heeft de verdachte het feit begaan?
2. Zo ja, is dat feit strafbaar gesteld?
3. Zo ja, is de verdachte strafbaar?
4. Zo ja, welke straf of maatregel moet worden opgelegd?

De tenlastelegging kan een tirannieke werking hebben nu de OvJ beslist op grond van het opportuniteitsbeginsel waarvoor hij wil vervolgen. De rechter mag dit niet aanpassen van bijvoorbeeld doodslag naar moord. Als vast komt te staan dat verdachte het feit niet heeft begaan, volgt vrijspraak op grond van art. 388 Sv. De tweede vraagt eist dat de OvJ alle bestanddelen van het strafbare feit in de tenlastelegging stelt. Het niet stellen van alle bestanddelen zal geen wettelijk strafbaar feit opleveren. Daarnaast is hij krachtens art. 261 Sv in ieder geval verplicht in de dagvaarding bij de ten laste gelegde feiten een tijd, plaats en de wettelijke voorschriften te vermelden. Als het feit niet strafbaar is gesteld volgt ontslag van alle rechtsvervolging. Dit kan worden uitgesproken indien: a) bestanddelen missen in de tenlastelegging, b) de feiten worden niet gedekt voor de betekenis van een wettelijke term of c) er sprake is van een strafuitsluitingsgrond. Een strafuitsluitingsgrond moet ambtshalve door de rechter worden onderzocht, er kan dan sprake zijn van ofwel een rechtvaardigingsgrond of een schulduitsluitingsgrond. De rechter kan uiteindelijk alleen tot een veroordeling komen indien de eerste drie vragen bevestigend zijn beantwoord.

Het bovenstaande zou kunnen suggereren dat de tenlastelegging en bewezenverklaring steeds identiek zijn......read more

Access: 
Public
Supersamenvatting Materieel Strafrecht (Hullu)

Supersamenvatting Materieel Strafrecht (Hullu)


Materieel strafrecht van De Hullu

Hoofdstuk 1 Een kader voor materieel strafrecht

 

Paragraaf 1 Onderwerp, opbouw, doelstellingen en beperkingen van dit boek

 

Het materiële strafrecht staat centraal in dit boek. Onder het materiële strafrecht verstaat men de vaststelling of iemand conform de strafregels strafbaar is. Onder het formele strafrecht verstaat men de procedureregels voor het strafrecht. De gevolgen van strafbaarheid, dat wil zeggen de straf, worden geregeld in het sanctierecht/penitentiare recht.

 

Paragraaf 2 Dynamische uitgangspunten voor materieel strafrecht

 

Over het doel van het strafrecht bestaan verschillende rechtstheorieën. De vereningstheorie zegt dat de doelen van het strafrecht zijn: vergelding, generale preventie, speciale preventie en reparatie.

 

Paragraaf 3 Materieel strafrecht en andere rechtsgebieden

 

Het materiele strafrecht wordt beïnvloed en gevormd door de sanctiedoeleinden, de inrichting van de strafrechtspleging, de rechtspraak en door het formele strafrecht. Het formele strafrecht eist dat het materiele strafrecht in de delictsomschrijvingen en strafbaarheid praktisch en effectief moeten zijn.

 

Bovendien beïnvloeden andere rechtsgebieden ook het materiele strafrecht. Het bestuursrecht oefent invloed uit op het materiele strafrecht doordat op bestuursrechtelijk niveau ook handhaving van bepaalde rechtsregels wordt nagestreefd (Wet Mulder).

 

De beïnvloeding van de andere rechtsgebieden op het materiele strafrecht gaat echter niet heel ver. De zelfstandigheid van andere rechtsgebieden wordt behouden doordat juridische begrippen per rechtsgebied anders kunnen worden ingevuld. Ook juridische theorieën, constructies en ficties kunnen per rechtsgebied een andere invulling krijgen.

 

Paragraaf 4 Internationale invloeden op het materiële strafrecht

 

Het materiele strafrecht wordt beïnvloed door internationale mensenrechtenverdragen, doordat de criminaliteit een internationaal georiënteerd karakter krijgt en door de introductie van supranationaal strafrecht (Joegoslavië Tribunaal en het Internationaal Strafhof).  De internationale gronderechten die vastgelegd zijn in verdragen kunnen het materiele strafrecht beperken in de strafrechtelijke aansprakelijkheid, terwijl diezelfde grondrechten ook de fundering kunnen zijn voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.

 

Het nationale materiele strafrecht bevat tegenwoordig veel strafbepalingen die van nature in het internationale materiele strafrecht afstammen. Het gaat dan vooral om de delicten die in bijzondere wetgeving staan. Conform art. 16 GW en art. 1 lid 1 Sr is een delictsomschrijving in het nationale recht noodzakelijk voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Doch de interpretatie van een dergelijke bepaling wordt beïnvloedt door het internationale kader.

 

Ook de Europese Unie heeft effect op het nationale materiele strafrecht. Men spreekt over een positief effect indien de regels uit EU recht worden nageleefd doordat het nationale strafrecht dit vereist. Men spreekt over een negatief effect indien het nationale strafrecht opzij wordt gezet door het EU recht.  Vanuit de EU wordt harmonisatie van het strafrecht van de diverse lidstaten nagestreefd, doch de zelfstandigheid van de lidstaten wordt gerespecteerd door gedeeltelijke harmonisatie na te streven. Volgens artikel 83 lid 1 VWEU wordt op bepaalde onderdelen harmonisatie nagestreefd, dit noemt men het Eurostrafrecht. In de praktijk is de invloed van de EU op het materiele strafrecht niet erg groot nu de focus meer.....read more

Access: 
Public
Begrippenlijst Materieel Strafrecht Hullu

Begrippenlijst Materieel Strafrecht Hullu


Hoofdstuk 1 Een kader voor materieel strafrecht

Strafbaarheid

Of iemand in aanmerking komt voor strafrechtelijke sancties.

Materieel strafrecht

De vaststelling of iemand conform de strafregels strafbaar is.

Formeel strafrecht

De procedureregels voor het strafrecht.

Sanctierecht/penitentiare recht

De gevolgen van strafbaarheid.

Vereningstheorie

Een theorie waarbij vergelding, generale preventie, speciale preventie en reparatie centraal staan.

Vergelding

De straf beoogd leed toe te voegen.

Generale preventie

Normbevestiging en afschrikking.

Speciale preventie

Beveiliging en resocialisatie.

Reparatie

Genoegdoening aan het slachtoffer, herstel van de oude situatie.

Van codificatie naar modificatie

De wet wordt niet alleen gebruikt om bestaande opvattingen in vast te leggen, maar ook om de opvattingen in de maatschappij te veranderen.

Disharmonie

Juridische begrippen/theorieën krijgen een andere invulling per rechtsgebied.

Supranationaal strafrecht

Internationaal recht waarbij de strafrechtelijke aansprakelijkheid en de berechting wordt bepaald.

 

 

Hoofdstuk 2 Strafwetgeving

.....read more

Verbindendheid van wettelijke strafbepalingen

De bevoegdheid tot het uitvaardigen van een strafbepaling moet berusten op de wet.

Strafbepaling

Delictsomschrijving en sanctienorm.

Delictsomschrijving

Het strafbare gedrag met objectieve en subjectie bestanddelen.

Objectieve bestanddelen

Opzet en schuld.

Subjectieve bestanddelen

Wederrechtelijkheid, causaliteit en bijzonderheden van de strafbaarstelling .

Bestanddelen

De vereisten in de delictsomschrijving.

Strafbaar feit

Indien de bestanddelen van de delictsomschrijving zijn bewezen.

Strafrechtelijke aansprakelijkheid

Strafbaar feit, wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit en de verwijtbaarheid van de dader.

Misdrijven

Ernstige strafbare feiten die de bestanddelen schuld dan wel opzet bevatten.

Overtredingen

Minder ernstige strafbare feiten zonder de bestanddelen schuld of opzet.

Access: 
Public
Samenvatting Studieboek Materieel Strafrecht (Kelk) & arresten deel 1

Samenvatting Studieboek Materieel Strafrecht (Kelk) & arresten deel 1

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


H2 STRAFBARE FEITEN EN STRAFBARE DADERS

 

  1. Verschillende dimensies van het begrip strafbaar feit

In een rechtstaat behoort de strafbaarheid in de geschreven wet te staan en moet het overeenkomen met het legaliteitsbeginsel.

We spreken over het begrip strafbaar feit in 3 dimensies:

- Het Historische strafbaar feit: de gedraging van iemand in een bepaalde context, leidend tot een bepaald, ongewenst resultaat is een strafbaar feit, omdat de wet dit als zodanig noemt en omschrijft.

- De Wettelijke strafbare feiten: de delictsomschrijvingen die men in de wettelijke strafbepalingen aantreft en waarop in beginsel de algemene bepalingen van het eerste boek van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.

Een wettelijk strafbaar feit is de inhoud van de delictsomschrijving. Het is echter zo dat als 3 mensen gezamenlijk iemand dood schieten, er in feiten maar één moordenaar kan zijn. Daarom zijn er bepalingen in het leven geroepen zoals de regeling van deelneming, artikel 47 Sr.

- Het Juridisch strafbare feit: in het strafrecht zijn strafrechtsdogmatische voorwaarden voor strafbaarheid ontwikkeld die nadere condities inhouden om een wettelijke strafbaar gesteld feit inderdaad een strafbaar feit te laten zijn.

 

De criminologie is de studie die zich bezighoudt met de oorzaken en de achtergronden van criminaliteit, dat wil zeggen van onduldbare gedragingen. Er is pas sprake van een strafbaar feit als het historisch feit dat de letter van de wettelijke delictsomschrijving vervult ook daadwerkelijk voldoet aan de nadere eisen die de strafrechtdogmatiek aan een strafbaar feit stelt en het strafrecht op een voldoende rechtvaardige wijze toepassing vindt.

 

Zo ontstaan er in de rechtspraak kernvoorwaarden voor strafbaarheid zoals:

- Schuld

- Wederrechtelijkheid

- Causaliteit

Deze voorwaarden zijn bepalend voor de begrenzing van de strafbaarheid.

 

Als definitie van een strafbaar feit geldt dan ook dat er

a) een menselijke gedraging moet zijn die,

b) een wettelijke delictsomschrijving vervult,

c) wederrechtelijk is en

d) aan schuld te wijten.

 

Er ontstaan dan 4 lagen. Deze worden vaak aangeduid als de voorwaarden voor strafbaarheid, of ook wel de elementen van het strafbare feit. Deze omvatten meer dan alleen een menselijke gedraging die binnen een wettelijke strafbaar gesteld feit valt.

De bestanddelen van het wettelijk omschreven delict zijn a) de gedraging, b) de omstandigheden van de gedraging en c) de bijkomende voorwaarde van strafbaarheid. De elementen van het wettelijk omschreven delict zijn d) de wederrechtelijkheid en e) de verwijtbaarheid.

 

  1. De bestanddelen van het wettelijk omschreven delict

 

A. De gedraging

Diegene die het gedrag onder bepaalde omstandigheden verricht is de dader van het desbetreffende delict. Iedere delictsomschrijving heeft een vorm van een menselijke gedraging. Een dier kan strafrechtelijk gezien geen dader.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Kernvak Strafrecht I

Oefenpakket Kernvak Strafrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Vragen casus 1: Rijke ouders

 

Deel I

Afgelopen zomer is de nu 19-jarige Freek geslaagd voor zijn eindexamen en hij heeft

besloten om, voordat hij aan een vervolgopleiding begint, een jaar niets te doen. Hij

heeft een baantje voor drie dagen in de week en brengt de rest van zijn tijd door met

chillen met zijn vrienden. Zijn ouders zijn niet zo gelukkig met de vriendengroep van

Freek: deze jongens zijn een paar jaar ouder dan Freek, slijten hun dagen met rondhangen

en buurtbewoners klagen over overlast van de vriendengroep. Toch mag Freek van zijn

moeder haar Opel Corsa gebruiken, waardoor hij min of meer als chauffeur binnen de

vriendengroep fungeert. Dit doet Freek omdat hij graag bij de groep wil horen.

Op een maandag in september belt vriend Emiel of Freek hem komt halen. Zoals

gewoonlijk voldoet Freek aan dat verzoek en pikt Emiel op bij diens huis. Die vertelt

dat hij heeft afgesproken met Jeroen en dus rijdt Freek naar het huis van Jeroen om hem ook

op te pikken. Emiel en Jeroen vragen of Freek hen even wil helpen met een klusje en ver-

tellen in de auto dat ze naar de woning willen gaan van een gezamenlijke vriendin,

Anna, die met haar ouders in een dorp verderop woont. Zoals Freek ook weet, zijn de ou-

ders van Anna zeer welgesteld en woont de familie in een kast van een huis. Onderweg

luistert Freek naar het gesprek tussen Jeroen en Emiel dat gaat over de slechte verhouding

tussen Anna en haar ouders, die er nooit voor haar zijn omdat ze altijd aan het werk

zijn. Wel is ze haar hele leven overladen met dure spullen, maar die kunnen voor haar

de afwezigheid van haar ouders niet compenseren.

 

Als Freek in het dorp van Anna arriveert, heeft hij een slecht voorgevoel. Hij probeert

niet meer te luisteren naar het gesprek, maar vangt toch flarden op als “die ouders een

lesje leren”, “wij hebben meer aan die spullen dan zij” en “ik kan nog wel een laptop

gebruiken”. Jeroen en Emiel geven Freek de opdracht om twee straten achter het huis te

parkeren.....read more

Access: 
Public
Colleges Kernvak Strafrecht I

Colleges Kernvak Strafrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1

Legaliteit, gedragingen en daderschap

 

Het strafrecht is sanctierecht, het gaat erom uiteindelijk kunnen bestraffen van de daadwerkelijke schuldigen. Het strafrecht is het zwaarste instrument dat de overheid heeft richting de burger. De voorwaarde waaronder de overheid het strafrecht kan inzetten is strikt bepaald en moet aan allerlei eisen voldoen.

 

Het strafrecht moet alleen met bepaalde doelen ingezet worden. Een strafdoel kan vergelding zijn. Het leed dat de dader aan het slachtoffer heeft toegebracht moet worden vergolden.

 

Een ander strafdoel kan preventie zijn. Dit kan speciale of generale preventie zijn. Speciale preventie is het willen voorkomen dat deze dader nog een keer een strafbaar feit pleegt. Dat willen we bereiken door het straffen. Door een gevangenisstraf maak je het hem feitelijk onmogelijk nog een keer een strafbaar feit pleegt. De dader moet van de straf leren en dat moet voorkomen dat hij nog een keer een strafbaar feit pleegt nadat hij de straf heeft uitgezeten.

De generale preventie is dat als de burgers zien dat de overheid de daders aanpakt en dat de veroordeling zorgt voor het opleggen van een straf, dat de burgers een tweede keer gaan nadenken over het plegen van het strafbaar feit. We gaan in het strafrecht uit van een mensbeeld dat de mens de vrije wil heeft om de keuze te maken om wel of niet een strafbaar feit te plegen.

 

Het laatste strafdoel is de reparatie. Als er een strafbaar feit heeft plaatsgevonden, dat de schade wordt hersteld. Dit kan doordat de dader de schade vergoedt aan het slachtoffer of de dader moet terugbetalen aan de samenleving door de situatie te herstellen zoals voor het plegen van het strafbaar feit.

 

De strafdoelen zijn in onderlinge samenhang. Steeds wordt in het individuele geval bepaald welke van de doelen het zwaarst wegen bij het inzetten van bepaalde straffen.

 

Instrumentaliteit en rechtsbescherming zijn twee zijden van een medaille. Als je iets meer richting de instrumentele kant gaat zitten van het strafrecht, heeft dat negatieve gevolgen voor de rechtsbescherming. Die dualiteit is heel bepalend voor de manier waarop je strafrecht ziet.

 

Rechtsbescherming kent twee facetten. De rechtsbescherming op het niveau van de rechtsgoederen. Strafrecht zet je in ter bescherming van bepaalde rechtsgoederen. Rechtsgoederen kunnen iedereen zijn, zoals slachtoffers van strafbare feiten, maar ook eer en goede naam. Ook de samenleving als geheel kan hieronder gezien worden.

 

Als de rechtsgoederen beschermd moeten worden via het strafrecht, betekent dat dat het aantasten van die rechtsgoederen strafbaar gesteld wordt. Iemand die dit aantast wordt een verdachte. Diegene wordt dan onderwerp van strafrechtelijk onderzoek. De burger wordt dan.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen Formeel Strafrecht

Collegeaantekeningen Formeel Strafrecht


Hoorcollege 1. 31-03-15

Doel en functies

Het doel van het strafproces is de juiste toepassing van het materiële strafrecht. Het is er op gericht om schuldigen te bestraffen en te voorkomen dat onschuldigen worden bestraft. Het is lastig om tot een goed evenwicht hiertussen te krijgen. De juiste toepassing vergt materiële waarheidsvinding. Het is echter zou dat er vrijwel nooit een absolute zekerheid bestaat. Het is dan ook belangrijk dat de rechter actief is en onderzoek doet. Bij lichtere zaken kan er ook sprake zijn van consensuele afdoening. Dit houdt in dat er geen rechter is die de straf oplegt, maar bijvoorbeeld de officier van justitie een straf voorlegt (boete).

Bijkomende doelen zijn onder andere het eerbiedigen van de rechten en vrijheden van de verdachte, het eerbiedigen van de rechten en vrijheden van de betrokkenen en procedurele rechtvaardigheid. De functies die het strafproces hiermee beoogt zijn speciale preventie, generale preventie, het voorkomen van eigenrichting, het scheppen van orde en genoegdoening.

Kenmerken

Het karakter van het Nederlandse strafproces wordt gekenmerkt door een rechter die uiteindelijk de eindverantwoordelijke is voor de waarheidsvinding. De officier van justitie heeft een magistrale rol. Zij moet ook de belangen van de verdachte in acht nemen en niet blind staren op een veroordeling. Van de verdachte wordt geen actieve bijdrage verlangd, maar tegenspraak is soms wel geboden.
In Nederland hebben we alleen te maken met beroepsrechters. Er is dan geen deelname van leken, denk aan bijvoorbeeld het jury rechtspraak in Amerika. Wat ook typisch is voor Nederland, is dat het OM het vervolgingsmonopolie heeft. Dus alleen het OM heeft het vervolgingsrecht. Artikel 12 Sv kent een correctiemechanisme hierop.
Een ander kenmerk is dat Nederland een heel efficiënt strafproces kent. Het strafproces is vaak een papieren proces. Getuigen op zitting bijvoorbeeld is meer een uitzondering dan een regel. De efficiëntie komt ook tot uitdrukking in het feit dat er veel zaken buiten de rechter om worden behandeld.

Legaliteitsbeginsel

Het bevorderen van rechtszekerheid en het voorkomen van willekeur door te voorzien in voldoende waarborgen dat op een behoorlijke wijze van strafvorderlijke bevoegdheden gebruik wordt gemaakt. Het strafvorderlijk optreden moet in elk geval op hoofdlijnen in de wet zijn geregeld. Hoe meer er op het spel staat hoe belangrijker een wettelijke grondslag is. Een wettelijke grondslag is vereist als een opsporingsmethode zeer risicovol voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing is en als de opsporingsmethode meer dan een beperkte inbreuk op grondrechten en vrijheden van burgers maakt. Als er dus sprake is van een meer dan geringe inbreuk dan is er een wettelijke grondslag vereist.
Indien er geen specifieke wettelijke grondslag is vereist dan moet er wel een aanvullende normering zijn op basis van andere rechtsbronnen. Denk bijvoorbeeld dan aan.....read more

Access: 
Public
Teksten reader werkblad: Arresten, Materieel strafrecht, criminal law

Teksten reader werkblad: Arresten, Materieel strafrecht, criminal law

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Samenvatting week 1A - Noot bij HR 31 januari 2012, JN 2012/536 (Runescape)

Op 31 januari 2012 heeft de Hoge Raad twee arresten gewezen waarin hij zijn extensieve interpretatie van artikel 310 Sr bevestigt en wellicht zelfs uitbreidt. Allereerst gaat het om het arrest ‘De sim-kaart-zaak’ (NJ2012/535). In dit arrest wordt de verdachte veroordeeld wegens diefstal van belminuten toebehorende aan S. Werkgever S. had aan werknemer K. een sim-kaart verstrekt waarmee K mocht telefoneren. Toen deze kaart later werd gevonden door de verdachte heeft hij deze in zijn telefoon gestoken en is daarmee gaan bellen. Wanneer het telecommunicatiebedrijf bij S een hoge rekening aanbied, blijkt het dat de verdachte een aanzienlijk bedrag aan telefoonkosten gemaakt heeft. De verdachte voert vervolgens in cassatie aan dat belminuten niet kunnen gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr. Het cassatieberoep wordt door de Hoge Raad verworpen.
Auteur N. Keijzer maakt in deze annotatie met betrekking tot de sim-kaart-zaak onderscheid tussen twee soorten belminuten. Belminuten R en G zijn volgens hem de tijd welke gedurende daadwerkelijk is getelefoneerd en het in rekening brengen van de kosten van gevoerde gesprekken. Noch de gesprekken noch de duur daarvan brengt men door het bellen in zijn feitelijke macht, deze behoren namelijk tot het verleden. Belminuten R en G zijn dus niet aan te merken als enig goed dat vatbaar is voor wegneming. Echter daarnaast bestaan er Belminuten V, dit zijn vrije belminuten en hebben, in tegenstelling tot belminuten R en belminuten G, betrekking op nog te voeren gesprekken. Hierbij kan gedacht worden aan prepaid belminuten. Door verlies van de sim-kaart kunnen deze belminuten verloren gaan en daarom kunnen deze belminuten gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr.

Ten tweede behandeld N. Keijzer ‘De RuneScape-zaak’. In dit arrest wordt de verdachte en zijn mededader veroordeeld wegen diefstal (met geweld) van virtuele voorwerpen. In het kader van het internetspel RuneScape beschikte P over twee virtuele voorwerpen, een masker en een amulet. Vervolgens hebben de verdachte en zijn mededader, nadat ze P met geweld hadden gedwongen tot inloggen, deze virtuele voorwerpen uit P zijn account overgebracht naar die van de verdachte. De verdachte voert in cassatie aan dat virtuele voorwerpen niet kunnen gelden als ‘enig goed’ in de zin van artikel 310 Sr. Het cassatieberoep wordt door de Hoge Raad verworpen.
Auteur N......read more

Access: 
Public
Hoorcollege 7 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 7 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 7 Materieel Strafrecht

Plaatsbepaling

Art 51 Sr: wie kunnen dader van een strafbaar feit zijn?

1.      Natuurlijke personen

-        Fysieke plegers

-        Deelnemers (medeplegers, uitlokkers, doen plegers)

-        Functionele daders/plegers

-        Feitelijke leidinggevers en opdrachtgevers

2.      Rechtspersonen

-        Vooral de privaatrechtelijke rechtspersonen

-        Met rechtspersonen gelijk te stellen entiteiten volgens art. 51 lid 3 Sr (Vof, maatschap e.d., zie overzicht in Werkboek)

-        Publiekrechtelijke rechtspersonen?

Functioneel daderschap (1)

Kern en achtergrond

-        Strafrechtelijke aansprakelijkheid van natuurlijk persoon als pleger voor feitelijk door een ondergeschikte uitgevoerd strafbaar feit vanwege functionele verantwoordelijkheid

-        Past in samenleving waarin organisaties en verbanden in het dagelijks leven actief zijn

-        De kern is gelegen in de strafrechtelijke aansprakelijkheid (als dader) voor een feitelijk gezien door een ander uitgevoerd strafbaar feit

o   Hieraan ligt de interpretatie van de delictsomschrijving ten grondslag

o   Functionele betrokkenheden van personen komen steeds meer naar voren -> dit zie je met name in de sociaaleconomische context (zie arrest IJzerdraad uit 1954) maar geldt in het algemeen

Uitbreiding van strafrechtelijke aansprakelijkheid

-        Naast fysieke pleger ook functionele pleger

-        Soms is alleen functionele pleger normadressaat

-        Er zijn delicten waarbij het functioneel daderschap uitgesloten is

Toerekeningsconstructie

-        Gedraging van fysieke pleger wordt toegerekend aan een ander

-        Alleen toerekenen indien voldaan aan bepaalde criteria

-        Expliciete toepassing in de rechtspraak is schaars

o   Komt bijvoorbeeld niet expliciet naar voren in bewijsvoering

o   Er is een vrij fikse overlap met de deelnemingsregeling

o   Sinds 1976 zijn ook rechtspersonen aansprakelijk (via art. 51 Sr)

 

 

Functioneel daderschap (2)

Kernoverweging uit HR IJzerdraad

-        Een eenmanszaak is een rechtspersoon zonder rechtspersoonlijkheid

-        Eenmanszaak had een partij ijzerdraad ingevoerd vanuit Finland naar Nederland

-        Hiervoor was een aanvraagformulier voor vergunning nodig

-        Eigenaar eenmanszaak liet dit formulier door de exportmanager invullen (valsheid in geschrifte)

-        Rechtsvraag: kan de eigenaar van de eenmanszaak hier aansprakelijk gesteld worden als dader?

-        Hof: Ja

-        HR: Niet erg duidelijk wat de betrokkenheid van de verdachte was

-        Kernoverweging (p.43 linksonderin bundel)

o   ‘’Dat toch handelingen (…) slechts dan waren aan te merken als gedragingen van verd., indien verd. erover vermocht te beschikken, of die handelingen al dan niet plaatsvonden, en deze behoorden tot de zodanige, welker plaatsvinden blijkens den loop van zaken door verd. werd aanvaard of placht te worden aanvaard’’

o   Twee hoofdvereisten (cumulatief) -> Ijzerdraadcriteria

§  Beschikkingscriterium

·        Beschikkingsmacht

·        Feitelijke zeggenschap, al dan niet met juridische zeggenschap

·        Kunnen ingrijpen en/of kunnen bewerkstelligen

§  Aanvaardingscriterium

·        Een bepaalde houding met een wilselement

·        Hoeft niet expliciet te blijken; kan volgen uit stelselmatig gedrag, onvoldoende toezicht

·        En uit niet naleven zorgplicht

·        Bevat wilselement (aanvaarden -> associatie met voorwaardelijk opzet, maar is niet hetzelfde!!)

·        Aanvaarding hoeft niet expliciet te blijken

o   Kan ook uit stelselmatigheid/onvoldoende toezicht blijken

·        Uitbreiding: schending van de zorgplicht/onvoldoende zorg door de dader om het feit te voorkomen valt nu ook onder het aanvaardingscriterium

Aansprakelijkheid van de rechtspersoon

Invoering art. 51 Sr in 1976

-        Waarom geen strafrechtelijke aansprakelijkheid.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 8 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 8 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 8 Materieel Strafrecht

HR Zwarte Ruiter 1957

-        Tenlastelegging van 20 feiten: o.a. poging tot doodslag en meerdere overvallen

-        Opgepakt en veroordeeld

-        Werd volgens lange tenlastelegging bestraft -> 15 jaar cel + tbs met dwangverpleging -> verminderd toerekeningsvatbaar verklaard -> zie noot arrest van Willem Pompe

Strafrechtelijke sanctietoemeting

-        HR de zwarte ruiter

o   De casus

o   Recapitulatie week 39: verminderde toerekenbaarheid

o   De toegemeten sancties

o   Straf naar de mate van schuld?

Rechtvaardiging van het strafrecht en de straf

-        Strafrecht als probleem

o   Hoge verwachtingen en beperkte mogelijkheden

o   Ingrijpende overheidsmacht

§  Materieel strafrecht maakt strafoplegging mogelijk (leedtoevoeging), strafproces kent allerlei ingrijpende bevoegdheden etc.

-        Waartoe bestaat (materieel) strafrecht

o   Hoofddoel: voorkomen van eigenrichting

o   Achtergrond: maatschappelijk contract-denken

§  Iedere burger staat een klein deel van zijn individuele vrijheid af -> al deze deeltjes worden door de overheid gebruikt om overige individuele vrijheden te beschermen

-        Rechtvaardiging van de straf

o   Absolute theorieën

o   Relatieve theorieën

o   Verenigingstheorieën

Retributivisme

-        Vergelding als grondslag van de straf

o   Absolute theorie: rechtvaardiging straf staat los van de effect (omdat is misdaan; quia peccatum)

o   Bestraffing van schuldigen is verdiend en daarmee intrinsiek goed

§  ‘’schuldigen verdienen straf op grond van het feit dat ze een strafbaar feit hebben gepleegd in het verleden’’

§  Retrospectief: er wordt teruggekeken in de tijd naar het strafbare feit, de schuldige wordt gestraft

o   Proportionaliteit van de straf

§  Straf mag niet onnodig zwaar zijn (niet zwaarder dan de ernst van het feit en de schuld van de dader) -> straftoemetingsschuld

o   Herstel van een balans

§  Verstoring in het maatschappelijk evenwicht door strafbare daad

§  Balans moet worden vereffend/hersteld/vergolden -> gebeurt door middel van strafoplegging

-        Twee varianten van de retributivistische theorie (vergeldingsdenken)

o   Positief retributivisme: gerechtigheid eist bestraffing van schuldige (theorie van Emmanuel Kant) -> iedere dader die schuldig wordt bevonden, moet per se een straf ondergaan -> rigide manier van denken

§  Bezwaar tegen deze theorie door Keizer: het ‘’waarom’’ ontbreekt

o   Negatief retributivisme: alleen schuldige mag (niet moet) worden bestraft

§  Straffen is een plicht (geen noodzaak) -> in evenredigheid met de ernst van het feit en de schuld van de dader

Utilitarisme

-        Verwachte nut als grondslag van de straf

o   Relatieve theorie: rechtvaardiging straf is gebonden aan de effecten (opdat niet wordt misdaan; ne peccetur)

o   Nut van bestraffing ligt in reductie en preventie van criminaliteit

§  Er wordt dus niet gestraft opdat er iets in het verleden is bestaan, maar opdat het in de toekomst niet opnieuw wordt begaan

o   Straf is dus geen ‘recht’ maar een instrument voor het bereiken van toekomstige doelen

o   Prospectieve oriëntatie

o   ‘’De staat is eigenlijk een soort noodzakelijk kwaad in de samenleving, die tot stand komt doordat ieder lid van de samenleving een klein deeltje van zijn eigen vrijheid opoffert aan de soeverein om het volk te beschermen’’ -> sociaal-contract denken van Cesare Beccaria (je hebt een instrument nodig om tegen heerszuchtige en egoïstische neigingen van leden van.....read more

Access: 
Public
Hoorcollege 6 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 6 Materieel Strafrecht, Bachelor Jaar 2 Rechtsgeleerdheid

Hoorcollege 6 Materieel Strafrecht

 

Plaatsbepaling

-        Deelneming is uitbreiding van strafrechtelijke aansprakelijkheid

·        Uitgangspunt is aansprakelijkheid van de pleger -> diegene die alle delictsbestanddelen zelf vervult

·        Deelneming leidt tot aansprakelijkheid van diegenen die een bijdrage aan het delict hebben geleverd

·        Betrokkenheid van meer personen kan een delict bedreigender en ernstiger maken -> er zijn strafbare feiten die niet door slechts één persoon kunnen worden gepleegd (bijvoorbeeld een bankoverval).

·        Voorafgaande (consecutieve) en gelijktijdige (simultane) vormen van deelneming

·        Meervoudige (als betrokkene op verschillende manieren betrokken bij het strafbare feit) of samengestelde (keten van deelnemingen) deelneming

·        Bijdrage aan een strafbaar feit na voltooiing van dat feit kan niet als deelneming gezien worden (in de loop der tijd kan het wel meewegen met de vaststelling van deelneming)

 

Plegers

Doen plegers

Uitlokkers Daders

Medeplegers

Medeplichtige

 

Algemene kenmerken deelneming

Accessoriteit-vereiste

·        Alleen deelneming als een strafbaar feit is begaan (inclusief poging of voorbereiding). Medepleging is niet als zodanig strafbaar, maar moet betrekking hebben op een bepaald gronddelict.

·        Een rechtvaardigingsgrond geldt ook voor een deelnemer (als één van de deelnemers in noodweer heeft gehandeld, kunnen de andere deelnemers ervan profiteren, want het neemt de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde feit weg) -> de schulduitsluitingsgrond niet.

·        In beginsel kan er geen sprake zijn van een poging tot deelneming, tenzij art. 46a Sr -> poging om iemand te bewegen tot het tot het begaan van het strafbare feit (mislukte uitlokking).

 

Dubbel opzet-vereiste

- Opzettelijk verrichten van de deelnemingsgedraging

- Opzet op het grondfeit -> doleuze delicten

·        Globaal opzet

·        Voorwaardelijk opzet volstaat

·        Geen opzet vereist t.a.v. geobjectiveerde bestanddelen

·        Kwestie van uiteenlopend opzet

 

 

Doen plegen

Kern van doenplegen

·        De doenpleger is diegene die het feit pleegt door tussenkomst van een ander die als werktuig fungeert voor de doenpleger. Hij zorgt ervoor dat iemand anders een strafbaar feit pleegt (denk aan het melk- en waterarrest. De doenpleger is strafbaar, de tussenpersoon niet.

 

Vereisten

- Feitelijke gedraging door een ander laten verrichten

- Straffeloosheid van feitelijke pleger (bv opzet ontbreekt, of op een strafuitsluitingsgrond beroepen)

- Dubbel opzet -> op het doen verrichten van de feitelijke gedraging door een ander en op het grondfeit.

- Accessoriteit: het grondfeit (incl. poging of voorbereiding) is voltooid.

 

Afbakening met uitlokking

Bij doen plegen is vereist dat de feitelijke pleger straffeloos is, bij uitlokking is dit geen vereiste.

 

 

Uitlokken

Kern van de uitlokking

·        Door het aanwenden van bepaalde uitlokkingsmiddelen een ander bewegen tot het begaan van een strafbaar feit

·        Gaat aan strafbare feit vooraf (voorafgaande deelneming)

 

Vereisten

1. Uitlokkingsmiddel uit art. 47 lid 1 sub 2 Sr (bv smeken valt er niet onder)

2. Psychische causaliteit -> het gewekte wilsbesluit om een strafbaar feit te gaan plegen -> er is sprake van uitlokking als de uitgelokte voorafgaand van het feit niet het plan had om het feit te begaan, maar na de uitlokking wel

3. Dubbel.....read more

Access: 
Public
Notes_Inleiding strafrecht_UU

Notes_Inleiding strafrecht_UU


Week 1: Inleiding strafrecht

Hoorcollege 1: Beginselen en achtergronden van het strafrecht

Definities van strafrecht

  • Het materiële strafrecht

    • Het geheel van rechtsvoorschriften dat aangeeft voor welke gedragingen straf [kan of] behoort te worden toegepast en waarin de straf behoort te bestaan (= voorganger van onze docent; Pompe)

    • Het algemeen deel (boek 1 van wetboek van strafrecht, algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid) en het bijzonder deel

  • Het strafprocesrecht

    • Het strafprocesrecht bepaalt hoe en door wie wordt onderzocht of een strafbaar feit is begaan en door wie en naar welke maatstaven daarover en over de daaraan te verbinden strafrechtelijke sancties wordt beslist (Corstens/Borgers)

    • Het strafprocesrecht normeert de schakel tussen het strafbare feit en de (in beginsel) door de rechter op te leggen sanctie

    • Schakel tussen vermoeden strafbaar feit en de straf zelf. De route daartussen.

  • Het strafrechtelijk sanctierecht

    • Het strafrechtelijk sanctierecht regelt de inhoud en wijze van tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke sancties

Cijfers:

  • Overtredingen worden door de kantonrechter behandeld.

  • Ernstige strafbare feiten/misdrijven worden door de rechtbank behandeld.

  • 50/50 OM en rechter, meer dan 90% van de gevallen worden veroordeeld.

  • Overheid is de enige die een strafvervolging

  • Publiekrecht: burger die dus iets misdaan heeft, worden beoordeeld door het OM (officieren van justitie) en ze zitten magistratuur (rechters)

  • Individuen, burgers staan allemaal stukje van hun vrijheid af > democratische rechtsstaat, stoppen dit in een publiek lichaam (overheid) zodat de mensen zo goed mogelijk worden beschermd.

  • De burger mag zelf

  • .....read more
Access: 
JoHo members
Materieel Strafrecht - UL B2 - StudyNotes (2015-2016)

Materieel Strafrecht - UL B2 - StudyNotes (2015-2016)

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Materieel Strafrecht in 2015-2016.

Bevat aantekeningen bij de eerste 11 hoorcolleges en werkgroepen 3 t/m 9.



Hoorcollege week 1

Hoe dit college eruit ziet

In dit college wordt praktische informatie gegeven over hoe het vak materieel strafrecht eruit ziet, wat je kan verwachten, hoe het tentamen eruit zal zien, accenten van dit vak en ten slotte wordt er een inleiding in het materiële strafrecht gegeven.

Vakinformatie

Materieel strafrecht is een onderdeel van de drie bachelorvakken over strafrecht. De andere twee zijn inleiding strafrecht en strafprocesrecht. Het vak materieel strafrecht ziet op de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Wie, waarom, wanneer, maar ook wie, waarom en wanneer niet? Hierbij horen de leerstukken, waar in dit vak de ondergrenzen belangrijk zijn. Wanneer is er minimaal sprake van het desbetreffende leerstuk? Wat zijn de lichtste criteria? Hierbij wordt ook genoemd dat voorwaardelijk opzet een belangrijk onderdeel vak is, aangezien dit de lichtste vorm van opzet is. Voorwaardelijk opzet: het wetens en willens een aanmerkelijke kans aanvaarden.

Overview van het materiële strafrecht

Het materiële strafrecht bepaalt wie wanneer en waarom strafrechtelijk vervolgd zou kunnen worden. Of dit gebeurt en hoe dit gebeurt is strafprocesrecht. Materieel strafrecht ziet alleen op de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Essentieel voor strafrechtelijke vervolging zijn de strafbaarstellingen. Dit zijn de wetsbepalingen die bepaalde gedragingen verbieden. Dit zijn dus de artikelen uit Sr als 287, 310, 350 Sr en nog vele anderen, maar dit zijn vrij bekenden. Indien bestanddeel voor bestanddeel bewezen kan worden dat deze gedraging plaats heeft gevonden, dan is er sprake van een strafbare gedraging. Daarna kan er nog gekeken worden naar rechtvaardiging of strafuitsluiting, maar dat is pas relevant op.....read more

Access: 
Public
Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016

Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016


College 1

Het eerste hoorcollege geeft een inleiding van het strafprocesrecht en zal nader ingaan op de aard en het doel van de strafvordering en het EVRM. Het tweede hoorcollege gaat over het voorbereidend onderzoek. Beide colleges worden gegeven door dhr. Keulen.

Strafvordering

Het hoofddoel van de strafvordering is het verzekeren van de juiste toepassing van materieel strafrecht. Voorbeelden daarvan zijn diefstal en moord. In het opsporingsonderzoek betekent dat dat het strafbare feit opgehelderd dient te worden: is er sprake van diefstal? Vervolgens moet men de aanwijzingen uit het vooronderzoek concretiseren in de procedure. Wanneer men dan kan vaststellen dat de verdachte schuldig is ten aanzien van diefstal, dan is het straf- procesrecht juist toegepast. Het hoofddoel is tweeledig. In de eerste plaats moeten schuldigen gestraft worden en ten tweede moet worden voorkomen dat onschuldigen worden gestraft. De laatste doelstelling weegt zwaarder dan de eerste doelstelling, zo blijkt uit artikel 338 Sv: “Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvoor uit het onderzoek op de terechtzitting oor de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.” Dit betekent echter niet dan men voor 100% overtuigd moet zijn van de schuld van een verdachte. Twijfel is aanvaardbaar, zo blijkt uit het Lucia de B-arrest. In dit arrest bleef Lucia de B. ontkennen dat ze kleine kinderen had vermoord in het ziekenhuis waar ze werkte. Ondanks het feit dat ze bleef ontkennen, werd ze wel vervolgd. Het dagboek dat ze bijhield speelde een belangrijke rol ten aanzien van het bewijs, waardoor de rechtbank haar toch heeft veroordeeld. Na herziening kwam men pas tot vrijspraak. Het strafrecht dient haar functie niet, wanneer men 100% overtuigd moet zijn, omdat dan bijna iedereen wordt vrijgesproken. Het tweeledige hoofddoel omvat enkele waarborgen. De waarborgen verschillen ten aanzien van zware en lichte delicten. In een strafbeschikking kan de officier van justitie een OM-afdoening opleggen. Dit is bij lichte delicten aanvaardbaar, maar niet bij zware delicten, omdat daar andere waarborgen een rol spelen. Bij zware delicten zal men tot langere gevangenisstraffen moeten komen, wat niet mogelijk is via OM-afdoening. Aangezien de kosten van het strafprocesrecht dienen te worden betaald door de belasting- betaler, moet men afwegingen maken met betrekking tot de waarborgen.

Het hoofddoel is niet de enige verklaring voor de manier waarop de strafvordering is ingericht. Wat ook meetelt is de eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte. Zo heeft een verdacht het zwijgrecht op grond van artikel 29 Sv en bestaat er een limitering van het voorarrest. Artikel 29 Sv bepaalt: “In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van.....read more

Access: 
Public
Oefententamen_Inleiding Strafrecht_UU_#1

Oefententamen_Inleiding Strafrecht_UU_#1

Bevat oefenvragen ter voorbereiding op het tentamen, inclusief antwoordsleutel

Oefententamen (2010)

Deel I

Op 09 december 2009 gaat de 19-jarige Sjoerd naar zijn lokale buurtsuper om daar lekkernijen te gaan stelen. Aangezien de buurtsuper al vaker het slachtoffer is geworden van winkeldiefstallen heeft de eigenaar een particulier beveiligingsbureau ingeschakeld. De aanwezige particuliere beveiliger die in de winkel een oogje in het zeil houdt, doet zijn werk goed en Sjoerd merkt dat hij continu in de gaten wordt gehouden door de beveiliger. Sjoerd probeert de blik van de beveiliger te ontwijken, maar dit lukt hem niet.

Sjoerds kansen keren op het moment dat er twee Marokkaanse jongens de winkel binnenlopen. Vanaf dat moment is de aandacht van de beveiliger voor Sjoerd onmiddellijk verdwenen. Sjoerd ziet zijn kans schoon om even flink in één van de schappen met lekkernijengoed te graaien en in een paar seconden heeft hij zijn jas- en broekzakken goed gevuld met Marsen, KitKats en ander lekkernijengoed. Als hij de twee Antillianen ziet naderen, loopt hij snel verder en doet hij alsof er niets aan de hand is. De Marokkaanse jongens blijven ongeveer een minuut staan bij hetzelfde schap waar Sjoerd even daarvoor stond. Beide jongens is niet ontgaan dat de beveiliger hen opzichtig volgt en vanaf een afstand in de gaten blijft houden. Geïrriteerd door het gedrag van de beveiliger, waaruit in hun ogen onmiskenbaar een stereotiep vooroordeel spreekt, lopen zij in stevige pas langs de kassa richting de uitgang van de winkel, hun handen ondertussen diep in de jaszakken van hun bomberjacks houdend.

Als de beveiliger de jongens volgt, passeert hij het haast leeg gegraaide schap, waarvan hij weet dat het een paar minuten geleden nog helemaal was gevuld. Daarop snelt hij naar de uitgang en verspert deze, om vervolgens beide Marokkaanse jongens aan te houden en te fouilleren.

Vraag 1

Kan de beveiligingsmedewerker de Marokkaanse jongens op het moment dat hij hun wil gaan fouilleren aanmerken als verdachten in de zin van art. 27 Sv? Ga er voor vraag 2, ongeacht uw antwoord bij vraag 1, vanuit dat beide jongens zijn aan te merken als verdachte.

Vraag 2

  1. Is de fouillering door de beveiligingsmedewerker rechtmatig?

  2. Hoe zou uw antwoord onder a. luiden indien de fouillering had plaatsgevonden door een agent, nadat deze door de beveiligingsmedewerker was geïnformeerd over hetgeen hij in de winkel had waargenomen?

Deel II

Als de beveiliger druk bezig is met het fouilleren van de tweede Marokkaanse jongen, probeert Sjoerd langs het drietal naar buiten te glippen. Hij struikelt echter over de drempel en valt voorover op de grond. Het lekkernijengoed dat hij in zijn jas- en broekzakken had verstopt schiet alle kanten op, zodat de grond om hem heen ligt bezaaid met lekkernijengoed. Na zijn val weet Sjoerd echter snel op te krabbelen en half op zijn voeten staand en zonder om zich heen te kijken sprint hij de winkel uit. Als hij de winkel uit rent, botst hij op straat tegen een nietsvermoedende bejaarde.....read more

Access: 
JoHo members
Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012

Inleiding strafrecht - UU - B1 - Oefententamen 2012

Vragen

Deel A

Casus: Vakantiecontrole

In de zomer van 2010 gaat de in Arnhem woonachtige Simon op vakantie naar Spanje. Dat doet hij ieder jaar. Hij verblijft in een gehuurd appartement aan de Spaanse kust, vlak bij Barcelona.

Als Simon begin augustus vanuit Spanje terug naar Nederland rijdt, wordt zijn auto vlak na het passeren van de Nederlandse grens aan een zogenaamde vakantiecontrole onderworpen. Met dergelijke jaarlijkse controles wil het Korps Landelijke Politiediensten de veiligheid op de weg in de vakantietijd vergroten. Daarom worden personenauto’s steekproefsgewijs aan een controle onderworpen.

Simon wordt door motoragenten naar een parkeerplaats gedirigeerd waar een mobiele keuringsinstallatie staat. De KLPD-agent sommeert Simon zijn auto op een mobiele brug te rijden, zodat ook de onderkant van de auto kan worden gecontroleerd. Als de auto op de brug staat, blijkt dat er aan de onderkant van de wagen metalen constructies zijn bevestigd, waarin zich pakketjes bevinden. Die pakketjes bevatten, zo blijkt na controle door de politie, flinke hoeveelheden heroïne. In totaal gaat het om 10 kilogram.

Simon wordt door KLPD-agenten direct aangehouden op grond van verdenking van overtreding van de Opiumwet. Meer in het bijzonder gaat het om verdenking van het opzettelijk invoeren van heroïne (art. 2, aanhef en onder A, Opiumwet juncto art. 10 lid 5 Opiumwet). Simon sputtert hevig tegen. Hij roept dat hij erin is geluisd.

Bij het beantwoorden van de onderstaande vragen kunt u ervan uitgaan dat de verkeerscontrole rechtmatig is geschied en dat de resultaten van die controle mogen worden gebruikt in de strafzaak tegen Simon.

Deel I

Stel dat de aanhouding rechtmatig was en dat Simon aansluitend op rechtmatige wijze in verzekering is gesteld. De officier van justitie is van oordeel dat Simon langer in voorarrest moet blijven. Hij vordert daarom tijdig bij de rechter-commissaris de inbewaringstelling van Simon. In zijn vordering stelt de officier van justitie dat het onderhavige delict een maximale gevangenisstraf van twaalf jaar kent, en dat deze strafbedreiging aangeeft hoe ernstig deze zaak is. Om die reden is inbewaringstelling op haar plaats, aldus de officier.

Vraag 1

  1. Beoordeel of aan de voorwaarden van artikel 67 Sv is voldaan.

  2. Beoordeel de juistheid van het standpunt dat de officier van justitie in zijn vordering inneemt.

Deel II

Stel: het komt tot een strafzaak. Simon wordt gedagvaard. Tijdens het onderzoek ter zitting betoogt de raadsman dat Simon de heroïne niet opzettelijk heeft ingevoerd. Simon heeft altijd ontkend dat hij opzet op de invoer heeft gehad. Tijdens de zitting verklaart hij:

“Op 5 augustus 2010 ben ik om ongeveer 14.00 uur via de grensovergang bij Maastricht vanuit België Nederland ingereisd. Ik kwam uit Spanje. Ik wist niet dat er pakketten heroïne onder de auto bevestigd waren. Een dag voordat ik naar Spanje ging, heb ik die auto zelf in Arnhem gekocht. Het is een auto uit het jaar 1982 Ik heb er € 3.000,- voor betaald. Ik ben alleen van en naar Spanje gereden. Ik heb tijdens mijn vakantie in Barcelona twee Spaanse jongens ontmoet......read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 3

Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 3


Oefentoets Inleiding strafrecht 3

 

Open vragen

 

Casus I
 

Jan is in het weekend alleen thuis. Dat is voor hem een reden om een mooi feestje te geven. Het feest vindt plaats in de tuin, waarbij ook een vuurkorf wordt aangestoken. Rond twaalf uur besluiten de feestgangers verder te gaan feesten in een kroeg. Omdat het begint te regenen, zet Jan de vuurkorf onder het rieten afdakje van de houten schuur. Hij dooft het vuur in de korf tot een licht smeulend vuurtje. Verder schuift hij voor de zekerheid de in de buurt van de vuurkorf op de grond liggende brandbare voorwerpen aan de kant. Jan vertrekt naar de kroeg. Een half uur later laait het vuur in de vuurkorf op door een opstekende wind, waardoor het vuur overslaat op de houten schuur en deze binnen korte tijd volledig afbrandt. Jan wordt vervolgd voor primair brandstichting (art. 157 Sr) en subsidiair brand door schuld (art. 158 Sr). Op de zitting verklaart hij onder andere dat hij had gehoord dat voor het einde van de avond veel wind was voorspeld.

Vraag 1

De rechtbank besluit Jan vrij te spreken van brandstichting, omdat zij meent dat het opzet van Jan niet kan worden bewezen. Volgens welke redenering mag de rechtbank motiveren dat geen sprake is geweest van opzet? Je mag ervan uitgaan dat alle in de casus genoemde feiten uit bewijsmiddelen blijken. (6 punten)

 

Vraag 2

Mag de rechtbank brand door schuld bewezen verklaren? (3 punten)

 

Casus 2
 

Een zakkenroller leeft op straat. Op een zaterdagavond loopt ze langs een vol terras in Utrecht en pakt ze haar kans. Uit de tas van een gast pikt zij een portemonnee. Dit wordt gezien door een ober en deze waarschuwt de politie en geeft een gedetailleerd signalement op. De politie kan daaraan met grote zekerheid afleiden om wie het gaat. Twee dagen later zien twee agenten de vermoedelijke zakkenroller op straat lopen. Zodra ze de agenten ziet, rent ze weg. Na een achtervolging wordt ze aangehouden op verdenking van diefstal (art. 310 Sr). Ze nemen haar mee naar het bureau. Op maandagavond om 21.00 uur geeft de hulpofficier van justitie het bevel tot ophouden voor onderzoek. De politie slaagt er tijdens het onderzoek niet in de identiteit van de vrouw te achterhalen.

Vraag 3

Waren de politieagenten bevoegd om de vrouw aan te houden? (4 punten)

 

Vraag 4

Tot welk tijdstip mag de vrouw worden opgehouden voor onderzoek? (3 punten)

Vraag 5

Lees het volgende nieuwsbericht:

www.nu.nl/binnenland/4044175/vervolgt-activist-uitspraak-fuck-koning.html

Waarom is het bericht ten aanzien van de strafbeschikking niet correct? (2 punten)

 

Modelantwoorden

 

Casus 1
 

Vraag 1

Jan.....read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 2

Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 2

Oefentoets #2 (2013)

Deel A: Casus telefoonverkoop

Deel I

Op 29 februari 2016 krijgt de politie een melding dat op een parkeerterrein bij Schiphol al enige tijd een auto staat. In de auto bevindt zich een persoon. Het parkeerterrein staat bij de politie bekend als een plek waar regelmatig gestolen telefoons worden verhandeld. De politie trekt het kenteken van de auto na. De auto blijkt op naam te staan van Dmitri Ivanovna. Dmitri is twee jaar geleden al een keer veroordeeld voor heling (artikel 416 Sr).

Politieagenten Simons en Derksen betreden het parkeerterrein en treffen daar de auto aan met een man in de bijrijderstoel. Simons klopt op het raam van de auto en de man stapt uit. Terwijl de man uitstapt, ziet Simons een doos met smartphones die op de grond staat. Met behulp van het identiteitsbewijs van de man stelt politieagent Simons vast dat de man Dmitri Ivanovna is. “Volgens een melding zit u hier al een tijdje. Wacht u soms op iemand?”, vraagt Simons. “Klopt”, zegt de man. “Ik wacht op iemand aan wie ik een telefoon via Internet heb verkocht. De koper zou die hier vandaag komen ophalen. Dat zal nu wel allemaal niet doorgaan, want mijn vriend heeft die telefoon gejat en dat zult u wel niet zomaar laten gebeuren, denk ik.”

Vraag 1

a. Is Dmitri, voordat politieagent Simons hem de vraag stelt, te beschouwen als verdachte?

b. Had politieagent Simons aan Dmitri de cautie moeten geven, voordat hij hem de vraag stelde?

Deel II

Dmitri wordt voor de politierechter gedagvaard wegens heling (artikel 416 Sr). De tenlastelegging luidt:

‘Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 29 februari 2016 in de gemeente Amsterdam, nabij Schiphol, een smartphone voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die smartphone wist dat het een door diefstal, althans misdrijf, verkregen goed betrof.’

De advocaat voert tijdens het onderzoek ter terechtzitting het verweer dat de tenlastelegging niet voldoende duidelijk is.

Vraag 2

a. Wat zijn de functies van een dagvaarding?

b. Beoordeel de haalbaarheid van het verweer van de advocaat.

Deel III

De officier van justitie eist wegens heling (artikel 416 Sr) een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden dat Dmitri gedurende de proeftijd niet op de parkeerplaats bij Schiphol mag komen en geen smartphone voorhanden mag hebben. De advocaat van Dmitri betoogt dat beide voorwaarden ontoelaatbaar zijn, omdat de wet en jurisprudentie daarin niet voorzien. Bovendien betoogt hij dat de duur van de proeftijd te lang is.

Vraag 3

Wat vind je van het betoog van de advocaat?
 

Deel B: Algemene vragen over de studiestof

Vraag 1

In hoeverre verschilt het oordeel van de Hoge Raad in het arrest Kraken I (HR 2 februari 1971,  NJ 1971, 385) van dat van het hof? Gebruik in je antwoord de gebruikte interpretatiemethoden.

Vraag 2

a. Uit welke drie aspecten bestaat voorwaardelijk opzet? Bespreek elk aspect.

b. Hoe kan in een concreet geval.....read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 1

Oefententamen Inleiding Strafrecht UU 1

Oefentoets #1 (2009)

Deel A Casus Autokraak

Deel I

Sinds 12 november 2016 is er in Amsterdam een politiecampagne die burgers oproept 112 te bellen bij een dreigende autokraak. Deze campagne is ingesteld omdat er in Amsterdam veel autokraken worden gepleegd. De politie maakt burgers door middel van posters, YouTube-filmpjes en een website attent op vier concrete signalen die vooraf kunnen gaan aan een autokraak:

Signaal 1- Door autoramen kijken

Signaal 2- Op de uitkijk staan en rondhangen

Signaal 3- Regelmatig terugkomen

Signaal 4- Lang rond een auto hangen

De gepensioneerde accountant Ali is via verschillende kanalen bekend geraakt met ‘de vier signalen’. Als hij op een avond een man ziet kijken in vier auto’s die in een rij voor zijn flat staan geparkeerd, aarzelt hij geen moment en belt onmiddellijk 112. In een kort telefoongesprek verzekert de medewerkster van de alarmcentrale Ali dat de politie eraan komt.

Maar Ali wil de man zelf in de gaten houden en loopt de trap af naar de centrale hal van zijn flat. Vanachter een pilaar krijgt Ali mee wat er gebeurt. Hij ziet dat de man een hamer tevoorschijn haalt uit een rugzak en met die hamer het zijraam van een auto inslaat. Op dat moment beseft Ali dat de politie te laat zal komen en dat hij zelf tot actie moet overgaan. Vol spanning rent hij de hal uit.

Buiten aangekomen ziet Ali duidelijk dat de man iets uit de auto grist en in zijn jaszak stopt. Vervolgens rent de man weg. Ali rent achter hem aan, pakt hem stevig vast en houdt hem aan wegens diefstal met braak (art. 311 lid 1 sub 5 Sr).

Beantwoord de volgende vragen gemotiveerd aan de hand van de relevante wetgeving, literatuur en jurisprudentie.

Vraag 1

Is deze aanhouding van de man door Ali rechtmatig?

Deel II

Omdat Ali heeft gezien dat de man iets in zijn jaszak stopte, besluit hij te onderzoeken wat de man precies heeft weggestopt. Ali opent de jaszak van de man en haalt er een gloednieuwe TomTom (een navigatiesysteem) uit.

Ga er bij de bespreking van de volgende vraag van uit dat de man rechtmatig is aangehouden.

Vraag 2

Was Ali bevoegd de man te fouilleren ter inbeslagneming?

Deel III

Ali  houdt de man vast totdat twee politieagenten arriveren. Ali overhandigt één van hen de TomTom en zegt tegen de politieagent dat hij deze TomTom zojuist heeft aangetroffen in de jaszak van de man. De man staat er verdwaasd bij en zegt geen woord. De politieagent doorbreekt de stilte door de man te vragen: “Heeft u deze TomTom soms gestolen en wat bent u van plan om met dit apparaat te gaan doen?”

Vraag 3

Schendt de politieagent een rechtsregel door de man meteen deze vragen te stellen?

Deel IV

Helaas is Ali één van de weinige inwoners van Amsterdam die naar aanleiding van de politiecampagne aan de slag gaat. Omdat de campagne weinig effect heeft en er nog steeds veel autokraken worden gepleegd in Amsterdam, stelt het Amsterdamse.....read more

Access: 
JoHo members
Tentamentickets Inleiding strafrecht 1617

Tentamentickets Inleiding strafrecht 1617

Tentamentickets Inleiding strafrecht 1617

Bron: Tim van Iersel. Ik ben masterstudent aan de Universiteit van Utrecht. Ik schrijf deze tentamenticket in het studiejaar 2016-2017.

Vak: Inleiding strafrecht, 1ste studiejaar.

Vorm:
Op het eindtentamen worden voornamelijk open vragen gesteld over een concrete casus en over algemene stof. Het kunnen toepassen van wet en jurisprudentie op casus is het belangrijkst. Daarnaast worden vaak enkele open vragen gesteld over de stof, zoals: wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld?

Competenties:
In dit vak maak je kennis met het strafrecht. Voor iedereen die later met het strafrecht gaat werken (bijv. als rechter, officier van justitie, advocaat) is dit essentiële stof. Je kunt complexere strafrechtelijke problemen niet doorgronden, laat staan oplossen, als je deze stof niet beheerst. Je leert tevens andere belangrijke vaardigheden, zoals zorgvuldig en begrijpend lezen (dit is en blijft een kunst) en het toepassen van abstracte stof op concrete casus (onmisbaar voor de praktijk, ook buiten het juridisch kader).

Inzicht:
• Het kunnen toepassen van wet en jurisprudentie op concrete casus vergt veel oefening. Geef jezelf daarvoor de tijd en de rust. Je bent niet dom, het is gewoon een moeilijk vak.

• Vergeet de basisbeginselen niet: legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr), nulla poena (verbod op terugwerkende kracht), lex certa (bepaaldheidsgebod), subsidiariteit, proportionaliteit, etc.

• In strafrechtelijke casus is de tijdlijn belangrijk. Het begint vaak met een dagelijkse situatie waarin er ‘iets’ strafrechtelijk relevants gebeurt. Vervolgens wordt op een bepaalde manier de politie erbij betrokken. Vaak komt daarna de officier van justitie in beeld en vervolgens de rechter. Houdt dit tijdsverloop in de gaten bij het leren van de stof. Welke wetsartikelen, jurisprudentie en leerstukken zijn van toepassing in welke fasen? Bijvoorbeeld: Diefstal – aanhouding door politie (heterdaad/of juist niet)- verhoor – inverzekeringstelling – dagvaarding en tenlastelegging – onderzoek ter terechtzitting – uitspraak door de rechter. Dit zal je helpen om je kennis te ordenen.

• Om verschillende leerstukken uit elkaar te houden, kan het heel handig zijn om overzichten te maken per onderwerp/leerstuk. Maak bijvoorbeeld mindmaps, of stappenplannen, over verdachte, schuld, culpa en opzet, schuld- en strafuitsluitingsgronden, opsporingsbevoegdheden van politie en officier van justitie. Maak een overzicht van de per gebied relevante wetsartikelen en jurisprudentie, plus sleutelwoorden. Dit zal je helpen om tijdens het tentamen snel de juiste verbindingen te leggen.

• De sleutel tot het oplossen van een casus is een stap-voor-stap benadering. Deze benadering wordt vaak geoefend in de werkcolleges, actieve deelname hieraan is zeer aan te raden. Oefenen, oefenen, oefenen. Practice makes perfect.

• Leer jezelf aan om bij een casus snel te herkennen binnen welke juridische kaders de problematiek wel, en ook vooral niet, valt. Gaat het om de bevoegdheden van de politie? Of gaat het om de strafbaarheid van gedrag en het oordeel van de rechter? Is er sprake van een redelijke verdenking van een strafbaar feit en een verdachte? Gaat het om de zwaarte van de straf? Of zit de moeilijkheid hem in de mate van opzet?

• Maak bij ingewikkelde casus een tekening van de partijen en de relevante handelingen. Dit helpt voor het overzicht.

• Probeer niet vlak van te voren nog kennis te stampen, dat gaat alleen maar ten koste van je concentratie tijdens het tentamen. Je kunt complexe stof niet leren of reproduceren onder grote tijdsdruk, zo werkt ons brein niet.

Leren:
• Kennis van de relevante wettelijke bepalingen en jurisprudentie is belangrijk, maar begrip ervan is nog veel belangrijker. Het heeft weinig zin om zaken letterlijk uit het hoofd te leren. Wel is het belangrijk om tijdens het tentamen snel de juiste informatie te kunnen vinden in de wet of in jurisprudentie en deze goed toe te kunnen passen.

• Markeringen met pen of marker in het wetboek en in jurisprudentie kunnen heel handig zijn om tijdens het tentamen snel de relevante passages en rechtsoverwegingen te vinden.

• Het is meestal toegestaan om bij artikelen in het wetboek verwijzingen op te schrijven naar relevante jurisprudentie of andere artikelen, doen! Dit helpt met het snel leggen van essentiële verbanden. Beter te veel dan te weinig. Denk eraan dat bijna alle praktijkbeoefenaars dit ook doen.

• Hoorcollegesheets zijn vaak handige minisamenvattingen van de stof. De docenten stellen deze meestal zorgvuldig samen, maak daar handig gebruik van.

• Maak ter voorbereiding van het tentamen de werkgroepopdrachten opnieuw en controleer je antwoord. Ook het maken van oefententamens is sterk aan te raden. Het liefst minstens drie dagen van tevoren, zodat je met enige rust kunt leren van de fouten die je maakt.

Inleiding Strafrecht

Inleiding Strafrecht

Op het eindtentamen worden voornamelijk open vragen gesteld over een concrete casus en over algemene stof. Het kunnen toepassen van wet en jurisprudentie op casus is het belangrijkst. Daarnaast worden vaak enkele open vragen gesteld over de stof, zoals: wat is het verschil tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld?

Volledigheid bij het maken van je tentamen Strafrecht
Samenvatting: Studieboek Materieel Strafrecht

Samenvatting: Studieboek Materieel Strafrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


Druk: 4e 2010

Auteur: C. Kelk

DEEL A: ESSENTIALIA VAN HET NEDERLANDSE STRAFRECHT

 

1. Wat is strafrecht?

Strafrecht is het ius puniendi, dat wil zeggen het recht van de staat om burgers te straffen op grond van overtreding van normen en waarden. Het publieke strafrecht wil hiermee ongerichte wraak voorkomen, ofwel voorkomen dat burgers voor eigen rechter gaan spelen waarbij zij de grenzen van het toelaatbare overschrijden. Dit laatste staat bekend als eigenrichting. Volgens velen is het bewaken van de veiligheid en het ordelijk verloop van de samenleving door bepaalde schadelijke en gevaarlijke menselijke gedragingen tegen te gaan door middel van vervolging en bestraffing de belangrijkste functie van het strafrecht.

 

Het Nederlandse strafrecht bestaat uit een materieel en een formeel gedeelte. Het materiële strafrecht kan gedefinieerd worden als het rechtsgebied dat regelt

  1. welke gedragingen onder welke omstandigheden strafbaar zijn,

  2. waaruit de straffen bestaan en

  3. onder welke voorwaarden het strafrecht mag worden toegepast.

 

Tot het materiële strafrecht wordt onder andere gerekend:

  • De algemene bepalingen in het Algemeen Deel van het Wetboek van Strafrecht, inclusief het geheel van alle afzonderlijke strafbepalingen,

  • Het strafstelsel, de regels betreffende de rechterlijke toepassing van het strafrecht en het executierecht. Dit wordt penitentiair recht genoemd,

  • De voorwaarden voor vervolgbaarheid, waaraan voldaan moet zijn, voordat het tot toepassing van het strafrecht kan komen.

 

Het formele strafrecht, ook wel het strafprocesrecht, kan gedefinieerd worden als het rechtsgebied dat voorschriften bevat, die mede kunnen bepalen hoe het strafrecht zich moet verwezenlijken. Het omvat de regeling van de opsporing, vervolging en de berechting van strafbare feiten. Het geeft daarnaast bevoegdheden aan overheidsfunctionarissen en geeft allerlei rechten aan de verdachte en.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Beginselen Strafrecht VU
Tentamenvragen Inleiding strafrecht en criminologie

Tentamenvragen Inleiding strafrecht en criminologie

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Tentamenvragen deel 1

 

Meerkeuzevragen

 

Vraag 1:

Wat is kenmerkend voor de Chicago-school in de criminologie met betrekking tot de oorzaken die zij zocht in de:

 

a. sociale omstandigheden in woonbuurten

b. erfelijke aanleg van mensen

c. vele verleidingen waar mensen aan bloot staan

 

Vraag 2:

De politie valt te typeren als een reactieve organisatie. Dit houdt in dat de politie:

 

a. weinig op zijn omgeving is georiënteerd

b. voor wat betreft zijn input van zaken sterk afhankelijk is van anderen

c. altijd bijstand verleent voor diegene die hulp nodig hebben

 

Vraag 3:

Criminologie is een multidisciplinaire wetenschap. Dit houdt in dat de criminologie:

 

a. ook gebruik maakt van inzichten uit andere wetenschappen zoals de psychologie en de

sociologie

b. diverse aspecten bestudeert, zoals het gedrag van daders, slachtoffers en de toepassers van het strafrecht

c. volgens een wetenschappelijke verantwoorde empirische methode uitspraken doet

 

Vraag 4:

Edwin B wordt op 12 november 2002 door de arrondissementsrechtbank Rotterdam veroordeeld wegens ‘het niet voldoen aan een ambtelijk bevel’ (artikel 184 Sr.). ‘het opgeven van een valse naam’ (artikel 435 sub 4 Sr.) en ‘het niet voldoen aan een identificatieplicht tijdens een voetbalwedstrijd’ (artikel 447e Sr.). Deze feiten zijn afzonderlijk van elkaar gepleegd op verschillende dagen. Wat is de maximale vrijheidsstraf die aan Edwin mag worden opgelegd?

 

a. Vijf maanden

b. Drie maanden

c. Vier maanden

 

Vraag 5:

Adriaan S wordt door een ontvankelijke officier van justitie bij geldige dagvaarding opgeroepen om op 19 december 2002 te verschijnen bij de bevoegde rechter. Hem wordt het volgende feit ten laste gelegd: ‘dat hij op of omstreeks 30 november 2000 een goed, te weten een donut, dat toebehoort aan Netto Markt, althans een ander dan verdachte heeft weggenomen met het oogmerk om het zich toe te eigenen (artikel 310 Sr.).’ In het strafdossier zitten diverse processen-verbaal met belastende verklaringen en een door Adriaan ondertekende volledige bekentenis van het ten laste gelegde feit. Op de zitting stelt Adriaan dat het ten laste gelegde feit is verjaard omdat het gaat om een overtreding. Wat zal gelet op de feiten en omstandigheden, de meest waarschijnlijke uitspraak zijn?

 

a. Veroordeling van Adriaan

b. Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie

c. Ontslag van alle rechtsvervolging

 

 

Vraag 6:

Het recht.....read more

Access: 
Public
Tentamenvragen Materieel strafrecht

Tentamenvragen Materieel strafrecht


 

Oefententamen januari 2011

 

 

Vraag 1.

Volgens Kelk spreekt men over het begrip ‘strafbaar feit’ in drie dimensies. Hiertoe behoort niet:

 

  1. het historische strafbare feit.

  2. het generaal-preventieve strafbare feit.

  3. het juridisch strafbare feit.

 

 

Vraag 2.

Ten aanzien van artikel 1 lid 2 WvSr, het verbod van terugwerkende kracht, geldt voor de vraag wat onder ‘verandering van wetgeving’ wordt verstaan:

 

  1. de formele leer, waarbij het alleen gaat om strafrechtelijke wetswijzigingen.

  2. de materiële leer, beperkt tot wetswijzigingen die berusten op een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van het feit.

  3. de onbeperkt materiële leer, waarbij de gehele wetgeving van belang is.

 

 

Vraag 3.

Kelk onderscheidt in zijn boek een eng en een ruim wederrechtelijkheidsbegrip. Met betrekking tot beide begrippen is de stelling juist, dat:

 

  1. de opvatting van de facetwederrechtelijkheid een ruime betekenis aan de wederrechtelijkheid toekent.

  2. de opvatting van wederrechtelijkheid als strijd met het objectieve recht het enge wederrechtelijkheidsbegrip betreft.

  3. de opvatting waarbij wederrechtelijkheid ruim wordt geïnterpreteerd, enigszins parallel loopt aan wat volgens de jurisprudentie onder ‘onrechtmatige’ daad in het privaatrecht moet worden verstaan.

 

Vraag 4.

De betekenis van opzet doet zich in drie gradaties voor. Dit zijn:

 

a. willens en wetens handelen, voorwaardelijk opzet en noodzakelijkheidsbewustzijn.

b. kleurloos opzet, willens en wetens handelen en mogelijkheidsbewustzijn.

c. voorwaardelijk opzet, zekerheidsbewustzijn en dolus in causa.

 

 

Vraag 5.

Kelk beschrijft een aantal situaties waarin het opzet zich langs een andere weg verwerkelijkt dan wel tot een ander resultaat leidt dan de dader had bedoeld. Tot deze situaties behoort niet de vergissing van de dader in de:

 

  1. persoon van het slachtoffer op wie hij het heeft gemunt.

  2. strafbaarheid van zijn gedraging.

  3. aard van het object van het delict.

 

 

 

Vraag 6.

Kelk refereert aan enkele nieuwe, wettelijke strafbepalingen waarin culpa in de vorm van roekeloosheid staat opgenomen. Met betrekking tot deze vorm kan worden gesteld, dat:

 

a. het een merkwaardige splitsing van de culpa betreft, omdat roekeloosheid als synoniem van onbezonnenheid nu juist kenmerkend is voor de culpa als zodanig.

b. de roekeloosheid als een aparte categorie van culpoze misdrijven wordt beschouwd waarvoor lagere strafmaxima gelden.

c. het een onbewust handelen betreft en dus in onze strafrechtsdogmatiek gelijk kan worden gesteld met de onbewuste culpa.

 

 

Vraag 7.

Over de redelijke toerekening als causaliteitsleer kan worden gesteld, dat:.....read more

Access: 
Public
Samenvatting Strafrecht met Mate (Jörg, Kelk & Klip), week 46 t/m 50

Samenvatting Strafrecht met Mate (Jörg, Kelk & Klip), week 46 t/m 50

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


Deze samenvatting bevat:

Hoofdstuk I.1, I.2, I.4.6 en 1.5.1

Hoofdstuk II.1.5 en II.1.6

Hoofdstuk III.1 en III.2 (t/m schema onder Ad 4)

Hoofdstuk IV

Hoofdstuk IX.1, IX.2 t/m IX.2.1, IX.2.4, IX.2.5 (t/m Fouilleren, incl. Inverzekeringstelling), IX.3 (t/m Gevangenhouding), IX.3.4 en IX.4.1

Hoofdstuk IX.3.5, IX.4.2, IX.4.4 tot IX.4.4.2 (Bewijsrecht), IX.4.4.2.3, IX.4.4.2.4, IX.4.4.2.5 en korte beschouwing IX.5

Hoofdstuk X, m.u.v. X.1.1, X.2.6, X.3.2 en X.4.7

 

Hoofdstuk I.3.1 en I.3.2 ontbreken in deze samenvatting.

 

Week 46

1. Karakter en plaats van het strafrecht

1.1 Mensen straffen elkaar
Pijn en leed, mensen brengen elkaar dat toe van meer tot minder, van bewust tot onbewust en van ernstig tot minder ernstig. Een voorbeeld hiervan is een tik geven aan een kind die kattenkwaad uithaalt of pesten en getreiterd worden. Hierin zien wij de behoefte van de eens om bepaalde gedragsnormen in eigen kring nageleefd te zien en deze eigenhandig te vergelden. Tot op zekere hoogte zijn deze reacties ‘normaal’ en vallen deze acties buiten het strafrecht.
Daarentegen is het een ander verhaal als deze reacties escaleren, denk aan een vader die zijn kind mishandelt, de buurman die een stalker neerschiet, de vriendengroep die bushokjes vernielt. Deze reacties gaan te ver en deze handelingen komen dan ook in de sfeer van het officiële publiekrechtelijke strafrecht terecht. De overheid neemt als het ware het recht tot straffen over om zo de eigenrichting tegen te gaan, zodat personen niet te ver kunnen gaan, eigen rechter spelen en buiten proportioneel handelen.
Niet alle delicten vloeien zó duidelijk uit een bestaande verhouding aan mensen (relationele context), denk aan een roofoverval van een supermarkt, het in dronkenschap iemand doodrijden van een fietser, invoer van drugs. De criminologie en de forensische psychiatrie hebben ons toch geleerd dat geen enkel delict los kan worden gezien uit de relationele context waarin de gene die het delict pleegt thuishoort (denk aan een ziekelijke behoefte aan luxe, erbij te horen, een ongelukkig huwelijk etc.)
Het is onmogelijk om in één zin een voor ieder bevredigende karakteristiek te geven van het strafrecht, het raakt niet alleen de samenleving, maar ook de menselijke tragiek die ons allen aangaat. Daarom zijn wij bezig met delinquent gedrag in het algemeen als samenlevingsverschijnsel te verklaren. Hoe meer gedragswetenschappelijke informatie beschikbaar komt over afwijkend en delinquent gedrag, over de betekenis die aan de verschillende soorten gedrag moet worden toegekend en ook over de functie van het strafrecht in de samenleving , hoe meer moeite het soms kost om ‘alles begrijpen is alles vergeven’ te weerstaan en om bij het officiële vertrekpunt van het strafrecht te beginnen, dat wil zeggen bij de technische definitie ervan.
Aan de andere kant is het.....read more

Access: 
Public
Tentamenvragen Materieel strafrecht

Tentamenvragen Materieel strafrecht

 


oefenvragen juni 2010

Vraag 1.

Welk(e) van de onderstaande stelling(en) is/zijn juist?

 

Over de rechtvaardiging van het strafrecht kan worden opgemerkt dat:

 

Stelling I bij absolute vergeldingstheorieën de grondslag en het doel van de straf gescheiden zijn, waarbij het doel specifiek gericht is op generale preventie.

Stelling II bij de verenigingstheorie de rechtsgrond en het doel van het strafrecht niet scherp zijn te onderscheiden, maar beide gericht zijn op bescherming van de samenleving.

 

a. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

b. Stelling I is onjuist, stelling II is juist

c. Beide stellingen zijn onjuist.

 

 

Vraag 2.

Kelk stelt dat wederrechtelijkheid als voorwaarde voor strafbaarheid de objectieve zijde van het delict betreft. Dit betekent dat de voorwaarde van wederrechtelijkheid:

 

  1. de schending van het gehele strafrecht impliceert, waaronder ook ongeschreven rechtsbeginselen.

  2. de schending van een onderliggende rechtsnorm impliceert, namelijk de schending van het gehele objectieve recht dat alleen het geschreven recht omvat.

  3. de schending van een onderliggende rechtsnorm impliceert, namelijk de schending van het gehele objectieve recht, dat zowel ongeschreven als geschreven recht omvat.

 

 

Vraag 3.

Volgens Kelk impliceert culpa:

 

a. dat een verhoogde graad van aansprakelijkheid van bepaalde beroepsgroepen niet van toepassing is.

b. tevens de wederrechtelijkheid van het handelen welke zal moeten worden afgeleid uit wat in de concrete omstandigheden van handelen als behoorlijk heeft te gelden.

c. dat een geringe domheid of nalatigheid bij het handelen al voldoende is.

 

 

 

Vraag 4.

Met betrekking tot de begrippen culpa (of dolus) in causa en voorwaardelijk opzet stelt Kelk dat beide begrippen normatieve elementen bevatten. Deze elementen:

 

a. liggen bij de culpa (of dolus) in causa in kenmerken van de persoon zelf en bij voorwaardelijk opzet in de aard van de situatie.

b. liggen bij de culpa (of dolus) in causa in de aard van de situatie en bij voorwaardelijk opzet in kenmerken van de persoon zelf.

c. liggen bij zowel culpa (of dolus) in causa als voorwaardelijk opzet in kenmerken van de persoon zelf.

 

 

Vraag 5.

Dolus generalis is een term waarmee Kelk de situatie aanduidt:

 

  1. waarin iemand handelt met het opzet om te doden zonder een of meer specifiek(e) slachtoffer(s) op het oog te hebben.

  2. waarin het uiteindelijke resultaat precies hetzelfde is als wat de dader heeft gewild, zij het dat dit langs een andere weg

  3. .....read more
Access: 
Public
Tentamenvragen Formeel Strafrecht

Tentamenvragen Formeel Strafrecht

Deze samenvatting is ggeschreven in collegejaar 2012-2013.


Tentamenvragen deel 1

VRAAG 1
Archibald is werkzaam als advocaat en heeft een kantoor ‘aan huis’. Het bedrijfje is gevestigd op hetzelfde postadres als het grachtenpand van Archibald. Voor het overige is het kantoor feitelijk afgescheiden van het herenhuis nu het gesitueerd is op de begane grond en slechts vanaf de straatzijde kan worden binnengegaan terwijl de woning een eigen, andere, ingang heeft. Op een zondag, er is niemand aanwezig en het advocatenkantoor is gesloten, zien twee passerende agenten op brand duidende donkere rookwolken uit de ventilatieroosters van het kantoor van Archibald komen. De twee agenten aarzelen geen moment en gaan direct tot actie over. Ze forceren de voordeur teneinde de beginnende brand te blussen en te voorkomen dat het kantoor en de bovengelegen woning door vlammen worden verzwolgen.
a.    Is het handelen van de agenten in casu rechtmatig?
Ga er bij de verdere beantwoording van deze vraag van uit dat het vorenomschreven optreden rechtmatig is geweest.
Na het geblust hebben van het bescheiden brandje kijken de agenten om zich heen in het kantoor van Archibald. Naast de te verwachten normale inrichting van het kantoor zien ze, door een grote bruine deken grotendeels aan het oog onttrokken, twee grote roestige gele vaten staan die voorzien zijn van teksten en symbolen die wijzen op voor de gezondheid zeer schadelijke chemicaliën. De twee agenten weten niet wat ze met de vaten moeten doen en besluiten in al hun wijsheid de officier van justitie te consulteren en hem te vragen of ze de vaten in beslag moeten nemen.
b.    In het Wetboek van Strafvordering bestaat voor de opsporingsambtenaren soms een mogelijkheid (bevoegdheid) tot inbeslagneming en soms een plicht tot inbeslagneming. In welke gevallen zijn opsporingsambtenaren krachtens het Wetboek van Strafvordering bevoegd tot inbeslagneming (zonder daartoe verplicht te zijn)? En in welke gevallen zijn zij tot inbeslagneming verplicht? Doet zich één van laatstgenoemde gevallen i.c. voor?
De officier van justitie besluit dat in het belang van het onderzoek de vaten nu beter nog niet in beslag genomen kunnen worden en geeft de agenten telefonisch mee dat ze tegenover de gearriveerde Archibald niets mogen laten blijken betreffende de ontdekte vaten. Wel vindt de officier van justitie het nodig dat opsporingsambtenaren de komende week vaker dan normaal zullen surveilleren in de omgeving van het kantoor van Archibald.
De vaker dan gebruikelijk surveillerende agenten nemen incidenteel waar dat het kantoor veel louche figuren op bezoek krijgt. Ook wordt op een dag waargenomen dat er nieuwe gele vaten, zoals die in het kantoor al eerder waren gezien, de kelder in worden gerold. De officier van justitie, niet begrijpend waar een advocaten-kantoor vaten met chemische stoffen voor nodig heeft, vertrouwt de gebeurtenissen.....read more

Access: 
Public
Inleiding strafrecht - Oefenvragen Capita strafrecht

Inleiding strafrecht - Oefenvragen Capita strafrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Hoofdstuk 1

 

1.1 Wat is de kern van het strafrecht in de praktijk?

1.2 Om welke twee tegenstrijdige belangen gaat het binnen het strafrecht?

1.3 Wat zijn de klassieke bronnen van het (straf)recht.

1.4 Wat is het onderscheid tussen bronnen van recht en bronnen van kennis.

1.5 Wat zijn de algemene rechtsbeginselen?

1.6 Welke andere rechtsbronnen zijn er?

1.7 Wat is een verdrag?

1.8 Noem voorbeelden van verdragen.

1.9 Noem het kenmerk van het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafvordering.

1.10 Beschrijf onderscheid tussen formeel en materieel recht.

1.11 Beschrijf onderscheid tussen formeel en materieel strafrecht.

1.12 Wanneer wordt de term strafrecht gebruikt?

1.13 Waarin is het formele en materiële strafrecht geregeld?

1.14 Wat wordt onder commuun strafrecht verstaan?

1.15 Wat wordt onder bijzonder strafrecht verstaan?

1.16 Wat is een wet in formele zin?

1.17 Wat wordt verstaan onder lagere wetten?

1.18 Waarom mag de formele wetgever meer dan de ‘lagere wetgever’?

1.19 Wat verstaat men onder beleidsregels?

1.20 Welke tweedeling in strafbare feiten kent het Nederlandse strafrecht?

1.21 Omschrijf het onderscheid tussen misdrijf en overtreding

1.22 Noem voorbeelden van overtredingen.

1.23 Noem voorbeelden van misdrijven.

 

Antwoorden hoofdstuk 1

 

1.1 De berechting van een strafbaar feit en van de verdachte door de strafrechter.

1.2 Het daadwerkelijk optreden enerzijds en beperking en goede regeling van overheidsmacht anderzijds.

1.3 Wet, rechterlijke uitspraken (‘jurisprudentie’) en rechtsgeleerde literatuur.

1.4 Bronnen van recht kunnen uitsluitend tot stand komen volgens officiële, formele procedures. Hieronder vallen de wetten en de rechterlijke uitspraken.

Onder bronnen van kennis valt, naast de wetten en de rechterlijke uitspraken, ook de literatuur. Bij literatuur gaat het om commentaar op en uitleg van het recht naar de subjectieve mening van de auteur, hier behoeft geen formele procedure voor te worden gevolgd.

1.5 Bepaalde fundamentele uitgangspunten van recht, rechtsstaat en democratie die door de strafrechter gebruikt kunnen worden voor interpretatie.....read more

Access: 
Public
Stamplijst inleiding strafrecht 2012-2013
Samenvatting Strafrechtelijke rechtshandhaving

Samenvatting Strafrechtelijke rechtshandhaving

Deze samenvatting bij Strafrechtelijke rechtshandhaving van Blad & Van der Hulst is geschreven in 2014


Hoofdstuk 1: Strafrechtelijke rechtshandhaving

§ 1.1 Inleiding

  • Wat is strafrechtelijke rechtshandhaving?

Dit is rechtshandhaving met strafrechtelijke middelen.

In dit hoofdstuk wordt strafrechtelijke rechtshandhaving geplaatst in de bredere context van de democratische rechtsstaat. Deze democratische rechtsstaat wordt gezien als een geheel van streefwaarden van onze moderne, open samenleving. De rechtsstaat wordt gekenmerkt door streefwaarden van vrijheid, gelijkwaardigheid en emancipatie.

Hier zal ook de ‘relationele rechtstheorie’ van A.C. ’t Hart en R. Foqué naar voren worden gebracht. Deze ‘relationele rechtstheorie’ is:

Een ‘grondslagentheorie’ waarin theoretische fundamenten voor het strafrecht worden geconstrueerd, die het mogelijk maken om verstandig (dus in overeenstemming met de streefwaarden van een democratische rechtsstaat) gebruik te maken van het recht om te straffen.”

Een belangrijke grondslag van deze theorie is de idee van het maatschappelijk verdrag (sociaal contract) van Cesare Beccaria. Hij leverde een belangrijke bijdrage aan de rationalisering en humanisering van de bestraffingspraktijk. Het sluiten van een sociaal contract is te vergelijken met het oprichten van bijv. een zangvereniging.

Een andere belangrijke historische grondslag is die van de machtenscheiding (de trias politica) van Montesquieu.

§ 1.2. Het maatschappelijk verdrag van Beccaria

Beccaria is één van de belangrijkste grondleggers van het hedendaagse strafrecht. Hij zocht het fundament voor een geordende, stabiele en veilige samenleving in een (denkbeeldig) sociaal verdrag, dat een gemeenschap van vrije mensen tot stand zou kunnen brengen.

Beccaria’s beeld van dit sociale verdrag is niet dat van een verdrag waarbij de onderdanen zich onderwerpen aan een soeverein (een onderwerpingspact waarvan Hobbes uitging), maar een verdrag dat in het teken staat van vrijheid en veiligheid, die wederzijds moesten worden gegarandeerd.

Het grondmotief voor het sluiten van een sociaal contract is dat er in de natuurtoestand sprake is van een oorlog van allen tegen allen (dus onzekerheid en onvrijheid). Het doel van het sociaal contract is de verzekering van vrijheid. Delen van die vrijheid worden alleen afgestaan en mogen door de beheerder alleen worden gehanteerd ten behoeve van het algemeen welzijn. Een maximaal geluk voor een maximaal aantal onderdanen, moet het doel zijn van de soeverein.

Er moet sprake zijn van gelijkwaardige participatie bij de opstelling van

.....read more
Access: 
Public
Samenvatting Jeugdstrafrecht in internationaal perspectief

Samenvatting Jeugdstrafrecht in internationaal perspectief

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


A. Geschiedenis

Rond de 19e eeuw was Nederland aan de ene kant in de ban van de verzuiling: politieke, maatschappelijke en culturele verdeeldheid wat op gebied van onderwijs leidde tot de schoolstrijd: school aan de overheid of aan de ouders/particulieren? Hoewel tegen het eind van de 19e eeuw vrijwel alle kinderen naar school gingen, zorgde deze ideologische verdeeldheid dat de leerplichtwet met één stem verschil werd ingevoerd. Aan de andere kant kwam het sociaalliberalisme, waarmee geloof ontstond in de maakbaarheid van het individu en de maatschappij, zelfs als er sprake was van degeneratie. Er ontstond aandacht omtrent ‘de gevaarlijke jeugd’ en van hieruit kwam een apart strafrecht voor jeugdigen tot stand. Dit was onderdeel van de nieuwe kinderwetten:

 

  • Burgerlijke kinderwet: dit veranderde de vaderlijke macht in de gezamenlijke macht van beide ouders en verschafte de staat het recht in te grijpen in de opvoeding van de ouders (de bevoegdheid om ouders van hun ouderlijke macht te ontheffen (=tijdelijk) of ontzetten (=permanent))

  • Strafrechtelijke kinderwet: het was gebruikelijk om kinderen niet of minder te straffen dan volwassenen, maar bij veroordeling werd gewoon het volwassenenstrafrecht toegepast alleen dan met een vermindering van het maximum. In 1901 apart strafrecht voor jeugdigen. De meeste regels zijn sindsdien hetzelfde gebleven (bijv. tijdens de zitting gesloten deuren, verdachte verschijningsplicht etc.). De rechter kreeg in 1901 drie nieuwe straffen tot zijn beschikking namelijk de berisping, de geldboete en de tuchtschool, en één opvoedingsmaatregel. Belangrijk in de strafrechtelijke kinderwet was dat maatregelen en sancties in teken van bescherming en opvoeding moesten komen te staan.

 

19e eeuw: Heropvoeding

De totstandkoming van de strafrechtelijke kinderwetten is het gevolg van de belangstelling hiervoor in Nederland mede door inspiratie van Amerikaanse wetten en de Internationale Kriminalistische Verenigung (IKV) De IKV eiste actieve staatinterventie in maatschappelijke verhoudingen en zag het strafrecht als belangrijke sturingsinstrument hierbij. Haar koers werd aangeduid als de Moderne Richting. De strafrechtelijke kinderwet die uit de moderne richting is ontstaan is echter niet geheel tegen de klassieke richting.

 

De klassieke richting: terughoudende overheid, waarbij voorop staat rechtszekerheid van het individu en proportionele vergelding van misdadig gedrag. De klassieke richting legde nadruk op persoonlijke schuld en zag het individu als verantwoordelijke.

 

De moderne.....read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1943
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.