Stampvragen bij de 4e druk van Europees Recht: Algemeen deel van Eijsbouts e.a.

Hoofdstuk 1: Aard, structuur en recht van de Europese Unie

1. Wat zijn de functies van het recht van de Europese Unie?

2. Beschrijf de ontwikkeling van de Europese Unie aan de hand van de volgende jaartallen: 1951, 1957, 1986, 1992, 1997, 2001 en 2009?

3. Wat bepaalde het Hof van Justitie in de zaak Van Gend & Loos?

4. Wat betekent het begrip ‘rechtsorde’ en waarom heeft de Europese Unie een ‘eigen’ rechtsorde?

5. Wat houdt het attributiebeginsel in?

6. Hoe worden de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten verdeeld?

7. Welke drie beginselen begrenzen de bevoegdheden van de Unie, gegeven door de lidstaten?

8. Noem de drie bonnen van grondrechten volgens het VEU?

9. Noem een lacune in de gedeelde rechtsorde van de Europese Unie?

Hoofdstuk 2: Instellingen en rechtsbronnen; overzicht en ontwikkeling

1. Uit welke instellingen bestaat de Europese Unie?

2. Wat zijn de belangrijkste functies van de Europese Raad?

3. Wat kan je vertellen over de Raad?

4. Wat zijn de taken van het Europees Parlement?

5. Welke instelling voert het dagelijks bestuur over de Europese Unie?

6. Hoe heet de rechterlijke instantie binnen de Europese Unie?

7. Noem vijf andere instellingen en organen van de Europese Unie?

8. Wat is het verschil tussen primair en secundair Europees recht?

9. Wat is het verschil tussen verordeningen, besluiten en richtlijnen?

10. Hoe zit het met de hiërarchie binnen het secundaire recht?

11. Noem enkele overige bronnen van Europees recht?

Hoofdstuk 3: De Markt en publieke belangen

1. Wat houdt het begrip ‘de interne markt’ in, en wat is hiervoor de verdragsrechtelijke basis?

2. Wat is het verschil tussen negatieve en positieve integratie?

3. Noem de vier marktvrijheden, waar staan deze in het VWEU en leg deze uit?

4. Noem enkele uitzonderingsbepalingen van de bovenstaande marktvrijheden

5. Noem ook de uitzonderingen uit de jurisprudentie?

6. Wat houdt het discriminatieverbod in?

7. Wat houdt het belemmeringsverbod in?

8. Wat is het verschil tussen tarifaire en non-tarifaire belemmeringen?

9. Wat zijn, t.a.v. het vrij verkeer van goederen, de belangrijkste rechterlijke uitspraken?

10. Wat is er in Keck bepaald over de reikwijdte van het vrije verkeer van goederen?

11. Noem de verschillen tussen de Rule of reason en de uitzonderingen in het VWEU?

12. Noem de overeenkomsten tussen de Rule of reason en de uitzonderingen in het VWEU?

13. Wat is harmonisatie, en wanneer is er sprake van minimumharmonisatie?

14. Wat is de belangrijkste bepaling in het VWEU inzake harmonisatie van de interne markt?

15. Is het mogelijk om af te wijken van harmonisatierichtlijnen en zo ja, hoe?

Hoofdstuk 4: Burgerschap van de Unie en Rechtsruimte

1. Welke rechten zijn er verbonden aan het Europees burgerschap?

2. Wat houdt de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in?

3. Wat houdt het beginsel van wederzijdse erkenning in?

4. Wat is het Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel?

Hoofdstuk 5: Mededingingsrecht tussen markt en overheid

1. Waar zijn de regels t.a.v. mededinging te vinden, en welke normen worden hierbinnen onderscheiden?

2. Op wie zijn de regels van het mededingingsrecht in eerste instantie gericht?

3. Wat houdt het kartelverbod in, en noem de voorwaarden?

4. Wat is het verschil tussen horizontale en verticale afspraken?

5. Wanneer is er sprake van een ‘onderneming’?

6. Wat zijn de uitzonderingen op het kartelverbod, en in welke drie groepen kunnen deze worden verdeeld?

7. Wanneer is sprake van misbruik van machtspositie in de zin van het VWEU?

8. Welke soorten markten worden onderscheiden?

9. Welke bepalingen uit het VWEU hebben betrekking op de rol van de overheid bij mededinging?

10. Wat zijn steunmaatregelen, en zijn deze verenigbaar met de interne markt?

11. Wat is het verschil tussen ex post en ex ante (toezicht)?

Hoofdstuk 6: Ontwikkeling van monetaire naar economische unie

1. Wat gaf aanleiding tot een snelle ontwikkeling van de economische unie?

2. Wat houdt het monetaire beleid van de Europese Unie in?

3. Hoe ziet de Economische Unie eruit?

4. Noem een voorbeeld van een noodfonds?

5. Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan, wil het verstrekken van leningen geoorloofd zijn?

Hoofdstuk 7: Van externe naar buitenlandse betrekkingen

1. Wat voegde het Verdrag van Lissabon toe aan het externe beleid van de Unie?

2. Als wat voor soort persoonlijkheid kan de Europese Unie gekenmerkt worden?

3. Noem de exclusieve bevoegdheden van de Europese Unie?

4. Hoe ruim zijn de bevoegdheden van de Unie op het gebied van GBVB en GVDB?

5. Welke twee nieuwe functies heeft het Verdrag van Lissabon in het leven geroepen?

6. In welke categorieën kunnen de gemeenschappelijke handelspolitieke maatregelen worden onderscheiden?

7. In hoeverre heeft het internationaal publiekrecht (ook wel volkenrecht genoemd) invloed op de verhoudingen (zowel extern als intern) van de Europese Unie?

Hoofdstuk 8: Doorwerking

1. Op welke drie manieren kan sprake zijn van doorwerking?

2. Welke uitspraken zijn kenmerkend voor de rol van het Europees recht in verhouding tot nationaal recht?

3. Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan, wil er sprake zijn van rechtstreekse werking?

4. Welke rechtsverhoudingen zijn er van belang bij rechtstreekse werking?

5. Welke rechtsgevolgen heeft rechtstreekse werking?

6. Wat houdt het beginsel van conforme interpretatie in, en welke uitspraak is hierbij van belang?

7. Wat zijn de voorwaarden van staatsaansprakelijkheid?

Hoofdstuk 9: Toegang tot de rechter

1. Uit welke instellingen bestaat het Hof van Justitie van de Europese Unie?

2. Welke rechtsgangen bestaan er binnen de Unie?

3. Voor wie staat toegang tot de (Europese) rechter open, en tegen wie?

4. Noem de directe en indirecte acties (tegen alle actoren)?

5. Wat houdt de nietigheidsactie in, en waar staat deze rechtsgang genoemd?

6. Wat zijn de voorwaarden voor een schadevergoedingsactie?

7. Wat houdt de prejudiciële procedure in?

8. Noem enkele procedureregels binnen het Europees recht?

Hoofdstuk 10: Wetgeving, uitvoering en controle

1. Wat zijn (Europeesrechtelijke) wetgevingshandelingen?

2. Welke instellingen zijn betrokken bij de wetgevingsprocedures?

3. Hoe steekt de gewone wetgevingsprocedure in elkaar?

4. Beschrijf de bijzondere wetgevingsprocedure?

5. Welke stemmodaliteiten bestaan er binnen de Europese Raad, en het Europees Parlement?

6. Welke twee vormen van niet-wetgevingshandelingen bestaan er?

7. Wat betekent het begrip ‘comitologie’?

8. Noem de twee cycli van de besluitvorming inzake de Europese begroting?

Hoofdstuk 11: Recht, bestuur en democratie

1. Noem drie voorbeelden van gedeeld bestuur?

2. Wat is een belangrijk element van de democratische grondslag van de Unie in de lidstaten?

3. Welk element is hierin problematisch?