Oefententamens Romeins Recht - UL
- 3611 reads
Er bestaat een belangrijk verschil tussen de rechtskracht van een lex of plebiscitum (wetten in formele zin) en het ‘edict’ (edictum) van een Romeinse magistraat (cum imperio), zoals de praetor. Dat verschil bestaat uit het feit dat
Een zogeheten ‘volkstribuun’ (tribunus plebis) speelde potentieel een belangrijke rol in iedere Romeinse civiele procedure ten overstaan van de praetor en wel omdat hij
Onder het zogeheten ius gentium verstonden de Romeinse juristen
Rechtspraak was in het Romeinse recht geen rechtsbron. Dit vindt voornamelijk zijn verklaring in het feit dat
De ‘Instituten’ van Justinianus zijn voornamelijk gebaseerd op het gelijknamige boek van
De zogeheten ‘Codex Theodosianus’ (438) behelsde een gedeeltelijke codificatie van het Romeinse recht. Welk onderdeel ervan was slechts (gedeeltelijk) in die codificatie verwerkt?
Onder een keizerlijk ‘rescript’ verstaat men een
Welke van de vier onderstaande rechtsbronnen en/of rechtsboeken behield ook na de uitvaardiging van de eerste Codex Justinianus (529) rechtskracht?
De Justiniaanse Digesten (of Pandecten) behelzen de codificatie van
Het Romeinse recht had, sinds de ‘receptie’, tot ver in de negentiende eeuw nagenoeg overal op het West Europese continent ‘subsidiaire’ rechtskracht. Dit betekent dat
Het gegeven dat het Romeinse recht de nodige moeite heeft gehad met het afdwingen van een zogeheten ‘derdenbeding’ hield óók nauw verband met een eigenaardigheid van het Romeinse burgerlijke procesrecht dat door middel van ‘procesformulieren’ (formulae) werd gevoerd, te weten het feit dat
Het gegeven dat een aantal overeenkomsten ‘van streng recht’ (stricti iuris) was, wordt sterk gerelativeerd door het feit dat
A(ulus) heeft zijn paard Bucephalus voor de duur van vijf maanden verhuurd aan B(lasius). Een maand nadat hij dit contract heeft gesloten, verkoopt A(ulus) dit paard aan C(assius), die de koopprijs onmiddellijk voldoet. Nog vóórdat het paard op de daarvoor voorgeschreven wijze aan C(assius) kan worden geleverd, sterft het dier ten gevolge van de slechte behandeling die het van de zijde van de huurder (B(lasius)) ten deel is gevallen. A(ulus) stelt C(assius) van het geschiede op de hoogte, waarop deze de door hem vooruit betaalde koopprijs van A(ulus) terugvordert. A(ulus) weigert aan dit verzoek te voldoen.
C(assius) laat zich adviseren door een rechtsgeleerde (iuris peritus) die hem te verstaan geeft dat hij
A(ppius) is eigenaar van een buitenhuis aan de baai van Napels waarop zijn vriend B(rutus) zijn oog heeft laten vallen. A(ppius) wil geen afstand doen van het huis, maar belooft zijn vriend dat hij, mocht hij er wel afstand van willen doen, dat huis als eerste aan hem te koop zal aanbieden en wel voor de alvast tussen hen overeengekomen prijs van 150.000 HS (sestertiën, een Romeinse munteenheid). Enige tijd nadien raken A(ppius) en B(rutus) gebrouilleerd en verkoopt A(ppius) het huis voor 100.000 HS aan C(laudius), die op de hoogte is van de optie van B(rutus).
Zodra B(rutus) van het gebeurde op de hoogte is, laat hij zich adviseren door een rechtsgeleerde (iuris peritus) die hem te verstaan geeft dat hij
De Romeinse ‘innominaat’-contracten vertonen een zeer sterke overeenkomst met de
A(ncus) heeft een vordering uit geldlening tegen B(rancus) tot betaling van 100.000 HS (sestertiën, een Romeinse munteenheid). Hij heeft, enige tijd vóórdat hij een geldlening verstrekte aan B(rancus), een paard gekocht van diens zoon C(rassus) voor de prijs van 80.000 HS. Deze koopprijs is nog steeds niet betaald als B(rancus) komt te overlijden zonder een testament na te laten. Hij heeft twee zoons, C(rassus) en D(rusus), die – voorzover nodig – de nalatenschap vol en zuiver hebben aanvaard. D(rusus) betaalt, daartoe aangesproken door A(ncus), 100.000 HS aan A(ncus).
Over welke rechtsmiddelen beschikt D(rusus) tegen A(ncus)?
A(vitus) heeft een tweetal trekpaarden verhuurd aan B(aldus) voor de duur van een jaar. Een maand nadien, komt B(aldus) te overlijden. Hij heeft één zoon, zijn erfgenaam D(idius). Deze denkt dat de trekpaarden eigendom zijn van zijn vader en verkoopt en levert de dieren op de voorgeschreven wijze onmiddellijk na de dood van zijn vader aan E(nnius), die meent dat de verkoper eigenaar is van de paarden.
Welke van de onderstaande uitlatingen over de rechtspositie van E(nnius) is juist?
I. Iedere verjaringsbezitter is ‘Publiciaans’ bezitter.
II. Iedere ‘praetorische’ eigenaar is verjaringsbezitter.
A(rmando) is eigenaar van een kostbaar schilderij, dat hij in bruikleen heeft gegeven aan de galeriehouder B(avius) op voorwaarde dat deze hem voor het verlies van het schilderij schadeloos zal stellen, zelfs indien dat teniet mocht gaan door omstandigheden die niet aan B(avius) zijn toe te rekenen. B(avius) heeft daarom een overeenkomst (stipulatie) gesloten met C(anisius) dat deze de waarde van het schilderij zal uitkeren aan A(rmando), als dat door omstandigheden die niet aan B(avius) zijn toe te rekenen teniet mocht gaan. Korte tijd nadien breekt er brand uit in de straat waar zich de galerie van B(avius) bevindt; de brand slaat over naar de galerie van B(avius) en het schilderij van A(rmando) gaat dientengevolge verloren.
Welke van de onderstaande uitlatingen over de rechtspositie van A(rmando) is juist?
A(vienus) is een ondernemer die muilezels (muli) verhuurt. Een aantal van zijn dieren is gehuurd door de transportondernemer (onerarius) B(assus) die ze gebruikt om zijn karren (plaustra) te trekken. Op de Via Appia tussen Rome en Minturnae (een belangrijke handelsplaats ten zuiden van Rome) komt het tot een aanrijding tussen een vrachttransport van B(assus) en een ossenwagen van C(laudius); het ongeluk is te wijten aan een fout van de laatste (C(laudius)). Ten gevolge van het ongeluk, breekt één van de muilezels een been en moet worden afgemaakt, terwijl de kar die door de muilezels werd getrokken zwaar beschadigd is. B(assus) vordert van C(laudius) op grond van het delict van zaaksbeschadiging schadevergoeding voor het verlies van één van de door hem gehuurde muilezels en de beschadiging van zijn kar.
C(laudius) laat zich voorlichten door een rechtsgeleerde (iuris peritus), die hem het navolgende adviseert.
Na de val van keizer Caracalla in het jaar 217, wordt het hoofd van die keizer overal in het rijk van de keizerstandbeelden verwijderd en vervangen door dat van de nieuwe keizer, de ongelukkige Macrinus. A(ppianus) is eigenaar van een steenhouwerij die is gespecialiseerd in de productie van afbeeldingen van de hoofden van Romeinse keizers in marmer. Op al zijn voorraden rust een hypotheek die hij aan zijn bank, B(eatus), heeft verstrekt tot zekerheid van een geldlening. Na 217 levert hij een drietal hoofden af aan het gemeentebestuur van de stad Nijmegen (Colonia Ulpia Traiana), dat niet op de hoogte is van het bestaan van het recht van B(eatus). Te Nijmegen worden de hoofden op de zich in die stad bevindende drie oude standbeelden gemetseld. Enige tijd nadien legt de hypothecaire schuldeiser B(eatus) beslag op die standbeelden, omdat A(ppianus) zijn schuld niet betaalt. De gemeente verzet zich tegen dit beslag.
B(eatus) laat zich adviseren door een rechtsgeleerde (iuris peritus), die vaststelt dat
A(rrianus) is eigenaar van een olijfoliefabriek. Voor de aankoop van nieuwe oliepersen heeft hij een krediet nodig dat hem wordt verstrekt door zijn bankier B(olus). Tussen B(olus) en A(rrianus) is mondeling overeengekomen dat de door A(rrianus) aan te kopen oliepersen aan B(olus) zullen worden verpand en wel dusdanig dat A(rrianus) voor het gebruik ervan een som betaalt aan B(olus) die in mindering wordt gebracht op de schuld uit geldlening die hij aan B(olus) heeft. De persen worden aan A(rrianus) geleverd, maar korte tijd nadien wordt hij failliet verklaard. De curator in dit faillissement weigert het recht van vuistpand van B(olus) te erkennen.
B(olus) laat zich adviseren door een rechtsgeleerde, die als zijn mening te kennen geeft dat
Ten gevolge van de brand die de binnenstad van Rome in het jaar 64 heeft geteisterd, ontstaat een wilde speculatie in grond in de binnenstad (res mancipi). Om die tegen te gaan, wordt een wet uitgevaardigd die de verkoop van onroerend goed in de Romeinse binnenstad tijdelijk onderwerpt aan een vergunning van de senaat, zulks op straffe van de nietigheid van de overeenkomst. In weerwil van deze wet verkoopt A(mmianus) de rokende puinhoop van zijn flatgebouw (insula) in de Romeinse volkswijk Suburra, midden in de binnenstad, zonder vergunning van de senaat voor een zacht prijsje aan de speculant B(abrius); de overdracht vindt op de voorgeschreven wijze (door middel van mancipatio) plaats. Korte tijd nadien worden zowel B(abrius) als A(mmianus) failliet verklaard. Tussen de curatoren in beide faillissementen ontstaat onenigheid over de vraag naar de eigendom van de zonder vergunning vervreemde grond.
Zij leggen hun geschil voor aan een rechtsgeleerde (iuris peritus) die bereid is als arbiter op te treden. Hij komt tot de navolgende uitspraak.
I. Iedere eigendomsverkrijging berust op traditio, mancipatio of in iure cessio.
II. Iedere overdracht berust op traditio, mancipatio of in iure cessio.
B(albillus) en C(apito) hebben samen een bedrag van 160.000 HS (sestertiën, een Romeinse munteenheid) geleend van de bankier A(castus). Zij hebben zich voor die schuld hoofdelijk aansprakelijk gesteld. Nog vóórdat de schuld opeisbaar wordt, komt A(castus) te overlijden. Hij heeft geen testament gemaakt; zijn twee zonen, D(emon) en E(gon), hebben, voor zover nodig, de nalatenschap vol en zuiver aanvaard. Als de schuld opeisbaar is geworden, betaalt B(albillus) 160.000 HS aan D(emon). Enige tijd nadien wordt B(albillus) failliet verklaard; diens curator vordert 80.000 HS uit onverschuldigde betaling van D(emon). Deze verzet zich tegen de eis, stellende dat B(albillus) hoofdelijk aansprakelijk was voor de gehele schuld.
De rechter die over de zaak moet oordelen vraagt advies van een rechtsgeleerde (iuris peritus) die te kennen geeft dat
A(ntonius) en B(oethius) hebben een maatschap (societas) gesloten tot de verkoop en transport van wijnen over het gehele Romeinse rijk. A(ntonius) brengt daartoe zijn wijngaarden op de hellingen van de Vesuvius in de maatschap in en B(oethius) zijn pakhuizen en zeeschepen. Bij de oprichting van de maatschap is overeengekomen dat alle bezittingen van de maatschap aan de maten in mede-eigendom zullen toebehoren. Op zekere dag sluit A(ntonius), ten behoeve van de maatschap (maar zonder toestemming van B(oethius)) een geldlening ten bedrage van 200.000 HS (sestertiën, een Romeinse munteenheid) met de bankier C(luentius). Tot zekerheid van die lening, vestigt hij een hypotheek op de wijngaarden. Enige tijd nadien vordert C(luentius) betaling van A(ntonius); als deze niet aan dit verzoek voldoet, legt C(luentius) beslag op de wijngaarden om die in het openbaar te kunnen doen verkoepen. B(oethius) verzet zich tegen dit beslag.
B(oethius) en C(luentius) leggen hun geschil voor aan een rechtsgeleerde (iuris peritus) die bereid is als arbiter op te treden. Hij komt tot de navolgende uitspraak.
A(ntonius) wordt in de loop van het bovenstaande geschil failliet verklaard. C(luentius) richt zich daarom tot B(oethius) van wie hij aflossing vordert van de door A(ntonius) gesloten geldlening.
Ook dit geschil wordt aan de rechtsgeleerde arbiter voorgelegd, die beslist dat
A(emilius) is eigenaar van een kudde runderen (res mancipi) die grazen op de weides van de Albaanse bergen. Op zekere dag wordt de kudde gestolen door de beruchte rover Felix B(ulla). A(emilius) neemt, zodra hij van het gebeurde op de hoogte is gesteld, contact op met de ondernemer C(onstans) die zich heeft gespecialiseerd in de aankoop en recuperatie van gestolen vee. C(onstans) koopt de kudde van A(emilius); zij wordt op de daarvoor voorgeschreven wijze (mancipatio) overgedragen. Hij weet inderdaad de kudde te traceren; zij is naar de veemarkt gebracht door de stadsprefect (praefectus urbi), die B(ulla) en zijn bende heeft opgespoord en gevangen genomen. De stadsprefect wordt nu geconfronteerd met twee concurrerende claims op de kudde: die van de curator in het faillissement van de inmiddels failliet verklaarde A(emilius), die beweert dat de kudde nog steeds eigendom is van A(emilius) en die van de koper, C(onstans).
De stadsprefect moet de kudde toewijzen aan
Voor welke van de onderstaande verbintenisscheppende overeenkomsten is geen ander vormvereiste dan wilsovereenstemming (consensus) vereist?
A(puleius) is woonachtig in Napels, waar hij een bedrijfje wil opzetten in de aan- en verkoop van vissaus (garum). Hij treedt in verband daarmede in een briefwisseling met de in Rome gevestigde bankier B(ibulus), aan wie hij een bedrijfskrediet vraagt. B(ibulus) heeft hem per brief laten weten dat hij daarin toestemt, op voorwaarde dat hij ten gunste van B(ibulus) een hypotheek vestigt op zijn gehele bedrijfsvoorraad. A(puleius) schrijft terug dat hij daarmede instemt en koopt daarna op grote schaal vissaus in bij de fabrieken rondom de baai van Napels. Als de verkopers aandringen op betaling, verzoekt A(puleius) aan B(ibulus) om, ten laste van het hem toegezegde krediet, betalingen te verrichten aan de fabrieken. B(ibulus) weigert echter die betalingen te verrichten.
A(puleius) legt zijn probleem voor aan een rechtsgeleerde (iuris peritus) die hem te verstaan geeft dat
Naar aanleiding van D. 18.1.16 (Pomponius, libro nono ad Sabinum)
A(rruns) is eigenaar van een kostbare ring die hij in het badhuis heeft verloren. Enige tijd nadien ziet hij bij een handelaar in tweedehands juwelen een ring die als twee druppels water lijkt op de ring die hij heeft verloren. Hij koopt de ring voor het aanzienlijke bedrag van 25.000 HS (sestertiën, een Romeinse munteenheid). Thuis aangekomen, bestudeert hij de ring nauwkeuriger en komt tot de conclusie dat hij zijn eigen ring heeft gekocht. Hij vordert nu van de handelaar de door hem betaalde koopsom terug met een vordering uit onverschuldigde betaling omdat hij al eigenaar was van de zaak die hij had gekocht.
U bent de rechtsgeleerde bijstand van de handelaar en verzint een argument op basis waarvan de betaling van de koopprijs in dit geval niet als onverschuldigd kan worden aangemerkt.
1 b | 11 b | 21 d |
2 c | 12 d | 22 c/d |
3 d | 13 c | 23 a |
4 b | 14 a | 24 d |
5 d | 15 d | 25 b |
6 c | 16 b | 26 b |
7 c | 17 c | 27 b |
8 a | 18 a | 28 d |
9 b | 19 c | 29 d |
10 b | 20 a | 30 b |
De betaling van Arruns aan de handelaar is niet onverschuldigd, omdat Arruns precies verkrijgt waarvoor hij heeft gecontracteerd, te weten het bezit van de ring. De verplichting van de verkoper uit de koopovereenkomst bestaat immers alleen uit een leveringsplicht en niet uit een plicht tot eigendomsoverdracht.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens voor Romeins Recht aan de Universiteit Leiden. Voor samenvattingen van boeken en arresten voor 1e jaar rechten in Leiden kan je
...There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2278 | 1 |
Add new contribution