Oefententamens Romeins Recht - UL
- 3603 reads
Welke der onderstaande Romeinse rechtsbronnen werd niet tot het ius civile, maar tot het ius honorarium (of ius praetorium) gerekend?
Welke der onderstaande bekende Romeinse juristen behoorde tijdens zijn leven NIET tot de gezaghebbende rechtsgeleerden, aan wier geschriften een soort wettelijke status was verbonden?
De Codex Theodosianus behelst de codificatie van (een gedeelte van)
De Romeinse keizers begaven zich bij hun rechtscheppende activiteiten ook op een terrein dat behoorde tot de competentie van de Romeinse rechtsgeleerden. Het gaat daarbij om hun
De tegenstelling tussen het ‘juristenrecht’ (Ius) en het ‘keizerrecht’ (Leges) beheerste niet langer de rechtsbronnenleer van het Romeinse recht na de uitvaardiging van
Welk der onderstaande onderdelen van Justinianus codificatie geldt als één keizerlijke constitutie, zodat de interpretatie-regel lex posteriour derogat legi priori (de latere wet gaat voor de oudere) daarin niet kan worden toegepast?
In de hiërarchie van middeleeuwse rechtsbronnen nam het gemene Romeinse recht
Welke der onderstaande rechtsbronnen in materiële zin behoorde NIET tot het Romeinse stelsel van rechtsbronnen in formele zin uit de tijd voor de Justiniaanse codificatie?
De ‘plebiscieten’(plebiscita) verschillen na de lex Hortensia (286 v. Chr.) van een lex doordat
Onder het ‘Authenticum’ verstaat men
Arrius is een rder in Alphen aan de Rijn (colonia Albaniana) die een groot binnenschip heeft verkocht aan de reder Baldus uit Voorburg (Forum Hadriani). Tussen de beide ondernemers is overeengekomen dat Baldus de helft van de prijs van het schip vooruit zal betalen, maar dat Arrius dan ook tot de aflevering ervan alle risico zal dragen. Voor de aflevering van het schip trekt een horde muitende Friezen de tijdelijk onbeschermde Rijn over en plundert Alphen. Het door Baldus gekochte schip wordt door hen meegenomen, maar zinkt in de buurt van Utrecht (Traiectum). Arrius heeft tijdelijk zijn toevlucht gezocht in de sterke vesting Voorburg, waar hij Baldus aanspreekt tot betaling van de overgebleven helft van de koopprijs van het schip. Deze weigert daaraan te voldoen. Arrius laat zich adviseren door een rechtsgeleerde (iuris peritus) die hem te verstaan geeft dat
Aldus is eigenaar van een tulpenbollenkwekerij (cultura bulborum). Buiten één van de schuren op het terrein van de kwekerij staat een aantal kistjes met bollen (res nec mancipi). Een tweetal daarvan wordt gestolen door Bulbus, één van Aldus’s werknemers, die ze verkoopt en levert aan de nietsvermoedende tuinier Cinna. Deze plant de bollen in zijn tuin. Een half jaar later merkt Aldus dat Bulbus hem op regelmatige basis besteelt en kistjes met bollen aan derden levert. Hij komt er ook achter dat een tweetal kistjes is terechtgekomen bij Cinna. Omdat van Bulbus niet veel te halen valt, besluit Aldus op te treden tegen diens afnemers, waaronder Cinna. Welke der onderstaande stellingen is juist?
De boeren Anicius en Bato hebben een maatschap (sociatas) gesloten ter exploitatie van hun beider wijngaarden. Anicius zal zich bezighouden met de productie en Bato met de verkoop. Ten behoeve van het transport van de wijn, sluit Bato een vervoersovereenkomst met de expediteur Cotta, die zich verplicht tegen betaling van een jaarlijkse som van 10.000 HS (sestertiën, een Romeinse munteenheid) vaten wijn van de landgoederen van Anicius en Bato te halen en naar de klanten in Rome te transporteren. De zaken gaan enige jaren goed, maar na drie jaar komt Bato te overlijden. Hij heeft twee zoons Didius en Egidius, die zijn nalatenschap vol en zuiver, ieder voor gelijke delen, hebben aanvaard. Op het moment van de dood van Bato heeft Cotta nog een vordering van 20.000 HS ter zaken van door hem verricht vervoer. Hij kan die vordering
Welke der onderstaande wijzen van eigendomsverkrijging kan niet worden opgevat als een originaire wijze van eigendomsverkrijging?
Welk der onderstaande Romeinse consensuele contracten dient te worden opgevat als een zogeheten ‘onvolmaakt’ wederkerige overeenkomst?
De zogeheten litis contestatio speelde een beslissende rol in iedere Romeinse civiele procedure ten tijde van het geding ‘op basis van een procesakte’ (per formulam). Eén van haar rechtsgevolgen bestond uit
Het opnemen van een zogeheten ‘exceptie van arglist’ (exceptio doli) in de ‘akte’ (formula) van een civiele procedure was noodzakelijk als er werd geprocedeerd op basis van een
Aulus heeft een vordering van 20.000 HS (sestertiën, een Romeinse munteenheid) uit een geldlening (mutuum) op Blasius. Voordat de vordering kan worden geïnd, komt Blasius te overlijden. Hij heeft twee erfgenamen benoemd: Cassius en Drusus, ieder voor gelijke delen. Cassius en Drusus hebben de nalatenschap vol en zuiver aanvaard en zijn bij de verdeling van de boedel van Blasius overeengekomen dat Casius de gehele schuld van Blasius aan Aulus zal voldoen, in ruil waarvoor Drusus geen aanspraken zal laten gelden op het tot de boedel behorende woonhuis. Enige tijd nadien wordt Drusus aangesproken door Aulus tot betaling van 20.000 HS. Deze laat zich omtrent zijn rechtspositie adviseren door een rechtsgeleerde (iurus peritus), die hem te verstaan geeft dat
Appius levert uit hoofde van een overeenkomst van koop en verkoop (emptio venditio), een hoeveelheid ijzer (res nec mancipi) af aan de wapenfabrikant Brutus. Er is overeengekomen dat de eigendom van de verkochte voorraad ijzer zal blijven berusten bij de verkoper totdat Brutus de verschuldigde koopprijs in zijn geheel zal hebben betaald. De voorraad ijzer wordt door Brutus verwerkt in een groot aantal helmen en harnassen die hij aan het Romeinse leger heeft verkoht. Nog voordat de uitrustingen aan het leger kunnen worden geleverd, geraakt Brutus in financiële moeilijkheden en wordt failliet verklaard. De aan Appius verschuldigde koopprijs is nog steeds niet betaald en de verkoper laat daarom beslag leggen op de voorraad helmen en harnassen. Ook het Romeinse leger laat beslag leggen op de uitrustingen, omdat zij deze reeds heeft betaald. De curator in het faillissement van Brutus laat zich adviseren door een rechtsgeleerde (iuris peritus) die hem te verstaan geeft dat
De landbouwer Atilius heeft grootste : hij wil een fabriek voor de grootschalig productie van olijfolie bouwen. Hij neemt daartoe schriftelijk contact op met de bankier Baebius met het verzoek of deze hem krediet wil verschaffen, natuurlijk onder aanbieding van zijn landbouwgrond en olijfboomgaarden als onderpand. Baebius schrijft terug dat hij bereid is om hem onder die voorwaarde (zekerheidsstelling) een krediet van 500.000 HS (sestertiën, een Romeinse munteenheid) te verstrekken. Atillius neemt daarop contact op met de bouwondernemer Canisius, die zich bereid verklaart de fabriek te bouwen voor een bedrag van 350.000 HS. Als de fabriek is afgebouwd en Canisius betaald moet worden, stelt Atilius een door hem ondertekende brief ter hand aan Canisius waarin Baebius opdracht wordt gegeven om uit het door deze aan Atilius toegezegde krediet een bedrag van 350.000 HS uit te keren aan Canisius. Wanneer Canisius zich, uitgerust met dit schrijven, bij Baebius vervoegt, beweert deze nimmer een overeenkomst van geldlening (mutuum) met Atilius te hebben gesloten. Welke der onderstaande stellingen is juist?
Ausonius is bezig om door verkrijgende verjaring eigenaar te worden van een kostbaar boek dat eigendom is van Burrus. Op 1 januari van het jaar 350 geeft hij het boek te leen aan Catullus; op dat tijdstip behoeft hij nog slechts een maand te verjaren alvorens zich de eigenaar van het boek te mogen noemen. Nog diezelfde dag verkoopt en levert Catullus het boek (een res nec mancipi) aan Damianus die denkt dat Catullus de eigenaar ervan is. Een half jaar later laat Damianus het door hem gekochte boek zien aan zijn goede vriend Burrus, die onmiddellijk het boek herkent dat ooit uit het bezit van zijn familie is geraakt. Hij eist daarop het boek terug. De vriendschap tussen beide heren is teneinde en het komt tot een procedure tussen Burrus en Damianus. Een en ander komt ter ore van Ausonius, die betoogt dat niet Burrus, maar hij eigenaar is van het boek. Welke der onderstaande stellingen is juist?
Welke der onderstaande zogenoemde ‘wilsgebreken’ werd niet afzonderlijk door het Romeinse recht geregeld?
Alfius heeft zijn vrachtwagencombinatie (plaustrum, een res nec mancipi) verhuurd aan Boethius. Enige tijd nadat dit contract is gesloten en Boethius met de vrachtwagencombinatie is vertrokken, bereikt Alfius een bod van Croesus die bereid is een bedrag van 1500 HS (sestertiën, een Romeinse munteenheid) te betalen voor die combinatie. Alfius gaat op dit bod in en verkoopt de combinatie aan Croesus. Welke der onderstaande stellingen is juist?
Alfenus heeft een vordering van 10.000 HS (sestertiën, een Romeinse munteenheid) op Bartolus. Tot zekerheid van die vordering geeft Bartolus een hypotheek op zijn meubels aan Alfenus. Enige tijd nadien verkoopt en levert Bartolus de huisraad aan Caesar, die niet op de hoogte is van het bestaan van de hypotheek. Een aantal weken later blijkt Bartolus niet in staat zijn schuld te voldoen en wordt hij failliet verklaard. Welke van der onderstaande stellingen over dit geval is juist?
De bekende Romeinse inbreker Bulla stelt een aantal kunstwerken uit de villa van Avienus die hij voor veel geld verkoopt aan de louche handelaar Caeso. Enige tijd nadien wordt Bulla gearresteerd, veroordeeld en korte tijd daarna geëxecuteerd. Zijn enige zoon en erfgenaam Didius is een oppassend militair, hetgeen de reden is waarom het vermogen van Bulla niet wordt geconfisqueerd. Didius aanvaardt de nalatenschap van zijn vader en wordt korte tijd nadien aangesproken door Avienus, die van hem met de zogeheten condictio furtiva afgifte vordert van de door Caeso aan Bulla betaalde geldsom. Welke der onderstaande stellingen is juist?
Attus heeft zijn huis (res mancipi) te Baiae verkocht aan Brennus voor het bedrag van 500.000 HS (sestertiën, een Romeinse munteenheid), maar nog niet formeel in eigendom overgedragen of geleverd. Brennus bewoont het huis reeds geruime tijd als huurder. Korte tijd nadat de koopovereenkomst is gesloten, biedt Cicero aan Attus het dubbele van het bedrag aan voor het huis, op voorwaarde dat Attus het huis terstond door middel van mancipatio overdraagt. Attus gaat op deze aanbieding in en verkoopt het huis voor dat bedrag aan Cicero; de overdracht door middel van mancipatio vindt onmiddellijk daarop volgend plaats. Welke der onderstaande stellingen is juist?
Aldus heeft op 1 februari van het jaar 120 voor het bedrag van 100.000 HS een huis (een res mancipi) gekocht van Basilius; het huis is hem op 1 maart van datzelfde jaar (door middel van mancipatio) overgedragen, maar de koopprijs heeft hij dan nog steeds niet voldaan. Op 2 maart koopt Aldus een groot aantal meubels en kunstwerken van de handelaar Curtius voor de som van 50.000 HS; de inboedel wordt op 3 maart ten huize van Aldus door Curtius afgeleverd; de koopprijs wordt niet betaald. Enige dagen daarna wordt Aldus door Curtius in gebreke gesteld om de koopprijs voor 1 april van dat jaar te betalen. Op 5 april van dat jaar wordt Aldus door de verkoper Basilius in gebreke gesteld om de koopprijs binnen tien dagen te voldoen. Op 20 april van dat jaar sluit Aldus een lening voor een bedrag van 100.000 HS bij de bankier Daedalus. Aldus gebruikt die lening om zijn schuldeiser Curtius af te lossen. Kort daarop wordt Aldus failliet verklaard. Basilius is van mening dat de betaling aan Curtius ongedaan gemaakt dient te worden en sommeert de curator in het faillissement daartoe de nodige stappen te ondernemen. Deze vraagt om advies aan een vooraanstaande rechtsgeleerde (iuris peritus), die hem te verstaan geeft dat
Onder ‘Publiciaans bezit’ pleegt men te verstaan:
Ariovistus sluit een overeenkomst met zijn bankier Babrius, waarbij deze zich verplicht na het overlijden van Ariovistus een maandelijkse uitkering van 100 HS te doen aan diens echtgenote Claudia voor de tijd van haar leven. In ruil daarvoor verplicht Ariovistus zich jegens Babrius om gedurende 10 jaren een bedrag van 25 HS per maand aan Babrius te betalen. De afspraak wordt versterkt door een boetebeding (stipulatio poenae) waarin is vastgesteld dat Babrius een bedrag van 5.000 HS verschuldigd zal zijn aan de erfgenaam of erfgenamen van Ariovistus voor iedere maand dat hij in gebreke zal zijn om aan de uitkeringsverplichting aan Claudia te voldoen. Vijftien jaren later komt Ariovistus te overlijden. Hij heeft zijn enige dochter Drusilla ingesteld tot erfgenaam; zijn heeft de nalatenschap vol en zuiver aanvaard. Ook zijn echtgenote Claudia heeft hem overleeft; een jaar na de dood van Ariovistus heeft zij nog steeds geen uitkering van Babrius ontvangen. Welke van der onderstaande stellingen is juist?
Welke der onderstaande wijzen van eigendomsverkrijging kon geldig geschieden zonder dat daarvoor bezit (possessio) of bezitsverschaffing (traditio) is vereist?
|
|
|
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens voor Romeins Recht aan de Universiteit Leiden. Voor samenvattingen van boeken en arresten voor 1e jaar rechten in Leiden kan je
...There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2622 |
Add new contribution