Recht en bestuur - Thema
- 12688 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Samenvatting van het artikel: Het bewijs van causaal verband in de Groninger HIV-zaak - Witjens - 2012
Drie verdachten hadden in 2005 en 2006 feesten georganiseerd waar de homoseksuele bezoekers beschermd en onbeschermd seks met elkaar konden hebben. Een van de verdachten (J) werd in april 2005 besmet met HIV. De twee andere verdachten (M en X) kort daarna. M werd in toenemende mate gefascineerd door het besmetten van anderen mannen met HIV. Zo zouden ze onbezorgd seks kunnen hebben met anderen. M deed op de komende seksfeesten ghb in de drankjes van de bezoekers en spoot de mannen daarna met behulp van een naald in de anus en billen in met geïnfecteerd bloed van J. De mannen die werden ingespoten werden later dat jaar HIV positief bevonden. Toen de zaak aandacht kreeg bleven meer en meer mensen zich melden dat ze Hiv-positief waren geworden na de seksfeesten. De vraag die in deze zaak Central stond was of de betrokkenen besmet waren geraakt door de handelingen van de verdachten of dat ze het zelf hadden veroorzaakt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of ze gezien de door het bewijs opengelaten scenario’s tot een bewezenverklaring kan komen ter zake van het causaal verband. Ze is van oordeel dat dat niet het geval is. De HIV- besmettingen kunnen best veroorzaakt zijn door anderen dan de verdachten. Ze gaat vervolgens over tot het bewezen verklaren van een poging tot het misdrijf. Daar is causaliteit immers een ander gegeven.
Het hof geeft eerst aan dat de vraag of causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachten en de Hiv-besmetting beantwoord moet worden aan de hand van de maatstaf van redelijke toerekening. Volgens het hof is toerekening aan de verdachten redelijk. Zij gebruikt daarbij een rapportage van een internist. De internist schat de kansen op besmetting van de betrokkenen door het besmette bloed in casu respectievelijk 1:30 of hoger. Daarnaast stelt hij dat de kans op besmetting door onbeschermde anale seks door iemand die geen virusremmers gebruikt geschat wordt op 1:300 tot 500. Vervolgens stelt het hof vast dat niet gebleken dat de betrokkenen door anderen dan de verdachten op soortgelijke wijze zijn ingespoten met HIV-besmet bloed. Hoewel de betrokkenen ook met anderen onbeschermde seks hebben gehad, is de kans dat zij daardoor besmet zijn geraakt volgens het hof iets heel anders dan het inspuiten van besmet bloed. Zij veroordeelt de verdachten tot het misdrijf toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het probleem in deze casus is dat men niet zeker weet wat de Hiv-besmetting heeft veroorzaakt. De c.s.q.n.-test is een gedachte-experiment: was dit gevolg ook voorgevallen als voorwaarde X wordt weggedacht? Juristen willen graag informatie over een specifiek geval: is dezebetrokkene besmet door de verdachten? Wetenschappers kunnen dat echter nooit met zekerheid vaststellen. De wetenschappelijke aanpak gaat over het aantonen van ‘abstracte’ causaliteit. Door middel van een toets aan een hypothetische situatie zou zekerheid geboden kunnen worden over de empirische causaliteit. De c.s.q.n.-leer kan dus hoogstens fungeren om een al gekend causaal verband te verifiëren. Dit doet dus geen recht aan het karakter van de empirische causaliteit.
In het kader van de Groninger HIV-zaak is vooral relevant, welke mate van onzekerheid over de empirische causaliteit mag resteren. De enkele mogelijkheid dat een verdachte gevolg kan hebben veroorzaakt is onvoldoende voor redelijke toerekening. Als er geen bewijs voor het tegendeel kan worden geleverd is het simpelweg onvoldoende. De onzekerheid blijft dus bestaan.
De Hoge Raad casseert de uitspraak van het hof wegens een motiveringsgebrek. De uitspraak van de Hoge Raad heeft twee kernpunten. Er moet ten eerste worden vastgesteld of het gedrag een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid. Ten tweede is er de eis ‘dat aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt’. Uit de bewoordingen van de Hoge Raad is af te leiden, dat over de empirische causaliteit in het specifieke geval enige onduidelijkheid mag bestaan. Wat betreft de rol van de empirische causaliteit, geeft de Hoge Raad aan dat ‘of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval’. De conditio sine quo non eis laat de Hoge Raad volgens Witjens vallen en zegt dat injecteren van hiv-besmet bloed (uitermate) geschikt was om een hiv-besmetting teweeg te brengen of het gevaar daarvoor significant te vergroten’, waarbij het hof terecht in aanmerking heeft genomen dat de kans op besmetting veel groter is bij injecteren dan bij onbeschermde seks. Waarom de mogelijkheid van besmetting zich ook daadwerkelijk verwezenlijk heeft maakt het hof niet duidelijk en blijft in de overweging van de Hoge Raad achterwege. Er blijft dus veel onzekerheid over de empirische causaliteit. De Hoge Raad verschaft met haar arrest wel duidelijkheid over de strafrechtelijke causaliteit in lastige gevallen en lijkt het conditio sine quo non vereiste volledig buiten spel te zetten.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1883 |
Add new contribution