Psychology and behavorial sciences - Theme
- 16114 reads
De rechten van immigranten die zich ergens vestigen zijn onderwerp van dit artikel. Het gaat erom of deze rechten meer inclusief zijn geworden over de afgelopen jaren en of deze rechten op elkaar lijken in verschillende landen. De invloed van het lid zijn van bijvoorbeeld de EU wordt onderzocht. Daarnaast de rol van de rechterlijke macht, de partij die aan de macht is en de grootte van het immigranten electoraat. Data vanuit 10 Europese landen tussen 1980 en 2008 moet ons inzicht geven. Dit laat zien dat rechten meer inclusief werden tot aan 2002, maar daarna stagneerden. Groei van het immigranten electoraat leidde tot uitbreiding, maar countermobilisatie door rechtse partijen zorgde voor vertraagde liberalisatie.
Op het beschrijvend niveau werd dus bewijs gevonden in de meeste landen van de liberalisering in de meeste beleidsterreinen, behalve bij huwelijksmigratierechten, en behalve in Denemarken en Frankrijk. Na 2002 werd deze trend zoals genoemd gedeeltelijk teruggedraaid. Vijf van de tien landen verplaatsten zich meer in de richting van een restrictiever beleid. Dit hield niet in dat de landen ook daadwerkelijk dezelfde lijn volgden, zoals geïmpliceerd door convergentie theorieën. Slechts in twee van de acht gebieden van rechten van allochtonen werd bewijs van convergentie gevonden. Het ging hierbij om anti-discriminatie en de bescherming tegen uitzetting. Daarnaast werd bewijs gevonden van sterke divergentie in vier gebieden: toegang tot werkgelegenheid in de publieke service, culturele rechten in het onderwijs, andere culturele en religieuze rechten, en huwelijksmigratie rechten. Over het algemeen werden de verschillen in de rechten van immigranten tussen de landen groter in plaats van kleiner in de periode van 1980 tot 2008. Cross-nationale verschillen konden niet verklaard worden vanuit de ontwikkeling van de rechten van immigranten. Deze ontwikkeling verschilt niet tussen EU-landen en niet EU-lidstaten. Het enige land dat een aanzienlijk restrictiever beleid aannam is Denemarken, en Denemarken een lang bestaand EU-lid.
De EU-richtlijnen inzake antidiscriminatie wetgeving worden vaak aangehaald als bewijs voor een liberaliserende invloed van de EU op het immigrantenrechten beleid. Dit lijkt te kloppen, met hierbij ook Zwitserland en Noorwegen. Als men dit als ondersteunend bewijs voor de door de EU geleide liberale convergentie telt, heeft men ook te maken met het feit dat in twee andere gebieden binnen de werkingssfeer van de EU beleid divergentie wordt gevonden. Dit zijn werkgelegenheid in de publieke sector en huwelijksmigratie rechten. Het is onduidelijk wat de drijvende kracht is achter liberalisering. Landen met sterke tradities van rechterlijke toetsing verschillen niet van landen met een zwakke of geen rechterlijke beoordeling. De mate waarop nationale rechtbanken zich aan het onderwerp van immigrantenrechten hebben gewaagd heeft noch een liberaliserende, noch een beperkende werking gehad.
Daarentegen laten de resultaten zien dat de rol van electorale factoren belangrijk is in het verklaren van veranderingen in de rechten van immigranten. Ondersteuning werd gevonden voor twee van de drie door de het nationaal politieke proces perspectief voorgestelde mechanismen. Ze helpen in het leren te begrijpen waarom sommige landen immigranten rechten meer hebben geliberaliseerd dan andere landen. Ook biedt het inzicht waarom onlangs velen van deze landen weer naar een meer restrictief beleid zijn verplaatst. De analyses van deze studie lijken te wijzen in de richting van de groei van de allochtone kiezers als een belangrijke drijvende kracht achter de uitbreiding van rechten. In 2008 bestond tussen de 3 en 12 procent van het nationale electoraat uit immigranten en hun tweede generatie nakomelingen. Binnen de locale electoraat was dit tussen 6 en 18 procent. Zelfs in landen met een restrictieve naturalisatie en geen stemrecht voor vreemdelingen, kunnen immigranten na verloop van tijd een aanzienlijk deel van het electoraal innemen zolang hun groep groot genoeg is. Dit is het geval in bijvoorbeeld Zwitserland. Dit maakt de liberalisering van de immigrantenrechten tot op zekere hoogte een zichzelf versterkend proces. Naarmate meer immigranten stemrecht krijgen, zullen politieke partijen meer geneigd zijn om hen tegemoet te komen in hun belangen. Dit kan weer liberalisering van naturalisatie en stemrechten tot gevolg hebben, hetgeen het aantal immigranten dat gaat stemmen nog verder zou kunnen verhogen.
Aan de andere kant kan deze electorale druk ten gunste van de liberalisering worden tegengegaan door succesvolle rechts-populistische partijen die proberen om autochtonen te mobiliseren en te laten stemmen tegen de uitbreiding van immigrantenrechten. Zulke populistische partijen zouden vooral succesvol zijn in het uitlokken van beperkingen op het gebied van naturalisatie en culturele rechten. Hun grotere succes in de jaren negentig en nog meer in de nasleep van 11 september 2001, heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de beperkende wending in het allochtonen beleid met betrekking tot hun rechten. Dit zien we terug in veel landen, en vooral in Nederland. Hier is sprake van een dramatische scheur in het succes van populistisch rechts in het eerste decennium van deze eeuw. Blijkbaar worden linkse en rechtse overheden op dezelfde wijze beïnvloedt door de verleiding van allochtone kiezers en competitie van populistisch rechts.
Het combineren van de twee centrale electorale politieke mechanismen zorgt ervoor dat we vier configuraties kunnen onderscheiden. Zweden, het Verenigd Koninkrijk, en tot 2002, Nederland. Zij zijn voorbeelden van de eerste configuratie, gekenmerkt door zeer zwakke populistische rechtse partijen en een groot deel allochtone kiezers. Dit zorgt voor het optimale scenario voor liberalisering. Hierin hebben gevestigde partijen veel te winnen en weinig te verliezen door de uitbreiding van de rechten van immigranten.
In Nederland is deze situatie enorm veranderd na de politieke moord op twee vocale critici van het multiculturalisme en de Islam. Dit waren de politicus Pim Fortuyn in 2002 en Theo van Gogh in 2004. De daaropvolgende doorbraak van rechts-populistische partijen verklaart waarom Nederland een leidende rol heeft gespeeld in de restrictieve wending in immigrantenrechten beleid in de afgelopen 10 jaar. Bij gebrek aan een dergelijke doorbraak van het populistisch rechts, hebben Zweden en het Verenigd Koninkrijk voortgezet op een meer inclusief pad. Het electorale succes van populistisch rechts in de verkiezingen van 2010 kan echter ook het signaal van omkering in Zweden betekenen.
Lijnrecht tegenover deze configuratie vinden we Oostenrijk, Denemarken en Noorwegen. Zij worden gekenmerkt door sterke rechts-populistische partijen en een relatief klein aantal allochtone kiezers. Dit scenario leidt het minst waarschijnlijk tot een liberalisering van immigrantenrechten. Door mainstream partijen is er te weinig te winnen en te veel te verliezen. Alle drie de landen toonden een lager dan gemiddeld niveau van liberalisering. Oostenrijk was in 2008 het meest restrictieve land en Denemarken was het enige land dat beperkingen oplegde op immigrantenrechten over de hele periode van 1980 tot 2008. De redenen waarom deze landen maar kleine aantallen allochtone kiezers hebben verschillen.
In Oostenrijk komt dit uit beperkende naturalisatie en stemrechtbeleid in weerwil van een grote allochtone bevolking. Denemarken en Noorwegen hadden aanvankelijk een relatief liberaal naturalisatie en stemrechtenbeleid. Maar ze hebben een kleine allochtone bevolking.
De vier overige landen hadden meer dubbelzinnige instellingen op electorale kansen. Duitsland combineerde een laag allochtoon kiezer aandeel met een zeer zwak populistisch rechts. Als gevolg van het ontbreken van een sterke rechts-populistische electorale druk heeft Duitsland een relatief sterke liberalisering van allochtonenrechten gehad.
Zwitserland heeft het tegenovergestelde patroon met het sterkste populistisch rechts van de 10 landen, maar ook een hoog allochtoon kiezer aandeel. Net zoals in Duitsland heeft deze ambigue instelling geleid tot meer liberalisering dan in landen zoals Denemarken en Oostenrijk. In 1980 had Zwitserland veruit het meest restrictieve beleid van de 10 landen, in 2008 had het dit nog steeds, samen met Oostenrijk.
Frankrijk en België hebben scores rond het gemiddelde op beide populistische partijkracht en allochtone kiezer aandelen. In het geval van Frankrijk hangt dit samen met een hoge mate van stabiliteit met betrekking tot de rechten van immigranten. In België hang dit samen met een sterke liberalisering. Terwijl het Franse patroon van stabiliteit de druk op de kiezer weerspiegelt om te compenseren tussen de populisten en immigranten, overtreft de sterke liberalisering van België het verklaringsmodel. Dit geldt met name voor het Vlaamse deel van het land. Het populistische rechter is hier veel hoger dan in het Franstalige deel van het land. Ook al zijn deze electorale factoren belangrijk om veranderingen in de geschiedenis te begrijpen, er was ook een groot deel van de tijd een een continu beleid van de landen op de immigrantenrechten.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1323 | 1 |
Add new contribution