Algemene rechtswetenschappen 2 Rechten RUG B1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - Studiebundel
- 2730 reads
Geef duidelijk aan of de stelling juist of onjuist is.
Motiveer steeds het antwoord en verwijs – waar mogelijk – naar wetsartikelen.
Een rechter kan een ministeriële regeling toetsen aan doelmatigheid en aan het willekeurbeginsel.
Ouders zijn risicoaansprakelijk voor de onrechtmatige daden van hun minderjarige kind.
De stichting is in vergelijking met de organisatiestructuur van andere rechtspersonen een nogal autoritaire rechtsvorm.
Diefstal door een werknemer tijdens werktijd rechtvaardigt zonder meer een ontslag op staande voet, aangezien het een dringende reden ex art. 7:678 lid 2 BW is.
De rechtsmacht van het Internationale Gerechtshof strekt zich uit tot kwesties met betrekking tot de interpretatie en de toepassing van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) en de daarbij behorende protocollen. Burgers hebben een individueel klachtrecht bij dit Gerechtshof.
Het Parlement van de Europese Unie beschikt over bevoegdheden ter controle van de Europese Commissie die vergelijkbaar zijn met die van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ter controle van de Nederlandse regering.
Henk Smit, die beschikt over de Nederlandse nationaliteit, wil in Duitsland een eigen honden trimsalon openen. Hij kan dit doen op grond van het recht op vrij verkeer van werknemers zoals dat binnen de Europese Unie geldt.
Nina Gerritsen steelt op 23 augustus 2009, na een avond los te zijn gegaan in het clubhuis van de plaatselijke voetbalvereniging, een fiets die niet op slot staat en die toebehoort aan Simone Kleinstra. Als Nina een paar dagen later door de stad fietst, houdt de politie haar aan. Aan een code op de fiets te zien concludeert de politie dat de fiets niet van Nina, maar van Simone is. Nina wordt zes jaar later gedagvaard om op 12 september 2015 voor de Rechtbank Noord-Nederland, sector strafrecht, te verschijnen op grond van de volgende tenlastelegging:
‘dat zij, Nina G., op 23 augustus 2009 te Groningen opzettelijk een fiets, althans enig goed, die/dat geheel aan Simone Kleinstra, althans aan een ander, toebehoort, heeft weggenomen met het oogmerk om zich die fiets, althans dat goed, toe te eigenen (art. 310 Sr).’
Nina verweert zich ter terechtzitting met een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand. Hij lijdt aan een ernstige ziekte op grond waarvan ernstige kou voor hem levensbedreigend is. Op de bewuste 23 augustus 2009 was het heel erg koud. De rechtbank accepteert dit verweer.
De uitspraak van de rechter zal ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR) wegens niet strafbaarheid van de dader zijn.
Niels heeft al jaren last van pyromane neigingen. Hij kan zijn neigingen niet onderdrukken en wil het huis van zijn buren, die een poosje op vakantie zijn, in brand steken. Hij pakt een jerrycan met benzine uit de garage en begint in het huis van de buren een benzinespoor te trekken van de woonkamer tot de voortuin. Na de jerrycan geleegd te hebben, steekt hij het benzinespoor aan. De overbuurman zag Niels te werk gaan en belde de hulpdiensten. De brandweer is net op tijd aangekomen om te voorkomen dat het huis in brand vloog. Niels wordt in verzekering gesteld. De rechter acht Niels schuldig aan poging tot brandstichting (art. 157 sub 1 Sr).
Niels kan op grond van verdenking van dit delict in verzekering worden gesteld, indien het belang van het onderzoek dit vordert. De rechter kan hem een maximale gevangenisstraf van acht jaar op- leggen.
Op 12 februari 2015 dringt een passagier de treincabine van Arriva-machinist John Hendriks binnen en bedreigt hem met een machinegeweer. De passagier beveelt John het rode stopsein in Duivendrecht te negeren en door te rijden naar station Amsterdam Centraal. John doet wat hem gezegd wordt. Op het station aangekomen vlucht de passagier uit de trein. Omdat de officier van justitie Johns verhaal niet gelooft en hij het negeren van het sein een ernstige zaak acht, gaat hij over tot vervolging. De tenlastelegging luidt: 'Dat hij, John Hendriks, op 12 februari 2015 te Amsterdam, althans tussen Duivendrecht en Amsterdam, althans in de provincie Noord-Holland, als machinist van een trein, daarmee rijdende over het spoor, aanmerkelijk onvoorzichtig een rood sein heeft genegeerd, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat gevaar is ontstaan voor het verkeer door mechanische kracht over een spoorweg (art. 165 lid 1 Sr)'.
Johns raadsman weet tijdig de passagier te achterhalen die John heeft bedreigd. Door de verklaring van die passagier is de Rechtbank Noord-Nederland, sector strafrecht van mening dat John handelde uit psychische overmacht.
De uitspraak van de rechter zal ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR) wegens niet strafbaarheid van de dader zijn.
Het bedrijf voor pleziertochtjes ‘De Kinderkano’ is al enige jaren in Amsterdam gevestigd en heeft net voldoende omzet om in leven te blijven. De eigenaar van het bedrijf wil meer winst maken en plaatst daarom langs de A2 twee grote advertenties met op de één het opschrift ‘De mooiste vaartochten van Amsterdam’ en op de ander het opschrift ‘Derde afslag rechts’. Van de verlichte advertenties gaat een wervende werking uit; het bedrijf boekt meer winst. Gedeputeerde Staten, die verantwoor- delijk zijn voor het beschermen van het landschapsschoon, constateren een overtreding van de Land- schapsverordening. De directie van ‘De Kinderkano’ ontvangt op 1 maart 2012 een schriftelijke last waarin het bedrijf wordt opgedragen om vóór 15 maart 2012 de advertenties te verwijderen.
Als blijkt dat op 15 maart 2012 de reclameborden nog steeds op hun plek staan, kunnen Gede- puteerde Staten overgaan tot feitelijke verwijdering en daarnaast tot het innen van de hieraan ver- bonden kosten.
Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen zijn te beschouwen als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1 sub b Awb.
De rechtbank, sector kanton, is bevoegd recht te spreken zowel inzake geschillen met betrekking tot kleine en veelvoorkomende verkeersdelicten als inzake vorderingen uit onrechtmatige overheids- daad met een beloop van niet meer dan € 25.000,-.
Vragen bij:
Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:948.
Annotatie van J.G. Brouwer en G. Molier, AB 2014, 348.
Annotatie van E.A. Alkema, NJ 2014, 507.
T. Minovic, ‘Het verbieden van clubs en verenigingen: van Hell’s Angels tot Martijn’ van 6 maart 2015 op <www.openbareorde.nl>.
Motiveer steeds het antwoord en verwijs naar de juiste regelnummers en/of wetsartikelen.
Waarom is het Openbaar Ministerie in de zaak tegen de Vereniging Martijn procespartij?
Waarom wordt de procedure tegen Martijn ingeleid met een verzoekschrift? (opzoekvraag)
Welke twee interpretatiemethoden hanteert de Hoge Raad bij de uitleg van artikel 2:20 lid 1 BW?
Wat is het effect van de gebruikte interpretatiemethoden?
Voldoet het verbieden en ontbinden van de vereniging in casu volgens de Hoge Raad aan het nood- zakelijkheidsvereiste van artikel 10 lid 2 EVRM? Waarom wel/niet?
Volgens Brouwer en Molier is het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van oordeel dat een fysieke schending van de rechten van het kind geen ‘conditio sine qua non’ is voor de aantasting van de inte- griteit van het kind.
Leg uit:
wat Brouwer en Molier hiermee bedoelen. Ga daarbij in elk geval in op wat ‘conditio sine qua non’ betekent;
of dit door Brouwer en Molier geformuleerde oordeel van het hof volgens Brouwer en Molier in overeenstemming is met de wetsgeschiedenis.
Het oordeel van de Hoge Raad is volgens Brouwer en Molier in strijd met het EVRM. Leg uit wat de Hoge Raad volgens Brouwer en Molier heeft gedaan waardoor het oordeel volgens hen in strijd is met het EVRM.
Alkema is van mening dat artikel 8 EVRM een rol had moeten spelen in het oordeel van de Hoge Raad waardoor (1) de inhoudelijke toetsing anders zou zijn geworden en (2) waardoor het argument van Brouwer en Molier – op grond waarvan zij menen dat het oordeel van de Hoge Raad in strijd is met het EVRM – niet opgaat.
Leg uit waarom volgens Alkema:
artikel 8 EVRM een rol had moeten spelen in het oordeel van de Hoge Raad;
de inhoudelijke toetsing daardoor anders zou zijn geworden;
het argument van Brouwer en Molier – op grond waarvan zij menen dat het oordeel van de Hoge Raad in strijd is met het EVRM – daardoor niet opgaat.
Voldoet het oordeel van de Hoge Raad volgens Minovic aan het relativiteitsvereiste?
Onderschrijven Brouwer en Molier de mening van Minovic?
Onjuist, want:
De rechter mag de regeling niet op doelmatigheid toetsen doelmatigheidstoetsing betreft een oordeel over het algemeen belang van de regeling en de rechter zou de plaats van de wetgever innemen als hij dat deed; strijd met Trias Politica, evt. art. 11 AB.
De rechter zal de regeling wel toetsen aan het willekeurbeginsel als onderdeel van de rechtmatig- heidstoets.
De toets aan het willekeurbeginsel is in dit geval mogelijk, omdat het hier een regeling betreft die niet een wet in formele zin is.
Dit komt overeen met het arrest Landbouwvliegers.
Vindplaats: Inleiding in het Nederlandse recht. J.W.P. Verheugt. Hoofdstuk 3, §1.2: Wetgeving van de centrale overheid.
Onjuist, want:
Minderjarigheid loopt tot 18 jaar; art. 1:233 BW.
Tot 14 jaar zijn de ouders inderdaad risicoaansprakelijk voor de onrechtmatige daden van hun kind, art. 6:169 lid 1 BW.
Maar indien de minderjarige 14 of 15 jaar oud is, zijn de ouders niet risico-, maar schuldaansprake- lijk, art. 6:169 lid 2 BW.
En indien de minderjarige 16 of 17 jaar oud is, zijn de ouders in het geheel niet aansprakelijk.
Vindplaats: Inleiding in het Nederlandse recht. J.W.P. Verheugt. Hoofdstuk 9, §6.1: Aansprakelijkheid voor kinderen
Juist, want:
Door het ontbreken van leden heeft het bestuur van een stichting de juridische en feitelijke alleenheerschappij, zie art. 2:285 lid 1 BW.
Er bestaat geen algemene ledenvergadering, zoals in verenigingen, noch zoals bij vennoot- schappen een algemene vergadering van aandeelhouders en/of de raad van commissarissen.
Vindplaats: Inleiding in het Nederlandse recht. J.W.P. Verheugt. Hoofdstuk 11, §4.2: De stichting
Onjuist, want:
Uit het arrest ‘Hema’ blijkt dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een dringende reden rekening moet houden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
Vindplaats: Inleiding in het Nederlandse recht. J.W.P. Verheugt. Hoofdstuk 12, §2.4: Ontslag op staande voet
Onjuist, want:
Het IGH is een instelling van de Verenigde Naties en heeft rechtsmacht inzake onder meer het Handvest VN.
Burgers hebben geen individueel klachtrecht bij dit Gerechtshof : het oordeelt alleen over conflicten tussen staten.
Uitleg en toepassing van het EVRM komt toe aan het EHRM.
Vindplaats: Inleiding in het Nederlandse recht. J.W.P. Verheugt. Hoofdstuk 15, §4: De Verenigde Naties
Juist, want:
Beide hebben het recht om mondelinge en schriftelijke vragen te stellen . EP: art. 230 VwEU en SG: recht van interpellatie/ art. 68 GW.
Beide kunnen een motie van afkeuring indienen om het kabinet dan wel de Commissie tot aftreden te dwingen , art. 234 VwEU.
Een betoog met betrekking tot het budgetrecht kan ook opleveren, en zo ook het enquête- recht.
Vindplaats: Inleiding in het Nederlandse recht. J.W.P. Verheugt. Hoofdstuk 15, §6.2: De instellingen van de Europese Unie
Onjuist, want:
er geldt binnen de EU zeker een recht op vrij verkeer van werknemers, artikel 45 VwEU;
maar Henk Smit is geen werknemer;
wel kan hij zich beroepen op het recht van vrije vestiging, artikel 49 VwEU.
Vindplaats: Inleiding in het Nederlandse recht. J.W.P. Verheugt. Hoofdstuk 15, §6.1: De doelstellingen van de Europese Unie en Hoofdstuk 12, §1.2: Aspecten van de arbeidsovereenkomst
Onjuist, want:
Art. 310 Sr is een misdrijf want Boek II, dus rechtbank sector strafrecht wel bevoegd, art. 45 RO jo. 382 Sv .
Misdrijven met strafmaximum van meer dan drie jaar verjaren na twaalf jaar, art. 70 aanhef en onder 2º Sr, dus niet verjaard .
Bewezenverklaring .
Het begrip ‘wederrechtelijk’ niet in de tenlastelegging opgenomen, terwijl dat wel in de delictsom- schrijving staat .
Geen kwalificatie mogelijk, dus OVAR wegens niet strafbaarheid van het feit , tweede materiële vraag .
NB: ook indien het bestanddeel ‘wederrechtelijkheid’ wel in de tenlastelegging was opgenomen, zou een beroep op art. 40 Sr niet tot OVAR wegens niet strafbaarheid van de dader hebben geleid, maar tot vrijspraak.
Vindplaats: Inleiding in het Nederlandse recht, J.W.P. Verheugt. Hoofdstuk 14, §5: Het onderzoek ter terechtzitting
Juist, want:
In verzekeringstelling in het belang van het onderzoek is mogelijk bij delicten, waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is, 57 lid 1 Sv ; dat zijn misdrijven waarop 4 jaar of meer gevangenisstraf is gesteld, art. 67 lid 1 sub a Sv.
Art. 157 sub 1 Sr is een misdrijf, want opgenomen in boek 2 en;
het maximum van de hoofdstraf op het voltooide delict is 12 jaren gevangenisstraf, zodat aan eis van meer dan 4 jaar is voldaan.
Overeenkomstig art. 45 lid 2 Sr wordt de straf bij een poging tot het misdrijf met een derde vermin- derd, dus 8 jaar.
Vindplaats: Inleiding in het Nederlandse recht, J.W.P. Verheugt. Hoofdstuk 14, §2.3: Vrijheidsbenemende dwangmiddelen
Onjuist, want:
Geldige dagvaarding (tijd, plaats, 261 Sv), bevoegde rechter (misdrijf, 45 RO, 382 Sv), OM ontvanke- lijk (geen verjaring), geen reden voor schorsing.
Schuld is als bestanddeel opgenomen in de tenlastelegging.
Psychische overmacht is een schulduitsluitingsgrond, dus vrijspraak bij eerste materiële vraag.
Aan de derde materiële vraag die zou leiden tot OVAR wegens niet strafbaarheid van de dader komt de rechter niet toe.
Vindplaats: Inleiding in het Nederlandse recht, J.W.P. Verheugt. Hoofdstuk 14, §5: Het onderzoek ter terechtzitting.
Juist, want:
Gedeputeerde Staten hebben de bevoegdheid bestuursdwang toe te passen, art. 122 Provinciewet.
Met een last onder bestuursdwang ontstaat voor het bestuursorgaan na de begunstigingsperiode op grond van art. 5:21 Awb jo. de landschapsverordening de bevoegdheid de last door feitelijk han- delen zelf ten uitvoer te leggen .
Op grond van art. 5:25 Awb kunnen de kosten hiervan op de overtreder worden verhaald.
Vindplaats: Inleiding in het Nederlandse recht, J.W.P. Verheugt. Hoofdstuk 5, §1: Handelingen van het bestuursorgaan en §4: Handhaving in het bestuursrecht
Onjuist, want:
De provincie Groningen is een publiekrechtelijke rechtspersoon, zie art.2:1 lid 1 BW (2 punten).
Binnen de provincie heeft Gedeputeerde Staten een voldoende zelfstandige positie blijkens bijv. art. 158 e.v. Provinciewet om als besluitnemend orgaan aangemerkt te worden .
Daarmee is GS van Groningen een bestuursorgaan ex. art. 1:1 lid 1 sub a Awb (een a- bestuursorgaan) en geen persoon of college dat met enig openbaar gezag bekleed is (een b-bestuursorgaan) ex art.1:1 lid 1 sub b Awb .
Vindplaats: Inleiding in het Nederlandse recht, J.W.P. Verheugt. Hoofdstuk 5
Juist, want:
De rechterlijke afdoening van kleine en veelvoorkomende (bestuursrechtelijke) verkeersdelicten wordt in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder) aan de kantonrechter opgedragen , zie art. 9 Wahv .
Vorderingen uit onrechtmatige (overheids)daad worden gebaseerd op artikel 6:162 BW, een regel van burgerlijk recht . De kantonrechter is bij civielrechtelijke vorderingen tot en met € 25.000,- de bevoegde rechter, zie art. 93 aanhef en sub a Rv .
Vindplaats: Inleiding in het Nederlandse recht, J.W.P. Verheugt. Hoofdstuk 5, §6: Beroep bij de rechtbank en Hoofdstuk 13, §1.1: Misdrijven of overtredingen
Onjuiste of ontbrekende regelnummers leveren 1 punt aftrek op.
Het Openbaar Ministerie is betrokken als procespartij omdat het OM op grond van artikel 2:20 lid 1 BW – de bepaling die aan de uitspraak ten grondslag ligt – de rechter heeft verzocht Vereniging Martijn verboden te verklaren en te ontbinden.
Volgens artikel 261 lid 2 Rv worden zaken met een verzoekschrift ingeleid indien dit uit de wet voortvloeit. In het geval van artikel 2:20 lid 1 BW volgt dit uit: ‘op verzoek’.
De Hoge Raad hanteert ten aanzien van de uitleg van artikel 2:20 lid 1 BW de verdragsconforme en de wetshistorische interpretatiemethode omdat hij artikel 2:20 lid 1 BW onder meer uitlegt in het licht van artikel 10 EVRM en de bijbehorende beperkingssystematiek en omdat hij stelt dat uit de Memorie van Antwoord II bij de Wet tot wijziging van enige bepalingen over verboden rechtsper- sonen blijkt dat met openbare orde in artikel 2:20 BW hetzelfde is bedoeld als met de goede zeden als bedoeld in de artikelen 10 lid 2 en 11 lid 2 EVRM.
Het effect hiervan is dat het openbare-ordebegrip van artikel 2:20 lid 1 BW extensief wordt uitgelegd.
Vindplaats: regelnummers 37-51 van het arrest
Ja, volgens de Hoge Raad voldoet het aan die eis vanwege de uitzonderlijke ernstige aard van de gedragingen – het bagatelliseren van de gevaren van seksueel contact met jonge kinderen en het verheerlijken en propaganderen van dergelijke contacten – , de aard van de werkzaam- heid van de vereniging, die erop is gericht om eventuele drempels weg te nemen om seksueel contact met kinderen te hebben en de overeenkomstige kennelijke bedoeling van haar leden.
Vindplaats: regelnummers 108-110 èn 121-130 van het arrest
Brouwer en Molier bedoelen met die opmerking dat volgens het hof een fysieke schending van de rechten van het kind geen absolute voorwaarde is om aan te nemen dat de rechten van het kind / de integriteit van het kind in het geding is . ‘Conditio sine qua non’ betekent letterlijk vertaald ‘de voorwaarde zonder welke niet’.
Het oordeel van het hof is in overeenstemming met de wetsgeschiedenis volgens Brouwer en Molier omdat daarin ook wordt gesproken over uitlatingen die tot een verbod van een rechtspersoon kunnen leiden, waaruit volgt dat er geen sprake hoeft te zijn van fysieke schendingen van de rechten van het kind . Bovendien heeft de wetgever volgens Brouwer en Molier een (in dit kader) niet limitatieve opsomming gegeven, waaruit dus ook blijkt dat een fysieke schending van de rechten van het kind geen absolute voorwaarde is voor aantasting van de rechten van het kind.
Vindplaats: regelnummers 18-33 van de annotatie van Brouwer en Molier.
De Hoge Raad heeft de eis die volgt uit de wetsgeschiedenis dat er sprake moet zijn van een (dreigende) maatschappelijke ontwrichting vervangen door het noodzakelijkheidsvereiste zoals dat volgt uit artikel 10 EVRM.
Volgens Brouwer en Molier maakt de vervanging van het ontwrichtingscriterium de drempel lager om een verenging op grond van artikel 2:20 lid 1 BW te verbieden. Dit is volgens hen in strijd met artikel 53 EVRM op grond waarvan de meest beschermende regeling dient te prevaleren; in dit geval zou de nationaalrechtelijke regeling als meer beschermende regeling dienen te prevaleren boven de verdragsrechtelijke regeling.
Vindplaats: regelnummers 83-97 van de annotatie van Brouwer en Molier.
Volgens Alkema had het EVRM een grotere rol mogen spelen in het oordeel, aangezien de ‘daadwerkelijke en ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit van het kind’ onder artikel 8 EVRM – het recht op integriteit – gebracht had kunnen worden (en mogelijk zelfs onder artikel 3 EVRM waarin het verbod van foltering is opgenomen).
De inhoudelijke toetsing zou dan niet de verenigingsvrijheid zijn tegenover andere belangen (de indi- viduele en gearticuleerde belangen van het kind), maar de verenigingsvrijheid tegenover een ander zelf- standig recht (artikel 8 EVRM), ‘een volwaardig tegengewicht’.
Het argument van Brouwer en Molier dat de meest beschermende regeling ex artikel 53 EVRM dient te prevaleren gaat dan niet op, omdat er nu sprake is van twee fundamentele rechten (enerzijds 10 dan wel 11 EVRM, anderzijds 8 EVRM) die tegen elkaar moeten worden afgewogen (botsing van grondrechten i.p.v. samenloop van een recht met andere belangen).
Vindplaats: regelnummers 11-35 van de annotatie van Alkema.
Het oordeel van de Hoge Raad voldoet volgens Minovic niet aan het relativiteitsvereiste omdat het doel van artikel 2:20 BW niet is de bescherming van kinderen.
Ja / waarschijnlijk wel, zij betogen namelijk net als Minovic dat artikel 2:20 BW niet de bescherming van de lichamelijke integriteit van het kind ten doel heeft , maar de bescherming van de samenleving.
Vindplaats: regelnummers 63-66 van de annotatie van Brouwer en Molier.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens en extra oefenmateriaal bij het vak ARW 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2434 |
Add new contribution