Law and public administration - Theme
- 12549 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Een rechtshandeling is een handeling waarmee een rechtsgevolg wordt beoogd (een handeling gericht op rechtsgevolg).
Het verschil tussen normale handelingen en rechtshandelingen is dat rechtshandelingen een rechtsgevolg hebben/beogen te hebben.
Menselijke autonomie tot is de bevoegdheid van elk individu om zelf zijn eigen rechtspositie te bepalen.
De meerzijdige rechtshandeling wordt door meer dan één persoon verricht. Meestal is deze soort handeling een overeenkomst.
De eenzijdige rechtshandeling wordt door één persoon verricht, zij wordt vaak gebruikt om een bestaande contractuele relatie te beëindigen.
De obligatoire overeenkomsten kunnen op verschillende wijzen worden ingedeeld.
De tweepartijen- tegenover meerpartijenovereenkomsten;
Bijzondere (en gemengde) overeenkomsten tegenover de niet-bijzondere overeenkomsten;
De wederkerige overeenkomsten tegenover de eenzijdige overeenkomsten;
De overeenkomsten onder bezwarende titel tegenover de overeenkomsten om niet;
De consensuele overeenkomsten tegenover de formele (en reële) overeenkomsten;
De kortstondige overeenkomsten tegenover de duurovereenkomsten;
Het recht betreffende de obligatoire overeenkomst (contractenrecht) wordt beheerst door drie grondbeginselen: de contractsvrijheid, vormvrijheid (het consensualisme) en de verbindende kracht van de overeenkomst (‘pacta sunt servanda’).
Het grondbeginsel van contractvrijheid houdt in dat het partijen vrijstaat een overeenkomst te sluiten met wie zij willen, met de inhoud die ze willen en op het moment dat ze het willen.
Europese richtlijnen hebben geen directe horizontale werking: een burger kan zich er in een conflict met een andere burger niet rechtstreeks op beroepen. Een richtlijn werkt via een indirecte weg, zij is gericht tot de lidstaten.
De theorie van de wilsverklaring is weergegeven in art. 3:33, ‘een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard’.
Art. 3:37 BW bepaalt dat een verklaring in iedere vorm kan geschieden, men noemt dit ook wel het beginsel van consensualisme.
Volgens art 3:37 BW kunnen verklaringen ook in gedragingen besloten liggen, dit noem je de stilzwijgende wilsverklaring.
Art 3:37 lid 4 BW bepaalt dat wanneer een door de afzender aangewezen middel of persoon wordt gebruikt voor overbrenging van de verklaring waardoor de verklaring onjuist wordt overgebracht, deze onjuiste verklaring als een verklaring van de afzender geldt, tenzij de ontvanger het middel of de persoon heeft voorgesteld.
Om werking te hebben, moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, die persoon hebben bereikt (art. 3:37 lid 3 BW). Dit wordt ook de ontvangsttheorie genoemd.
Intrekking van een verklaring is alleen mogelijk, wanneer de intrekking de ontvanger eerder of gelijktijdig met de eerste verklaring bereikt (art. 3:37 lid 5 BW).
Op basis van de wilsvertrouwensleer dient de handelende persoon rekening te houden met het vertrouwen, dat hij door zijn verklaring bij de wederpartij wekt.
De wilsleer gaat er vanuit dat alleen de interne wil van de handelende persoon bepalend is voor het tot stand komen van een rechtshandeling. Dit staat tegenover de verklaringsleer, die alleen uitgaat van een gegeven verklaring
Er bestaan verschillende gevallen van oneigenlijke dwaling:
Op grond van een verspreking of verschrijving;
Onjuiste overbrenging door een middel of persoon (misverstand);
Doordat partijen een verschillende betekenis aan een woord toekennen (dubbelzinnig woordgebruik;
Door een verklaring tot de verkeerde persoon (afdwaling).
In het geval dat iemand een verklaring aflegt onder invloed van een geestelijke stoornis, bepaalt art. 3:34 BW dat de wil wordt geacht te ontbreken. De stoornis kan ook tijdelijk zijn en verschillende vormen en oorzaken hebben,
Art. 3:34 BW is niet van toepassing voor de geestelijk gestoorden die onder curatele staan, omdat een onder curatele gestelde handelingsonbekwaam is.
Volgens art. 3:34 lid 2 is alleen de eenzijdige ongerichte rechtshandeling nietig. In alle andere gevallen is de rechtshandeling vernietigbaar.
Wanneer de wil en verklaring niet overeenstemmen kan de wederpartij zich beroepen op gerechtvaardigd vertrouwen (art. 3:35 BW).
Voor een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen is vereist een verklaring of gedraging van de persoon tegen wie het gerechtvaardigde vertrouwen wordt gebruikt (1), waardoor de wederpartij een bepaalde strekking van de verklaring opvat (2), en die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs zo mocht worden opgevat (3).
Art. 3:36 BW bepaalt dat beschermd wordt de derde die (1) gerechtvaardigd vertrouwde op (2) een door een ander gewekte schijn dat (3) een bepaalde rechtsbetrekking was ontstaan, bestond of was tenietgegaan, mits hij (4) voortbouwend op zijn vertrouwen heeft gehandeld. Bescherming vindt in deze vorm plaats, dat (5) degene die de schijn in het leven geroepen heeft, in zijn verhouding tot de derde die zich beroept op art. 3:36, met betrekking tot de door de derde verrichte handeling, de schijn voor werkelijkheid moet laten gelden.
Voor de totstandkoming van een overeenkomst zijn minimaal twee partijen en twee wilsverklaringen nodig. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.
Een aanbod is een eenzijdige gerichte rechtshandeling. Het is een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst, dat elementen bevat waardoor bij de aanvaarding een overeenkomst ontstaat.
Een optiebeding is een beding bij een overeenkomst waarbij een partij zich verbindt om met de andere partij een andere overeenkomst te sluiten.
Art.6:219 lid 2 BW bepaalt dat een herroepelijk aanbod onherroepelijk is, wanneer een verklaring tot aanvaarding is verzonden.
Art. 6:219 lid 2 BW bepaalt dat een aanbod vrijblijvend kan zijn, dit houdt in dat het na aanvaarding onverwijld kan worden herroepen.
Een aanbod vervalt wanneer de in het aanbod gegeven termijn voor aanvaarding verloopt of wanneer het wordt verworpen.
Een aanvaarding kan (1) in beginsel in iedere vorm geschieden, maar moet (2) worden gericht tot de aanbieder en moet (3) inhoudelijk overeenstemmen het (4) nog geldige, tot de wederpartij gerichte aanbod.
Met betrekking tot de punten waarover al wel overeenstemming is bereikt, kan een ‘rompovereenkomst’ bestaan. Hiervoor is vereist dat de punten waarover de partijen het eens zijn, tenminste de essentialia van de overeenkomst bevatten (1) en dat de partijen het doel hebben om zich aan elkaar te binden en dit hebben laten blijken (2).
In het arrest Plas/Valburg (HR 18 juni 1982, NJ 1983, 723) worden drie stadia in de precontractuele fase onderscheiden:
Het eerste stadium, waarin het afbreken van de onderhandelingen altijd toegestaan is.
In het tweede stadium kunnen de onderhandelingen worden afgebroken, maar moet schadevergoeding betaald worden voor door de ander gemaakte kosten.
In het derde stadium kunnen de onderhandelingen niet meer zomaar worden afgebroken.
Artikel 3.15 lid 3 moet bescherming bieden aan wederpartijen van aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij:
Volgens art. 3:15d BW moet de dienstverlener via het elektronisch verkeer belangrijke gegevens omtrent zijn persoon, zoals identiteit en adres rechtstreeks en permanent toegankelijk maken;
De dienstverlener moet duidelijke informatie verstrekken over de wijze waarop de overeenkomst tot stand zal komen op straffe van het ontstaan van een vernietigingsgrond ten behoeve van de wederpartij (art. 6:227b lid 1 BW);
De wederpartij moet op de hoogte kunnen raken van ongewilde handelingen en deze kunnen herstellen, voordat de overeenkomst tot stand komt (art. 6:227c lid 1 BW) en de dienstverlener moet haar daarover duidelijk informeren (art. 6:227c lid 1 sub c BW).
De voorwaarden van de overeenkomst moeten kunnen worden opgeslagen (art. 6:227b lid 2 BW), anders kan de wederpartij de overeenkomst ontbinden 6:227b lid 5 BW).
De aanvaarding en een aanbod op uitnodiging om in onderhandeling te treden moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd.
Volmacht is een vorm van vertegenwoordiging, waarbij de vertegenwoordigde (de principaal) de bevoegdheid door een rechtshandeling, een volmachtverlening aan de vertegenwoordiger verleent.
De vertegenwoordiger moet de (1) bevoegdheid hebben om te vertegenwoordigen én (2) hij moet handelen in de hoedanigheid van de vertegenwoordiger of, in de naam van de principaal.
Wanneer de vertegenwoordiger handelt in naam van zijn principaal, wordt dat onmiddellijke of eigenlijke vertegenwoordiging genoemd.
In het privaatrecht zijn veel verschillende vormen van vertegenwoordiging, te weten: De vertegenwoordiging bij familierechtelijke rechtshandelingen (1); De wettelijke vertegenwoordiging van onbekwamen (2); De vertegenwoordiging van afwezigen (art. 1:409) (3); De vertegenwoordiging van de rechtspersoon (4); De vertegenwoordiging krachtens volmacht (5); De vertegenwoordiging krachtens rechterlijke uitspraak (6); De vertegenwoordiging bij bewind (7) De vertegenwoordiging bij zaakwaarneming (8); De vertegenwoordiging bij samenwerking in een ander verband dan de rechtspersoon; (9) De vertegenwoordiging in faillissement (de faillissementscurator wordt doorgaans mede als vertegenwoordiger van de gezamenlijke schuldeisers beschouwd) (10); De vertegenwoordiging bij processuele rechtshandelingen (11).
Bewind is de rechtspositie die bestaat uit de beheers- en beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van aan ene ander toebehorende goederen;
Dit overzicht laat de drie functies van de vertegenwoordiging in ons privaatrecht zien: het maakt het mogelijk dat rechtspersonen aan het rechtsverkeer deelnemen; dat voor handelingsonbekwamen die zelf geen rechtshandelingen kunnen verrichten, toch rechtsgevolgen tot stand kunnen worden gebracht; vertegenwoordiging maakt mogelijk dat iemand rechtshandelingen kan verrichten, ook al kan of wil hij door bepaalde omstandigheden de daartoe nodige verklaringen niet afleggen.
Volmacht is de bevoegdheid die de volmachtgever verleent aan de ander, de gevolmachtigde, om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten (art. 3:60 lid 1).
Lastgeving is een overeenkomst waarbij de lasthebber zich jegens de lastgever verbindt één of meerdere rechtshandelingen te verrichten.
De volmachtverlening is een rechtshandeling, omdat de handeling is gericht op het tot stand brengen van een rechtsgevolg, namelijk de bevoegdheid tot vertegenwoordiging.
Bekrachtiging is een rechtshandeling en kan daardoor in iedere vorm geschieden en in één of meerdere gedragingen besloten liggen.
Het belangrijkste gevolg van een volmacht is dat een gevolmachtigde de volmachtgever kan binden (art. 3:66 lid 1 BW). Daarnaast ontstaat er een relatie tussen de volmachtgever en gevolmachtigde, waardoor de gevolmachtigde verplichtingen jegens de volmachtgever kan hebben.
Men kan verplicht worden tot het vergoeden van het positieve belang. Dit houdt in dat de wederpartij moet worden gebracht in de toestand die er zou zijn geweest als de pseudogevolmachtigde wel bevoegd zou zijn geweest. De rechtshandeling zou dan dus rechtsgeldig zijn geweest. Bij een negatief belang moet men vergoeden naar de toestand die er zou zijn als de pseudovertegenwoordiger helemaal niet zou hebben gehandeld.
Het einde van de volmacht kan alleen tegenover de wederpartij worden tegengeworpen wanneer hij (1) het einde van de volmacht kende of (2) één van de gevallen van art. 3:76 lid 1 BW zich voordoet.
Lastgeving is een overeenkomst waarbij de tussenpersoon verplicht is om handelingen te verrichten.
Personen die op grond van een (tijdelijke) geestelijke stoornis het vermogen missen om hun eigen belangen te behartigen (art. 3:34-35), minderjarigen (art. 1:381 BW) deze worden vertegenwoordigd door ouders of voogd (1:245 lid 4 en 1:337 lid 1 BW) en onder curatele gestelde personen – curandi (art. 1:381 BW) worden als handelingsonbekwaam verklaard.
Door de handelingsonbekwaamheid kan iemand niet voor zichzelf onaantastbare rechtshandelingen verrichten.
De minderjarige is onbekwaam tot het verrichten van rechtshandelingen, tenzij hij toestemming heeft van zijn wettelijke vertegenwoordiger, dit kan ook stilzwijgend gebeuren (art. 1:234 lid 1 jo. 3:37 BW).
Art 1:378 BW noemt drie gronden waarop iemand onder curatele kan worden gesteld namelijk een geestelijke stoornis, verkwisting en gewoonte van drankmisbruik..
Handelingsonbevoegdheid betekent dat iemand niet bevoegd is tot een specifieke (soort) rechtshandeling.
Consensualisme: de wilsovereenkomst voldoende wordt geacht voor het hebben van een contract.
Formalisme: er is pas een contract als er sprake van een bepaalde vorm is.
Art. 6:227a lid 1 bepaalt dat, wanneer de wet aangeeft dat er aan een schriftelijk vormvereiste moet worden voldaan, dit ook langs de elektronische weg tot stand kan komen wanneer de overeenkomt raadpleegbaar is voor partijen; De authenticiteit van de overeenkomt in voldoende mate gewaarborgd is (er moeten dus voldoende maatregelen zijn genomen om het manipuleren van elektronische berichten en bestanden tegen te gaan); Het moment van totstandkoming van de overeenkomst met zekerheid kan worden vastgesteld (datum, tijdstip); De identiteit van de partijen met zekerheid kan worden vastgesteld.
Contractsvrijheid gaat ervan uit dat men vrij is om zelf te bepalen met wie hij een overeenkomst sluit, en de vrijheid heeft om zelf de inhoud van een overeenkomst te bepalen.
'Dwingende wetsbepalingen’ in de zin van art. 3:40 lid 2:
Een bepaling in een wet in formele zin, dus een wet die tot stand is gekomen in overleg tussen de Regering en de Staten-Generaal en vervolgens in werking is getreden;
Een bepaling in een verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie die is goedgekeurd door het Parlement (art. 93 Gw);
Een bepaling in een Verordening van de Europese Unie, deze zijn rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat;
Een bepaling in een verordening van een latere wetgever, deze is in een dwingende wetsbepaling uitdrukkelijk gedelegeerd.
Wanneer een rechtshandeling in strijd is met de wet, zijn er volgens art. 3:40 lid 2/3 BW verschillende mogelijkheden:
De rechtshandeling is nietig (aanhef van lid 2);
De rechtshandeling is vernietigbaar, wanneer de bepaling strekt tot de bescherming van één der partijen (het midden van lid 2);
Uit de strekking van de bepaling vloeit iets anders voort (slot van lid 2);
De rechtshandeling is geldig (lid 3).
Met strijd met de openbare orde wordt bedoeld strijd met de fundamentele waarden van de maatschappelijke organisatie.
Er bestaan vier wilsgebreken: (1) dwaling (art. 6:228 BW), (2) bedrog, (3) bedreiging en (4) misbruik van omstandigheden (art. 3:44).
Onder dwaling verstaat men ‘het ontbreken van een juiste voorstelling van zaken’.
Dwaling komt normaal voor rekening van de dwalende zelf, maar in art 6:228 lid 1 BW geeft de wet daar drie uitzonderingen op:
De dwaling is te wijten aan een medeling van de wederpartij;
De dwaling is te wijten aan het zwijgen van de wederpartij;
beide partijen zijn van dezelfde onjuiste veronderstelling uitgegaan.
De vier vereisten voor de plicht tot mededelen zijn: de wederpartij is van bepaalde feiten op de hoogte (1); de wederpartij weet of behoort te weten dat het punt in kwestie voor de dwalende van doorslaggevend belang is voor het sluiten van overeenkomst (2); de wederpartij moet er rekening mee houden dat de ander dwaalt (3); de wederpartij had naar maatschappelijke opvattingen de dwalende behoren in te lichten (4).
Om een beroep op dwaling te laten slagen is vereist dat de dwalende zonder het gewraakte gedrag van de wederpartij de overeenkomst niet zou hebben gesloten.
Dwaling betreft de feiten die op het moment van het aangaan van de overeenkomst bestaan, dus niet op feiten die zich nog niet hebben voorgedaan.
Bedrog is iemand opzettelijk tot dwaling brengen.
Art. 3:44 lid 3 BW bepaalt dat er bedrog aanwezig is, wanneer iemand tot het verrichten van een rechtshandeling wordt bewogen door: een opzettelijk daartoe gedane mededeling (1); het opzettelijk verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen (2); een andere kunstgreep (3).
Er bestaan twee vormen van bedreiging: met een (1) geoorloofd en met een (2) ongeoorloofd middel.
Er bestaan twee soorten omstandigheden:
Iemand bevindt zich in een dwangpositie, al dan niet samenhangend met een noodsituatie;
Iemand kan door zijn geestelijke of psychische toestand zijn belangen niet overzien.
Onverplicht betekent dat er geen verplichting uit de wet of overeenkomst is tot het verrichten van de rechtshandeling.
Een handelaar handelt onrechtmatig jegens een consument als hij een handelspraktijk verricht die oneerlijk is. Dit is het geval wanneer een handelaar handelt in strijd met de vereisten van professionele toewijding of het vermogen van de gemiddelde consument om geïnformeerd besluit te nemen aanmerkelijk wordt beperkt.
Deze praktijken kennen twee specifieke vormen: (1) de misleidende handelspraktijk (art. 6:193c) en (2) en de agressieve handelspraktijk (art. 6:193i).
Een handelaar handelt onrechtmatig jegens een consument als hij een handelspraktijk verricht die oneerlijk is
Een rechtshandeling is geldig wanneer deze wat betreft vorm, inhoud en wijze van totstandkoming voldoet aan de door de wet gestelde eisen. Een rechtshandeling die nietig is, heeft geen rechtsgevolg of bindende kracht.
Wanneer de grond van nietigheid slechts een deel van de rechtshandeling betreft, kan zij voor het overige in stand blijven (art. 3:41 BW).
Wanneer het overblijvende gedeelte in onverbrekelijk verband staat met het nietige deel, dan kan niet worden ontkomen aan nietigheid van de gehele rechtshandeling (art. 3:41).
Een nietige rechtshandeling kan op grond van art. 3:42 BW van rechtswege worden omgezet in een geldige rechtshandeling (conversie).
Er zijn drie vereisten voor conversie:
de strekking van een nietige rechtshandeling moet in voldoende mate beantwoorden aan de strekking van een geldige rechtshandeling;
partijen zouden de geldige rechtshandeling hebben verricht om het doel te bereiken, wanneer van de nietige rechtshandeling zou zijn afgezien vanwege haar nietigheid;
de conversie is niet onredelijk jegens een belanghebbende.
Van relatieve nietigheid spreekt men, wanneer een rechtshandeling alleen nietig is tegenover bepaalde personen.
Een rechtshandeling die vernietigbaar is, is geldig en heeft geldige rechtsgevolgen, zolang deze niet wordt vernietigd.
Wijziging is mogelijk als het gaat om dwaling (art. 6:228 BW), de voortbouwende overeenkomst (art. 6:230 BW) en misbruik van omstandigheden (art. 3:54 BW).
Art. 3:49 bepaalt dat vernietiging kan plaatsvinden door een buitengerechtelijke verklaring (art. 3:50) en door rechterlijke uitspraak (art. 3:51 BW).
In het nieuwe BW zijn bijzondere regels voor algemene voorwaarden opgenomen: art. 6:231 - 247 BW. Hieraan liggen drie doelen ten grondslag:
het versterken van de rechterlijke controle op de algemene voorwaarden ter bescherming van de personen waartegen deze worden gebruikt. Dit komt tot uitdrukking in art. 6:233 sub a BW, waarin staat dat de algemene voorwaarden vernietigbaar zijn indien ze onredelijk bezwarend zijn;
rechtszekerheid, ten aanzien van de toepasselijkheid en de (on)geoorloofdheid van de inhoud;
het stimuleren van overleg over de inhoud tussen partijen.
De wet omschrijft de algemene voorwaarden als een of meerdere bedingen die opgesteld zijn om in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen, met uitzondering van de bedingen die de kern van de prestaties aangeven, voor zover deze laatstgenoemde bedingen duidelijk zijn geformuleerd (art. 6:231).
Voor algemene voorwaarden gelden de normale vereisten van totstandkoming: aanbod en aanvaarding (art. 6:217 BW).
De aanvaarding mag worden aangenomen wanneer de wederpartij door een (vormvrije) verklaring haar wil tot aanvaarding heeft geopenbaard (art. 3:33 BW) of de gebruiker redelijkerwijs een aanvaarding mag afleiden (art 3:35 BW).
Art 6:233 BW bepaalt dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is indien het onredelijk bezwarend is voor de wederpartij of indien geen redelijke mogelijkheid is geboden van de algemene voorwaarden kennis te nemen.
De zwarte lijst bevat bedingen die door de wet als onredelijk bezwarend worden aangemerkt. Deze lijst valt uiteen in drie rubrieken:
de eerste betreft bedingen die de wederpartij rechten en bevoegdheden ontnemen (sub a-g);
de tweede betreft bedingen die de gebruiker rechten of bevoegdheden toekennen (sub h-j);
de derde betreft een reeks bedingen van diverse aard (sub k-s).
De lijst van art. 6:237 BW noemt bedingen die worden vermoed onredelijk bezwarend te zijn, deze wordt de grijze lijst genoemd.
De zwarte en grijze lijst gelden alleen voor consumenten, maar hebben wel een reflexwerking.
Art. 6:235 bepaalt dat er geen beroep kan worden gedaan op de vernietigingsgronden van art. 6:233-234 door een rechtspersoon (art. 2:360) die ten tijde van het sluiten van het contract zijn jaarrekening openbaar heeft gemaakt, of ten aanzien waarvan op dat tijdstip art. 2:403 is toegepast; en een andere partij, wanneer ten tijde van het sluiten van het contract bij haar meer dan vijftig mensen werkzaam waren.
Het gevolg van de vernietiging van de algemene voorwaarden is dat zij (met terugwerkende kracht) nietig zijn. Partijen zijn er dan niet meer aan gebonden.
Aan een overeenkomst zijn meer rechtsgevolgen verbonden dan die door partijen zijn overeengekomen. Naar aanleiding van de overeenkomsten volgen rechtsgevolgen uit de wet, gewoonte, redelijkheid en billijkheid.
Derden zullen veelal niet weten wat zich tussen de partij en wederpartij van een overeenkomst heeft afgespeeld, wat voor omstandigheden zich voor hebben gedaan. Zij kunnen hun heil zoeken in art. 3:36 BW.
Een gewoonte is een gedragslijn die zo algemeen wordt gevolgd, dat een afwijking ervan wordt ervaren als onrecht.
Redelijkheid en billijkheid kunnen hetgeen dat voortvloeit uit de overeenkomst aanvullen, maar het kan er ook inbreuk op maken (art. 6:248 lid 2).
De redelijkheid en billijkheid worden ook gebruikt bij de toetsing van bedingen in de overeenkomst (inhoudstoetsing).
Exoneratiebedingen (bedingen waarbij de aansprakelijkheid van de gebruiker wordt uitgesloten) zijn vaak in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
In het arrest Van den Bos/Provincial onderscheidt de Hoge Raad twee gronden voor rechtsverwerking:
Er moeten bijzondere omstandigheden zijn geweest waardoor bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet geldend zou maken;
of de positie van de wederpartij zou onredelijk worden bezwaard of benadeeld indien de gerechtigde zijn aanspraak geldend zou maken.
Het begrip onvoorzien verwijst in art. 6:258 naar de vraag waarin partijen met hun overeenkomst hebben voorzien en niet op wat voor partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst onvoorzienbaar was.
Overeenkomsten die gaan over een langere perioden worden duurovereenkomsten genoemd.
Bij duurovereenkomsten van onbepaalde tijd ligt het voor de hand dat opzegging mogelijk moet zijn.
Duurovereenkomsten die voor een bepaalde tijd zijn aangegaan zijn slechts opzegbaar op grond van onvoorziene omstandigheden.
In beginsel werken overeenkomsten alleen tussen partijen en hebben ze geen gevolgen voor derden (relativiteit).
In het Citronas-arrest werd gesproken over de derdenwerking van exoneratiebedingen. Deze bedingen kunnen positief of negatief gelden voor derden, maar het moet dan in de aard van het desbetreffende geval voor derdenwerking een voldoende rechtvaardiging kunnen worden gevonden.
Twee gronden voor derdenwerking:
‘het op gedragingen van de derde terug te voeren vertrouwen van degene die zich op het beding beroept, dat hij dit beding zal kunnen inroepen ter zake van hem door zijn wederpartij toevertrouwde goederen’;
‘de aard van de overeenkomst en van het betreffende beding in verband met de bijzondere relatie waarin de derde staat tot degene die zich op het beding beroept.’
Een overeenkomst kan rechten scheppen voor een derde, wanneer de overeenkomst een beding van die strekking inhoudt en de derde het beding aanvaard (art. 6:253 BW).
Een derdenbeding kan stilzwijgend worden aangenomen. Het derdenbeding zal doorgaans verplichten tot een bepaalde prestatie jegens de derde.
Zolang de derde het recht nog niet heeft aanvaard, komt het hem niet toe. Degene die het beding heeft gemaakt (de stipulator), kan het zolang nog herroepen (art. 6:253 lid 2 BW).
Art 6:251 lid 1 stelt de volgende vereisten aan de overdracht naar een nieuwe eigenaar: de overgang vindt van rechtswege plaats, dus niet op grond van een derdenbeding (1); het goed wordt verkregen onder bijzondere titel (voor verkrijgers onder algemene titel is al voorzien in art. 6:249 BW) (2); het recht moet voor overgang vatbaar zijn - dit betekent dat niet is bedongen dat het recht alleen tussen partijen geldt (3); er moet een zodanig verband bestaan tussen het recht en het goed, dat de schuldeiser alleen belang heeft bij het recht, wanneer hij het goed behoudt (4).
De kwalitatieve verplichting houdt in dat bij een overeenkomst kan worden bedongen dat de verplichting van een der partijen om iets te dulden of niet te doen ten aanzien van een haar toebehorend registergoed, zal overgaan op degenen die het goed of een recht tot gebruik van een goed onder bijzondere titel zullen verkrijgen (art. 6:252 BW).
Een kettingbeding is een beding dat bepaalde verplichtingen oplegt aan de verkrijger van een goed.
Art. 6:259 BW bepaalt dat de rechter de kwalitatieve verplichting of het kettingbeding kan wijzigen of ontbinden op twee gronden:
Sub a. De verplichting is in strijd met het algemeen belang en ten minste 10 jaar na het sluiten van de overeenkomst zijn verlopen.
Sub b. De schuldeiser heeft geen redelijk belang meer bij nakoming en zal dit ook niet meer krijgen.
Iemand, die een partij wegens een verweermiddel niet kan aanspreken, kan niet diens ondergeschikte daarvoor in de plaats aanspreken (paardensprong).
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2293 | 1 |
Add new contribution