Law and public administration - Theme
- 12986 reads
De reële overeenkomst vormt een uitzondering op het aan het overeenkomstenrecht ten grondslag liggende beginsel van het consensualisme. Geef gemotiveerd aan of deze stelling juist of onjuist is.
Al sinds jaar en dag verzorgt PromotionExpert BV het ontwerp van Nieskens BV's promotiemateriaal. Op 1 maart 2014 sluit Nieskens een overeenkomst met PromotionExpert voor billboards langs de snelweg voor een bedrag van € 6.500. Deze billboards moeten op 1 juli 2014 worden geleverd door PromotionExpert en direct na aanlevering dient Nieskens de aanschafprijs te betalen. Op 1 april 2014 besluit de directie van Nieskens dat ook de website aan vernieuwing toe is. Wanneer zij hoort dat PromotionExpert óók websites ontwerpt en vernieuwt, sluit Nieskens wederom een overeenkomst met PromotionExpert. Krachtens deze overeenkomst moet PromotionExpert op 1 juli 2014 een nieuwe website opleveren en moet Nieskens op 15 juni de volledige aanschafprijs (€ 15.000) hiervoor vooruitbetalen. Dit doet Nieskens. Op 1 juli worden de billboards op tijd geleverd, maar laat PromotionExpert aan Nieskens weten dat de nieuwe website niet op tijd klaar zal zijn. De vertraging duurt minstens twee maanden. De directie van Nieskens neemt hier geen genoegen mee. Om de druk op PromotionExpert op te voeren en een stok achter de deur te zetten, laat de directie van Nieskens PromotionExpert diezelfde dag weten de € 6.500 voor de geleverde billboards niet te zullen overmaken totdat de website af is.
Mag Nieskens BV op 1 juli 2014 de betaling van de billboards uitstellen?
Beoordeel of de onderstaande stelling juist of onjuist is en motiveer je antwoord. “In geval van een consumentenkoop brengt de relatief eenvoudige aard van de transactie (koop van een roerende zaak) mee dat de koper op straffe van rechtsverlies binnen twee maanden bij de verkoper moet klagen overe een door hem geconstateerd gebrek aan de gekochte zaak.”
Juist, het consensualisme houdt in dat overeenkomsten tot stand komen door de enkele wilsovereenstemming van partijen (art. 3:33 BW). Een reële overeenkomst eist daarnaast ook nog overgave van een zaak voor de totstandkoming van de overeenkomst.
Het algemene opschortingsrecht is geregeld in art. 6:52 BW. Een schuldeiser kan zijn eigen verbintenis opschorten wanneer hij een opeisbare vordering heeft op de schuldenaar en er voldoende samenhang bestaat tussen zijn eigen verbintenis en deze vordering (lid 1). Er is voldoende samenhang wanneer de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of wanneer partijen regelmatig zaken met elkaar doen (lid 2). Op 1 juli heeft Nieskens BV een opeisbare vordering op PromotionExpert BV: PromotionExpert moest op 1 juli een website opleveren. Deze verbintenis komt PromotionExpert niet na: de website is twee maanden vertraagd. Nieskens zelf is op 1 juli verplicht om € 6.500 aan PromotionExpert te betalen voor het geleverde promotiemateriaal. Nu Nieskens en PromotionExpert al jaren soortgelijke overeenkomsten aangaan, is er voldoende samenhang tussen enerzijds de betalingsverplichting ten aanzien van het promotiemateriaal van Nieskens en anderzijds de opleveringsverplichting van de website van PromotionExpert. Nieskens is daarom bevoegd zijn betalingsverplichting op te schorten op grond van art. 6:52 BW.
De stelling is deels onvolledig, deels onjuist. Los van de vraag of consumententransacties altijd eenvoudig van aard zijn, is het onduidelijk wanneer de genoemde termijn aanvangt: vanaf het moment van de koop of pas nadat de nonconformiteit is ontdekt? Maar ook al zou worden gedoeld op de laatste termijn, dan nog is de stelling onjuist: de wettekst geeft aan dat klagen binnen twee maanden in ieder geval tijdig is (en dus niet dat er nooit na twee maanden zou mogen worden geklaagd).
Bij de Rechtbank Midden-Nederland is de zaak van Smit BV tegen Vennootschap Beerman NV aangebracht. Hierna volgen de belangrijkste delen uit het vonnis:
2. Het geschil
2.1. In de onderhavige procedure vordert Smit BV bij inleidende dagvaarding veroordeling van Vennootschap Beerman NV om aan Smit BV € 176.597,73 te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW vanaf 21 september 2010 en met veroordeling van Vennootschap Beerman NV in de proceskosten.
2.2. Aan de vordering tegen Vennootschap Beerman NV heeft Smit BV kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Vennootschap Beerman NV is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst door in 2009 potten te leveren die licht doorlieten en daardoor niet aan de overeenkomst hebben beantwoord. De hortensia’s die Smit BV in die potten heeft gekweekt, hebben een groeiachterstand opgelopen. Vennootschap Beerman NV moet de schade die Smit BV daardoor heeft geleden, vergoeden. Deze schade bedraagt € 176.597,73, welk bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
2.3. Vennootschap Beerman NV weerspreekt de vorderingen gemotiveerd.
3. De beoordeling
3.1. De rechtbank stelt de volgende feiten in rechte vast.
3.2 Smit BV exploiteert een onderneming die onder andere hortensia’s kweekt. Smit BV had tussen 2006 en 2012 een gemiddelde jaaromzet van € 120 miljoen. Smit BV koopt sinds 2006 jaarlijks potten voor het kweken van die hortensia’s bij Vennootschap Beerman NV die deze op haar beurt laat produceren bij Spuittechniek BV. De eerste bestelling vond op 5 januari 2006 plaats op basis van een eerste offerte en monsters van de potten die door de vertegenwoordiger van Vennootschap Beerman NV, aan de heer Bavink, directeur van Smit BV, zijn getoond. Bij deze bestelling heeft Bavink namens Smit BV de offerte van Vennootschap Beerman NV ondertekend. De door Bavink ondertekende offerte bevat op de achterzijde de algemene voorwaarden. Bovendien vermeldt de offerte, direct onder de plaats waar Bavink heeft ondertekend:
"Onze Algemene Leveringsvoorwaarden zijn onder dossiernummer 30173391 gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel te Utrecht.”
In de aanbiedingsbrief van de offerte van 18 december 2006 wordt vermeld:
"Leveringsvoorwaarden Onze Algemene Leveringsvoorwaarden, die bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder dossiernummer 30173391 zijn gedeponeerd, zijn op aanvraag(kosteloos) leverbaar".
In deze Algemene Leveringsvoorwaarden is in artikel 10 bepaald:
“Artikel 10: Aansprakelijkheid van Vennootschap Beerman NV Indien Vennootschap Beerman NV aansprakelijk is voor schade van de wederpartij, op welke grond dan ook, dan geldt dat de aansprakelijkheid van Vennootschap Beerman NV te allen tijde begrensd is tot maximaal de factuurwaarde van de opdracht exclusief omzetbelasting (BTW).”
3.3 Tussen 2006 en voorjaar 2009 zijn meermalen mondelinge bestellingen gedaan door Smit BV bij Vennootschap Beerman NV. Op een aantal van de facturen die na deze bestellingen volgden, staat in de voorgedrukte voet van het briefpapier de tekst:
“Onze Algemene Leveringsvoorwaarden, die bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder dossiernummer 30173391 zijn gedeponeerd, zijn op aanvraag(kosteloos) leverbaar”
3.4 In voorjaar 2009 heeft Smit BV ongeveer 600.000 of, volgens Smit BV, 700.000 potten bij Vennootschap Beerman NV gekocht, welke potten door Smit BV gebruikt zijn voor het kweken van hortensia’s. De betreffende potten waren aangekocht door Vennootschap Beerman NV bij Spuittechniek BV. De koopovereenkomst tussen Vennootschap Beerman NV en Smit BV werd mondeling gesloten. De koopprijs bedroeg € 35.358,75 exclusief btw. Medio 2009 heeft de heer Bavink geconstateerd dat er een achterstand was in de wortelvorming en groei van de hortensia’s die in de potten werden gekweekt en dat de wortels groen waren in plaats van wit.
3.5 In opdracht van Smit BV heeft de heer Tiekema, medewerker van DLV Plant te Delfzijl (hierna: DLV), onderzoek gedaan naar aanleiding van de bevindingen van de heer Bavink. In het naar aanleiding van dit onderzoek gemaakte rapport is onder meer vermeld:
“Uit de steekproef kunnen we concluderen dat de bruine potten van Vennootschap Beerman NV licht doorlaten en dat dit verantwoordelijk is voor de groene wortels. Licht doorlatende potten zijn op twee manieren schadelijk voor planten. Ten eerste zorgt het voor een sterkere opwarming van de binnenkant van de pot en ten tweede beïnvloedt het de groei van de wortels. Wortels groeien niet voor niks naar beneden in het donker. Beide factoren zorgen voor een groeiremming van de bovengrondse delen. De groeiremming vindt niet alleen plaats in de huidige groeifase van de planten, maar ook in de zogenaamde trekfase van de planten later dit jaar. De groeiremming kan zich uiten in kleinere planten en minder scheuten of knoppen op de planten. (…)”
3.6 Op 8 oktober 2009 heeft een bespreking plaatsgehad, waarbij aanwezig waren de heer Bavink, de heer Passchier, financieel expert van de zijde van Smit BV, de heer Janssen, directeur Vennootschap Beerman NV, en de heer Tak, onafhankelijk taxateur boomteelt. Bij de bespreking was ook aanwezig mevr. mr. A.C. Klas, dossierbehandelaar bij Achmea Aansprakelijkheidsverzekering NV, bij welke maatschappij Vennootschap Beerman NV haar aansprakelijkheidsrisico verzekerd heeft. Tijdens die bespreking zijn de hortensia’s van Smit BV en de potten beoordeeld en is gediscussieerd over de lichtdoorlatendheid van de potten en de eventuele gevolgen daarvan.
3.7 Op 10 oktober 2009 hebben Bavink, Janssen en Tak een bezoek gebracht aan een andere kweker om de groei te kunnen vergelijken. Over dat bezoek verklaarde Janssen bij voorlopig getuigenverhoor:
“Terwijl Bavink en ik bij de kweker wachtten op de koffie, heb ik Bavink gezegd dat we wel eerder eens klachten van andere afnemers hadden gekregen over onze potten, maar dat we die klachten nooit zo serieus namen omdat ze vaak afkomstig waren van kwekers die er bekend om stonden het onderste uit de kan te willen schrapen. (…) Dat waren dan klanten die gewoon alsnog reductie op de koopprijs wilden afdwingen.”
3.8 Achmea Aansprakelijkheidsverzekering NV heeft op 11 oktober 2009 Vennootschap Beerman NV erop gewezen dat uit hoofde van de polisvoorwaarden van de aansprakelijkheidsverzekering een maximum aansprakelijkheidsdekking geldt van € 25.000.
3.9 Op 19 oktober 2009 hebben Passchier en Tak elk een rapport uitgebracht met daarin hun bevindingen. Vervolgens heeft DLV opnieuw onderzoek verricht. Het rapport van 28 februari 2011 dat naar aanleiding van dit laatste onderzoek is gemaakt, vermeldt dat in 2010 in dezelfde teeltperiode als in 2009 een proef is opgezet met meerdere potkleuren met verschillende lichtdoorlatendheid teneinde duidelijk te krijgen wat het effect is van licht doorlatende potten op de groei van hortensia’s. Het rapport vermeldt onder ‘samenvatting en conclusies’ onder meer:
“Qua lichtdoorlatendheid worden duidelijke verschillen gemeten tussen de terracotta pot van 2009 en de terracotta pot van 2010. De terracotta pot van 2009 laat beduidend meer stralingsenergie door ten opzichte van de pot van 2010 (16% ten opzichte van 0,5%). Ook de doorlaatbaarheid van PAR-licht is hoger dan de terracotta pot van 2010 (0,84% ten opzichte van 0,06%) of de zwarte pot (0,02%). De lichtdoorlatendheid van de terracotta pot van 2009 heeft invloed op de onder- en bovengrondse ontwikkelingen, wat aangetoond is bij de gewasbeoordelingen. (…) De groeireductie die Smit BV in het teeltjaar 2009 ondervond zijn volgens bovenstaande conclusies terug te herleiden naar de lichtdoorlatendheid van de pot.”
3.10 In zijn rapport van 2 maart 2011 heeft de heer Passchier de teeltplanschade als gevolg van de lichtdoorlatendheid van de potten berekend op € 125.201,38.
3.11 Bij brief van 11 april 2011 heeft Spuittechniek BV tegenover Vennootschap Beerman NV erkend dat leidinggevend personeel van Spuittechniek BV ernstige fouten heeft gemaakt bij het fabriceren van de aan de Vennootschap Beerman NV verkochte potten. Op 20 april 2011 is Spuittechniek BV failliet verklaard.
Tot zover de belangrijkste delen uit het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland.
De rechtbank stelt uiteindelijk vast dat Vennootschap Beerman NV is tekortgeschoten in de nakoming van de met Smit BV gesloten koopovereenkomst door in 2009 potten aan Smit BV te leveren die licht doorlieten waardoor bij de in die potten gekweekte hortensia’s een groeiachterstand is opgetreden. Vennootschap Beerman NV beroept zich echter in de procedure op artikel 10 van haar leveringsvoorwaarden. Smit BV heeft tegen dit beroep het volgende aangevoerd. Smit BV (1) betwist dat de leveringsvoorwaarden uitdrukkelijk overeengekomen zijn en (2) stelt in het verlengde daarvan dat Vennootschap Beerman NV begreep of had moeten begrijpen dat Smit BV de inhoud van de voorwaarden helemaal niet kende. Bovendien meent Smit BV (3) dat het beroep op art. 10 van de leveringsvoorwaarden in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Hoe zal de rechter oordelen over het beroep op artikel 10 van de leveringsvoorwaarden? Betrek in uw antwoord de drie argumenten van Smit BV.
De totstandkoming van een overeenkomst zonder wilsovereenstemming is niet mogelijk. Geef gemotiveerd aan of deze stelling juist of onjuist is.
De juridische uitgeverij Pro Bono BV wil haar huisstijl vernieuwen. Zij sluit daarom op 15 februari 2015 een overeenkomst met de bekende kunstenaar Peter Rintjes, die voor 1 september 2015 de nieuwe huisstijl zal ontwerpen voor Pro Bono. Rintjes is beroemd vanwege zijn opvallende en excentrieke ontwerpen. Pro Bono is een overeenkomst met deze eigenzinnige kunstenaar aangegaan vanwege zijn uitzonderlijke talenten. In augustus kampt Rintjes met een vreselijk gebrek aan inspiratie. Op 1 september heeft hij de nieuwe huisstijl van Pro Bono dan ook niet af. Op 3 september vordert Pro Bono oplevering van de nieuwe huisstijl van Rintjes. Kan Pro Bono BV met succes nakoming vorderen van Rintjes?
De hoogbejaarde heer Esrahaddon loopt langs de winkel van Mergenar en ziet in de etalage een boekenkast staan. Aangezien hij kort daarvoor kleiner is gaan wonen en zijn grote kasten in het oude huis heeft moeten achterlaten, loopt hij de winkel binnen en geeft hij aan de winkeleigenaar te kennen dat hij belangstelling heeft voor aankoop van de kast, maar dat hij er eerst een nachtje over wil slapen. Die nacht wordt Esrahaddon ziek; hij blijkt een longontsteking te hebben. Hij wordt drie weken verzorgd, o.a. door mantelzorgvrijwilligster mevrouw Arista. De kast laat hem niet los; hij praat er elke dag over.
Omdat Arista ervan overtuigd raakt dat Esrahaddon de kast dolgraag wil hebben, brengt zij – een maand nadat Esrahaddon in de winkel van Mergenar is geweest – zelf een bezoek aan de winkel. Aldaar spreekt zij met Mergenar af dat Mergenar de kast na zes weken zal bezorgen bij Esrahaddon, op welk moment er door Esrahaddon tevens aan de deur betaald zal moeten worden. Mergenar herinnert zich nog de belangstelling van Esrahaddon voor de kast.
Op de dag van levering doet Esrahaddon open. Hij geeft te kennen niets af te weten van een aankoop en ook overigens geen belangstelling voor de boekenkast te hebben, en hij doet de deur weer dicht. Bespreek of Esrahaddon en/of Arista de koopprijs van de boekenkast moet(en) betalen.
Hans koopt van Kevin een oldtimer van het merk Jaguar. De auto zal nog grondig moeten worden gerestaureerd voordat deze de weg op kan. Vanwege de specifieke deskundigheid en ervaring van Kevin op dat gebied, komt Hans met Kevin overeen dat Kevin de auto zelf zal restaureren voordat deze aan Hans wordt afgeleverd. Kevin belooft dat hij de auto op 1 april 2018 gerestaureerd zal hebben en zal afleveren bij Hans. Hans belooft op zijn beurt om de overeengekomen prijs voor auto en restauratie, in totaal € 55.000, op 15 maart 2018 te voldoen. Op 13 maart 2018 breekt er tijdens laswerkzaamheden brand uit in een van de drie garages van Kevin. Kevin raakt daarbij gewond en belandt in het ziekenhuis. De desbetreffende garage brandt af. Hans vraagt zich af of de voor hem bestemde auto bij de brand teniet is gegaan, maar kan vanwege de ziekenhuisopname Kevin niet vragen hoe het met de auto gesteld is. Hij wil op 15 maart 2018 de betaling van de koopprijs uitstellen.
Geeft het Burgerlijk Wetboek Hans het recht om de betaling uit te stellen?
Maakt het voor het antwoord op vraag a verschil of de vordering op Hans door Kevin is gecedeerd aan Bank Q op 1 maart 2018 op de door de wet aangegeven wijze voor openbare cessie?
Wouter is druk bezig met het opstarten van een reclamebureau. Hij heeft twee computers nodig: één desktop type X2050 met een geavanceerde grafische kaart en één laptop type Y2100. Op maandagmorgen 1 oktober 2018 stapt hij Tiptop Laptop binnen, een computerspeciaalzaak (een eenmanszaak). Helaas blijkt zowel de beoogde desktop als de beoogde laptop niet op voorraad te zijn. De eigenaar van de computerzaak zegt dat hij binnen niet al te lange tijd een partij computers binnenkrijgt met daarin één exemplaar van een desktop type X2050 en een partij met daarin één exemplaar van een laptop type Y2100. De winkeleigenaar vertelt Wouter dat hij snel moet beslissen omdat hij telkens maar één exemplaar van het gewenste type binnenkrijgt. Wouter neemt geen enkel risico en koopt direct de desktop type X2050 en de laptop type Y2100 en hij betaalt onmiddellijk de koopprijs van beide artikelen. Tiptop Laptop levert de later door haar te verkrijgen computers alvast aan Wouter door te verklaren dat hij zowel de desktop type X2050 als de laptop Y2100 voor Wouter zal gaan houden zodra de modellen bij hem zijn afgeleverd. Hij belooft Wouter steeds een sms te sturen zodra het bestelde door Wouter kan worden opgehaald. Op maandag 8 oktober krijgt Tiptop Laptop van zijn leverancier een partij computers binnen met daaronder één desktop type X2050. Tiptop Laptop zend een sms naar Wouter. Op woensdag 10 oktober 11.00 uur krijgt Tiptop Laptop een partij binnen waaronder één laptop type Y2100. Opnieuw zendt Tiptop Laptop Wouter een sms. Op woensdag 10 oktober wordt het faillissement van Tiptop Laptop om 15.00 uur uitgesproken. Wouter heeft de desktop en de laptop op dat moment nog niet opgehaald.
Is Wouter eigenaar van de desktop type X2050?
Is Wouter eigenaar van de laptop type Y2100?
Ernst heeft op 1 januari 2018 van Bobbie een appartement gekocht in hartje Amsterdam. De overeengekomen leveringsdatum is 1 maart 2018. Op 7 januari vertelt Ernst zijn vriend en vastgoedbelegger Bassie over het appartement en hij laat een flink aantal foto’s zien. Bassie is zo enthousiast dat hij Ernst overtuigt om het appartement aan hem door te verkopen. Dit wordt schriftelijk vastgelegd op 1 februari. In de overeenkomst verbindt Ernst zich om op 6 februari – nadat Bassie de koopprijs heeft voldaan – het appartement bij voorbaat te leveren.
Zal het appartement op 6 februari bij voorbaat door Ernst aan Bassie kunnen worden geleverd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Paul verkoopt op 1 januari 2018 zijn auto voor € 5.000 aan Megan, een goede vriendin van zijn verloofde. Omdat zij de koopprijs pas zal kunnen betalen nadat zij in de zomermaanden in een brasserie heeft gewerkt, komt hij met Megan overeen dat zij pas op 1 oktober 2018 zal hoeven te betalen. Op 4 juni 2018 verbreekt Paul de relatie met zijn verloofde. Megan keurt de wijze waarop hij dat heeft gedaan af en slingert hem steeds verwijten naar het hoofd. Het lijkt hem beter om niets meer met Megan te maken te hebben.
Zijn huisgenoot Jason wil de vordering op Megan wel van hem overnemen voor € 3.500. Jason en Paul spreken met elkaar af dat de vordering op Megan nu van Jason is. Ze vinden het niet nodig
om iets op schrift te zetten, want ze vertrouwen elkaar volledig. Paul bericht Megan op 6 juli 2018 via WhatsApp dat Jason de vordering heeft overgenomen.
Op 30 juli 2018 vraagt Jason aan Megan om vóór 1 september 2018 € 5.000 aan hem te betalen. Megan studeert rechten en beweert dat zij niets aan hem hoeft te betalen. Zij voert aan dat de vordering een toekomstig goed is en pas op 1 oktober zal ontstaan. Voorts stelt ze dat ze op 1 oktober alleen aan Paul hoeft te betalen, omdat Paul op dat moment de schuldeiser is.
Is de vordering inderdaad op 1 september 2018 een toekomstig goed?
Is Paul inderdaad op 1 oktober 2018 de schuldeiser, ervan uitgaande dat er na 6 juli 2018 geen overdrachtshandelingen (meer) worden verricht?
Samira heeft een teeltsysteem onder eigendomsvoorbehoud gekocht en geleverd gekregen. De koopprijs heeft zij nog niet voldaan. Samira wenst haar voorwaardelijk eigendomsrecht over te dragen aan DnB B.V.
Hoe kan Samira dit voorwaardelijk eigendomsrecht leveren? Ga ervan uit dat het teeltsysteem een roerende zaak, niet zijnde een registergoed is.
Michael exploiteert al jaren een gezellig dorpscafé in het dorp Haren, vlakbij de stad Groningen. Omdat hij toe is aan een nieuwe uitdaging, zet hij het horecapand te koop. Het pand wordt opgenomen op een website voor commercieel vastgoed. De uitgebreide omschrijving en foto’s op die website wekken de belangstelling van Tim. Nadat Tim het pand enkele keren van binnen en van buiten heeft bezichtigd, doet hij een bod op het pand dat door Michael aanvaard wordt. Tim vindt op het internet een model van een koopakte en print dat uit. Partijen vullen dit met ballpoint in en geven het af aan een administratief medewerker van Tim, die belooft om de gegevens netjes in het model te typen. Niet alle gegevens zijn al met ballpoint ingevuld. Achter de naam van het dorp ontbreekt nog de naam van de gemeente. De administratief medewerker gaat even snel het internet op en concludeert dat het dorp Haren in de gemeente Oss ligt. Daarom vult hij in de koopakte de gemeente Oss in. In werkelijkheid ligt het verkochte dorpscafé in het dorp Haren in de gemeente Haren. De fout valt Michael en Tim niet op als zij de koopakte ondertekenen. Het adres Dorpstraat 36 Haren wordt in de koopakte juist vermeld. De koopakte wordt overhandigt aan de notaris die de overdracht regelt. De vermelding van de gemeente Oss wordt overgenomen in de notariële akte van levering. De akte tot levering wordt ingeschrevenin de openbare registers. Overigens is toevallig ook in het dorp Haren in de gemeente Oss een café gevestigd aan de Dorpstraat 36.
Is Tim eigenaar van het horecapand in de gemeente Haren?
De 18-jarige dochter van Gaby heeft haar vakantie op Terschelling doorgebracht en heeft tijdens haar vakantie strandritten gemaakt op Senastur, een pony die eigendom is van Bart. Gaby besluit haar dochter op haar verjaardag te verrassen. Ze informeert bij Bart of Senastur te koop is. Bart is op 23 augustus 2017 bereid Senastur aan Gaby te verkopen. Afgesproken wordt dat de eigendomsoverdracht van de pony plaatsvindt op 15 september 2017 in de haven van Harlingen. Ondertussen breekt de dag aan waarop de dochter van Gaby jarig is. Om haar dochter al iets te kunnen geven, overhandigt Gaby haar dochter op 30 augustus 2017 een foto van Senastur met daarop de tekst: Ik ben jouw cadeau. Jouw moeder kan mij op 15 september ophalen in de haven van Harlingen. Zodra ik voet aan wal zet, ben ik van jou. Lijkt jou dat wat? De dochter van Gaby roept uit “Natuurlijk lijkt mij dat wat” en omhelst haar moeder van geluk. Op 15 september reist Gaby af naar Harlingen om de pony op te halen. Haar faillissement is uitgesproken op 12 september 2017 en de afleiding doet haar goed. Er komt echter direct een einde aan haar opgeruimde stemming als de curator de pony bij haar opeist. Ze protesteert met de woorden: “De pony is niet van mij, maar van mijn dochter”.
Wie is op 15 september (nadat Gaby de pony heeft opgehaald) eigenaar van de pony; Bart, Gaby of haar dochter?
Stel dat Gaby de pony niet gekocht had om haar dochter te verrassen, maar dat zij er haar beroep van heeft gemaakt om paarden te kopen voor anderen. Gaby heeft de pony Senastur op 23 augustus op eigen naam gekocht, maar in opdracht en voor rekening van Joris. Wie is dan op 15 september eigenaar van de pony (nadat zij de pony op die dag heeft opgehaald in de haven van Harlingen en als drie dagen eerder haar faillissement is uitgesproken)? Bart, Gaby of Joris?
Argument 1
Bij de beantwoording van de vraag of de algemene voorwaarden overeengekomen zijn, gelden geen andere regels dan die welke uit art. 3:33 jo 3:35 jo 6:217 lid 1 BW voortvloeien. Uit het vonnis van de rechtbank blijkt dat Smit BV (hierna: Smit) niet uitdrukkelijk heeft ingestemd met de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. Echter, men kan hier spreken van stilzwijgende aanvaarding ex art. 6:217 lid 1 jo 3:37 lid 1. Immers, de verklaringen van Beerman NV (hierna: Beerman) omtrent de voorwaarden – zowel bij gelegenheid van de eerste offerte en de aanbiedingsbrief als bij de verschillende facturen – moesten door Smit redelijkerwijs worden begrepen als een aanbod tot het toepasselijk verklaren van haar leveringsvoorwaarden. Smit heeft, door meermalen met Beerman te contracteren zonder te protesteren tegen die toepasselijkheid, bij Beerman het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat het aanbod tot het hanteren van de betreffende algemene voorwaarden is aanvaard ex art. 3:35 jo 6:217 lid 1 BW.
Argument 2
Daarbij is geheel niet van belang dat Smit de voorwaarden ooit heeft ingezien. Smit kan ook gebonden zijn aan de voorwaarden als Beerman weet of behoort te begrijpen dat Smit de inhoud ervan niet kende. Art. 6:232 BW is namelijk van toepassing (ook al is Smit een ‘grote onderneming’: art. 6:235 BW sluit toepassing van 6:232 niet uit).
Tussenconclusie: beide argumenten gaan niet op en Smit is in casu gebonden aan de leveringsvoorwaarden van Beerman.
Argument 3
Smit doet hier een beroep op art. 6:248 lid 2 BW. Hoofdregel is dat contractuele limitering van aansprakelijkheid tussen professionele partijen in beginsel is toegestaan (Matatag/De Schelde: HR 31 december 1993, NJ 1995/389). Of een beroep op de in de algemene voorwaarden opgenomen limitering van aansprakelijkheid in het gegeven geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, hangt van de waardering van tal van omstandigheden af (Saladin/HBU: HR 19 mei 1967, NJ 1967/261). In dit geval wegen met name mee:
Partijen zijn beide professionele partijen en doen al enkele jaren zaken met elkaar, waarbij Beerman steeds verwees naar de algemene voorwaarden waar het limiteringsbeding in is opgenomen;
De mate van schuld van Beerman is gering; weliswaar heeft leidinggevend personeel van Spuittechniek BV ernstige fouten gemaakt, maar dit is niet leidinggevend personeel van de debiteur zélf; anderzijds kan Beerman (wellicht) wel worden verweten dat zij de eerdere signalen van andere klanten niet serieus heeft genomen;
Smit had zich, als zij de voorwaarden zou hebben bestudeerd, bewust kunnen zijn van de strekking van het beding;
Het factuurbedrag is € 35.358,75 terwijl de schade € 176.597,73 beloopt; mede vanwege dat grote verschil heeft Beerman belang bij limitering van de aansprakelijkheid;
Temeer omdat de aansprakelijkheid van Beerman is verzekerd tot een bedrag van € 25.000 en Smit dus wel degelijk iets van de veroorzaakte schade vergoed krijgt.
Conclusie
Alles afwegende kan niet worden gezegd dat het beroep van Beerman op de aansprakelijkheidsbeperking in de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Argument 3 slaagt dus evenmin. Dit betekent dat de rechter het beroep op art. 10 van de leveringsvoorwaarden door Beerman hoogstwaarschijnlijk zal honoreren.
Onjuist. Een overeenkomst komt op grond van art. 6:217 lid 1 BW tot stand door ‘aanbod en aanvaarding daarvan’. Aanbod en aanvaarding zijn beide rechtshandelingen. Ex art. 3:35 BW kan een rechtshandeling tot stand komen in gevallen waar de wil ontbreekt, namelijk indien er sprake is van opgewekt vertrouwen (1. Een verklaring of gedraging van de ene partij; 2. de wederpartij vatte deze verklaring op als een tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking; 3. de wederpartij mocht in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze deze verklaring aldus opvatten.). Het is dus denkbaar dat geen wilsovereenstemming bestaat, maar toch een overeenkomst tot stand komt.
Het recht op nakoming is geregeld in artikel 3:296 lid 1 BW. De vordering hoeft enkel afdwingbaar én opeisbaar te zijn; toerekenbaarheid en verzuim zijn niet vereist. Uit de wet, de aard van de prestatie of een rechtshandeling kan volgen dat nakoming niet kan worden toegewezen. Op 3 september heeft Pro Bono een opeisbare vordering tot het leveren van een nieuwe huisstijl op Rintjes. Zij kan dus in beginsel nakoming vorderen. Echter, de aard van de prestatie staat aan een succesvolle vordering tot nakoming in de weg. Deze heeft een zodanig hoogstpersoonlijk karakter (vergelijkbaar met het schrijven van een boek), dat nakoming niet kan worden afgedwongen. Vanwege deze bijzondere persoonlijke aard van de verbintenis zal de rechter de vordering tot nakoming niet toewijzen. Conclusie: Pro Bono kan niet met succes nakoming vorderen van Rintjes.
Voor de totstandkoming van een overeenkomst is zowel een aanbod als een aanvaarding vereist ex art. 6:217 BW. Van aanvaarding door Esrahaddon zelf is geen sprake. Hij geeft immers aan er nog over na te willen denken. Arista gaat later naar de winkel en koopt de kast ‘voor’ Esrahaddon. Uit het feit dat tussen Arista en Mergenar werd afgesproken dat de kast aan Esrahaddon wordt geleverd en door Esrahaddon zal worden betaald, valt af te leiden dat Arista niet in eigen naam optrad, maar in naam en voor rekening van Esrahaddon wilde handelen en dat Mergenar dat ook zo heeft opgevat (HR Kribbebijter criterium). Arista was echter niet bevoegd om namens Esrahaddon te handelen. Er is geen reden aan te nemen dat hier een geldige volmacht – art. 3:60 lid 1 BW – is gegeven aan Arista. Omdat er geen volmacht is, is Esrahaddon in beginsel niet gebonden; art. 3:66 BW a contrario. Esrahaddon zou echter op grond van art. 3:61 lid 2 BW toch gebonden zijn, indien Mergenar door toedoen van Esrahaddon heeft aangenomen en redelijkerwijs mocht aannemen dat aan Arista een toereikende volmacht was verleend. Is door Esrahaddon zelf vertrouwen bij Mergenar gewekt dat er wel een volmacht aan Arista was verstrekt en/of zijn er omstandigheden die in de risicosfeer van Esrahaddon liggen en die dat vertrouwen aan Mergenar hebben gegeven (HR ING/Bera)? Aangezien Esrahaddon een slag om de arm hield (‘een nachtje slapen’), is er geen reden om aan te nemen dat de verkoper gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat er een toereikende volmacht was verleend. Esrahaddon is dus niet gebonden, er is tussen hem en Mergenar geen overeenkomst tot stand gekomen en Esrahaddon hoeft dus niet te betalen. Moet Arista zelf de koopprijs betalen? Uit niets blijkt dat Arista de kast zelf wilde kopen - in haar gesprek met Mergenar is daarentegen wel over de belangstelling van Esrahaddon gesproken -, dus er is van haar kant geen aanvaarding op eigen naam geweest. Er is met andere woorden geen koopovereenkomst gesloten tussen Arista en Mergenar. Zij hoeft daarom de koopprijs niet te betalen. Esrahaddon blijft eigenaar van de kast. Wel dient Arista jegens Mergenar in te staan voor de volmacht, art. 3:70 BW. Dit maakt Arista schadeplichtig. De schade die Mergenar lijdt, in casu de winst die hij bij verkoop van de kast zou hebben gemaakt - dus het positieve contractsbelang -, dient door Arista te worden vergoed op grond van art. 3:70 BW.
Ja, in artikel 6:263 BW (de onzekerheidsexceptie) is bepaald dat de partij die verplicht is het eerste te presteren, toch bevoegd is de nakoming van haar verbintenis op te schorten, indien na het sluiten van de overeenkomst feiten bekend zijn geworden die goede grond geven dat de wederpartij de haar daartegenover staande verplichtingen niet zal nakomen. Zie Verbintenissenrecht Algemeen, nr. 151.
NB 1. Hans kan de prestatie van Kevin (levering gerestaureerde auto) pas opeisen op 1 april 2018. (Zie artikel 6:39 BW). Er is dus op 15 maart nog geen sprake van een situatie waarin Kevin zijn verbintenis niet nakomt in de zin van artikel 6:262 BW. Daarom dient artikel 6:263 genoemd te worden en kan in het antwoord niet worden volstaan met het noemen van artikel 6:262 BW. Omdat Hans op 15 maart 2018 nog geen opeisbare vordering heeft op Kevin, kan evenmin worden volstaan met het noemen van artikel 6:52 BW. Het alleen toepassen van art. 6:52 BW of art. 6:262 BW levert daarom maximaal 2 punten op.
NB 2. Studenten die hun antwoord baseren op het algemene 6:80 sub c BW in combinatie met artikel 6:52 BW krijgen ook punten, maar niet het volledig aantal. Ten eerste ligt een beroep op artikel 6:263 BW, de specifieke bepaling voor daartegenover staande verplichtingen uit wederkerige overeenkomsten, meer voor de hand. Bovendien bestaat er volgens artikel 6:54 sub b geen recht op opschorting op grond van artikel 52 BW in een situatie waarin nakoming van de verbintenis van de wederpartij blijvend onmogelijk is. Het is in de casus niet bekend of de auto teniet is gegaan bij de brand, maar voor het opschortingsrecht dat gebaseerd is op artikel 6:263 BW, maakt dat niet uit omdat die weg ook openstaat bij blijvende onmogelijkheid. Zie Verbintenissenrecht Algemeen, nr. 152.
Nee. Overgang van een vorderingsrecht laat de verweermiddelen van de schuldenaar onverlet. Zie artikel 6:145 BW. Dit vloeit bij cessie voort uit het ‘nemo plus-regel’. De onzekerheidsexceptie is dus
ook in te roepen tegen de cessionaris, Bank Q. (Pitlo nr. 276)
NB 1. Voor het volledig aantal punten dient de student te verwijzen naar art. 6:145 BW of naar de ‘nemo plus-regel’.
NB 2. Een verwijzing naar art. 6:53 BW, art. 6:55 en/of retentierecht is onjuist.
Ja. Er is aan de eisen van artikel 3:84 BW voldaan. Op 1 oktober was de desktop een toekomstig goed. Dit toekomstige goed kon op grond van artikel 3:97 BW bij voorbaat worden geleverd. De
levering bij voorbaat geschiedde in de casus door een geanticipeerd cp (artikel 3:115 sub a juncto 3:90 BW). Toen Tiptop Laptop de desktop geleverd kreeg van zijn toeleverancier op 8 oktober, verkreeg Tiptop Laptop het bezit en de eigendom. Op hetzelfde (ondeelbare) moment ging het bezit door het geanticipeerde cp automatisch over op Wouter. Met het bezit ging ook de eigendom over, omdat Tiptop Laptop op dat moment beschikkingsbevoegd was en er een geldige titel (koopovereenkomst) was. Pitlo nr. 313a e.v.
NB. De desktop is voldoende geïndividualiseerd omdat er slechts één X2050 in de partij aanwezig is.
Nee. Er is niet voldaan aan de eisen van artikel 3:84 BW. De laptop kon weliswaar op grond van artikel 3:97 BW bij voorbaat geleverd worden via geanticipeerd cp (3:9115 sub a juncto 3:90 BW), maar deze levering had geen overdracht tot gevolg. Op grond van art. 23 Fw was Tiptop Laptop vanaf 10 oktober 0.00 uur beschikkingsonbevoegd. Toen Tiptop Laptop de laptop op 10 oktober om 11.00 uur geleverd kreeg van de toeleverancier, verkeerde Tiptop Laptop dus al in staat van faillissement. Artikel 23 Fw belette dat Tiptop Laptop om 11.00 uur beschikkingsbevoegd werd. Dat het faillissement de overdracht blokkeerde en de laptop in de boedel viel, is ook af te leiden uit artikel 35 lid 2 Fw.
NB. De laptop is voldoende geïndividualiseerd omdat er slechts één Y2100 in de partij aanwezig is.
Nee, een registergoed kan niet bij voorbaat worden geleverd, zo volgt uit art. 3:97 lid 1 BW. Een appartement (appartementsrecht) is een registergoed (art. 3:10 j° 3:89 BW).
Nee. Er ontstond al direct bij het sluiten van de koopovereenkomst op 1 januari 2018 een vordering tot betaling van de koopprijs, maar de schuldeiser kan de prestatie (koopprijs van de auto) pas opeisen op 1 oktober 2018. (Zie artikel 6:39 BW.)
NB. Het ontstaan van de vordering is hier niet afhankelijk van toekomstige, vooralsnog onzekere omstandigheden zoals wel het geval was in het arrest W.U.H./Emmerig q.q.. In dat arrest ging het om de vordering uit een huurovereenkomst waarbij het ontstaan nog afhankelijk was van de daadwerkelijke verschaffing van het huurgenot.
Ja. Paul zal dan (nog steeds) schuldeiser zijn. De (bestaande) vordering is niet aan Jason overgedragen, omdat er geen levering heeft plaatsgevonden. Artikel 3:94 eist zowel voor een openbare als een stille cessie een akte tot levering. Die is er niet. Er is dus niet aan de eisen van overdracht van artikel 3:84 BW voldaan.
Het is noodzakelijk om een onderscheid te maken tussen de zaak en het voorwaardelijk eigendomsrecht. Vanwege het eigendomsvoorbehoud is de verkrijger nog geen eigenaar van de zaak. Volgens Rabobank/Reuser is hij echter wel voorwaardelijk eigenaar en kan hij zijn voorwaardelijk eigendomsrecht vervreemden op de wijze voorzien voor de levering van de zaken zelf. Dat zou zijn door bezitsverschaffing (art. 3:90 BW). Het probleem is dat voorbehoudskoper nog geen bezit heeft en ook de verkrijger van de voorwaardelijke eigendom evenmin bezitter wordt. Denkbaar is dat art. 3:91 BW analogisch wordt toegepast (hoewel dat strikt genomen ziet op levering op grond van een voorwaardelijke titel). Mogelijk is ook de bezitsverschaffing te betrekken op het voorwaardelijk eigendomsrecht. Nu het bezit van dat voorwaardelijk eigendomsrecht, tot uiting komt door de macht die de voorbehoudskoper over de zaak heeft, komen beide wegen op hetzelfde neer: een levering van het voorwaardelijk eigendomsrecht geschiedt door machtsverschaffing.
N.B.1. Art. 3:97 is niet van toepassing, omdat het voorwaardelijk eigendomsrecht, anders dan de zaak zelf, geen toekomstig goed is, maar een bestaand en aan Samira toebehorend eigendomsrecht.
N.B.2. Art. 3:94 BW is niet van toepassing, omdat voorwaardelijke eigendom geen vordering is.
Voordat Tim eigenaar kan worden van het horecapand in de gemeente Haren, moet voldaan zijn aan de eisen van artikel (3:83 en) 3:84 lid 1 BW. Het pand moet (overdraagbaar zijn, en) zijn geleverd krachtens een geldige titel door een beschikkingsbevoegde. De levering dient o.g.v. art. 3: 89 (jo 3:3) BW te geschieden door het opmaken en inschrijven van een notariële akte.
(M.b.t. de titel) De koopakte is (slechts) bestemd om tot bewijs te dienen van de koopovereenkomst (de titel). Voor de beantwoording van de vraag wat verkocht is, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het verklaarde (al of niet in de akte geschrevene) mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de subjectieve Haviltex-maatstaf). Daarbij kunnen tal van omstandigheden een rol spelen, zoals de inhoud van de website waarop het horecapand te koop werd aangeboden en het feit dat Tim het pand een aantal malen heeft bezichtigd. Gelet op die omstandigheden zal er tussen partijen geen enkel misverstand over bestaan dat het horecapand in de gemeente Haren verkocht is en niet het horecapand in de gemeente Oss. Er is dus wel een geldige titel voor de overdracht van het horecapand in de gemeente Haren.
(M.b.t. de levering) Voor de uitleg van de notariële akte tot levering geldt een andere maatstaf, te weten die van het arrest Eelder Woningbouw/ Van Kammen. Voor de levering is beslissend de in de notariële akte uitgedrukte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte opgenomen, naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte uit te leggen, omschrijving van de over te dragen onroerende zaak. Nu na toepassing van de maatstaf uit het arrest Eelder Woningbouw/van Kammen niet kan worden geconcludeerd dat in de akte van levering voldoende duidelijk is uitgedrukt dat partijen het horecapand in de gemeente Haren hebben willen overdragen, is dat pand niet geleverd. In dat geval is de overdracht mislukt en is Tim geen eigenaar geworden.
N.B.1. Partijen zullen alsnog een juiste notariële akte tot levering moeten opstellen en laten inschrijven in de openbare registers.
N.B.2. Het horecapand in de gemeente Oss is in ieder geval niet overgedragen. Daarvoor ontbrak een titel en ontbrak bovendien de beschikkingsbevoegdheid.
Gaby is eigenaar van de pony. Op 30 augustus was er een geldige titel voor levering en vond de levering bij voorbaat van Gaby aan haar dochter plaats via geanticipeerd cp (artikelen 3:97, 3:90 en 3:115 sub a BW). Gaby was op dat moment nog geen eigenaar van de pony en was dus niet beschikkingsbevoegd. De pony was immers nog niet door Bart aan Gaby geleverd en was voor Gaby een (relatief) toekomstig goed. Toen de pony op 15 september door Bart aan Gaby werd geleverd, werd Gaby eigenaar, maar was zij failliet. On-danks de levering bij voorbaat, viel de pony in de failliete boedel. Het faillissementsbeslag strekt zich immers krachtens artikel 20 Fw ook uit over al wat de failliet verwerft gedurende faillissement, zodat art. 23 Fw belet dat beschikkings-bevoegdheid intreedt. Dat het faillissement de overgang blokkeert, stelt artikel 35 lid 2 Fw buiten twijfel. (PRH nr. 311 en nr. 314). NB: Tussen Bart en Gaby heeft er géén c.p.-levering plaatsgevonden, de ei-gendomsoverdracht vindt niet op 23 augustus plaats maar op 15 september. NB: Art. 35 lid 1 FW blokkeert de overdracht en levering van Bart aan Gaby níet; deze bepaling ziet op de omgekeerde situatie waarin de failliet (hier Gaby) zélf het goed op of na de dag van de faillietverklaring probeert te leveren.
In deze casus is niet van belang of Gaby beschikkingsbevoegd is. Er wordt op 15 september geleverd aan Joris krachtens een samengestelde titel (koopovereenkomst tussen Bart en Gaby en de lastgevingsovereenkomst tussen Joris en Gaby). Bij levering van een zaak aan een op eigen naam han-delende tussenpersoon vindt van rechtswege levering aan de achterman plaats. Dit betekent dat de eigendom rechtstreeks van de vervreemder op de achterman overgaat, zonder dat zij het vermogen van de tussenpersoon passeert. Men noemt dit de directe leer en leidt deze af uit 3:110 BW. Het faillissement van Gaby verhindert de overdracht dus niet. Zie PRH nr. 304, 328. NB: Art. 7:420 BW werkt hier niet, omdat Bart reeds aan zijn verplichtingen heeft voldaan: hij heeft op 15 september het paard aan Gaby geleverd.
De totstandkoming van een overeenkomst zonder wilsovereenstemming is niet mogelijk. Geef gemotiveerd aan of deze stelling juist of onjuist is.
Een minderjarige kan als onmiddellijk vertegenwoordiger optreden. Geef gemotiveerd aan of deze stelling juist of onjuist is.
Mevrouw De Hartog ontvangt van haar werkgever voor oud en nieuw een gerookte forel die door hem is ingekocht bij Vishandel Kristal BV te Spakenburg en is geproduceerd door Visverwerkingsbedrijf Groen BV te Urk. De forel is te gebruiken tot 1 februari 2015, echter door een vergissing in de fabriek staat er 'Te gebruiken tot 1 maart 2015' op de verpakking. De Hartog is 20 februari 2015 jarig en besluit de forel, overeenkomstig de instructies, tot die tijd gekoeld te bewaren en op haar verjaardag op tafel te zetten voor het diner voor haar gasten. Na het diner krijgen de gasten al snel last van een voedselvergiftiging. De Hartog is het zwaarst getroffen. Zij krijgt na verloop van tijd uitdrogingsverschijnselen en moet zelfs naar de eerste hulp. De medische behandelkosten bedragen € 650. Zeer kort na het voorval verschijnen berichten in het nieuws over Visverwerkingsbedrijf Groen en het feit dat door het bedrijf meerdere partijen forel met een verkeerde houdbaarheidsdatum op de markt zijn gekomen.
Kan De Hartog Visverwerkingsbedrijf Groen nu met succes op grond van artikel 6:185 BW aanspreken voor de door haar geleden schade?
Feiten
Door het zinken van het motorschip Arista na een aanvaring in het Schelde-Rijnkanaal op 2 okt. 2014, raakt het kanaal gestremd. Rijkwaterstaat (RWS) stelt de eigenaar van de Arista aansprakelijk en sommeert deze tot berging van wrak en lading. Op 3 okt. 2014 vraagt expert Hendriksen namens de verzekeraar van de Arista aan drie bergingsbedrijven (waaronder Doornbos N.V.) om offertes voor de berging. In de avond van 3 okt. 2014 vindt ten kantore van RWS een bespreking plaats tussen medewerkers van RWS (o.a. Bloemkool) en Hendriksen over de (technische aanpak van de) berging en de drie offertes. Doornbos N.V. offreert voor een bedrag ad €250.000,-. Tijdens het gesprek meldt Hendriksen dat de verzekeraar van de Arista niet garant staat voor de bergingskosten, waarop RWS besluit de berging zelf ter hand te nemen.
Kort voor het einde van de bespreking belt Hendriksen met Klabbers (Doornbos N.V.). Ook Bloemkool (RWS) heeft tijdens dit telefoongesprek indirect — want via Hendriksen — contact met Klabbers en geeft zijn e-mailadres aan hem door. De volgende ochtend bestelt Doornbos N.V. een duikteam om onderzoek te doen naar de toestand van de Arista. Klabbers reist met een collega naar de Arista af. Rond 12.00 uur neemt Klabbers telefonisch contact op met een andere medewerker van RWS, die stelt dat Doornbos N.V. geen opdracht van RWS heeft om de Arista te bergen en dat de kosten die Doornbos N.V. maakt voor haar eigen rekening zijn. Nog dezelfde dag bevestigt Doornbos N.V. haar aanbieding voor de berging per mail aan Bloemkool (RWS). Later die dag mailt RWS aan Doornbos N.V. geen gebruik te zullen maken van haar offerte. RWS geeft de opdracht aan een ander bergingsbedrijf.
Procedure
De Rechtbank hoort op verzoek van Doornbos N.V. in een voorlopig getuigenverhoor meerdere getuigen. Stellende dat RWS haar tijdens de bespreking van 3 okt. 2014 mondeling opdracht voor de berging heeft gegeven en dat RWS door deze overeenkomst niet na te komen toerekenbaar tekort is geschoten, dagvaardt Doornbos N.V. RWS tot betaling van een schadevergoeding ad €94.000,-.
Overwegingen Rechtbank
Nu de afgelegde verklaringen t.a.v. de vraag of een opdracht voor de berging is verleend lijnrecht tegenover elkaar staan, moet worden beoordeeld of aan een of meer van die verklaringen doorslaggevend gewicht kan worden toegekend. De medewerkers van RWS hebben een zeker eigen belang bij de door hen voorgestane versie van gebeurtenissen opde bewuste avond, zodat zij als partijgetuigen zijn aan te merken. Daarom moet aan de verklaringen van de onafhankelijke getuigen zoals Hendriksen meer gewicht worden toegekend.
De in allerijl georganiseerde bespreking vond plaats binnen een context waarin de Arista een belangrijke vaarroute blokkeerde en het voor RWS van groot belang was dat schip en lading op de kortst mogelijke termijn en veilig zouden worden verwijderd. Er was politieke druk om snel met de berging te beginnen; de plotse weigering van de verzekeraar voor de kosten garant te staan vormde een obstakel daarvoor en kon voor ongewenste vertraging zorgen. De verklaring van de onafhankelijke getuige Hendriksen over het met Klabbers (Doornbos N.V.) gevoerde telefoongesprek sluit aan bij de verklaring van Klabbers daarover en maakt voldoende aannemelijk dat RWS haast wilde maken met het bergen van de Arista en in de nacht van 3 op 4 okt. 2014 uiteindelijk Doornbos N.V. hiermee heeft belast.
Een andere aanwijzing daarvoor is dat Doornbos N.V. de volgende ochtend een duikteam heeft besteld voor een inspectie van de Arista en dat Klabbers samen met een collega naar het schip is afgereisd. Niet goed valt in te zien dat Doornbos N.V. die handelingen zou verrichten en hiervoor kosten zou maken, als zij niet daadwerkelijk (via Hendriksen) van RWS te horen had gekregen dat zij opdracht voor het bergen van de Arista had gekregen. Het verweer van RWS dat Bloemkool niet bevoegd was namens RWS een opdracht te verstrekken, omdat de bevoegdheid daartoe bij de afdeling Programma’s, Projecten Onderhoud (PPO) van RWS berust en voor de berging een (spoed)aanbestedingsprocedure bij het PPO moest worden gevolgd, faalt.
Uit de volgende voor risico van RWS komende feiten en omstandigheden kan de schijn van bevoegdheid worden afgeleid: (a) de spoedeisende context van de blokkade door de Arista van een belangrijke vaarroute, waarin bij RWS een in allerijl georganiseerde bespreking plaatsvond over de offertes voor en de technische aanpak van de berging; (b) Bloemkool nam in zijn functie van afdelingshoofd SLU District Zee en Delta Zuid van RWS aan de bespreking deel; (c) Bloemkool heeft, nadat RWS had besloten zelf de berging ter hand te nemen, via Hendriksen contact opgenomen met Doornbos N.V. met de vraag of zij onder dezelfde voorwaarden als aangeboden aan de verzekeraar bereid was aan RWS te offreren; (d) Doornbos N.V. is tijdens dit gesprek niet op de hoogte gesteld van de bevoegdheidsbeperkingen van Bloemkool en/of de uitsluitende bevoegdheid van PPO, en Doornbos N.V. kon ook niet anderszins weten of vermoeden dat Bloemkool niet bevoegd was opdracht voor de berging te geven. Doornbos N.V. mocht er daarom op vertrouwen dat Bloemkool bevoegd was, zodat zelfs als Bloemkool niet bevoegd was de overeenkomst voor de berging namens RWS te sluiten, RWS o.g.v. art. ... BW wel aan die overeenkomst is gebonden. Nu RWS was gebonden aan de mondeling met Doornbos N.V. gesloten overeenkomst, is hij toerekenbaar tekortgeschoten door de berging niet aan Doornbos N.V. te gunnen. RWS is daarom jegens Doornbos N.V. aansprakelijk voor de schade, bestaande uit de winstderving. Deze schade wordt op de voet van art. 6:97 BW geschat op €50.000,-.
In de laatste alinea moet nog een wetsartikel (+ lid) worden ingevuld. Welk? NB Volstaan kan worden met het noemen van het wetsartikel (+ lid).
Hoe valt het oordeel van de rechtbank dat er gebondenheid is ontstaan, te rijmen met de vereisten die in het onder subvraag a bedoelde wetsartikel worden gesteld?
Stel dat de rechtbank tot de conclusie was gekomen dat Doornbos N.V. er niet op had mogen vertrouwen dat zij binnen RWS met de juiste persoon had onderhandeld, zou Doornbos N.V. haar schade dan in beginsel op Bloemkool persoonlijk kunnen verhalen? Bespreek twee rechtsgronden.
Gerard is assistent-inkoper bij installatiebedrijf Solar Tech BV. Zijn baas, de heer Mika, heeft hem gezegd dat hij zelfstandig aankopen mag doen voor Solar Tech BV tot € 50.000. Mika heeft dat ook aan vaste zakenrelaties van Solar Tech BV laten weten toen Gerard als nieuwe medewerker aan deze vaste relaties werd voorgesteld. Een van die vaste zakenrelaties is Epsilon BV. Epsilon BV is met een grote partij zonnepanelen blijven zitten vanwege het faillissement van een klant. Omdat de markt wordt overspoeld door goedkope Chinese zonnepanelen, is Epsilon BV bereid om de panelen tegen een aantrekkelijke korting weg te doen. Gerard ziet een mooie kans. Gerard komt met de heer Mark, verkoper van Epsilon BV, overeen dat Solar Tech BV de partij opkoopt voor € 120.000. Terug op kantoor vertelt Gerard zijn baas (Mika) over de deal. Mika is content met de prijs en is voornemens om Epsilon BV de volgende dag te bellen om door te geven dat Solar Tech BV de overeenkomst zal nakomen. Diezelfde avond wordt bekend dat de Europese Unie de importheffing op Chinese zonnepanelen fors heeft verhoogd. Mark beseft dat Epsilon BV nu een veel betere prijs voor de zonnepanelen kan krijgen en wil van de overeenkomst met Solar Tech BV af. Hij belt Mika de volgende ochtend op en vertelt dat hij de overeenkomst als ongeldig beschouwt, omdat Gerard niet bevoegd was de overeenkomst te sluiten. Mika deelt hem echter mee dat Solar Tech BV de overeenkomst bekrachtigt. Hij is van mening dat Epsilon BV de overeenkomst moet nakomen.
Vraag: Is er een geldige overeenkomst tussen Solar Tech BV en Epsilon BV tot stand gekomen?
Anna Karenina exploiteert een hotel met 25 kamers in de omgeving van Middelburg. Op een dag wordt zij benaderd door Nikolai Bolkonsky die zegt dat hij gevolmachtigde is van het bedrijf Awas B.V. Met het oog op een door Awas te organiseren internationaal congres wil Nikolai namens Awas alle hotelkamers voor de maand maart boeken voor € 100 per kamer. Daarmee komt de totaalprijs op € 77.500 (31x100x25). Dit zou resulteren in een winst voor Anna van € 15.500 (31x20x25). Anna is zeer enthousiast, want maart is een slappe maand waarin ze normaal gesproken slechts € 5.000 verdient. Anna gaat akkoord en zij en Nikolai ondertekenen de door Nikolai opgestelde overeenkomst. Vervolgens blijkt dat Nikolai niet door Awas B.V. is gevolmachtigd.
Kan Anna Nikolai of Awas B.V. aanspreken tot schadevergoeding?
Stel dat Nikolai persoonlijk aansprakelijk is jegens Anna. Ga er verder vanuit dat Anna er pas heel laat achter komt dat Nikolai geen gevolmachtigde was. Haar hotel staat leeg in de maand maart, omdat zij de kamers steeds beschikbaar had gehouden voor Awas BV.
Kan Anna dan aanspraak maken op het bedrag dat zij normaal gesproken zou hebben verdiend in maart (dus € 5.000) of op het bedrag van € 15.500 dat zij zou hebben verdiend indien zij inderdaad een overeenkomst met Awas B.V. zou hebben gesloten?
Sterre koopt samen met haar broer Martin een polyester zeilboot (geen registergoed) voor € 2.800. Ze betalen ieder € 1.400 van de aanschafprijs en huren een ligplaats voor de boot in het zomerseizoen in een jachthaventje aan het Paterswoldsemeer. Ze zijn zich ervan bewust dat er snel ruzie kan ontstaan over de boot. Om dat risico te verkleinen, maken ze duidelijke afspraken. Zij komen overeen dat Sterre de boot in het zomerseizoen mag gebruiken in de even kalenderweken en dat Hans de boot mag gebruiken in de oneven kalenderweken. Ze leggen de afspraken schriftelijk vast. Sterre kan slecht met geld omgaan en laat veel rekeningen onbetaald. Eline, een van haar schuldeisers, ziet Sterre op een mooie zomerdag varen op het Paterswoldsemeer. Zij vraagt zich af of de boot haar een verhaalsmogelijkheid kan bieden.
Biedt de wet Eline een mogelijkheid tot uitwinning?
Stel dat Eline er verder geen werk van maakt en dat Sterre in maart 2017 met toestemming van Martin haar aandeel in de boot verkoopt en levert aan neef Ruben. Ruben wil in kalenderweek 35 van 2017 gebruik maken van de zeilboot en deelt dat Martin per mail mee. Hans antwoordt dat hij van plan is de boot in die week te gebruiken en stuurt hem het document waarin de afspraken zijn neergelegd, die hij met Sterre heeft gemaakt over de even en oneven weken. Martin is niet bereid om af te wijken van die afspraken. Ruben acht zich niet gebonden aan de afspraken die Sterre met Martin heeft gemaakt. Sterre heeft hem niet op de hoogte gesteld van die afspraken. Zij heeft hem alleen gezegd dat Martin en zij even vaak gebruik mochten maken van de boot. De afspraken die Sterre met Martin heeft gemaakt, komen Ruben niet goed uit. Zijn vriendin die in Maastricht woont, kan hem door haar werk alleen in de weekenden van de oneven weken bezoeken. Hij zou graag met haar willen zeilen in die weekenden.
Heeft Martin het exclusieve gebruiksrecht in de oneven weken of zullen Martin en Ruben nog afspraken met elkaar moeten maken over het gebruik van de boot? Besteed in uw antwoord ook aandacht aan de vraag of Ruben de hulp van de kantonrechter kan inroepen als hij met Martin geen overeenstemming kan bereiken over het gebruik van de boot.
Juist, handelingsonbekwaamheid van een onmiddellijke vertegenwoordiger vormt geen probleem, aangezien niet hij, maar de achterman de rechtshandeling verricht ex art. 3:63 lid 1 BW.
Visverwerkingsbedrijf Groen BV is de producent van de forel. Zij is op grond van art. 6:185 BW aansprakelijk voor de schade die de gebrekkige forel heeft veroorzaakt, indien aan de vereisten voor productaansprakelijkheid is voldaan. Er is sprake van een gebrekkig product in de zin van art. 6:186
lid 1 BW. De forel biedt namelijk niet de veiligheid die men daarvan mag verwachten, in het bijzonder gezien de presentatie van het product, art. 6:186 lid 1 sub a BW, nu het product een verkeerde houdbaarheidsdatum bevat: 1 maart 2015, terwijl het product slechts tot 1 februari 2015 vers is. De gemiddelde consument zal daardoor verwachten dat hij het product nog tot 1 maart 2015 kan consumeren zonder dat dit gezondheidsrisico’s met zich brengt, art. 6:186 lid 1 sub b BW. Tevens is er schade in zin van art. 6:190 lid 1 sub a BW: de forel heeft schade toegebracht door lichamelijk letsel (waaronder uitdrogingsverschijnselen) bestaande uit medische kosten (behandelingskosten).
Ook is er sprake van causaal verband: het letsel van mevrouw De Hartog is het gevolg van het gebrekkige product, de niet-houdbare forel c.q. de forel met de verkeerde houdbaarheidsdatum; had de forel de juiste houdbaarheidsdatum gehad dan was de schade niet ontstaan. Visverwerkingsbedrijf Groen BV is ex art. 6:185 BW aansprakelijk voor de schade.
Art. 3:61 lid 2 BW.
Art. 3:61 lid 2 BW spreekt over een verklaring of gedraging van de achterman (hier: RWS) waardoor de derde (hier: Doornbos) mocht vertrouwen dat er een toereikende volmacht aan de tussenpersoon (hier: Bloemkool) was verstrekt. In casu is van zo’n expliciete verklaring of gedraging van RWS geen sprake. Zoals ook uit deze uitspraak blijkt is in de jurisprudentie echter inmiddels aanvaard dat art. 3:61 lid 2 BW in die zin een ruime uitleg behoeft dat ook uit feiten en omstandigheden die voor risico van de achterman komen, de schijn van bevoegdheid kan ontstaan (zie HR ING/Bera). De rechtbank overweegt dat van dergelijke voor risico van RWS komende feiten en omstandigheden sprake is, bijv. de in allerijl georganiseerde bespreking en het feit dat Bloemkool als afdelingshoofd aan deze bespreking deelnam.
Bloemkool kan alsdan aansprakelijk worden gesteld ex art. 3:70 BW, omdat hij jegens Doornbos instaat voor het bestaan van de volmacht. Voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) is meer nodig. Het onbevoegdelijk handelen in naam van een ander kan slechts als onrechtmatig worden aangemerkt indien het geschiedt op een wijze of gepaard gaat met omstandigheden, waaruit voortvloeit dat het optreden van de onbevoegde vertegenwoordiger in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als Bloemkool willens en wetens en in zijn eigen belang een niet bestaande volmacht heeft gesuggereerd. Zie HR Globe/Provincie Groningen.
Gerard heeft een volmacht gekregen van Solar Tech BV om in naam van Echotech BV rechtshandelingen te verrichten tot € 50.000. Gerard sloot een overeenkomst met Epsilon BV voor €120.000. Hij overschreed dus de grenzen van zijn bevoegdheid. Er is dus niet voldaan aan de eisen die artikel 3:66 lid 1 BW stelt voor gebondenheid van Solar Tech BV. Niettemin is er een geldige overeenkomst tot stand gekomen. Echotech BV heeft de overeenkomst namelijk bekrachtigd in de zin van artikel 3:69 lid 1 BW. Daarmee heeft de overeenkomst hetzelfde gevolg als zou zijn ingetreden wanneer zij krachtens een toereikende volmacht was verricht. Uit art. 3:69 lid 3 BW volgt dat bekrachtiging geen gevolg meer heeft wanneer de wederpartij al te kennen heeft gegeven dat zij de overeenkomst wegens het ontbreken van een (toereikende) volmacht als ongeldig beschouwt. Echter, hier is de in art. 3:69 lid 3 BW geformuleerde uitzondering van toepassing. In casu wist Mark (en daarmee Epsilon BV) al ten tijde van het sluiten van de overeenkomst dat Gerard niet bevoegd was rechtshandelingen aan te gaan boven € 50.000.
Omdat Nikolai geen gevolmachtigde is, komt geen overeenkomst tussen Anna en Awas B.V. tot stand (zie art. 3:66 lid 1 BW) behoudens vertrouwensbescherming (art. 3:61 lid 2 BW) of bekrachtiging (art. 3:69 BW). Op basis van de feiten in de casus doen deze uitzonderingen zich niet voor. Anna kan Nikolai wel aanspreken op art. 3:70 BW. De persoonlijke aansprakelijkheid van de pseudo-gevolmachtigde wordt in dat artikel tot uitdrukking gebracht met de woorden ‘staat jegens de wederpartij in voor het bestaan en de omvang van de volmacht’.
Anna kan aanspraak maken op het positieve contractsbelang, dus op € 15.500, zie hoorcollege Prof. mr. A.J. Verheij over Vertegenwoordiging, slide 31 en Studiereeks Burgerlijk recht Rechtshandeling en Overeenkomst nrs. 114-115.
Er is in deze casus sprake van een gemeenschap in de zin van art. 3:166 lid 1 BW. Eline is schuldeiser van een deelgenoot. Zij kan op grond van artikel 3: 175 lid 3 BW het aandeel van Sterre in de boot uitwinnen. N.B. Er is geen sprake van een bijzondere gemeenschap in de zin van art. 3:189 BW. De artt. 3:190/191 zijn dan ook niet van toepassing. N.B. Een antwoord gebaseerd op 3:180 verdient niet de voorkeur, maar is niet geheel fout gerekend.
Sterre en Martin hebben bij overeenkomst het gebruik en genot van de boot geregeld. Zie artikel 3:168 lid 1 BW. Deze regeling is op grond van artikel 3: 168 lid 4 BW ook bindend voor rechtsverkrijgenden van een deelgenoot. Voor wat betreft het inroepen van de hulp van de kantonrechter staat voor Ruben alleen de weg van artikel 3:168 lid 3 open en niet die van artikel 3:168 lid 2 BW. Er is geen situatie waarin een regeling ontbreekt. Ruben kan de kantonrechter alleen verzoeken om de bestaande regeling wegens onvoorziene omstandigheden te wijzigen of buiten werking te stellen.
N.B.1. Art. 3:171 is niet van toepassing. De in dit artikel bedoelde rechtsvorderingen en verzoekschriften hebben alleen betrekking op de relatie van een deelgenoot tot derden en niet op de verhouding tot mededeelgenoten.
N.B.2. De toets van art. 3:168 lid 3 is ruimer dan die van 6:258 BW.
Een minderjarige kan als onmiddellijk vertegenwoordiger optreden. Geef gemotiveerd aan of deze stelling juist of onjuist is.
Uit het arrest Offringa/Vinck & Van Rosberg (HR 10 april 1998, NJ 1998, 666) volgt dat indien de dwalende koper niet heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht de goede trouw een beroep op dwaling ex art. 6:228 lid 1 sub b BW uitsluit. Geef gemotiveerd aan of deze stelling juist of onjuist is.
Een rechtshandeling waarvan de strekking in strijd is met de wet, is altijd nietig op grond van artikel 3:40 lid 2 BW. Geef gemotiveerd aan of deze stelling juist of onjuist is.
Op 1 april wordt het in de voorgaande casus opgelegde vervoersverbod opgeheven. Op 2 april sluit
Rebbe met Selig BV een overeenkomst met betrekking tot de levering van 1000 kuikens. Afgesproken wordt dat Selig op 20 april de kuikens bij Rebbe zal afleveren. Doordat Rebbe te laat is met het leegmaken van zijn met volgroeide kalkoenen gevulde stallen, zitten alle stallen op 20 april echter nog overvol, met als gevolg dat er geen ruimte is om de kuikens te plaatsen. Wanneer de vrachtwagen met de 1000 kuikens afkomstig van Selig aan het hek van Rebbe verschijnt, ziet Rebbe zich genoodzaakt om deze met lading terug te sturen. Selig, geconfronteerd met de teruggestuurde kuikens, laat Rebbe weten “ik plaats de kuikens wel in een aparte stal op mijn terrein, waar je ze moet ophalen”. Als gevolg van een orkaanstoot valt enkele dagen later een boom op de stal van Selig, waardoor alle kuikens omkomen. Op 27 april laat Rebbe aan Selig weten weer ruimte te hebben en de kuikens te willen komen ophalen. Selig bericht hem dat de kuikens zijn gesneuveld.
Rebbe vordert primair nakoming van Selig. Selig verweert zich door te stellen dat nakoming onmogelijk is. Rebbe brengt daar tegenin dat aangezien kuikens soortzaken zijn, nakoming nog gewoon mogelijk is.
Rebbe vordert subsidiair schadevergoeding van Selig. Selig stelt echter dat de niet-nakoming hem niet kan worden toegerekend. Volgens Rebbe komt het overlijden van de kuikens echter zonder meer voor rekening van Selig.
Hebben de primaire en subsidiaire vorderingen van Rebbe kans van slagen? Betrek de twee stellingen van Selig en tegenwerpingen van Rebbe in uw antwoord.
In arrest Van Hese/De Schelde (ook wel bekend als Erven/De Schelde) bepaalde de Hoge Raad dat de toen geldende verjaringstermijn van 30 jaar niet geldt bij asbestschade. Geef gemotiveerd aan of deze stelling juist of onjuist is.
§ 826 BGB biedt dezelfde mogelijkheden als art. 6:162 BW om een gedraging in strijd met een ongeschreven norm van betamelijkheid/goede zeden aan de dader toe te rekenen. Geef gemotiveerd aan of deze stelling juist of onjuist is.
Damiaan Fontein (16 jaar) rijdt tijdens slechte weersomstandigheden en in het donker op zijn scooter over het fietspad, waar het rijden met een scooter is toegestaan. Fontein kan de fietsende mevrouw Kerstens (59 jaar), die door een ongelukkige inhaalmanoeuvre op zijn weghelft komt, niet meer op tijd ontwijken. Kerstens belandt met enkele gebroken ribben in het ziekenhuis. De kosten voor de opname en medische behandeling bedragen € 15.000. Het komt vast te staan dat Kerstens voor 75% aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen. Fontein verweert zich door te stellen dat, mocht hij aansprakelijk worden gesteld, hij slechts 25% van de door Kerstens geleden schade hoeft te vergoeden. Kan Kerstens Fontein op grond van artikel 185 WVW aansprakelijk stellen voor zijn schade en zo ja, voor welk bedrag? Betrek het verweer van Kerstens in uw antwoord.
De Stange heeft in de jaren ‘71-’80 in de bouw gewerkt voor Betonbouw BV. Binnen zijn functie werkte hij op de bouwplaatsen veel met asbest. Betonbouw was op de hoogte van de grote risico’s die met asbest waren gemoeid, maar liet haar personeel toch met asbest werken. De directeur van Betonbouw zegt hierover: ‘Ik wist wel dat asbest kankerverwekkend kon zijn, maar iedereen werkte ermee. Bij afbraakwerkzaamheden kwamen werknemers altijd asbest tegen en dit moest worden verwijderd’.
Betonbouw stelde beschermende maskers en kleding ter beschikking maar, omdat deze maskers zeer onpraktisch waren, droeg niemand ze, ook De Stange niet. Betonbouw heeft het dragen van de maskers en kleding niet verplicht gesteld en controleerde daar ook niet op. Bij De Stange wordt eind 2015 Asbestose geconstateerd. Vaststaat dat deze ziekte is ontstaan door blootstelling aan asbest bij Betonbouw. De Stange stelt Betonbouw direct na diagnose aansprakelijk, o.a. voor de medische kosten. Betonbouw verweert zich door erop te wijzen dat De Stange er zelf voor heeft gekozen om de ter beschikking gestelde, goed passende, kleding en masker niet te dragen.
Het tweede verweer van Betonbouw BV luidt: ‘Nu blootstelling in de jaren 1971-1980 heeft plaatsgevonden is de vordering tot schadevergoeding verjaard.’ Heeft Betonbouw BV gelijk in dit tweede verweer? Noem de relevante jurisprudentie en één relevant gezichtspunt.
De familie Stanislowski is op een zonnige vrijdagmiddag onderweg naar hun huisje aan zee in Zeeuws-Vlaanderen in hun Chevrolet Tahoe. Ze rijden op een weg langs één van de vele stranden. De toegestane maximumsnelheid is hier 50 km/u. Mr. Stanislowski heeft enige tijd rechtdoor gereden maar volgens de GPS moet hij binnenkort linksaf slaan om een bocht te nemen. Hij rijdt rustig door de bocht, met enkel een snelheid van 15 km/u, en gaat niet over de andere weghelft heen. Het stel Mark en Shanil zijn een fietstochtje aan het doen op dezelfde weg. Zij komen vanuit de tegenovergestelde richting. Mr. Stanislowski heeft verder geen zicht op deze dode hoek in de bocht en zie het stel niet aankomen. Ze rijden vrij snel, beide heren zijn namelijk amateur wielrenners. Mark rijdt deels op de verkeerde weghelft terwijl hij de bocht in gaat. Shanil rijdt netjes om te auto heen, maar Mark ziet de auto iets te laat en remt zo snel mogelijk, verder draait hij het stuur naar rechts om weer op de juiste weghelft te komen. De fiets van Mark slipt hierdoor een beetje en hij valt naast de auto neer. Alleen het heuptasje van hem raakt de auto. Het blijkt later dat Mark zijn elleboog heeft gebroken en ook zijn enkel. Hij wil een schadevergoeding van Mr. Stanislowski.
Is Stanislowski – als eigenaar van de Chevrolet Tahoe – aansprakelijk en zo ja, moet hij de volledige schade van Mark vergoeden? Je mag ervan uitgaan dat de Chevrolet Tahoe betrokken is bij het ongeval, ondanks de twijfel of hier wel een aanrijding heeft plaatsgevonden.
Stel dat Mark met zijn tienjarige dochter Maaike aan het fietsen was en dat niet Mark, maar Maaike valt. De feiten zijn verder exact hetzelfde. Is Mr. Stanislowski in dat geval aansprakelijk en zo ja, moet hij de volledige schade van Maaike vergoeden?
Stel dat – zonder daarmee een antwoord op de vorige vraag te suggereren – Stanislowski in beginsel voor (een deel van) de schade van Maaike aansprakelijk is, maar dat de zorgverzekeraar van Maaike de genoemde schade heeft vergoed. Kan de verzekeraar zich dan met succes op de (verzekeraar van) Stanislowski verhalen?
Sjonnie Barends heeft een relatie met Linda Nguyen. Ze willen samen een woning gaan kopen. Alles gaat goed met het tekenen van het koopcontract maar iets daarna vallen de plannen wat anders uit dan gedacht. De financiering valt door de mand en het contract had geen financieringsvoorbehoud. Sjonnie en Linda moeten hierdoor een contractuele boete van €10.000. Alsof alles niet al erg genoeg was gaan Sjonnie en Linda iets daarna ook nog eens uit elkaar. Dit veranderd voor de boete vrij weinig, want beiden zijn nog steeds hoofdelijk aansprakelijk. Sjonnie kan de boete zeker niet betalen, maar gelukkig willen hun ouders, Ellie en Rinus, hem wel een handje helpen. Zij zijn ook blij dat de relatie tussen hem en Linda ten einde is, want ze vonden haar maar niets voor hun geliefde Sjon. Zij zijn verder bereid om Sjonnie een lening van €10.000 tre verstrekken om de boete af te lossen. Hij mag verder zelf bepalen wanneer hij de lening aflost. Ook al is er niet veel vastgelegd, er zit wel één addertje onder het gras, namelijk de volgende clausule: "Deel uitmakend van deze geldleningovereenkomst is dat de heer J. (Sjonnie) Barends nu of in de toekomst een relatie heeft, bestendigt, of opnieuw aangaat met L. (Linda) Nguyen, dan zal het openstaande saldo direct opeisbaar worden." Niet lang daarna raken Sjonnie en Linda weer aan de praat en besluiten het toch nog een keer te proberen. Ellie en Rinus vinden dit vreselijk en eisen vervolgens direct restitutie van het openstaande saldo, zoals vastgelegd in de clausule.
Je bent juridisch adviseur van Sjonnie. Hij wilt weten of er manieren zijn om niet direct terug te hoeven betalen. Bespreek alle leden (dus lid 1 t/m 3) van het relevante wetsartikel, met het feitencomplex van Sjonnie in acht genomen.
Taxibedrijf ‘TicTacTaxi’ huurt een zestal auto’s van het merk Volkswagen Passat van een Gronings autobedrijf. Afgesproken wordt dat de auto’s op 19 januari 2019 ter beschikking zullen worden gesteld van het taxibedrijf. In december 2018 worden de auto’s die in Duitsland worden geproduceerd, van de fabriek aldaar met een autotransport-vrachtwagen naar het Groningse autobedrijf vervoerd. Door een stuurfout van de chauffeur botst de autotransport-vrachtwagen met de bestelde auto’s tegen de vangrail. De auto’s zijn ernstig beschadigd. De reparatie zal ten minste drie maanden gaan duren. Aan het taxibedrijf wordt meegedeeld dat de auto’s pas op zijn vroegst ter beschikking zullen worden gesteld op 1 april 2019. Daarom wil het taxibedrijf de overeenkomst annuleren zodat het andere auto’s kan huren die wel vanaf 19 januari kunnen worden ingezet bij taxiritten.
Vraag: Is dit mogelijk? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
SprayCannot BV houdt zich bezig met het vakkundig verwijderen van graffiti van bushokjes, lantarenpalen en andere objecten. Voor dit werk gebruikt zij een straalmachine die met hoge druk straalgrit op de objecten spuit, waardoor een schurend effect ontstaat. SprayCannot koopt dat straalgrit altijd bij Stralende Straalmiddelen BV, een handelaar in straalmiddelen. In december 2018 bestelt zij bij Stralende Straalmiddelen BV een grote partij straalmiddel van het merk NoNo. Nadat de partij bij SprayCannot is afgeleverd, gebruikt zij het op 15 januari 2018 om graffiti van stalen afvalbakken te verwijderen, die de gemeente voor dat doel naar de werkplaats van SprayCannot heeft gebracht. Op 17 januari 2018 ontvangt SprayCannot een e-mail van Stralende Straalmiddelen waarin Stralende Straalmiddelen stelt dat de producent van het middel die ochtend heeft gemeld dat door een fout in het productieproces asbest in een bepaalde partij van het straalmiddel NoNo is terechtgekomen.
Na dit bericht laat SprayCannot haar werkplaats op asbestvezels onderzoeken. De werkplaats blijkt inderdaad te zijn vervuild met asbest en kan pas weer gebruikt worden na een grondige sanering door
een asbestsaneringsbedrijf.
SprayCannot stelt Stralende Straalmiddelen aansprakelijk voor de gemaakte saneringskosten. De advocate van Stralende Straalmiddelen wijst aansprakelijkheid van de hand om de volgende redenen:
“Stralende Straalmiddelen is niet tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst. Volgens de overeenkomst moest Stralende Straalmiddelen het middel NoNo leveren. Dat heeft Stralende Straalmiddelen gedaan. Bovendien is de verontreiniging van het middel niet aan haar te wijten. Ten eerste produceert ze het niet zelf. Ze verhandelt het alleen. Ten tweede was het onvoorzienbaar dat het middel een verontreiniging met asbest zou bevatten. Stralende Straalmiddelen verhandelt het middel NoNo al meer dan tien jaar en er heeft zich in die periode niet eerder zoiets voorgedaan.”
Is er sprake van wanprestatie van Stralende Straalmiddelen?
Op vrijdagmiddag 15 augustus 1997 kreeg het paard Penny van Rivka de Ruiter symptomen van koliek. Rivka liet het paard opnemen bij een dierenkliniek. Dierenarts Kain koos voor een behandeling met pijnstilling. Op maandag 18 augustus 1997 verslechterde de situatie. Kain besloot het paard toen te opereren. Tijdens de operatie trad helaas een scheuring van de darmwand op en overleed het paard.
Op donderdag 11 oktober 2018 raakt Rivka op een receptie van haar werk in gesprek met een nieuwe collega, Zoey. Zoey is net als Rivka een groot paardenliefhebber en blijkt in een ver verleden stagiaire te zijn geweest bij dierenarts Kain. Als Ankje haar zegt dat ze nog steeds erg verdrietig is wegens het overlijden van haar paard Penny, kan Zoey zich opeens herinneren dat dit voorval zich heeft voorgedaan in haar eerste stageweek. Ze had het destijds erg vreemd gevonden dat dierenarts Kain niet eerder was overgegaan tot operatief ingrijpen en had dit nog met een docent van haar opleiding besproken. Deze docent was ervan overtuigd dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts al op vrijdag of zaterdag tot een operatie was overgegaan en dat een tijdige operatie tot volledig herstel van het paard zou hebben geleid. Toen Zoey dit oordeel daarna voorzichtig had aangekaart bij dierenarts Kain, had hij erg geïrriteerd gereageerd. Zoey besloot er niet meer op terug te komen en zat haar stageperiode verder zwijgzaam uit. Maar Zoey is blij dat zij nu de kans heeft om Rivka te laten weten hoe het destijds is gegaan.
Op vrijdag 12 oktober 2018 bezorgt Rivka een brief bij dierenarts Kain waarin zij hem aansprakelijk stelt voor de materiële schade en de immateriële schade. Kain antwoordt dat smartengeld (vergoeding van immateriële schade) niet aan de orde is, omdat het hier niet gaat om letsel of overlijden van een mens, maar van een dier. Daarom kan er volgens het Burgerlijk Wetboek hoogstens een vordering wegens materiële schade (de verkoopwaarde van het paard) zijn ontstaan. Kain beroept zich wat deze vordering tot materiële schade betreft, op verjaring van de rechtsvordering.
Is de rechtsvordering inderdaad verjaard? Ga er in uw antwoord van uit dat het voorval inderdaad niet te beschouwen is als schade door letsel en overlijden in de zin van het Burgerlijk Wetboek en dat de bepalingen betreffende schade aan zaken op het voorval van toepassing zijn.
Een kippenboer in Groningen sluit een contract met een supermarktconcern op grond waarvan hij op 10 december 2017 50.000 vrije-uitloopeieren moet leveren tegen een prijs van € 5.000. Op 8 december 2017 wordt echter door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een ophokplicht voor pluimvee afgekondigd, omdat er vogelgriep is geconstateerd bij een eendenbedrijf in de buurt. De leghennen die op dat moment buiten rondscharrelen, hadden gelukkig al 30.000 eieren gelegd. Maar omdat de leghennen na 8 december hun gescharrel binnen moeten voortzetten, zijn de eieren die daarna gelegd worden, geen vrije-uitloopeieren maar slechts scharreleieren. De kippenboer levert daarom op 10 december 30.000 vrije-uitloopeieren en 20.000 scharreleieren in een andere verpakking aan het supermarktconcern.
Het supermarktconcern wil de 20.000 ontvangen scharreleieren terugsturen en 2/5e deel van de koopprijs onbetaald laten. Kan dat?
Het supermarktconcern wil alle eieren houden, dus ook de 20.000 ontvangen scharreleieren, maar er minder voor betalen dan de overeengekomen prijs. Kan dat?
Maurits loopt een winkel in dure mannenkleding binnen en koopt een driedelig maatpak, een stropdas en een leren aktetas. Bij de kassa vraagt hij of het mogelijk is om een rekening voor de aankopen te sturen naar zijn adres. Dat is mogelijk. Maurits overhandigt daarop een visitekaartje van mr. B. de Vries, advocaat. Maurits heeft het visitekaartje ooit van mr. B de Vries gekregen toen hij eens advies in een huurzaak vroeg. De winkelier twijfelt er niet aan dat Maurits mr. B. de Vries is. De echte mr. B. de Vries ontvangt enige tijd later de rekening van de winkelier. Hij weigert de rekening te betalen.
Is artikel 3:61 lid 2 BW op deze situatie van toepassing?
Schildersbedrijf Pencil BV heeft op 1 juli 2017 bij Smith BV een order geplaatst voor honderd bussen ‘ExtraSoepel’ hoogglanslak. Pencil BV heeft deze nodig voor een klus bij een schoolgebouw. Voordat de bestelling werd geplaatst, heeft Pencil BV aan Smith BV doorgegeven dat het belangrijk is dat zij de lak op tijd krijgt, aangezien het schoolbestuur graag wil dat het gebouw geverfd is vóórdat het nieuwe schooljaar begint. Daarom spreken Smeerders BV en Verfsoepel BV met elkaar af dat de lak uiterlijk op 31 juli 2017 geleverd zal worden. Op 3 juli 2017 belt Smith BV Pencil BV op om mede te delen dat zij, wegens een kapotte mengmachine, op 31 juli 2017 niet zal kunnen leveren. Zij laat weten dat zij op 4 augustus 2017 zal leveren. Pencil BV reageert dat 4 augustus te laat zal zijn, omdat zij het werk aan het schoolgebouw dan niet op tijd af zal krijgen. Pencil BV zegt dat zij bij een ander zal bestellen die wel op tijd zal kunnen leveren. Smith BV deelt daarop mee dat Pencil BV daar geheel vrij in is, maar dat Smith BV de bij haar bestelde bussen lak hoe dan ook bij Pencil BV zal afleveren op 4 augustus en dat zij erop rekent dat de rekening betaald wordt. Zij voegt daar nog aan toe: “Als u ons niet in de gelegenheid stelt om de bussen op 4 augustus bij u af te leveren, heeft dat juridisch nadelige gevolgen voor u.” Pencil BV wil na deze ontactische opstelling diezelfde dag nog (3 juli 2017) de banden met Smith BV beëindigen en de rekening van Smith onbetaald laten.
Wat raadt u Pencil BV aan?
Onjuist. Uit het arrest volgt dat art 6:228 lid 1 sub b juist ertoe strekt ook aan een onvoorzichtige koper bescherming te bieden. Indien de verkoper een op hem rustende mededelingsplicht schendt, zal de goede trouw in de regel meebrengen dat de wederpartij een dwalingsberoep niet kan afweren door te stellen dat de koper zelf maar onderzoek had moeten plegen.
Onjuist. Art. 3:40 lid 2 BW ziet op de - in beginsel - nietigheid van het verrichten van een rechtshandeling die in strijd is met de wet. Dit betekent het sluiten of aangaan van een overeenkomst. Een rechtshandeling waarvan de inhoud of strekking in strijd is met de wet kan wel nietig zijn op grond van art. 3:40 lid 1 BW, maar dat hoeft niet (nrs. 153 en 155 R&O). (Ten overvloede: Of dat zo is, en of daaruit nietigheid van de overeenkomst volgt, moet worden getoetst aan de criteria van het arrest Esmilo/Mediq: HR 1 juni 2012, NJ 2013/172).
Ad vordering 1:
Doordat Rebbe op 20 april, het afgesproken afleverdatum van de 1000 kuikens, Selig met lading terugstuurt, is er sprake van schuldeisersverzuim aan de kant van Rebbe als bedoeld in art. 6:58 BW. De overvolle stallen ten gevolge van het te laat ontruimen is een beletsel dat aan schuldeiser Rebbe kan worden toegerekend (schuld/verwijtbaarheid), waardoor nakoming door schuldenaar Selig wordt verhinderd.
Hoewel de kuikens soortzaken zijn, bepaalt art. 7:10 lid 2 / 6:65 BW dat wanneer soortzaken door de verkoper / schuldenaar (in casu: Selig) zijn aangewezen en hij de koper / schuldeiser (Rebbe) daarvan heeft verwittigd, hij in geval van schuldeisersverzuim slechts verplicht is tot levering van die zaken, dat wil zeggen de 1000 kuikens die Selig beoogde af te leveren bij Rebbe. Aanwijzing en verwittiging hebben plaatsgevonden middels het transporteren van de kuikens naar het adres van Rebbe en het bericht aan Rebbe door Selig dat hij de kuikens in een aparte stal op zijn terrein heeft geplaatst alwaar Rebbe de kuikens moet komen ophalen. Nakoming van de bedoelde 1000 kuikens is dus onmogelijk, nu die kuikens bij de orkaanstoot zijn gesneuveld. Het tenietgaan van de kuikens is dus voor risico van de koper Rebbe. NB: hoewel dieren geen zaken zijn (art. 3:2a lid 1 BW), zijn bepalingen met betrekking tot zaken wel op dieren van toepassing (art. 3:2a lid 2 BW).
1Ad vordering 2:
Deze tekortkoming kan Selig niet worden toegerekend, aangezien het ‘verlichte regime’ van art. 6:64 BW geldt. Een omstandigheid die opkomt tijdens het verzuim van de schuldeiser kan aan de schuldenaar niet worden toegerekend, tenzij hij door zijn schuld of die van een onderschikte zijn zorgplicht heeft geschonden. Hiervan is geen sprake. Selig hoeft dan ook geen schadevergoeding te betalen. Conclusie: de vorderingen hebben geen kans van slagen.
Onjuist, er is slechts bepaald dat de termijn onder omstandigheden op grond van de redelijkheid en billijkheid buiten toepassing moet blijven nu een beroep erop soms onaanvaardbaar zou kunnen zijn. Zie ook: HR 28 april 2000, NJ 2000, 430 m.nt. ARB (Erven Van Hese/Koninklijke Schelde Groep)
Onjuist, § 826 BGB kent alleen toerekening op grond van opzet. Art. 6:162 kent een ruimer schuldbegrip en daarnaast nog twee andere gronden.
Aan alle vereisten van artikel 185 WVW is voldaan: er is sprake van een motorrijtuig (scooter), die toebehoort aan Fontein. Fontein rijdt op een openbare weg, alwaar hij betrokken raakt bij een verkeersongeval met Kerstens, waardoor schade ontstaat. Er is geen sprake van overmacht: Van Dale kan rechtens een verwijt worden gemaakt en is dus aansprakelijk. Hij verweert zich evenwel met een beroep op ‘eigen schuld’ van Kerstens op grond van artikel 6:101 BW. Vast staat dat Kerstens voor 75% aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen. In aanvulling op deze weging van wederzijds bijdragen aan de schade heeft de Hoge Raad bij verkeersaansprakelijkheid een vaste billijkheidscorrectie in het leven geroepen. Bij een ongemotoriseerd slachtoffer vanaf 14 jaar is de aansprakelijke persoon gehouden ten minste 50% van diens schade te vergoeden, tenzij er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid. Hoewel Fontein voor 25% heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade, moet hij dus toch 50% van de schade aan Kerstens vergoeden. Conclusie: Kerstens kan Fontein aansprakelijk stellen voor een bedrag van EUR 7.500.
De vordering van De Stange zou normaliter in 2010 verjaard zijn ex art. 3:310 lid 2 BW (30 jaar). De Hoge Raad heeft echter in Van Hese/Koninklijke Schelde Groep bepaald dat een beroep op verjaring onder omstandigheden op grond van (de derogerende werking van) de redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 BW) onaanvaardbaar kan zijn, voor gevallen waarin de schade pas kan worden vastgesteld nadat de verjaringstermijn is verstreken. Daartoe moeten een aantal door de Hoge Raad geformuleerde gezichtspunten worden gewogen ter beoordeling van de onaanvaardbaarheid. Drie gezichtspunten springen in het licht van de casus het meest in het oog, waarvan er één moet worden genoemd: de aard van de schade; de mate van schuld/verwijtbaarheid; of binnen een redelijke termijn na het aan het licht komen van de schade tot aansprakelijkstelling is overgegaan. Conclusie: Betonbouw heeft ongelijk.
Het betreft een ongeval op de openbare weg tussen een gemotoriseerde, automobilist Stanislowski, en een ongemotoriseerde, fietser Mark. In beginsel is er dus aansprakelijkheid voor Stanislowski ex art. 185 WVW. Omdat Mark ouder is dan 14 jaar wordt als overmachtscriterium ‘rechtens geen enkel verwijt’ gehanteerd. Aannemelijk is dat daar in deze casus sprake van is. Stanislowski reed op zijn eigen weghelft en wat de snelheid betreft: als Stanislowski nog langzamer had gereden, zou hij wellicht een gevaar voor achteropkomend verkeer zijn geworden. Stanislowski is dus niet aansprakelijk.
NB Ook een (goed gemotiveerde) conclusie dat een beroep op overmacht niet zal slagen, wordt goed gerekend.
Maaike is jonger dan 14 jaar. In het kader van art. 185 WVW betekent dit dat Stanislowski zich niet op overmacht kan beroepen, behoudens opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van haar kant. Daar is geen sprake van; ze reed weliswaar roekeloos, maar niet met het idee (of het idee voor lief nemend) een ongeluk te krijgen. Wat betreft de omvang van de aansprakelijkheid, het eigenschuldverweer (art. 6:101) dat Stanislowski wellicht doet, treft geen doel omdat in de jurisprudentie de 100%-regel wordt gehanteerd, hetgeen wil zeggen dat Maaike al haar schade vergoed krijgt. Zie HR Chan-a-Hung r.o. 3.6.
In dat geval wordt van de leeftijd geabstraheerd en geldt in het kader van art. 185 WVW het gewone overmachtsverweer: ‘rechtens geen enkel verwijt’. Onder vraag a is al aan de orde geweest dat Stanislowski rechtens geen enkel verwijt valt te maken en dus niet aansprakelijk is. De verzekeraar van Maaike kan zich dus niet op de verzekeraar van Stanislowski verhalen.
Het relevante wetsartikel is art. 3:40 BW. Gebruikelijk is om met lid 2 van dit artikel te beginnen, dat – ook al staat dit er niet met zoveel woorden – uitsluitend het aangaan of sluiten van de overeenkomst betreft. Ook moet de wet een wet in formele zin zijn (of iets vergelijkbaars). Wat de casus betreft: het aangaan van een overeenkomst tot geldlening is niet verboden. Lid 2 is dus niet van toepassing en dit heeft tot gevolg dat ook lid 3 geen nadere bespreking behoeft. Wat betreft lid 1: verdedigbaar is dat de door de ouders gehanteerde clausule qua inhoud en/of strekking rechtstreeks (dus niet via de wet) in strijd is met de goede zeden/openbare orde: ook al is het begrijpelijk dat je als ouders het beste voor je kind wenst – en deze relatie daar wellicht niet onder valt –, dan nog mag de daaruit vloeiende bezorgdheid niet zo ver gaan, dat zij tot een dergelijke vergaande inmenging in de keuzevrijheid van hun zoon leidt. Het rechtsgevolg is dus nietigheid van de overeenkomst of van de betreffende clausule.
NB het arrest Esmilo/Mediq is niet relevant, aangezien het in dit arrest om een bij de wet verboden strekking gaat (en daar is in de casus geen sprake van).
Van een tekortkoming is nog geen sprake. De verbintenis tot het ter beschikking stellen van de auto’s is zelfs nog niet eens opeisbaar (art. 6:39 BW). Toch kan het taxibedrijf de overeenkomst alvast ontbinden. Artikel 6:80 biedt de mogelijkheid om te ontbinden vóór de opeisbaarheid van de vordering. Er is een geslaagd beroep op art. 6:80 sub b BW mogelijk omdat de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming zal tekortschieten. Het taxibedrijf kan ontbinden door een enkele schriftelijke mededeling (art. 6:267 lid 1 BW).
Een verkochte zaak dient bij aflevering te beantwoorden aan de koopovereenkomst. Een zaak beantwoordt daaraan niet, indien deze niet de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan de koper de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Stralende Straalmiddelen Bv heeft aan SprayCannot BV straalgrit verkocht dat bij aflevering was verontreinigd met asbest. Straalgrit behoort niet met asbest verontreinigd te zijn. Het geleverde met asbest verontreinigde straalgrit beantwoordde daarom niet aan de overeenkomst in de zin van art. 7:17 BW. Er is daarom sprake van een tekortkoming in de nakoming in de zin van artikel 6:74 BW.
Een tekortkoming kan niet aan de schuldenaar worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (art. 6:75 BW). De verkeersopvattingen brengen in beginsel mee dat een gebrek van een verkocht industrieel vervaardigd product voor rekening van de verkoper komt, ook al heeft de verkoper het product niet zelf geproduceerd, is het gebrek buiten zijn toedoen ontstaan en kende hij het gebrek niet noch behoorde hij het te kennen. Zie het arrest Oerlemans/Driessen. Studiereeks Burgerlijk recht, Verbintenissenrecht algemeen, nr. 177. Er is derhalve sprake van wanprestatie van Stralende Straalmiddelen BV.
Ja, de rechtsvordering is verjaard. Artikel 3:310 lid 1 bepaalt (onder meer) dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt, verjaart. De gebeurtenis waardoor de schade werd veroorzaakt, was hier het nalaten om tijdig operatief in te grijpen. Die gebeurtenis deed zich voor in augustus 1997. De rechtsvordering was dus in augustus 2017 verjaard.
NB 1. De brief van 12 oktober 2018 heeft geen stuiting tot gevolg gehad, omdat de rechtsvordering al verjaard was voordat deze stuitingshandeling verricht werd.
NB 2. De arresten BASF en Saelman/Academisch ziekenhuis hadden betrekking op de uitleg van het zinsdeel bekend is geworden met betrekking tot het aanvangstijdstip van de termijn van vijf jaar. De termijn van twintig jaar begint niet vanaf het bekend worden, maar vanaf de gebeurtenis. De arresten kunnen daarom niet worden toegepast om het aanvangstijdtip van de termijn van twintig jaar vast te stellen. Of de verjaringstermijn van vijf jaar al begonnen was vóór 2018 kan daarom in het antwoord op de casus in het midden blijven.
Ja, dat kan. De kippenboer is tekortgekomen in de nakoming, omdat de geleverde scharreleieren niet beantwoordden aan de overeenkomst. (art. 7:15 BW) Iedere tekortkoming geeft de schuldeiser op grond van artikel 6:265 de bevoegdheid de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden. Het was voor de kippenboer onmogelijk om op 10 december 2017 50.000 vrije-uitloopeieren te leveren. Bij tijdelijke of blijvende onmogelijkheid is voor ontbinding geen verzuim vereist (zie artikel 6:265 lid 2). Het maakt niet uit dat het de kippenboer niet is toe te rekenen dat hij 20.000 vrije-uitloopeieren niet kon leveren. Het supermarktconcern zal de overeenkomst gedeeltelijk kunnen ontbinden. Het gaat dan om een vermindering van de prestatie in hoeveelheid (minder eieren) tegenover een evenredige vermindering van de andere prestatie (verlaging koopprijs). Zie artikel 6:270 BW en het boek Verbintenissenrecht algemeen nr. 252 onder a op blz. 231. De gedeeltelijke ontbinding bevrijdt de kippenboer van de verbintenis tot levering van de resterende 20.000 vrije-uitloopeieren. Het supermarktconcern zal de scharreleieren terugsturen om te voldoen aan zijn verbintenis tot ongedaanmaking van de ontvangen prestatie (20.000 scharreleieren). Zie art. 6:271 BW. N.B.1. Studenten die er van uitgingen dat het geen landelijke ophokplicht betrof en die stelden dat de kippenboer alle vrije-uitloopeieren had kunnen leveren omdat het soortzaken zijn, konden ook 5 punten voor de vraag verdienen. In dat geval is er verzuim vereist voor gedeeltelijke ontbinding en kan worden aangenomen dat de kippenboer op grond van artikel 6:83 sub a BW zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt. N.B.2. Alhoewel in de vraag niet is gesteld dat het supermarktconcern de betaling van de resterende 20.000 eieren onbetaald wilde laten totdat het alsnog 20.000 vrije-uitloopeieren had ontvangen, zijn er bij vraag 2a ook veel punten toegekend aan het antwoord dat gebaseerd was op 6:262 BW.
Het supermarktconcern zal de overeenkomst gedeeltelijk kunnen ontbinden. Nu houdt de gedeeltelijke ontbinding een vermindering in van prestatie in hoedanigheid (scharreleieren in plaats van vrije-uitloopeieren) tegenover een evenredige vermindering van de andere prestatie (verlaging koopprijs). Zie artikel 6:270 BW en het boek Verbintenissenrecht algemeen nr. 252 onder b op blz. 231. NB. Artikel 6:272 BW is niet van toepassing. Dat artikel is van toepassing op situaties waarin een geleverde prestatie naar haar aard onvatbaar is voor restitutie, zoals een schilder die een huis heeft geschilderd in een verkeerde kleur (Verbintenissenrecht algemeen, nr. 246) of verschaft huurgenot. Artikel 6:272 BW kan zich dus voordoen bij prestaties die niet in het geven van een goed of de betaling van een geldsom bestaan.
Nee. Dit is een geval van identiteitsfraude. Maurits handelt niet in naam van mr. B. de Vries, hij doet alsof hij mr. B. de Vries is. Artikel 3:61 lid 2 BW is niet van toe-passing. Mr. B. de Vries heeft overigens niets gedaan of nagelaten op grond waarvan de identiteitsfraude voor zijn risico dient te komen.
Nee. Arrest Teixeira de Mattos. A kan niet bewijzen welke bankbiljetten door hem in bewaring zijn gegeven. Op grond van artikel 3:109 BW wordt B vermoed bezit-ter te zijn van elk bankbiljet. Op grond van artikel 3:119 BW wordt B vervolgens vermoed eigenaar te zijn. A kan deze wettelijke vermoedens niet ontzenuwen. Dit was anders geweest als de bankbiljetten nog in de enveloppe hadden geze-ten of de nummers van de bankbiljetten die in bewaring zijn gegeven, genoteerd waren .
Uit het arrest Offringa/Vinck & Van Rosberg (HR 10 april 1998, NJ 1998, 666) volgt dat indien de dwalende koper niet heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht de goede trouw een beroep op dwaling ex art. 6:228 lid 1 sub b BW uitsluit. Geef gemotiveerd aan of deze stelling juist of onjuist is.
Op 1 juni 2006 helpt Bart (40) zijn broer Arent (38) met het herindelen van zijn huis. Door een fout van Bart aan het einde van deze dag sneuvelt een lamp ter waarde van € 3.000. Het staat vast dat Bart onrechtmatig handelde. Als Arent ziet dat de lamp is gesneuveld, vertelt hij zijn broer dat 'ze binnenkort wel iets zouden regelen'. Vlak na de herindeling van het huis raakt Arent in een langdurige vechtscheiding. Hij vergeet de gesneuvelde lamp volledig. Pas in 2016, wanneer hij samen met zijn broer Bart op de begrafenis van hun vader is, komt de lamp weer ter sprake. Bart voelt zich schuldig en betaalt op 1 augustus 2016 een bedrag van € 3.000 aan zijn broer ter vergoeding van de lamp. Binnen een maand heeft hij daar echter spijt van. Bart krijgt namelijk ruzie met zijn broer over de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader. Bart vordert de betaalde schadevergoeding terug van Arent. De vordering tot schadevergoeding was naar Barts mening namelijk al lang verjaard. Was de vordering tot schadevergoeding al verjaard en zo ja, kan Bart het geldbedrag terugvorderen van Arent?
Een rechtsvordering uit onrechtmatige daad (dus een vordering tot vergoeding van schade) verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, zie art. 3:310 lid 1 BW. Arent was op 1 juni 2006 bekend met het feit dat de vaas was gesneuveld en met de aansprakelijke persoon: zijn broer Bart. Begin juni 2011 is de vordering dus verjaard. Verjaring heeft een zogenaamde “zwakke” werking: enkel de rechtsvordering gaat teniet, maar het vorderingsrecht blijft bestaan. Dit vorderingsrecht is niet meer in rechte afdwingbaar en verandert in een natuurlijke verbintenis ex art. 6:3 BW. Vrijwillige nakoming van deze verbintenis blijft echter mogelijk en wanneer een schuldenaar aan deze verbintenis voldoet, doet hij dat niet onverschuldigd ex art. 6:203 BW. Bart heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis tot schadevergoeding. Arent kon niet meer in rechte nakoming van deze verbintenis vorderen, maar had er nog wél recht op. Bart betaalde dus niet onverschuldigd ex art. 6:203 BW. Hij kan het geldbedrag dan ook niet terugvorderen. Kortom, de vordering is verjaard, maar Bart kan het betaalde geldbedrag niet terugvorderen.
Rens, recreatief fietser, huurt in juli een racefiets bij FietsHuren BV. Nog voor het afrekenen van de borg van EUR 150,- en de huurprijs van EUR 20,- in de winkel heeft een kassamedewerker van FietsHuren BV Rens gewezen op het feit dat sinds kort de “Voorwaarden FietsHuren BV” op alle transacties van toepassing zijn. Op de balie staat een duidelijk zichtbaar bakje met losse folders waarin de volgende tekst is opgenomen:
“Voorwaarden FietsHuren BV
(...)
Op al onze overeenkomsten zijn deze voorwaarden van toepassing.
Indien u de borg en huurprijs heeft betaald bent u als huurder gebonden aan de huurovereenkomst. Met de betaling van de borg en de huurprijs verklaart u tevens dat FietsHuren BV aan al haar verplichtingen onder de huurovereenkomst heeft voldaan. Bij gebreken aan de fiets die kenbaar worden na het verlaten van de winkel is FietsHuren BV altijd gerechtigd de totale borg in te houden als vergoeding van de schade. Na totstandkoming van de overeenkomst en verlaten van de winkel wordt namelijk als vaststaand aangenomen dat de gebreken zijn veroorzaakt door de huurder. (...)”
Rens kiest ervoor om geen exemplaar van de voorwaarden mee te nemen. “Die raak ik toch kwijt”,
denkt hij. Rens is de straat nog niet uit gefietst of de schroef in de voorvork van de fiets breekt af. Renss vertrouwen in FietsHuren BV is volledig weg: hij wil zo snel mogelijk zijn borg terug. De kassamedewerker vertelt hem dat hij zijn borg niet terug krijgt nu blijkens de voorwaarden er vanuit
mag worden gegaan dat Rens het gebrek zelf heeft veroorzaakt. Rens vraagt zich af of hij, gezien het beding, inderdaad geen recht meer heeft op teruggave van zijn borg. Maken de algemene voorwaarden onderdeel uit van de overeenkomst tussen Rens en FietsHuren en zo ja, op welke grond(en) zou Rens het beding in de algemene voorwaarden kunnen aantasten?
Canis wil zijn slagerij aan de buitenkant laten schilderen. Hij ontvangt een offerte van Schildersbedrijf De Visser:
'Schilderen van uw slagerij, uiterlijk in november:
kosten materialen (inclusief verrotte steunbalken) € 7.000;
arbeidsloon € 12.000;
Vooruitbetaling van de helft van de kosten direct na aanvang van de werkzaamheden, betaling van het restant bij oplevering.'
Canis gaat akkoord met deze offerte. Op 1 augustus start De Visser met zijn werkzaamheden. Op 8 augustus ontvangt De Visser op zijn rekening van Canis € 3.500 onder vermelding van 'Vooruitbetaling helft schilderskosten'. De Visser verlangt per direct van Canis verdere betaling van € 6.000, stellende dat 'de helft van de kosten' betekent: de helft van de totale kosten, dus inclusief het arbeidsloon (€ 9.500). Hij acht de door hem in de offerte gebruikte bewoordingen glashelder en eenduidig. Canis weigert het door De Visser verlangde, stellende dat 'de helft van de kosten' uitsluitend ziet op de helft van de kosten materialen. Hij stelt dat dergelijke onduidelijke bewoordingen altijd in het nadeel van de opsteller ervan moeten worden uitgelegd.
Hoe dienen de bewoordingen uit de offerte te worden uitgelegd. Betrek de stelling van Canis in uw antwoord.
De Witt, een particulier, is eigenaar van het landgoed “Den Bercke”, 19 hectare groot. Op 15 april 2015 heeft De Witt een overeenkomst gesloten met hovenier Heester, een eenmanszaak zonder personeel, tot de aanleg van een kajak rivier met stroomversnellingen op het landgoed. De aanneemsom voor deze opdracht bedraagt € 125.000 inclusief materialen. Wanneer de rivier geheel conform de opdracht is uitgevoerd, blijft de betaling op het afgesproken tijdstip (1 juli 2015) achterwege wegens financiële problemen van De Witt. In de algemene voorwaarden van Heester staat dat de opdrachtgever bij te late betaling 3% rente per maand verschuldigd is. Vast staat dat deze algemene voorwaarden van toepassing zijn op de gesloten aannemingsovereenkomst. Ze zijn De Witt bovendien tijdig en op correcte wijze ter beschikking gesteld. Op 1 oktober 2015 wordt De Witt in rechte aangesproken tot betaling van de aanneemsom vermeerderd met de rente conform het vertragingsrentebeding.
De rechter twijfelt aan de verbindendheid van het rentebeding.
Hoe moet hij deze verbindendheid beoordelen en is hij verplicht om de verbindendheid van het beding te beoordelen indien De Witt niet verschijnt bij de rechter?
Hendriks heeft een Crossfit gym met een klimrek erin. Het klimrek is duurzaam met de grond verenigd om te voorkomen dat het omvalt tijdens te oefeningen die de sporters daar doen. Dit rek is in juni 2014 door Marnix Reuters aangeleverd, net als de bouten waar het mee vast zit. Het materiaal komt vanuit een 3D printer en is erg bekend om de kracht wat het aankan. Het wordt als zeer betrouwbaar gezien Zijn naam staat dan ook pontificaal op het rek. Op 15 maart 2017 gebeurt er in de gym een ongeval. Daniel was die dag van de ene kant van het rek naar de andere kant aan het klouteren, iets waar het rek bij uitstek goed voor gemaakt is. Hij maakt halverwege de tocht een val en land erg verkeerd op z'n oogkas. Hij heeft hier blijvend letsel aan. Op 15 april 2017 wordt er een rapport uitgebracht van de Nationale Sportbond over dit incident en stelt dat het voornamelijk aan de bouten lag waarmee alles is vastgesteld . Op 1 juni 2017 publiceert een aan de Wageningen University gelieerde onderzoeksgroep een rapport wat vrij veel controversie veroorzaakt. Het heeft het materiaal namelijk grondig onderzocht en stelt dat het een stuk minder sterk is dan verwacht, het gaat na drie jaar sterk achteruit en is niet meer betrouwbaar.
Kan Hendriks de (mogelijke) contractuele aansprakelijkstelling door Daniel succesvol weerleggen met een beroep op artikel 10 van de algemene voorwaarden? NB je hoeft de vereisten voor de contractuele aansprakelijkheid niet uit te werken.
Geïnspireerd door de recente prestaties van Max Verstappen, gaat Frank (20 jaar, onervaren karter) op vrijdagavond met een aantal vrienden naar Kart Smart BV. Op vrijdagavond is het vrij rijden, waarbij het iedereen (vanaf 12 jaar, ongeacht ervaring en rijvaardigheid) is toegestaan een kart te huren en over het circuit te rijden. Kart Smart vereist dat deelnemers een veiligheidshelm en een overall dragen, maar geeft verder geen rij- en veiligheidsinstructies. Tijdens het vrij rijden wordt geen toezicht gehouden op de op sommige plaatsen onoverzichtelijke kartbaan. De chicane (een S-bocht) is in dat opzicht een van de lastigste punten op het circuit. Tijdens wedstrijden en trainingen staan er vrijwilligers bij de chicane, die een vlag opsteken als zich een gevaarlijke situatie voordoet; tijdens het vrij rijden is dat niet het geval. Frank heeft veel plezier in het karten en durft steeds harder te rijden. Op enig moment vliegt hij uit de S-bocht en moet hij uitstappen om zijn kart weer op het circuit te krijgen.
Zodra hij zijn kart de baan opduwt, komt Sharon (18 jaar, ervaren kartster) met flinke snelheid aanrijden. Sharon knalt vol op de kart van Frank, die zelf nog net op tijd heeft kunnen wegspringen. Sharon’s kart wordt gelanceerd en belandt ondersteboven op de baan. Sharon zelf wordt uit de kart geslingerd en valt zodanig hard op de grond dat zij haar rechterarm, haar rechterbeen en haar rug breekt, en veel kneuzingen, verwondingen en een zware hersenschudding oploopt. De revalidatie zal naar schatting zeker twee jaar duren. Sharon stelt Kart Smart aansprakelijk voor de door haar geleden schade. Kart Smart voert op haar beurt het volgende aan. Zij heeft zowel op de muur van de receptie (waar deelnemers onder meer betalen) als op de muur van het indoorgedeelte van het circuit met grote letters een (bondig) baanreglement laten schilderen. Op beide muren staat onder andere de volgende bepaling:
“Het gebruik van het circuit van Kart Smart is geheel voor eigen risico. Kart Smart sluit elke vorm van aansprakelijkheid uit.”
In de pits, waar deelnemers hun kart krijgen toegewezen, staat bovendien een groot geel bord met:
“Waarschuwing: het rijden op de kartbaan is geheel voor eigen risico!”
Deelnemers zijn verplicht om bij betaling voorafgaand aan het karten een formulier in te vullen met hun persoonsgegevens. Op dit formulier staat onder meer het volgende:
“Door ondertekening van dit document verklaart de deelnemer bekend te zijn met het baanreglement.”
De medewerkers van de kartbaan vertellen desgevraagd dat zij nooit iemand op het baanreglement wijzen, omdat zij ervan uitgaan dat het op de muren geschilderde baanreglement zo opvalt, dat het niemand kan ontgaan. Als Sharon vergoeding vordert van Kart Smart voor de door haar geleden schade, beroept de kartbaan zich erop dat zij elke vorm van aansprakelijkheid heeft uitgesloten.
Kan Sharon met succes stellen dat de bepaling waarin Kart Smart iedere aansprakelijkheid uitsluit, geen deel uitmaakt van de overeenkomst tussen haar en Kart Smart?
Bespreek twee andere wijzen waarop Sharon zich mogelijk (ook) zou kunnen verweren tegen toepassing van de bepaling waarin Kart Smart iedere aansprakelijkheid uitsluit.
Gedurende het eerste jaar van Sharon’s revalidatie zal zij intensief verzorgd moeten worden. Haar ouders hebben deze taak op zich genomen en zullen ieder één dag in de week minder gaan werken om Sharon te kunnen verzorgen.
Gesteld dat Kart Smart aansprakelijk is, kunnen de ouders dan met succes de kartbaan aanspreken voor vergoeding van de financiële gevolgen van de verminderde arbeidstijd en/of de uren waarin zij zorg verlenen aan hun dochter?
Arista Land uit het Twentse Denekamp heeft in het najaar van 2007 deelgenomen aan het succesvolle tv-programma ‘Boerin zoekt man’. Hierbij heeft zij haar huidige vriend Emery, een boer uit het Drentse dorp Eelde, leren kennen. Aangezien elke zondagavond vier miljoen Nederlanders afstemden op het programma, heeft Arista landelijke bekendheid verworven. Zij heeft een aardig zakcentje verdiend met het geven van diverse interviews in tv-programma’s en damesbladen.
Tijdens het thuis bekijken van de uitzendingen van ‘Boerin zoekt man’ is het Arista opgevallen dat de vloerbedekking in haar woonkamer wel erg gedateerd is. In maart 2008 besluit zij dan ook van haar extra verdiensten een mooie nieuwe parketvloer aan te schaffen. Bij Joep’s Parket vindt zij haar droomvloer: een parketvloer (voor 40 m2 oppervlak) met de specificatie ‘Eiken prime’ tegen een prijs van € 4.000 (inclusief het leggen van de vloer). Hiervan voldoet zij een bedrag van € 1.500 vooraf.
Op de door Arista (op 4 maart 2008) voor akkoord getekende offerte staat vermeld dat de algemene voorwaarden van Joep’s Parket op de overeenkomst van toepassing zijn, dat deze voorwaarden in de winkel ter inzage liggen en bovendien op verzoek zullen worden toe-gezonden. Op 25 maart 2008 wordt de vloer bij Arista gelegd. Op 22 april 2008 stuurt Arista Joep’s Parket een schriftelijke sommatie tot herstel dan wel
vervanging van de parketvloer op uiterlijk 19 mei 2008. De vloer beantwoordt namelijk volgens Arista niet aan de overeenkomst vanwege een aantal grote noesten en vanwege het feit dat de vloer lelijke kleurverschillen vertoont.
De vóór het sluiten van de koopovereenkomst aan Arista overhandigde documentatie betreffende ‘kwaliteitseisen’ hield onder meer het volgende in:
noesten tot 25 mm doorsnede zijn onbeperkt toegestaan;
kleurverschillen zijn toegestaan.
Door een door Arista ingeschakelde deskundige van de Consumentenbond is geconstateerd dat circa 15 noesten in de bij Arista gelegde vloer een afmeting hebben die groter is dan de voor de ‘Eiken prime’ geldende norm, namelijk variërend van 35 tot 50 mm doorsnede. Ook heeft deze deskundige melding gemaakt van het bestaan van opmerkelijke kleurverschillen tussen diverse planken.
Omdat Joep’s parket niet voldoet aan de sommatie, ontbindt Arista de overeenkomst op 20 mei 2008 door middel van een schriftelijke verklaring aan Joep’s Parket. Joep’s Parket betwist niet dat sprake is van non-conformiteit, maar het bedrijf beroept zich op zijn algemene voorwaarden, waarin in artikel 9 staat vermeld dat klachten binnen 14 dagen na levering kenbaar dienen te worden gemaakt - op straffe van verval van de rechten van de koper wat betreft het beweerde tekortschieten van de verkoper - , hetgeen niet is geschied. Wanneer dit verweer niet mocht slagen, meent het bedrijf in elk geval dat ontbinding niet tot de mogelijk-heden behoort. In dat kader stelt Joep’s Parket dat de desbetreffende vloerdelen gemakkelijk kunnen worden vervangen.
Arista heeft het inmiddels helemaal gehad met Joep’s Parket en blijft vasthouden aan ontbinding. Ze laat Joep’s Parket weten dat ze met de algemene voorwaarden van het bedrijf niets te maken heeft en stapt naar de rechter om haar ontbinding bevestigd te zien.
Bespreek aan de hand van afdeling 6.5.3 de stelling van Arista dat zij met de algemene voorwaarden van Joep’s Parket niets te maken heeft.
Veronderstel dat Joep’s Parket geen algemene voorwaarden voert, maar dat het bedrijf het voormelde beding dat klachten binnen 14 dagen na levering kenbaar dienen te worden gemaakt op de offerte zelf heeft vermeld. Zou Joep’s Parket in dat geval met succes kunnen aanvoeren dat het recht van Arista op ontbinding is komen te vervallen?
Veronderstel dat Arista tijdig aan Joep’s Parket melding heeft gedaan van de beweerde tekortkoming. Hoe zal de rechter oordelen ten aanzien van haar beroep op ontbinding, mede gelet op het in dat kader gevoerde verweer van Joep’s Parket?
Op de boerderij van Arista komt elke dag een melkwagen van De Nederlandse Melkunie (DNM) langs om de melktank te legen en de melk te vervoeren naar de zuivelfabriek van DNM in Oldenzaal. Het contract tussen Arista en DNM loopt af op 1 mei 2008. Omdat Arista niet tevreden is over DNM, wil ze het contract met DNM niet verlengen. Ze heeft inmiddels twee offertes gekregen van resp. zuivelgigant Frisian Foods en de Twentse zuivelfabriek De Melkbroeders.
Omdat Arista erg druk is, wil haar nieuwe geliefde Emery haar graag helpen. De melkvee-houderij van Emery en zijn vader doet al jaren naar volle tevredenheid zaken met Frisian Foods. Als verrassing besluit Emery dan ook namens Arista de offerte van Frisian Foods op 25 april 2008 telefonisch te accepteren. Hij zegt tegen Frisian Foods dat Arista hem op-dracht heeft gegeven de zaken voor haar te regelen. Op 28 april 2008 stuurt Arista zelf een fax naar De Melkbroeders waarin zij hun aanbod accepteert. Op 1 mei 2008 komt de melktruck van Frisian Foods voorrijden. Tien minuten later verschijnt de melkwagen van De Melkbroeders.
Is Arista verplicht de melk te leveren aan Frisian Foods, aan De Melkbroeders of aan beide?
Heidi leent op 10 november € 10.000 van Pieter. Daarbij spreken Pieter en Heidi af dat Pieter de vordering niet zal overdragen aan een derde. In de overeenkomst van geldlening is daartoe het volgende beding opgenomen: ‘Pieter verbindt zich om de vordering op Heidi niet over te dragen aan derden.’ Eind december zit Pieter zelf wat krap bij kas. Pieter breekt zijn belofte en verkoopt de vordering voor € 9.200 aan Anthony en levert de vordering aan hem door een onderhandse akte die wordt geregistreerd bij de belastingdienst. Als Anthony Heidi aanspreekt om de eerste termijn af te lossen, werpt Heidi aan Anthony tegen dat Pieter haar schuldeiser is omdat de vordering onoverdraagbaar was.
Heeft Heidi gelijk?
Niko is eigenaar van een woonboerderij in Zevenaar, waarvan het gebint is aangetast door boktor. Niko heeft een achterneef, Roman, die eigenaar is van een bescheiden herenhuis in Groningen. Op een familiereünie laat Roman vallen dat hij klaar is met de grote stad en naar het platteland zou willen verhuizen. Niko ziet zijn kans schoon en stelt een woningruil voor. Wanneer Roman de boerderij komt bezichtigen, trapt hij op een boktor, maar Niko stelt hem gerust met de mededeling dat het een onschadelijke gegroefde lapsnuitkever is. De ruil gaat door en met een januari 2017 verleden en ingeschreven notariële akte worden de respectieve onroerende zaken overgedragen.
Niko viert zijn succes in de kroeg met zijn goede vriend Gerard. Hij vertelt Gerard van het gebeurde, inclusief de anekdote over de lapsnuitkever. Niko moet alleen nog van dat herenhuis zien af te komen, want in de stad wonen is niets voor hem. Daarop zegt Gerard wel geïnteresseerd te zijn, als hij financiering kan krijgen. In februari 2017 ontdekt Roman dat er iets mis is wanneer de balk waarin hij een spijker slaat, verpulvert. Hij handelt met gezwinde spoed en dagvaardt Niko in maart 2017. Hij schrijft de dagvaarding niet in in de openbare registers. In april 2017 heeft Gerard de financiering rond en in diezelfde maand wordt het herenhuis overgedragen. Niko heeft Gerard wijselijk niet van de dagvaarding op de hoogte gesteld. In januari 2018 vernietigt de rechtbank de ruilovereenkomst tussen Niko en Roman. Het vonnis wordt door Roman ingeschreven in de registers en hij eist dat Gerard het herenhuis ontruimt, stellende dat hij eigenaar is van de woning. Gerard verweert zich met de stelling dat hij het huis van Niko heeft overgedragen gekregen en dat hij destijds niets wist van de dagvaarding, noch van de vernietiging.
Wie heeft gelijk?
Sven is net bezig met zijn zesde baantje borstcrawl in zwembad De Aalschover als er een lichtbak van het plafond naar beneden stort. Sven raakt gewond. Onderzoek wijst uit dat het ophangsysteem verroest is. Als Sven de zwembadexploitant aansprakelijk stelt, beroept deze zich op de tekst op een poster die al jaren aan de deur van de ingang van het zwembad hangt. Op die poster staat een vette kop “Voorwaarden voor iedereen die bij ons komt zwemmen”. De poster bevat een lange lap tekst waarin de volgende passage voorkomt:
De directie is niet verantwoordelijk voor lichamelijk letsel dat wordt opgelopen in het gebouw, waaronder het zwembad. Zij kan als zodanig niet aansprakelijk worden gesteld.
Sven heeft de deur al vaak gebruikt en heeft de poster dus al vaak gezien, maar heeft nooit de moeite genomen om de tekst te lezen. Hij besluit een korte enquête te houden onder bezoekers van het zwembad. Niemand blijkt de tekst ooit te hebben gelezen, ook al hangt de poster op een prominente plek bij de ingang.
Is de tekst deel uit gaan maken van de overeenkomst tussen de zwembadexploitant en Sven, mede gelet op het gegeven dat geen enkele bezoeker de tekst ooit leest?
Stel dat de tekst deel is gaan uitmaken van de overeenkomst en dat bezoekers van het zwembad een redelijke mogelijkheid is geboden om er kennis van te nemen. Wat kan de advocaat van Sven dan het beste aanvoeren of doen in reactie op de verwijzing naar de tekst?
X en Y staan op het punt een duurovereenkomst met elkaar aan te gaan. In het overleg dat X en Y met elkaar hebben, komt naar voren dat zij koste wat het kost willen voorkomen dat vorderingen die zij op elkaar hebben, overgaan op anderen. Omdat zij niet weten of dat wettelijk mogelijk is, belt X in het bijzijn van Y zijn buurman, die juridisch geschoold is. Die buurman verzekert X ervan dat X en Y door een afspraak kunnen voorkomen dat vorderingen overgaan op anderen. Op basis van deze informatie besluiten X en Y een dergelijk beding op te nemen in hun overeenkomst. Om de afspraak kracht bij te zetten, besluiten ze ook nog een boete te zetten op overtreding van het verbod tot overdracht. Zij nemen daarom het volgende beding op in de overeenkomst: “Partijen mogen vorderingen die zij op elkaar hebben niet overdragen aan derden, op straffe van een boete van € 1.000 per vordering.” Op een zeker moment heeft Y € 80.000 te vorderen van X. Hij heeft er spijt van dat hij X een betalingstermijn van vier maanden gegund heeft, omdat hij dringend geld nodig heeft voor het doen van bestellingen. Hij besluit in strijd met de afspraken, de vordering op X te verkopen en openbaar te cederen aan Z voor € 70.000 en de boete voor lief te nemen. Kort nadat X een mededeling heeft ontvangen van Y dat hij de vordering heeft overgedragen aan Z, gaat Y failliet.
Behoort de vordering op X tot de boedel in faillissement?
De algemene voorwaarden – in de zin van art. 6:231 sub a BW – , waaronder het betreffende beding, zijn onderdeel van de overeenkomst tussen Rens en FietsHuren BV. Op grond van art. 6:217 BW is deze overeenkomst tot stand gekomen door aanbod en aanvaarding daarvan. Een wederpartij (Rens) is ook dan aan de algemene voorwaarden gebonden als bij het sluiten van de overeenkomst de gebruiker (FietsHuren) begreep of moest begrijpen dat zij de inhoud daarvan niet kende, art. 6:232 BW. Hoewel Rens heeft geweigerd de algemene voorwaarden te lezen, is hij wel op de hoogte geweest van het bestaan ervan en heeft hij deze door het sluiten van de overeenkomst geaccepteerd. De algemene voorwaarden maken dus deel uit van de overeenkomst.
Het betreffende beding kan evenwel door Rens – een consument – worden aangetast. Rens zou het beding kunnen vernietigen op grond van art. 6:233 sub a BW, nu de inhoud ervan onredelijk bezwarend is / wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Het betreft namelijk een beding in de zin van art. 6:236 lid 1 sub k BW (zwarte lijst) / art. 6:237 sub b BW (grijze lijst), omdat het Renss bevoegdheid om bewijs te leveren van wanprestatie door FietsHuren BV uitsluit of beperkt. Nu het beding op de zwarte/grijze lijst staat is het onredelijk bezwarend / wordt het vermoed onredelijk bezwarend te zijn, en dus vernietigbaar door Rens. (Hij kan dus verklaren dat hij het beding wil vernietigen ex art. 3:50 lid 1 BW). NB: In casu zijn de algemene voorwaarden op een juiste wijze ter hand gesteld (op grond van art. 6:230b jo. 6:230c lid 2 jo. 6:234 lid 1 BW), zodat aantasting op grond van art. 6:233 sub b niet mogelijk is.
Het gaat hier om de uitleg van de woorden ‘de helft van de kosten’. Voor de uitleg van een overeenkomst als in casu bedoeld is het Haviltax-arrest nog altijd leidinggevend. Daaruit volgt dat een taalkundige uitleg niet genoeg is: het komt immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van
belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Canis stelt dat de onduidelijke bewoordingen uit de offerte in zijn voordeel moeten worden uitgelegd, met andere woorden hij beroept zich op de contra proferentem-regel uit art. 6:238 lid 2 BW. Deze regel is echter alleen van toepassing op overeenkomsten tussen consumenten en professionele partijen; nu Canis evenwel geen consument is, kan hij geen (rechtstreeks) beroep doen op deze regel. Binnen de Haviltex-norm kan de uitleg contra proferentem kan wel als gezichtspunt worden meegewogen.
(1) De rechter twijfelt aan de verbindendheid van het (vertragings)rentebeding. Een dergelijk beding staat niet op de grijze (art. 6:237 BW) of zwarte lijst (art. 6:236 BW). De rechter moet het beding daarom toetsen aan de open norm van art. 6:233 aanhef en onder a BW. Dit artikel bepaalt dat een beding vernietigbaar is indien dit onredelijk bezwarend is en vermeldt de criteria ter beoordeling hiervan: de recht dient acht te slaan op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval.
(2) De rechter is verplicht om de toets of iets onredelijk bezwarend is ambtshalve toe te passen indien De Witt niet verschijnt bij de rechter. De Witt is een particulier en de effectieve bescherming van consumenten vergt dat de rechter er op eigen initiatief voor zorgt dat De Witt niet gebonden is aan een onredelijk bezwarend beding, ook al laat deze (door onwetendheid of een gebrek aan middelen) verstek gaan.
Art. 10 van de algemene voorwaarden behelst een exoneratieclausule. (Zie ook hoofdstuk 8) De clausule is onderdeel van de overeenkomst (Daniel heeft immers een formulier met verwijzing naar de algemene voorwaarden getekend, vgl. art. 6:217 BW) en dus kan Hendriks zich in beginsel op de exoneratieclausule beroepen. De vraag is of Daniel de clausule kan vernietigen ex art. 6:233 BW. Dit is ex art. 6:233 sub b mogelijk indien aan Daniel niet een redelijke mogelijkheid is geboden om van de voorwaarden kennis te nemen. In geval van een dienstverrichter (de casus stelt dat Hendriks als dienstverrichter valt te aan te merken in de zin van de daartoe relevante Richtlijn) is ex art. 6:234 jo. 6:230c sub 2 BW voldaan aan de terhandstellingseis als de voorwaarden gemakkelijk toegankelijk zijn op de plaats waar de dienst wordt verricht. Dit is in casu het geval; de voorwaarden liggen uitgeprint op een stapeltje op de balie. De conclusie kan dus zijn dat vernietiging van de exoneratieclausule ex art. 6:233 sub b BW niet mogelijk is. Daarnaast speelt de vraag of het exoneratiebeding vernietigbaar is omdat het onredelijk bezwarend is voor Daniel; art. 6:233 sub a BW. Omdat Daniel een consument is (hij is immers een natuurlijk persoon die niet klimt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf) kan hij zich beroepen op art. 6:237 sub f BW, dat het exoneratiebeding met vernietigbaarheid treft. De clausule wordt derhalve vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Het is aan Hendriks om aan te tonen dat dit niet het geval is. Van Koppen kan de aansprakelijkstelling in dat geval alleen weerleggen indien hij aantoont dat de clausule niet onredelijk bezwarend is. Indien het vermoeden niet (voldoende) wordt weerlegd door Hendriks, kan het
exoneratiebeding worden vernietigd.
Het gaat in casu om een algemene voorwaarde. De bepaling is immers opgesteld om in meer overeenkomsten te worden opgenomen (die met andere klanten van Kart Smart) en betreft niet de kern van de prestatie; art. 6:231 sub a BW. Sharon kan niet met succes stellen dat het exoneratiebeding geen deel uitmaakt van de overeenkomst. Zij heeft immers haar handtekening gezet op een formulier waarop werd verwezen naar de algemene voorwaarden. Om die reden maken ook de algemene voorwaarden deel uit van de overeenkomst; zij heeft het aanbod van Kart Smart inclusief algemene voorwaarden aanvaard; art 6:217 BW jo. 6:232 BW.
Vernietiging mogelijk ex art. 6:233 sub b jo. art. 6:234 BW?
Heeft Sharon wel voldoende mogelijkheid gekregen om van de algemene voorwaarden kennis te nemen; art. 6:233 sub b jo. art. 6:234 BW? In de tekst van art. 6:234 BW wordt in beginsel gesproken van terhandstelling. Dat is in casu niet gebeurd. In HR Geurtzen/Kampstaal heeft de Hoge Raad echter overwogen dat de wederpartij zich tegenover de gebruiker ook niet op vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden kan beroepen, wanneer hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn . Dat is ook het geval als het gaat om een eenvoudige exoneratieclausule die in een bedrijfsruimte op duidelijke wijze aan klanten wordt gepresenteerd. Aangenomen mag worden dat de waarschuwing dat het rijden geheel voor eigen risico was, voldoende duidelijk op de muur/het bord naar voren kwam. Vernietiging op deze grond is dus niet mogelijk.
Vernietiging mogelijk ex art. 6:233 lid 1 jo. 6:237 sub f BW?
Is dit exoneratiebeding onredelijk bezwarend; art. 6:233 sub a BW? Het gaat in casu om een overeenkomst met een natuurlijk persoon, Sharon handelt immers niet beroeps- of bedrijfsmatig. Zij kan zich derhalve op art. 6:237 sub f BW beroepen, waarin staat dat een exoneratiebeding ten opzichte van een natuurlijk persoon wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Of het Kart Smart zal lukken om dit vermoeden te weerleggen, is twijfelachtig, nu uit de casus naar voren komt dat een deel van de baan (de chicane) mogelijk zo gevaarlijk was dat daar ook tijdens het vrij rijden door Kart Smart toezicht had moeten worden gehouden. Het beding kan derhalve op grond van art. 6:233a BW vermoedelijk vernietigd worden.
De ouders van Sharon zijn derden: ten opzichte van hen is geen tekortkoming geweest/niet onrechtmatig gehandeld. Dat betekent dat zij in beginsel niet met succes hun eigen schade kunnen claimen. Art. 6:107 BW vormt hierop een van de uitzonderingen. Voor het verzorgen van Sharon, die lichamelijk letsel heeft opgelopen, hebben de ouders op grond van dit artikel recht op schadevergoeding ter hoogte van het bedrag dat Sharon zelf uitgegeven zou hebben als zij door een professionele hulp was verpleegd (zgn. verplaatste schade). Dat betekent dat zij geen volledige vergoeding zullen krijgen voor hun gederfde inkomen.
De vraagt die speelt is of deze algemene voorwaarden van toepassing zijn. Gerdien heeft de offerte getekend. Hiermee heeft ze ook de algemene voorwaarden aanvaard. Er heeft aanbod en aanvaarding plaatsgevonden. Dus ze kan niet stellen dat ze überhaupt niets mee te maken heeft. Op grond van art. 6:232 kan zij hier ook aan gebonden zijn als zij niet wist wat deze voorwaarden inhielden. Uit art. 6:231 Er moet gekeken worden op grond van art. 6:233 sub b of er sprake was van een redelijke mogelijkheid tot kennis neming. Art. 234 lid 1 stelt dat er sprake moet zijn van het ter handstellen. Dit is niet gebeurt. Dan moet er gekeken worden of dit niet mogelijk was. In casu was dit wel mogelijk geweest.
Dan moet er nog sprake zijn of er sprake was dienstverlening in de zin van art. 6:230c, de uitzondering die gesteld is is dus niet van toepassing. De voorwaarden hadden gewoon terhand moeten worden gesteld. Sub a. Is er een consument? In casu is sprake van een consument en ze verkrijgt van een handelaar. Dit geeft het recht om te kijken naar de grijze en zwarte lijst. Het niet voldoen aan de kennisgeven van art. 9 van de algemene voorwaarde, binnen 2 weken klagen, zou leiden tot verval van rechten van Arista. Op grond van sub h van art. 237 wordt het beding vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Hierdoor ligt de bal weer bij de wederpartij die moet aantonen dat het niet onredelijk bezwarend is.
Klachtrecht in het kooprecht: Is er sprake van een consumentenkoop? Art. 7:5. Er is sprake van een roerende zaak, daarnaast gaat het om een verkoper die handelt in het kader van zijn handelsbedrijf: joep’s parket. Arista is een natuurlijke persoon. Op grond van art. 6 is er sprake van dwingen recht ten nadele van de consument. Volgens het klachtrecht heeft Arista te laat geklaagd. Echter wordt in artikel 7:23 lid 1 gesteld dat er een termijn van twee maanden is. Er is dus sprake van een dwingend rechterlijke rechtsbepaling. Op grond van art. 3:40 lid 2 leidt dit tot vernietigbaarheid aangezien er sprake is van een bepaling die uitsluitend strekt tot bescherming van één van de partijen bij een meerzijdige rechtshandeling.
Ontbinding bij consumentenkoop
Art. 7:17
Art. 7:22 (zie ook lid 2)
Art. 7:21 lid 3
Terug naar boek 6 : gevolgen ontbinding, ongedaansmakingsverbintenis
Melkbroeders: ja, sprake van aanbod en aanvaarding. Dit is gebeurt via fax op 28 april 2008. Simpele aanbod en aanvaarding zorgt ervoor dat je hieraan gehouden bent. Frisian Foods: nee, er was geen bevoegde vertegenwoordiging.
Op grond van art. 3:83 lid 2 BW kan de overdraagbaarheid van een vordering door een beding tussen de schuldeiser en de schuldenaar worden uitgesloten. De vraag is of het onderhavige beding de overdraagbaarheid van de vordering inderdaad uitsluit. Dit is een kwestie van uitleg. De maatstaf is te vinden in het arrest Coface/Intergamma. Een beding als gemaakt tussen Heidi en Pieter moet naar objectieve maatstaven worden uitgelegd. Het uitgangspunt is daarbij dat dergelijke bedingen slechts verbintenissenrechtelijke werking hebben, tenzij uit de naar objectieve maatstaven uit te leggen formulering blijkt dat goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 is beoogd. Hier lijkt het beding verbintenissenrechtelijke werking te hebben (Het beding is geformuleerd als een verplichting) zodat de vordering gewoon overdraagbaar is. Heidi heeft ongelijk.
Roman. Door de vernietiging, die terugwerkende kracht heeft (art. 3:53 BW) is Roman achteraf gezien altijd eigenaar van het herenhuis gebleven. Niko was dus beschikkingsonbevoegd, waardoor niet aan de voorwaarden van art. 3:84 lid 1 BW is voldaan. Gerard komt niet in aanmerking voor bescherming tegen de beschikkingsonbevoegdheid op voet van art. 3:88 BW. De onbevoegdheid is weliswaar het gevolg van de ongeldigheid van een vroegere overdracht (i.e. de overdracht Niko-Roman) die niet het gevolg is van de onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder (er is hier immers sprake van een titelgebrek). Gerard is echter niet te goeder trouw (art. 3:11 BW), omdat hij wist van Niko's bedrog en derhalve de vernietigbaarheid van de titel. Daaraan doet het feit dat Roman de dagvaarding niet had ingeschreven (art. 3:24 BW) niet af, omdat Gerard, los van die dagvaarding, wist van de vernietigbaarheid c.q. het titelgebrek. Zie PRH, nr. 218
Ja. De zwembadexploitant heeft door het ophangen van de poster op een prominente plek kenbaar gemaakt dat hij de daarin opgenomen voorwaarden van toepassing wil laten zijn op alle overeenkomsten. Deze algemene voorwaarden zijn door Sven aanvaard, althans Sven heeft bij de zwembadexploitant het vertrouwen gewekt dat hij de algemene voorwaarden aanvaardde (3:35 BW). De algemene voorwaarden zijn dus door aanbod en aanvaarding deel gaan uitmaken van de overeenkomst. (6:217 BW). De bezoekers zijn ook dan gebonden aan de voorwaarden als de stichting begrijpt of moet begrijpen dat bezoekers de voorwaarden niet lezen. Zie artikel 6:232 BW.
De advocaat kan de voorwaarde het beste vernietigen op grond van artikel 6:233 sub a BW juncto artikel 6:237 sub f BW. Zie Studiereeks Burgerlijk recht, Rechtshandeling en Overeenkomst nrs. 239 e.v. NB. Sven is geen grote wederpartij in de zin van artikel 6:235 BW. Hij kan dus op de vernietigingsgrond in artikel 6:233 sub a een beroep doen. Sven is een natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Daarom wordt de voorwaarde op grond van artikel 3:237 sub f vermoed onredelijk bezwarend te zijn.
In deze casus gaat het om de vraag of het beding slechts verbintenisrechtelijke werking heeft of ook goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW. In het laatste geval is de vordering onoverdraagbaar en is Z hoe dan ook geen rechthebbende geworden. X en Y hebben een goederenrechtelijke werking beoogd, maar dat is niet doorslaggevend. In het arrest Coface/Intergamma heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een dergelijk beding dient te worden uitgelegd naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltex-maatstaf. Als uitgangspunt bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten, moet worden aangenomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben, tenzij uit de -naar objectieve maatstaven uit te leggen- formulering blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking is beoogd. De formulering van het beding in de overeenkomst tussen X en Y wijst niet op een goederenrechtelijke bedoeling. Sterker nog, door de overeengekomen boete lijkt het juist dat zij slechts verbintenisrechtelijke werking beoogd hebben. De vordering was dus overdraagbaar. Er was aan de eisen van artikel 3:84 BW voldaan geldige titel (koopovereenkomst Y-Z), levering d.m.v. openbare cessie 3:94 lid 1 en beschikkingsbevoegdheid van Y ten tijde van de levering). Z is rechthebbende. De vordering behoort dus niet tot de boedel in faillissement.
Heidi leent op 10 november € 10.000 van Pieter. Daarbij spreken Pieter en Heidi af dat Pieter de vordering niet zal overdragen aan een derde. In de overeenkomst van geldlening is daartoe het volgende beding opgenomen: ‘Pieter verbindt zich om de vordering op Heidi niet over te dragen aan derden.’ Eind december zit Pieter zelf wat krap bij kas. Pieter breekt zijn belofte en verkoopt de vordering voor € 9.200 aan Anthony en levert de vordering aan hem door een onderhandse akte die wordt geregistreerd bij de belastingdienst. Als Anthony Heidi aanspreekt om de eerste termijn af te lossen, werpt Heidi aan Anthony tegen dat Pieter haar schuldeiser is omdat de vordering onoverdraagbaar was.
Heeft Heidi gelijk?
Als een schuldenaar ondeugdelijk presteert en de schuldeiser daardoor schade lijdt in zijn overige vermogen, dient de schuldenaar eerst in verzuim te worden gebracht, voordat een recht op schadevergoeding voor de schuldeiser ontstaat. Geef gemotiveerd aan of deze stelling juist of onjuist is.
Slachterij en vleeshandel Snijgraag BV komt op 1 maart met pluimveehouder Rebbe BV overeen 500 kalkoenen af te nemen tegen een bepaalde koopprijs, die direct door Snijgraag wordt betaald. De beesten zullen in twee transporten worden afgeleverd: de eerste lading op 5 maart, de tweede op 15 maart. Op 5 maart worden de eerste kalkoenen (200 stuks) afgeleverd, die in de daaropvolgende dagen worden ‘verwerkt’. Op 12 maart wordt in het gebied rondom de pluimveehouderij van Rebbe een vervoersverbod met betrekking tot pluimveevervoer van kracht. De overheid geeft te kennen dat het verbod naar verwachting drie weken zal duren. De tweede levering op 15 maart vindt dan ook niet plaats. Snijgraag stuurt op 16 maart een brief naar Rebbe waarin hij de overeenkomst tussen hen ontbindt wat betreft de tweede levering. Rebbe bestrijdt de gedeeltelijke ontbinding met twee argumenten:
Er is geen ingebrekestelling verstuurd.
Met ontbinding moet terughoudend worden omgegaan. Ontbinding treft mij, Rebbe, disproportioneel hard: Snijgraag kan best drie weken wachten en ik ben bereid hem een vergoeding voor eventueel geleden (vertragings)schade te betalen.
Bespreek de argumenten van Rebbe, heeft hij op een of beide punten gelijk?
Wanneer de vermogende kunstliefhebber De la Fenêtre op 15 september 2015 op bezoek is bij zijn vriend Spitse, ziet hij een prachtig houten beeld in diens woonkamer staan. Spitse vertelt dat hij dit beeld recent heeft aangeschaft, maar het bij nader inzien slecht vindt passen in zijn klassiek ingerichte woonkamer. De la Fenêtre biedt daarop meteen aan het beeld te kopen voor de marktwaarde (€ 4.000). Spitse aanvaardt dit aanbod. Spitse en De la Fenêtre spreken af dat het beeld op 26 september zal worden geleverd. In de nacht van 17 op 18 september breekt er brand uit in Spitses woning. Ondanks de goede voorzorgsmaatregelen die Spitse heeft getroffen tegen brand, vergaat het beeld die nacht volledig. Op 20 september hoort De la Fenêtre van de brand bij Spitse en wil hij de overeenkomst ontbinden. Spitse verweert zich door te stellen dat ontbinden niet kan: er is ten eerste sprake van overmacht en ten tweede is hij niet tekortgekomen in de nakoming van zijn verbintenis nu hij pas op 26 september hoeft te leveren. Kan De la Fenêtre de overeenkomst op 20 september ontbinden? Betrek beide verweren van Spitse in uw antwoord.
Operator, een bekende keten van telefoonwinkels, verkoopt o.a. het toestel type Space Block van de fabrikant Superstar en biedt daarbij abonnementen aan. Hendrik, een tweedejaars rechtenstudent en fervent fan van Superstar-telefoons, heeft als een van de eersten een abonnement van €35,- euro per maand genomen, waarbij de kosten voor aanschaf van deze nieuwe telefoon zijn inbegrepen. Hij verwacht de Space Block vanwege het iets grotere formaat ook als tablet te kunnen gebruiken.
Tijdens een werkgroep voelt Hendrik een warm gevoel in zijn borstzak ontstaan en korte tijd later begint zijn jasje te smeulen. De telefoon blijkt vlam te hebben gevat. Hendrik gooit de telefoon uit het raam en rent naar de wc’s om de vlammen op zijn jasje te doven, maar hij kan niet voorkomen dat hij lichte brandwonden oploopt. Zijn jasje met een winkelwaarde van €100,- is geruïneerd en als gevolg van de aan hem op de Spoedeisende Hulp in het ziekenhuis verleende zorg moet hij voor deze zorgkosten € 385,- aan eigen risico betalen.
Wie is (zijn) aansprakelijk voor de door Hendrik geleden letselschade en de schade aan zijn jasje?
Hadrian Blackwater, eigenaar van een gloednieuwe caravan, haalt zijn broer Royce over om zijn (Hadrian’s) caravan ook eens te proberen. Hadrian hoopt dat Royce zo enthousiast zal worden dat ook hij een caravan zal aanschaffen en dat zij en hun gezinnen er in de nabije toekomst samen op uit zullen trekken. Omdat Royce geen enkele ervaring heeft met het rijden met een caravan, besluit hij om samen met zijn vrouw Gwen eerst eens een lang weekend naar een camping in Zeeland te gaan. Alles staat klaar; de door Hadrian uitgeleende caravan is aangekoppeld aan de auto van Royce. Royce zit achter het stuur en Gwen zit naast hem. Royce manoeuvreert met auto en caravan achteruit zijn afrit af teneinde op de openbare weg te komen.
De altijd behulpzame buurman Alric staat klaar op de weg om aanwijzingen te geven, maar vergeet daarbij op het verkeer te letten. Op dat moment komt de heer Groen in zijn jeep aanrijden; de heer Groen heeft zijn mobiele telefoon in de hand en is aan het telefoneren. Hij rijdt ongeveer 40 km per uur. Alric ziet de jeep niet aankomen en een aanrijding is onvermijdelijk. Alric loopt daarbij een gecompliceerde breuk aan zijn rechterbeen op. Een fractie van een seconde later rijdt Royce de openbare weg op. De jeep ramt de achterkant van de caravan, waardoor een deuk in de caravan ontstaat en blikschade aan de jeep. Gwen heeft na de aanrijding last van haar nek. Een week nadien blijkt, uit onderzoek in het ziekenhuis, dat zij door de aanrijding een nekwervelblessure heeft opgelopen.
Voor de door Groen geleden schade stelt Groen Royce aansprakelijk. Is in het kader van de vraag of Royce tot betaling van deze schade is gehouden, de reflexwerking van art. 185 WVW van belang?
Is de volgende stelling juist of onjuist?
Een gemotoriseerde zal, na een botsing met een ongemotoriseerde, nooit zijn gehele schade van deze ongemotoriseerde vergoed krijgen.
Hadrian BV (hierna: Hadrian) houdt zich bezig met de bouw en verkoop van sport- en recreatievaartuigen. Op 30 augustus 2002 heeft Alric – een gepensioneerde miljonair met een passie voor varen – van Hadrian een door Hadrian gebouwd plezierjacht (hierna: het schip) gekocht voor een koopsom van € 415.000 inclusief btw. Het schip (een roerende zaak) is op 1 mei 2003 aan Alric geleverd.
Bij een onderhouds- en servicebeurt op 15 oktober 2011 blijkt dat beide roestvrijstalen watertanks van het schip zijn doorgeroest en lekkage vertonen. Alric laat direct een nader onderzoek uitvoeren door Bureau Cimmen, dat op 13 december 2011 concludeert dat de lasverbindingen van de tanks niet correct zijn aangebracht en dat daardoor lekkage en roest is ontstaan ter plaatse van de hoeklassen. Bij brief van 1 maart 2012 heeft Alric Hadrian hierover geïnformeerd en daarbij aangegeven dat uit navraag bij verschillende tankbouwers blijkt dat roestvrijstalen tanks zeker 20 jaar probleemloos mee moeten kunnen gaan. De kosten van het door Cimmen verrichte onderzoek bedragen € 1.024. Vervanging van de tanks zal drie weken in beslag nemen, waardoor Alric zijn geplande vakantie niet op zijn eigen schip kan houden, maar daarvoor een andere soortgelijke boot zal moeten huren. De huurkosten van de andere boot bedragen € 3.000.
Kan Alric met succes vorderen dat Hadrian het schip kosteloos herstelt? Betrek bij uw antwoord ook het verweer dat Alric te laat heeft geklaagd.
Kan Alric de kosten van het onderzoek (€ 1.024) en de huurkosten van de andere boot (€ 3.000) op Hadrian verhalen? NB U hoeft bij deze subvraag niet in te gaan op de omvang van de eventueel te betalen schadevergoeding.
Gwen (12 jaar) rijdt met haar oudere broer Royce (16 jaar) ’s avonds in het donker op de fiets naar huis. Beiden fietsen zonder licht. Vlak voordat Gwen en Royce thuis zijn, moeten zij een drukke, gevaarlijke voorrangsweg oversteken. Op het moment dat Gwen en Royce het betreffende kruispunt naderen, nadert ook Myron, die zich met zijn auto op de voorrangsweg bevindt, het kruispunt. Alle drie steken tegelijk het kruispunt over met een botsing tot gevolg. Myron verklaart later dat hij wel iets zag bewegen vanuit zijn linkerooghoek, maar gezien het feit dat hij op een voorrangsweg reed, ging hij ervan uit dat hem voorrang zou worden verleend. Gwen, Royce en Myron hebben ieder schade:
Gwen heeft een gebroken been en haar fiets is helemaal kapot;
Royce mankeert zelf niets, maar de voorvork van zijn fiets is krom en het wiel moet worden vervangen;
Myrons auto is aan de voorkant flink beschadigd.
Wat is de ratio (beweegreden van het aannemen van de zgn. reflexwerking van art. 185 WVW en wat houdt deze reflexwerking in casu in?
Trixie en Timmy hebben samen een vakantiehuisje met een enorm terras en een grasveld op Ameland gekocht. Timmy komt er niet zo vaak, maar Trixie wel. Met haar groene vingers heeft zij een moestuintje aangelegd op een gedeelte van het gemeenschappelijke perceel. Zij verbouwt daar duurzame gewassen. Zij vond het niet nodig Timmy hiervan op de hoogte te stellen omdat ze goed bevriend zijn en er in hun onderlinge relatie nooit problemen zijn geweest met betrekking tot het gebruik van de grond. Bovendien is bij de aankoop van de grond afgesproken dat zij alle handelingen mag verrichten die nodig zijn voor de exploitatie van de grond. Op een zeker moment krijgt Trixie een baan in Limburg. Dat betekent dat ze niet zo veel tijd meer heeft om in de weekenden naar Ameland af te reizen, laat staan om daar een moestuintje te onderhouden. Zij besluit daarom haar aandeel in de moestuin over te dragen aan de eigenaresse van het vakantiehuisje dat gelegen is naast dat van Timmy en Trixie.
Vraag: Heeft Trixie de medewerking van Timmy nodig om dit te bewerkstelligen?
De Utrechtse winkelier Stefan die gespecialiseerd is in feestversiering, koopt van de Duitse winkelier Karl, gevestigd in de Duitse stad Oldenburg, 500 kerstballen, 50 slingers en 100 handgemaakte kerstkransen. Partijen komen overeen dat Nederlands recht op de overeenkomst van toepassing is, maar dat ter compensatie van de keuze voor Nederlands recht de algemene voorwaarden van Karl op de overeenkomst van toepassing zijn. Partijen spreken af dat de kerstversiering op 1 december wordt afgeleverd en dat Stefan nog dezelfde dag via online bankieren de koopsom zal voldoen. Vervolgens laat Karl weten dat hij de gekochte versiering door omstandigheden pas op 10 december kan afleveren, maar dat hij wel verwacht dat Stefan de koopprijs conform de overeenkomst op 1 december betaalt. Als Stefan zegt dat hij zijn betalingsverplichting opschort, wijst Karl hem op art. 15 van de algemene voorwaarden dat (vertaald) luidt: “De koper kan zich niet op een opschortingsrecht beroepen ten aanzien van zijn plicht tot betaling van de koopprijs.”
Vraag: Kan Stefan art. 15 van de algemene voorwaarden vernietigen? Zo ja, licht toe. Zo nee, kan Stefan dan nog iets anders proberen? Ga er bij beantwoording vanuit dat de algemene voorwaarden door Karl aan Stefan ter hand zijn gesteld.
Besloten vennootschap A exploiteert een onderneming die zich bezighoudt met glasverwerking. Zij heeft een nieuw onderdeel nodig voor een machine in haar machinepark. Zij geeft opdracht aan gieterij B om het voorwerp van edelstaal te vervaardigen. A geeft daarbij gedetailleerde instructies en levert een model als voorbeeld. Nadat B het voorwerp heeft vervaardigd en afgeleverd, monteert A het in haar machine en stelt zij de machine in werking. Een half uur daarna loopt de machine vast en moet de machine gerepareerd worden voor € 15.000. A stelt B mondeling op de hoogte. B haalt daarna het door hem gegoten voorwerp op en constateert na uitvoerig onderzoek dat het voorwerp niet geheel overeenkomt met het geleverde model. Hij biedt excuses aan en belooft direct een nieuw voorwerp te gieten dat wel overeenkomt met het model dat A had verschaft.
A neemt daar geen genoegen mee. Zij wil ook de schade (reparatiekosten van de machine) vergoed zien. B stelt echter dat hij geen schadevergoeding aan A verschuldigd is, omdat hij nooit schriftelijk in gebreke gesteld is.
Heeft B gelijk?
Stel dat B wegens wanprestatie aansprakelijk is voor de schade en dat B op 20 november 2018 € 15.000 euro overmaakt naar A. A wil nu graag ook vergoeding van wettelijke rente vanaf 14 juni 2017 omdat zij al op 14 juni 2017 € 15.000 moest betalen aan de reparateur van de machine en het tot november 2018 duurde voordat zij de schadevergoeding ontving. B stelt dat hij geen wettelijke rente verschuldigd is aan A, omdat hij nooit schriftelijk in gebreke is gesteld.
Is de wettelijke rente door B verschuldigd?
De heer Goosing is projectontwikkelaar. Hij heeft een lap grond gekocht waarop hij een appartementencomplex wil bouwen. Het appartementencomplex kan pas gebouwd worden als de gemeente vrijstelling heeft verleend van het bestemmingsplan. Hij vraagt de vrijstelling aan bij de gemeente. De gemeente stelt omwonenden in de gelegenheid om vóór 1 december 2017 zogeheten zienswijzen in te dienen. Mevrouw Vliet is eigenaar en bewoner van een naastgelegen perceel. Zij vreest dat de waarde van haar woning zal dalen als de plannen van de heer Goosing verwezenlijkt worden. Daarom is zij van plan om tijdens een bijeenkomst van Dorpsbelangen op 16 november 2017 een presentatie te houden en een stapel concepten van zienswijzen mee te nemen. Zij hoopt veel bewoners ertoe te bewegen om zienswijzen in te dienen bij de gemeente en zo te voorkomen dat de gemeente vrijstelling verleent. Als de heer Goosing dit verneemt, biedt hij mevrouw Vliet aan om haar € 60.000 te betalen op 1 december 2017 in ruil voor het achterwege laten van haar plannen. Mevrouw Vliet accepteert het aanbod, maar houdt op 16 november 2017 toch een presentatie en verspreidt tijdens de vergadering de concepten van zienswijzen.
Is de heer Goosing verplicht om op 1 december 2017 € 60.000 te betalen aan mevrouw Vliet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de heer Adelaar zich dan bevrijden van zijn verplichting? U mag ervan uitgaan dat de overeenkomst die Goosing en Vliet sloten geldig is.
Firtec BV geeft aan Bouw BV opdracht om een specifieke machine te bouwen die goed aansluit op de wijze waarop zij haar productieproces heeft ingericht. Bouw BV kan de machine niet (af)bouwen, omdat buiten haar schuld haar fabriek tot de grond toe afbrandt. Firtec BV heeft nog niet betaald en benadert u met de vraag welke optie(s) zij heeft. Geef aan welke mogelijkheden een schuldeiser kan hebben bij tekortkoming in de nakoming door de schuldenaar (onder meer opgesomd in een hoorcollege) en bespreek in hoeverre deze mogelijkheden openstaan in de casus.
Potato BV exploiteert dertig frietwinkels door het hele land. In 2016 heeft Potato BV een overeenkomst gesloten met groothandel PK BV voor 14 ton bintjes. Door brandstichting branden de loodsen op het bedrijfsterrein van Groot BV af waarin de aardappelen die bestemd waren voor Potato BV, waren opgeslagen. Groot BV komt haar verplichting tot levering aan Potato BV niet na, waardoor Potato BV schade lijdt. Potato BV acht Groot BV hiervoor aansprakelijk. Groot BV is echter van mening dat de brandstichting buiten haar invloedssfeer lag zodat haar niets te verwijten valt.
Heeft Groot BV gelijk? Ga er bij beantwoording van de vraag vanuit dat Groot BV adequate brandveiligheidsmaatregelen heeft genomen zodat haar geen enkel verwijt valt te maken.
Onjuist. Dit betreft gevolgschade. Gevolgschade is onherstelbaar en dus is nakoming ten aanzien van gevolgschade blijvend onmogelijk. Hiertoe is geen verzuim op grond van art. 6:74 lid 2 BW vereist en is dus ook geen ingebrekestelling vereist (Zie arrest Kinheim/Pelders: HR 4 februari 2000, NJ 2000/258).
Ad argument 1:
Art. 6:265 lid 2 BW bepaalt dat de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer de schuldenaar in verzuim is, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is. In casu is nakoming door het vervoersverbod tijdelijk onmogelijk. In het geval van tijdelijke onmogelijkheid is voor ontbinding dan geen verzuim vereist, en daarmee ook geen ingebrekestelling.
Conclusie: Er hoeft dus geen ingebrekestelling te worden verstuurd. Rebbe heeft op dit punt geen gelijk.
Ad argument 2:
Art. 6:265 lid 1 bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming deze ontbinding niet rechtvaardigt. Voorop staat de hoofdregel uit HR Mol/Meijer Beheer: iedere tekortkoming rechtvaardigt in beginsel (gedeeltelijke) ontbinding. Er bestaat slechts beperkte ruimte voor redelijkheid en billijkheid.
Conclusie: Ook op dit punt heeft Rebbe geen gelijk, want iedere tekortkoming rechtvaardigt in beginsel ontbinding.
Vereist voor ontbinding op grond van artikel 6:265 BW is in de eerste plaats een tekortkoming: een opeisbare verbintenis moet niet (of niet deugdelijk) zijn nagekomen door de schuldenaar. De gevolgen van niet-nakoming treden reeds in voordat de vordering opeisbaar is, wanneer vaststaat dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn (art. 6:80 lid 1 sub a BW). Weliswaar is de vordering tot levering van het beeld nog niet opeisbaar op 20 september, maar het staat dan wel vast dat Spitse nooit in staat zal zijn het beeld te leveren op 26 september, omdat het door brand is vergaan. De gevolgen van niet-nakoming treden dus op 20 september reeds in. Het verweer van Spitse dat hij niet is tekortgekomen, omdat hij pas op 26 september hoeft te leveren, gaat dus niet op. Verder is vereist dat de tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt. Nu het beeld volledig is vergaan, is dat laatste het geval. Voor ontbinding is geen verzuim van Spitse vereist, omdat levering van het beeld blijvend onmogelijk is (art. 6:265 lid 2 BW). Verder is niet vereist dat de tekortkoming de schuldenaar kan worden toegerekend. Toerekenbaarheid is immers geen vereiste voor ontbinding. Ook het overmachtsverweer van Spitse gaat dus niet op. Conclusie: Du Fenêtre kan de overeenkomst op 20 september ontbinden.
Fabrikant Superstar
Superstar is als producent van de telefoon ex art. 6:185 BW aansprakelijk, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. De telefoon is een roerende zaak (art. 6:187 BW) met een veiligheidsgebrek (6:186 BW): je hoeft immers niet te verwachten dat een telefoon gevaarlijk is omdat hij in brand kan vliegen. De schade die wordt gedekt is in ieder geval het door Peter betaalde bedrag van 385 euro; art. 6:190 lid 1 sub a BW (schade door lichamelijk letsel, in casu brandwonden). De 100 euro voor het jasje is weliswaar gevolgschade in de zin van art. 6:190 lid 1 sub b BW, maar valt onder de franchise en komt dus niet voor vergoeding door de producent in aanmerking.
Operator
Tussen Operator en Hendrik is sprake van een consumentenkoopovereenkomst. Hendrik koopt de telefoon immers niet in het kader van enige beroeps- of bedrijfsuitoefening en Operator is een bedrijfsmatig handelende wederpartij; art. 7:5 BW. Operator heeft aan Hendrik een non-conform product geleverd; art. 7:17 BW. De telefoon beantwoordt immers niet aan de overeenkomst, nu Hendrik niet behoefde te verwachten dat zijn telefoon in brand zou vliegen. Ex art. 7:24 BW lid 1 heeft Hendrik jegens Operator in beginsel recht op schadevergoeding, mits aan de vereisten van art. 6:74 BW is voldaan. Er is sprake van een tekortkoming (non-conformiteit) waardoor (causaal verband) Hendrik schade heeft geleden. De tekortkoming kan aan Operator worden toegerekend op grond van de in het verkeer geldende opvattingen; art. 6:75 BW. Behoorlijke nakoming is blijvend onmogelijk (de schade heeft zich al voorgedaan), dus verzuim van Operator is niet vereist. Aan de vereisten van art. 6:74 BW is dus voldaan.
Art. 7:24 lid 2 BW stelt echter dat de verkoper in beginsel niet aansprakelijk is, als een producent ex art. 6:185 BW met succes aansprakelijk kan worden gesteld. De schade ten gevolge van het lichamelijk letsel hoeft de verkoper dus niet te vergoeden. De 100 euro voor het jasje moet door hem wel worden vergoed vanwege de eerder genoemde franchisebepaling; zie art. 7:24 lid 2 sub c BW.
Conclusie
De producent is aansprakelijk voor vergoeding van de letselschade (€385); de verkoper voor de schade aan het jasje (€100).
De reflexwerking van art. 185 WVW. Geregeld in Rechts a hung (R.o. 3.6)
In casu is de reflexwerking enkel van toepassing wanneer een gemotoriseerde tegen een ongemotoriseerde. In casu is er echter sprake van een vordering tussen een gemotoriseerde tegen een andere gemotoriseerde. De reflexwerking is hier dus niet van belang.
Onjuist, reflexwerking 185WVW, Chan a Hung/Maalsté
In casu is sprake van een consumentenkoop: het gaat om een koop van een (nog tot stand te brengen) roerende zaak, Alric koopt als particulier persoon en B handelt in de uit-oefening van een bedrijf; art. 7:5 BW. Uit het onderzoek van Cimmen volgt dat de tanks niet op juiste wijze zijn gelast en dat daardoor roest en lekkage is ontstaan. Art. 7:17 BW bepaalt dat de afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Heeft het schip de eigenschappen die Alric op grond van de overeenkomst mocht verwachten? I.c. mag Alric verwachten dat de lasnaden van de watertanks zodanig zijn afgewerkt dat de levensduur van de tanks langer is dan acht/negen jaar. A kan herstel van het schip vorderen op grond van art. 7:21 sub b BW, tenzij de afwijking te gering is. Gezien de aard van het gebrek en de kosten die gemoeid zijn met herstel, kan niet gesproken worden van een te geringe afwijking. A kan dus in beginsel met succes herstel van de watertanks vorderen, te meer daar art. 7:21 lid 4 BW stelt dat de verkoper in geval van een consumentenkoop als de onderhavige, daartoe verplicht is.
Het voorgaande veronderstelt wel dat Alric binnen bekwame tijd bij Hadrian heeft geklaagd over het feit dat het afgeleverde niet aan de overeenkomst beantwoordt; art. 7:23 BW. De klachttermijn begint in consumentenzaken te lopen vanaf het moment dat het gebrek is ontdekt. Het feit dat het gebrek pas na ruim acht jaar wordt ontdekt, doet dus niet ter zake voor de klachttermijn. Art. 7:23 BW bepaalt dat een kennisgeving door een consument binnen twee maanden in ieder geval tijdig is. Alric klaagt na tweeënhalve maand. De vraag of i.c. tijdig is geklaagd, hangt af van alle omstandigheden van het geval (HR Ploum/Smeets II). Van belang is hierbij of de schuldenaar nadeel heeft geleden door het tijdsverloop. Als het voor Hadrian door dit tijdsverloop moeilijker wordt om de stellingen van Alric te weerleggen, of de schade in die periode erger is geworden, zou een beroep door Hadrian op verval van recht ex art. 7:23 BW kans van slagen kunnen hebben. Gelet op de aard van het gebrek en de schade is het niet aannemelijk dat Hadrian nadeel heeft ondervonden van het verstrijken van de tijd. Alric heeft dus bijtijds geklaagd.
Zoals al bij de vorige vraag is besproken, betreft het een consumentenkoop. Op grond van artikel 7:24 lid 1 BW kan Alric daarom schadevergoeding vorderen als de zaak niet de eigenschappen bezit die hij op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Uit het antwoord op vraag a blijkt dat hiervan sprake is. De watertanks (en bijgevolg dus ook het schip) zijn non-conform; art. 7:17 BW.
Voor het recht op schadevergoeding moet vervolgens worden gekeken naar artikel 6:74 e.v. BW. Er is, zoals besproken, een tekortkoming. Deze tekortkoming kan worden toegerekend krachtens schuld (de lasnaden hadden correct moeten worden aangebracht). Zowel de schadeposten als het causaal verband tussen de tekortkoming en de schade zijn gegeven. Of verzuim is vereist, hangt af van het type schade. De onderzoekskosten zijn bijkomende schade en dus is m.b.t. deze schade nakoming blijvend onmogelijk. Verzuim is voor deze schadepost dus niet vereist.
De huurkosten voor een alternatieve boot betreffen vertragingsschade. Verzuim is dan wel vereist; art 6:85 BW. Dus is een ingebrekestelling nodig waarin een redelijke termijn dient te worden gesteld; art. 6:82 BW. Men zou ook kunnen betogen dat de verkoper tijdelijk niet kan nakomen. Er zullen immers reparatiewerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd. Als dat het geval is, treedt verzuim in zonder ingebrekestelling (6:82 lid 2 BW), en is de reeds verzonden brief d.d. 1 maart wellicht voldoende mits daaruit blijkt dat Alric Hadrian aansprakelijk stelt voor de vertraging van correcte nakoming (een redelijke termijn hoeft dan niet te worden gegeven).
De reflexwerking houdt in dat het aan het gemotoriseerd verkeer verbonden gevaar (het zogenaamde Betriebsgefahr), dat in geval van schade aan ongemotoriseerden, krachtens art. 185 WVW voor rekening van de gemotoriseerde komt, in zekere zin ook voor rekening van de gemotoriseerde komt wanneer het zijn eigen schade betreft. Deze toerekening berust op art. 6:101 BW: het Betriebsgefahr wordt de gemotoriseerde als ‘eigen schuld’ toegerekend met als gevolg dat Myron in casu zijn schade in beginsel niet volledig vergoed zal krijgen, De ratio is gelegen in de strekking van art. 185 WVW. Het gaat om bescherming tegen de gevolgen van het zich verwezenlijken van gevaren verbonden aan het rijden met een motorrijtuig. Het zou niet met deze strekking stroken dat de niet door het motorrijtuig vervoerde personen onverkort aansprakelijk zouden zijn op grond van art. 6:162 BW voor schade aan het motorrijtuig.
In beginsel kan iemand vrijelijk over zijn aandeel in een goed beschikken (art. 3:175 lid 1). Zie echter het verplichte arrest Betwiste gemeenschappelijke grond. In dat arrest oordeelde de HR dat de
overdracht van een aandeel in een gedeelte van de gemeenschappelijke grond niet mogelijk is zolang het desbetreffende gedeelte niet is verzelfstandigd (ofwel: geïndividualiseerd). Voor een dergelijke verzelfstandiging is de medewerking van alle deelgenoten nodig, omdat die handeling wordt aangemerkt als een handeling in de zin van art. 3:170 lid 3. Partijen kunnen geen regeling treffen met betrekking tot handelingen in de zin van art. 3:170 lid 3 BW. Trixie zal dus tot overeenstemming moeten komen met Timmy.
NB: de verzelfstandiging van het desbetreffende gedeelte van het perceel houdt niet in dat daarmee wordt aangewezen dat dat gedeelte ‘van Trixie’ is.
Het betreft hier een overeenkomst tussen partijen die in verschillende landen gevestigd zijn en die handelen in de uitoefening van een bedrijf. Art. 6:247 lid 2 BW bepaalt dat in een dergelijk geval de afdeling van algemene voorwaarden (afd. 6.5.3 BW) niet van toepassing is. Stefan dient zich derhalve op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid te beroepen (art. 6:248 lid 2 BW.) Zie hoorcollege algemene voorwaarden slide 18 en SBR R&O nr. 229.
NB1: In dat kader kan gewicht worden toegekend aan het feit dat art. 15 van de algemene voorwaarden van Karl op de zwarte lijst staat, zie art. 6:236 sub c. Weliswaar is deze lijst niet van toepassing omdat Stefan geen consument is, maar wellicht valt hieraan ook in het kader van 6:248 lid 2 BW enig gewicht toe te kennen.
NB2: Het bespreken van art. 6:265 BW en/of art. 6:74 BW als mogelijke ‘andere’ wegen die Stefan kan bewandelen (hiermee refererend aan het tweede onderdeel van de vraag) levert geen punten op omdat de vraag betrekking heeft op het beding in de algemene voorwaarden. In de casus en de vraagstelling is niet gegeven dat Stefan van de overeenkomst af wil of schadevergoeding wil vorderen.
Nee. De reparatiekosten zijn veroorzaakt door de gebrekkige prestatie van B en hebben niets te maken met het tijdstip van nakoming. Als B alsnog een deugdelijk voorwerp giet en levert, is de toegebrachte schade niet hersteld. De schade waarvoor A een vergoeding vordert is dus geen vertragingsschade, maar schade die definitief is toegebracht door de ondeugdelijkheid van het geleverde voorwerp. Wat deze schade betreft is de tekortkoming niet voor herstel vatbaar en is nakoming blijvend onmogelijk. Zie het arrest Kinheim/Pelders. Bij blijvende onmogelijkheid is geen verzuim vereist. Zie artikel 6:74 lid 2 BW. B heeft dus ongelijk, omdat je voor de gevorderde schade niet terechtkomt in paragraaf 2 van afdeling 9 van titel 1 van Boek 6 BW (de artt. 81 e.v.)
Door de ondeugdelijke prestatie van B ontstond op grond van artikel 6:74 een verbintenis tot betaling van € 15.000. Wettelijke rente is de gefixeerde schade door niet tijdig nakomen van de verbintenis tot betaling van een geldsom. Om te weten wanneer de wettelijke rente gaat lopen, kan opnieuw artikel 6:74 BW geraadpleegd worden. Het is niet blijvend onmogelijk om aan een verbintenis tot betaling van een geldsom te voldoen. Er is dus alleen schadevergoeding verschuldigd wegens het niet tijdig nakomen van een verbintenis tot betaling van een geldsom als de schuldenaar in verzuim is. (Dat volgt ook uit 6:85 BW). Op grond van artikel 6:83 sub b BW treedt verzuim zonder ingebrekestelling in wanneer de verbintenis strekt tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 BW en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen. A heeft dus recht op de wettelijke rente, omdat de verbintenis tot betaling van € 15.000 strekte tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 en deze verbintenis niet terstond werd nagekomen.
Ja, er is uit de overeenkomst een verplichting voortgevloeid tot betaling van 60.000 euro. Die verbintenis is niet automatisch vervallen door het enkele feit dat mevrouw Vliet haar verplichting tegenover de heer Goosing niet is nagekomen. De heer Goosing kan zich echter wel bevrijden van de verplichting tot betaling van 60.000 euro. Hij zal de overeenkomst kunnen ontbinden. Mevrouw Vliet is tekortgekomen in de nakoming van haar verplichting, omdat zij een verplichting om niet te doen heeft geschonden. Nakoming is daarom blijvend onmogelijk. Zie het arrest Schwarz/Gnatovic. Als nakoming blijvend onmogelijk is, is geen verzuim nodig voor ontbinding.
De volgende vier gangbare mogelijkheden moeten besproken worden.
NB: Minder gangbare opties (verrekening, retentierecht, executie, omzetting in schadevergoeding) hoefde u niet te behandelen.
Potato BV spreekt Groot BV aan tot schadevergoeding (art. 6:74 BW). Groot BV stelt dat de schade niet aan haar valt toe te rekenen (art. 6:75 BW) en beroept zich dus op overmacht. Hoewel zij er inderdaad niets aan kon doen, gaat haar beroep op overmacht niet op, omdat aardappelen immers een soortzaak zijn en Groot BV de 14 ton bintjes elders kon inkopen.
Als een schuldenaar ondeugdelijk presteert en de schuldeiser daardoor schade lijdt in zijn overige vermogen, dient de schuldenaar eerst in verzuim te worden gebracht, voordat een recht op schadevergoeding voor de schuldeiser ontstaat. Geef gemotiveerd aan of deze stelling juist of onjuist is.
In de werkplaats van de beroemde schilder Shmerel is een aantal van zijn assistenten bezig met het maken van een gigantisch schilderij. Het schilderij is midden in de ruimte opgesteld. Op bezoek is de Friese galeriehouder en kunstverzamelaar Jelle Rothschild, een goede klant van de schilder. Assistent Jankel probeert het middelste deel van het schilderij op aanwijzing van Shmerel naar zijn beste kunnen te voltooien. Hij gebruikt daarbij, zoals gewoonlijk, een wankele tafel waarop hij een krukje plaatst. Als Jankel zijn laatste verfstreek heeft gezet, leunt hij zoals altijd, wat achteruit om het resultaat te kunnen aanschouwen. Uit evenwicht gebracht door de wankele constructie, laat hij plots zijn schilderspalet vallen. Jelle Rothschild loopt op dat moment bewonderend naar het doek en wordt getroffen door het palet. Jelle Rothschild heeft een ernstige hoofdwond opgelopen. Hij lijdt hierdoor schade. Bij Jankel, van wie vaststaat dat hij aansprakelijk is voor deze schade op grond van onrechtmatige daad, valt echter weinig te halen.
Is naast Jankel ook Shmerel aansprakelijk voor de door Jelle Rothschild geleden schade?
De wankele tafel staat een dag later buiten bij de vuilnisbak. Jankel gebruikt geen tafel en krukje meer bij het schilderen, maar een professionele ladder. Op het moment dat Shmerel langs Jankel loopt, klapt de professionele ladder uiteen doordat de veiligheidspin, zonder toedoen van Jankel, opeens losschiet. Doordat de trap op hem valt, loopt Shmerel ernstige schade op aan zijn rug. De medische kosten voor zijn verwondingen bedragen EUR 15.000. De ladder is van het merk Ecalier, waarvan de producent, Ecalier Ltd. in de Verenigde Staten is gevestigd. De ladder is door Ladderkast BV te Rotterdam vanuit de Verenigde Staten in Nederland geïmporteerd.
Kan Shmerel van Ladderkast BV te Rotterdam vergoeding vorderen van de door hem geleden schade?
De Boer is actief als ondernemer op het gebied van restauratie. Sinds 1989 werkt Kwastig als schilder bij één van de bedrijven van De Boer, genaamd Uienboom Restaurateurs BV. Uienboom Restaurateurs is een professioneel atelier voor restauratie van antieke stoelen. Voor het restaureren van antieke stoelen gebruikt Kwastig chroom-3-verf. De Boer verplicht zijn werknemers om gedurende het restaureren van de antieke stoelen een mondkapje te dragen, omdat hij vermoedt dat langdurige blootstelling aan verflucht gezondheidsproblemen kan veroorzaken. Kwastig betwist het nut van het dragen van een mondkapje tijdens schilderwerkzaamheden, en vergeet regelmatig een mondkapje op te doen als hij een antieke stoel restaureert. De Boer grijpt echter niet in. Hij heeft geen zin in discussies met Kwastig over het nut en de noodzaak van het dragen van mondkapjes en is al lang blij als Kwastig zijn werk zorgvuldig uitvoert. In december 2015 wordt bij Kwastig neuskanker geconstateerd, en in maart 2016 wordt in het kritische nieuwsprogramma “De Waarheid” onthuld dat chroom-3-verf een stof bevat die neuskanker veroorzaakt bij langdurige blootstelling en dat alleen schilders die zonder bescherming hun werkzaamheden hebben verricht, door neuskanker zijn getroffen. Kwastig kan sinds april 2016 niet langer meer werken en raakt door zijn slepende ziekte arbeidsongeschikt. Kwastig spreekt De Boer aan tot vergoeding van de door hem geleden schade.
Is De Boer aansprakelijk voor de schade van Kwastig?
Díaz is eigenaar van twee aangrenzende percelen: perceel A en perceel B. Wegens financiële problemen besluit Díaz om perceel A en het daarop gelegen unieke Rododendron bos aan Den Pote te verkopen en zelf een kleine villa te gaan bewonen die is gelegen op perceel B. Vanaf de veranda aan de achterzijde van de kleine villa is een prachtig uitzicht op het door Díaz zo geliefde Rododendron bos. Het is de diepe wens van Díaz om levenslang te genieten van dit uitzicht, ongeacht wie de eigenaar is c.q. ooit zal worden van Rododendron bos. Op 1 mei bereiken Díaz en Den Pote overeenstemming over de koopsom voor perceel A. Den Pote stemt hierbij in met de wens van Díaz en het is de nadrukkelijke bedoeling van partijen dat Den Pote en diens eventuele rechtsopvolgers, zolang Díaz de kleine villa bewoont, zich zullen houden aan het verbod tot het aanbrengen van veranderingen aan het Rododendron bos. In welke drie vorm(en) kan de bedoelde verplichting worden neergelegd ter realisering van het door partijen beoogde doel?
De Stange heeft in de jaren ‘71-’80 in de bouw gewerkt voor Betonbouw BV. Binnen zijn functie werkte hij op de bouwplaatsen veel met asbest. Betonbouw was op de hoogte van de grote risico’s die met asbest waren gemoeid, maar liet haar personeel toch met asbest werken. De directeur van Betonbouw zegt hierover: ‘Ik wist wel dat asbest kankerverwekkend kon zijn, maar iedereen werkte ermee. Bij afbraakwerkzaamheden kwamen werknemers altijd asbest tegen en dit moest worden verwijderd’.
Betonbouw stelde beschermende maskers en kleding ter beschikking maar, omdat deze maskers zeer onpraktisch waren, droeg niemand ze, ook De Stange niet. Betonbouw heeft het dragen van de maskers en kleding niet verplicht gesteld en controleerde daar ook niet op. Bij De Stange wordt eind 2015 Asbestose geconstateerd. Vaststaat dat deze ziekte is ontstaan door blootstelling aan asbest bij Betonbouw. De Stange stelt Betonbouw direct na diagnose aansprakelijk, o.a. voor de medische kosten. Betonbouw verweert zich door erop te wijzen dat De Stange er zelf voor heeft gekozen om de ter beschikking gestelde, goed passende, kleding en masker niet te dragen. Is Betonbouw BV als werkgever aansprakelijk jegens De Stange? Betrek het verweer van Betonbouw in uw antwoord.
Van 1969 tot 1984 komt Van der Steen tijdens zijn werkzaamheden voor bouwbedrijf Molen in aanraking met asbeststof. Begin 2002 wordt bij hem leverkanker vastgesteld, waaraan hij in de loop van dat jaar overlijdt. De erven van Van der Steen spreken Bouwbedrijf Molen aan tot vergoeding van de materiële en immateriële schade. Vaststaat dat bouwbedrijf Molen toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld c.q. zijn zorgplicht heeft geschonden door Van der Steen met asbest te laten werken. Omdat Van der Steen ook gedurende 28 jaar stevig heeft gedronken, laat de oorzaak van de leverkanker zich in dit geval evenwel niet vaststellen. Door deskundigen wordt de kans dat de leverkanker is veroorzaakt door die blootstelling aan asbest in dit geval op 55% wordt geschat. Bouwbedrijf Molen stelt dat het om die reden niet aansprakelijk kan worden gehouden.
Heeft Molen gelijk? Geef in uw antwoord aan welke oplossingen de Hoge Raad voor dit probleem heeft geboden, inclusief de naam van het door de Hoge Raad ontwikkelde leerstuk.
Annet rijdt op de snelweg en ziet dat voor haar een file ontstaat. Zij volgt de snelheidsinstructies op de borden op, matigt haar snelheid en rijdt stapvoets verder. Enkele seconden later wordt zij van achteren geraakt door Jermain, die met veel te hoge snelheid op de file inrijdt. Aan het ongeval houdt Annet ernstige nekklachten over. De klachten houden aan en daardoor kan zij 35% minder werken in haar eigen bedrijf waardoor zij 35% minder inkomsten heeft. Vaststaat dat Jermain voor deze schade aansprakelijk is en hij het verlies aan arbeidsvermogen tot Annets pensionering moet vergoeden (bij wijze van maandelijkse suppletie van Annets arbeidsongeschiktheidsuitkering). Een half jaar na de aanrijding krijgt Annet plots een hersenbloeding waardoor zij volledig arbeidsongeschikt raakt. Deze laatste gebeurtenis staat los van het ongeval. Volgens Jermain is hij vanaf dat moment niet meer aansprakelijk voor de 35% gederfde inkomsten van Annet.
Heeft Jermain gelijk?
Hendriks heeft een Crossfit gym met een klimrek erin. Het klimrek is duurzaam met de grond verenigd om te voorkomen dat het omvalt tijdens te oefeningen die de sporters daar doen. Dit rek is in juni 2014 door Marnix Reuters aangeleverd, net als de bouten waar het mee vast zit. Het materiaal komt vanuit een 3D printer en is erg bekend om de kracht wat het aankan. Het wordt als zeer betrouwbaar gezien Zijn naam staat dan ook pontificaal op het rek. Op 15 maart 2017 gebeurt er in de gym een ongeval. Daniel was die dag van de ene kant van het rek naar de andere kant aan het klouteren, iets waar het rek bij uitstek goed voor gemaakt is. Hij maakt halverwege de tocht een val en land erg verkeerd op z'n oogkas. Hij heeft hier blijvend letsel aan. Op 15 april 2017 wordt er een rapport uitgebracht van de Nationale Sportbond over dit incident en stelt dat het voornamelijk aan de bouten lag waarmee alles is vastgesteld . Op 1 juni 2017 publiceert een aan de Wageningen University gelieerde onderzoeksgroep een rapport wat vrij veel controversie veroorzaakt. Het heeft het materiaal namelijk grondig onderzocht en stelt dat het een stuk minder sterk is dan verwacht, het gaat na drie jaar sterk achteruit en is niet meer betrouwbaar.
Kan Hendriks de (mogelijke) contractuele aansprakelijkstelling door Daniel succesvol weerleggen met een beroep op artikel 10 van de algemene voorwaarden? NB je hoeft de vereisten voor de contractuele aansprakelijkheid niet uit te werken.
Operator, een bekende keten van telefoonwinkels, verkoopt o.a. het toestel type Space Block van de fabrikant Superstar en biedt daarbij abonnementen aan. Hendrik, een tweedejaars rechtenstudent en fervent fan van Superstar-telefoons, heeft als een van de eersten een abonnement van €35,- euro per maand genomen, waarbij de kosten voor aanschaf van deze nieuwe telefoon zijn inbegrepen. Hij verwacht de Space Block vanwege het iets grotere formaat ook als tablet te kunnen gebruiken.
Tijdens een werkgroep voelt Hendrik een warm gevoel in zijn borstzak ontstaan en korte tijd later begint zijn jasje te smeulen. De telefoon blijkt vlam te hebben gevat. Hendrik gooit de telefoon uit het raam en rent naar de wc’s om de vlammen op zijn jasje te doven, maar hij kan niet voorkomen dat hij lichte brandwonden oploopt. Zijn jasje met een winkelwaarde van €100,- is geruïneerd en als gevolg van de aan hem op de Spoedeisende Hulp in het ziekenhuis verleende zorg moet hij voor deze zorgkosten € 385,- aan eigen risico betalen.
Op internet doet het verhaal van het vlam vatten van de Space Block al snel de ronde. Julia, die een heel ander merk telefoon (inclusief abonnement) bij Operator heeft gekocht, vertrouwt ook haar toestel niet langer. Zij laat aan de winkel weten dat zij het abonnement tegen een gereduceerd tarief wil voortzetten, maar dat zij zelf voor een andere telefoon zal zorgen. Operator gaat hier niet mee akkoord, omdat met het toestel van Julia niets mis is.
Uit de voor dit vak voorgeschreven artikelen blijkt dat Julia - ook al is er met haar telefoon niets mis - rechtens gezien een mogelijkheid heeft om het door haar gewenste resultaat te bereiken. Leg globaal uit op welke mogelijkheid wordt gedoeld (wetsartikelen en namen van arresten hoeven niet te worden genoemd).
Hadrian Blackwater, eigenaar van een gloednieuwe caravan, haalt zijn broer Royce over om zijn (Hadrian’s) caravan ook eens te proberen. Hadrian hoopt dat Royce zo enthousiast zal worden dat ook hij een caravan zal aanschaffen en dat zij en hun gezinnen er in de nabije toekomst samen op uit zullen trekken. Omdat Royce geen enkele ervaring heeft met het rijden met een caravan, besluit hij om samen met zijn vrouw Gwen eerst eens een lang weekend naar een camping in Zeeland te gaan. Alles staat klaar; de door Hadrian uitgeleende caravan is aangekoppeld aan de auto van Royce. Royce zit achter het stuur en Gwen zit naast hem. Royce manoeuvreert met auto en caravan achteruit zijn afrit af teneinde op de openbare weg te komen.
De altijd behulpzame buurman Alric staat klaar op de weg om aanwijzingen te geven, maar vergeet daarbij op het verkeer te letten. Op dat moment komt de heer Groen in zijn jeep aanrijden; de heer Groen heeft zijn mobiele telefoon in de hand en is aan het telefoneren. Hij rijdt ongeveer 40 km per uur. Alric ziet de jeep niet aankomen en een aanrijding is onvermijdelijk. Alric loopt daarbij een gecompliceerde breuk aan zijn rechterbeen op. Een fractie van een seconde later rijdt Royce de openbare weg op. De jeep ramt de achterkant van de caravan, waardoor een deuk in de caravan ontstaat en blikschade aan de jeep. Gwen heeft na de aanrijding last van haar nek. Een week nadien blijkt, uit onderzoek in het ziekenhuis, dat zij door de aanrijding een nekwervelblessure heeft opgelopen.
Is Groen aansprakelijk voor de schade die Alric lijdt, en - zo ja - dient hij in dat geval alle schade te vergoeden?
Is Royce aansprakelijk voor de schade die Gwen lijdt?
Is Royce aansprakelijk voor de schade van Hadrian?
Met enige vertraging vertrekken Royce en Gwen alsnog, maar op hun tocht rust geen zegen. De camping in Zeeland wordt weliswaar zonder oponthoud bereikt en Royce slaagt erin de caravan op de door de campingbeheerder aangewezen plaats neer te zetten, maar de volgende ochtend valt het klapraam van de caravan boven op de vingers van Royce. Hij loopt ernstig letselschade aan zijn rechterhand op. Onderzoek wijst uit dat de caravan van Hadrian een constructiefout bevat, in die zin dat de veiligheidspal van de klapramen niet naar behoren functioneert.
Kan Royce met succes Hadrian voor zijn schade aansprakelijk stellen?
Op een mooie dag in het najaar besluit Alric een eindje met zijn schip te gaan varen. Bij het wegvaren uit de haven schiet plotseling de schroef van het schip af. Ewoud, die net met zijn zeilboot de haven binnenkomt, loopt door de weggeslingerde schroef ernstig letsel op aan zijn linkerarm. Na een chirurgische ingreep blijkt dat de arm moet worden geamputeerd.
Onderzoek wijst uit dat de oorzaak van het losschieten van de schroef gelegen is in een constructiefout in de beschermkap die de schroefnaaf en de schroefas tegen aantasting door zeewater moet beschermen. De jarenlange blootstelling aan zeewater heeft op de bewuste dag tot een breuk geleid waardoor de schroef is losgeschoten. Hadrian, de fabrikant van het schip, was van deze constructiefout niet op de hoogte.
Zijn Hadrian en/of Alric aansprakelijk voor de letselschade van Ewout? NB U hoeft bij deze subvraag niet in te gaan op de omvang van de eventueel te betalen schadevergoeding.
Gwen (12 jaar) rijdt met haar oudere broer Royce (16 jaar) ’s avonds in het donker op de fiets naar huis. Beiden fietsen zonder licht. Vlak voordat Gwen en Royce thuis zijn, moeten zij een drukke, gevaarlijke voorrangsweg oversteken. Op het moment dat Gwen en Royce het betreffende kruispunt naderen, nadert ook Myron, die zich met zijn auto op de voorrangsweg bevindt, het kruispunt. Alle drie steken tegelijk het kruispunt over met een botsing tot gevolg. Myron verklaart later dat hij wel iets zag bewegen vanuit zijn linkerooghoek, maar gezien het feit dat hij op een voorrangsweg reed, ging hij ervan uit dat hem voorrang zou worden verleend. Gwen, Royce en Myron hebben ieder schade:
Gwen heeft een gebroken been en haar fiets is helemaal kapot;
Royce mankeert zelf niets, maar de voorvork van zijn fiets is krom en het wiel moet worden vervangen;
Myrons auto is aan de voorkant flink beschadigd.
Is Myron aansprakelijk voor de door Gwen en Royce geleden schade? Zo ja, krijgen zij hun hele schade vergoed?
Een werkgever die ten behoeve van zijn werknemers geen ongevallenverzekering heeft afgesloten, is aansprakelijk als een van zijn werknemers in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt omdat hij met zijn fiets tegen een boom botst. Beargumenteer of deze stelling juist of onjuist is.
Als A jegens B aansprakelijk is voor shockschade, komt ook de materiële schade van B voor vergoeding in aanmerking. Beargumenteer of deze stelling juist of onjuist is.
Arnoud is eigenaar van een perceel grond van 10.000 m 2 in de Drentsche Aa. Hij gebruikt het om te jagen en als pleisterplaats voor zijn camper. In mei 1998 besluit hij een hek om zijn perceel te plaatsen. Hij snoept daarbij een stukje van het buurperceel af, dat toebehoort aan Natuurmonumenten, omdat, meent Arnoud, er toch alleen maar koeien op grazen, die die schamele 500 m2 niet zullen missen. In april 2017 besluit Arnoud het perceel te verkopen. Als Jimmy het op Funda ziet staan, is hij op slag verliefd. Hij biedt de vraagprijs en in juli 2017 wordt het perceel geleverd. Jimmy heeft geen idee dat een deel van het omheinde perceel aan Natuurmonumenten toebehoort. Wanneer Natuurmonumenten in januari 2019 van plan is de waterloop van de Drentsche Aa in de oorspronkelijke staat terug te brengen, stuit zij op het hek. Zij vordert van Jimmy dat het hek wordt verwijderd en stelt daartoe (i) dat zij eigenaar is van de door Arnoud afgesnoepte 500 m 2 ; (ii) dat Arnoud en later Jimmy het perceel onrechtmatig in bezit heeft gehouden en op grond van onrechtmatige daad gehouden is het desbetreffende deel aan Natuurmonumenten over te dragen. Jimmy weigert.
Vraag: Wie heeft gelijk? Ga in op de beide stellingen van Natuurmonumenten.
Mevrouw A., directeur en enig aandeelhouder van Hotel de Kraaijen BV, bestelt vijftig Nordmann kerstbomen bij Groen BV. Afgesproken wordt dat de kerstbomen op 17 december bij een hotel in Delfzijl worden afgeleverd. Als een medewerker van Groen BV op 17 december bij het hotel arriveert om de kerstbomen af te leveren, is echter niemand aanwezig. De medewerker doet verscheidene pogingen om mevrouw A. te bellen, maar krijgt geen gehoor. Hij stuurt mailtjes en appjes aan Hotel de Kraaijen BV dat hij voor de deur van het hotel staat met drie pallets met in totaal vijftig kerstbomen, maar daarop wordt evenmin gereageerd. Er is geen plek voor de deur van het hotel om de pallets neer te zetten. Daarom zet de medewerker van Groen BV de pallets met de kerstbomen neer op het schoolplein van een basisschool in de buurt. Hij stuurt Hotel de Kraaijen BV een mailtje dat de vijftig kerstbomen die die dag niet konden worden bezorgd, voor aflevering aan Hotel de Kraaijen zijn aangewezen en dat op 18 december opnieuw een poging zal worden gedaan om ze te bezorgen. De volgende ochtend blijken de kerstbomen echter te zijn gestolen. Kort na deze ontdekking ontvangt Groen BV een mailtje van mevrouw A., waarin zij haar excuses aanbiedt. Zij had zich bij het maken van de afspraak voor aflevering niet gerealiseerd dat 17 december op een maandag viel. Op maandagen is het hotel gesloten. Zij laat weten dat op 18 december vanaf 11.00 uur iemand bij Hotel de Kraaijen aanwezig is om de kerstbomen in ontvangst te nemen. De medewerker van Groen BV antwoordt dat de kerstbomen niet meer kunnen worden geleverd, omdat ze gestolen zijn.
Vraag: Kan Hotel de Kraaijen BV de overeenkomst met Groen BV ontbinden? Besteed in uw antwoord geen aandacht aan Boek 7 BW.
Wouter rijdt op 1 november 2010 ten gevolge van overmatig alcoholgebruik tegen de geparkeerde auto van Bram aan. Wanneer is de vordering tot schadevergoeding van Bram verjaard? U hoeft in uw antwoord geen aandacht te schenken aan de strafrechtelijke aspecten van het gedrag of de daaraan gekoppelde gevolgen voor de civielrechtelijke verjaring.
Architectenbureau Goes BV sluit een overeenkomst met aannemer Ben om een nieuwe etage op haar bedrijfspand in het Gooi te laten plaatsen. Ben schakelt op zijn beurt onderaannemer Chris in. Chris veroorzaakt door grove onvoorzichtigheid brand waardoor Goes BV schade lijdt (€ 85.000). In de overeenkomst tussen Goes BV en Ben staat een exoneratieclausule. Goes BV vraagt zich af wie zij voor haar schade aansprakelijk kan stellen.
Kan Ben zich op het exoneratiebeding beroepen indien Goes BV hem aanspreekt?
Kan Chris zich op het exoneratiebeding beroepen indien Goes BV hem aanspreekt?
In 1997 wordt Nikkie's Aston Martin DB5 gestolen. Nikkie doet aangifte, maar de dief wordt niet opgespoord. Het betekent voor Nikkie een fiks verlies; niet alleen was zij aan deze door haarzelf gerestaureerde auto gehecht, maar hij vertegenwoordigde ook een flinke waarde en de auto was niet allrisk verzekerd. Maar de tijd heelt alle wonden en langzamerhand verdwijnt de auto uit Nikkie's gedachten. Vlak na nieuwjaar 2018 wordt de auto bij toeval bij een politiecontrole aangetroffen bij Gert. Hij bekent vrijwel onmiddellijk de auto in een ver verleden gestolen te hebben en te hebben laten overspuiten en de auto sindsdien (met een andere nummerplaat) in gebruik te hebben gehad.
Kan Nikkie nog enige aanspraak doen gelden ter zake van de auto? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
X sluit als zelfstandige zonder personeel een overeenkomst voor het beheer van een park met recreatiebungalows. De taken van X bestaan onder meer uit het maaien van grasvelden, het verrichten van onderhoud aan de wegen op het park en het zo nodig vervangen en repareren van terreinverlichting. Met de eigenaar van het park wordt afgesproken dat X voor het uitvoeren van zijn taken iedere maand op de 29e van de maand € 3.000 zal ontvangen. De overeenkomst wordt aangegaan voor 1 jaar (januari 2017 tot januari 2018). De eigenaar van het park betaalt in januari 2017 nog trouw op het afgesproken tijdstip, maar de maanden daarna niet meer. X vraagt zich af of de eigenaar van het park wel altijd in staat is om hem te betalen. Hij vindt het echter heel vervelend om hem aan te sporen en is ook bang dat dat negatieve gevolgen kan hebben voor hun zakelijke relatie. Daarom besluit X in mei 2017 zijn rechten jegens de eigenaar van het park te verkopen en te cederen aan Y. Y is bereid daarvoor een bedrag ineens te betalen. X en Y stellen een onderhandse akte op tot levering van huidige en toekomstige vorderingen van X op de eigenaar van het park en laten de akte registreren op 1 juni 2017. Op 1 oktober 2017 gaat X failliet. De curator heeft besloten dat X gedurende het faillissement zijn werk als zelfstandige zonder personeel nog mag voortzetten tot januari 2018. Op 7 januari 2018 is de eigenaar van het park wegens de uitgevoerde beheertaken de bedragen over de maanden mei t/m december 2017 nog schuldig.
Is Y rechthebbende van de bedragen die verschuldigd zijn wegens het uitvoeren van beheertaken in de maanden mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november en december 2017?
Een schildersbedrijf gebruikt al jaren het middel San Marco, een product waarmee kozijnen kunnen worden ontvet voordat deze van een nieuwe verflaag worden voorzien. Het product bevalt prima. In juni 2017 koopt het schildersbedrijf twintig flessen San Marco bij een groothandel in schoonmaakproducten. Nadat er enkele flessen zijn meegegeven aan werknemers van het schildersbedrijf en zij de inhoud hebben aangebracht op kozijnen van het Harmoniegebouw te Groningen, blijkt dat het middel dit keer niet alleen ontvet, maar de verflagen volledig verwijdert. Onderzoek brengt aan het licht dat er sprake is van een productiefout waardoor er afbijtmiddel in een partij flessen San Marco is terechtgekomen. Het schildersbedrijf lijdt schade doordat de kozijnen van het Harmoniegebouw twee keer in de grondverf moeten worden gezet voordat deze netjes kunnen worden afgelakt. Het opleveren van net schilderwerk kost het schildersbedrijf dus veel meer verf en arbeidsuren dan vooraf begroot. Het schildersbedrijf stelt de verkoper voor deze schade aansprakelijk. De verkoper wijst aansprakelijkheid van de hand. Hij is van oordeel dat het niet van hem gevergd kan worden dat hij de inhoud van de flessen San Marco die hij van de producent ontvangt, op gebreken test voordat hij deze levert aan zijn klanten. Hij is bereid het schildersbedrijf twintig nieuwe flessen San Marco te leveren, maar daar blijft het ook bij.
Is de verkoper tegenover het schildersbedrijf aansprakelijk voor de schade? Besteed in uw antwoord aandacht aan het verweer van de verkoper en tevens aan de vraag of er verzuim vereist is voor het vorderen van de geleden schade.
Op de automarkt in Beverwijk worden veel tweedehandsauto’s tegen contante betaling verkocht. Autohandelaar A heeft op dinsdag 9 januari 2017 veel geld verdiend op de markt. Omdat hij die avond nog wil stappen en niet met veel geld op pad wil, vraagt hij bevriend autohandelaar B of hij wat geld van hem in bewaring wil nemen. Autohandelaar B stemt toe. In het bijzijn van autohandelaar C, telt A zijn geld nog even na, stopt het geld in een enveloppe en overhandigt B de enveloppe waarin zich 176 bankbiljetten van 50 euro en 38 bankbiljetten van 20 euro bevinden. Ter voorkoming van misverstanden wordt de hoeveelheid bankbiljetten genoteerd en wordt een en ander voorzien van een handtekening van A en B. B doet na het vertrek van A nog een uurtje zaken op de markt. Omdat hij soms wat wisselgeld nodig heeft, opent hij de enveloppe van A en stopt de inhoud daarvan in een leren tas waarin ook zijn eigen bankbiljetten zitten. Een dag later gaat B failliet. De curator treft de leren tas met bankbiljetten aan. Er zitten op dat moment 249 briefjes van 50 euro en 41 briefjes van 20 euro in de tas.
Kan A zijn bankbiljetten revindiceren als de akte wordt getoond en C bereid is als getuige te verklaren dat hij heeft gezien dat A een enveloppe met 176 bankbiljetten van 50 euro en 38 briefjes van 20 euro in bewaring heeft gegeven?
In de casus is reeds gegeven dat Jankel aansprakelijk is voor de schade op grond van art. 6:162 BW. Shmerel is aansprakelijk op grond van art. 6:170 lid 1 BW. Jankel was namelijk ten tijde van de fout (een toerekenbare onrechtmatige daad) in dienst van Shmerel als ondergeschikte. Jankel handelde bij het schilderen ter uitoefening van de aan hem opgedragen taak, waardoor die taak de kans op het ontstaan van de schade heeft vergroot, terwijl Shmerel zeggenschap had over het schilderen. Shmerel kan ook aansprakelijk worden gesteld, naast Jankel.
De schade van Shmerel werd veroorzaakt door een gebrekkige ladder. De ladder is een gebrekkig product ex art. 6:186 lid 1 sub b BW, omdat deze niet de veiligheid biedt die men mag verwachten (gelet op het redelijkerwijs te verwachten gebruik van het product). De producent is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product ex art. 6:185 lid 1 BW (productaansprakelijkheid). Ingevolge art. 6:187 lid 3 wordt de importeur Ladderkast BV te Rotterdam gelijkgesteld aan de producent Ecalier Ltd. Ladderkast BV is ex art. 6:190 lid 1 sub a BW aansprakelijk voor de letselschade. De hoogte van de medische kosten is niet relevant. Ladderkast BV kan dus door Shmerel worden aangesproken tot vergoeding van de door hem geleden schade.
De Boer is als werkgever aansprakelijk voor de letselschade van Kwastig op grond van art. 7:658 lid 2 jo. lid 1 BW. Zijn ondergeschikte Kwastig heeft schade, namelijk neuskanker, opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De tenzij-clausule uit lid 2 gaat niet op: De Boer heeft zijn zorgplicht geschonden doordat hij nalatig is geweest met het verstrekken van veiligheidsinstructies. Kwastig heeft wel onbezonnen en onzorgvuldig gehandeld, maar niet gesteld kan worden dat deze onzorgvuldigheid opzettelijk of bewust roekeloos van aard is. In HR Pollemans/Hoondert wordt het begrip opzet/bewuste roekeloosheid nader uitgewerkt. Niet gebleken is dat Kwastig zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloze karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust zou zijn geweest. Tevens valt de schending van de zorgplicht door De Boer niet in het niets ten opzichte van de mate waarin de gedraging van Kwastig tot het letsel heeft bijgedragen.
De eerste vorm is de vestiging van het zakelijk recht van erfdienstbaarheid (art. 5:70 BW). De tweede vorm is het in het leven roepen van een kwalitatieve verplichting (art. 6:252 BW). De derde vorm is het overeenkomen van een kettingbeding: de verkrijger neemt een verplichting op zich en verplicht zich die verplichting aan zijn rechtsopvolgers op te leggen, en die verplichten deze aan hun rechtsopvolgers door te geven. Dit betreft een contractuele regeling die niet wettelijk is geregeld.
Aan de vereisten van artikel 7:658 BW is voldaan. Er is sprake van letselschade bij werknemer De Vries. Deze schade heeft hij geleden in de uitoefening van de werkzaamheden, nu De Stange tijdens zijn werkzaamheden op bouwplaatsen aan asbest is blootgesteld. Betonbouw BV schiet tekort in haar zorgplicht als werkgever, door het dragen van beschermende kleding en maskers niet verplicht te stellen en te controleren, nu Betonbouw BV met de risico’s van asbest bekend was. Verder is er geen sprake van opzet of bewuste roekeloosheid van De Stange, zoals uitgelegd door de Hoge Raad in Pollemans/Hoondert. De Stange was zich niet onmiddellijk voorafgaand aan zijn gedraging – het niet dragen van de beschermende kleding – bewust van het roekeloze karakter van de gedraging. Er was sprake van een gewoonte of sleur de beschermende kleding en maskers niet te dragen. Ook valt het tekortschieten van Betonbouw BV in haar zorgplicht niet bij deze gedraging van De Stange in het niet. Conclusie: Betonbouw BV is als werkgever aansprakelijk jegens De Stange.
Hier speelt een causaliteitsprobleem: is Van der Steen ziek geworden door het werken met asbest, door het 28 jaar lang stevig drinken, door een combinatie van die twee en/of door eventuele andere oorzaken? Omdat de oorzaak van de leverkanker niet kan worden vastgesteld, kan niet worden vastgesteld of de schade is geleden ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’ in de zin van art. 7:658 BW (condicio sine qua non-verband).
In het arrest Nefalit/Karamus heeft de Hoge Raad een oplossing voor dit probleem geboden. In gevallen waarin vaststaat dat een werkgever toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de op hem ex art. 7:658 rustende zorgplicht en er een aanzienlijke kans bestaat dat deze normschending de schade heeft veroorzaakt, maar dit laatste niet is vast te stellen, heeft de Hoge Raad de mogelijkheid geboden de schade te verdelen als alternatief voor het toe- of afwijzen van de vordering. De rechter mag de werkgever toch tot vergoeding van de gehele schade van de werknemer veroordelen, met vermindering van de vergoedingsplicht van de werkgever in evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin de aan de werknemer toe te rekenen omstandigheden tot diens schade hebben bijgedragen. Dit leidt dus tot proportionele aansprakelijkheid. Toepassing van deze regel op de casus leidt tot de conclusie dat Bouwbedrijf Molen voor 55% van de schade aansprakelijk is, terwijl Van der Steen 45% van de schade zelf moet dragen, omdat deze aan hem is toe te rekenen; Molen heeft dus geen gelijk.
Ingevolge het arrest Staat/Vermaat gaat de schadevergoedingsverplichting van de aansprakelijke partij niet zover, dat zij ook zou moeten opkomen voor schade die zonder het ongeval voor risico van de benadeelde zou komen. De hersenbloeding staat geheel los van de eerste gebeurtenis en zou zelfstandig de gehele arbeidsongeschiktheid hebben veroorzaakt, als de eerste gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Wanneer bij een voortdurende inkomensschade blijkt dat de Annet, ook indien het ongeval niet had plaatsgevonden, op enigerlei tijdstip geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zou zijn geworden ten gevolge van een omstandigheid die voor haar risico komt — zoals het geval is bij de door Annet opgelopen hersenbloeding, wanneer die geen verband houdt met het door het ongeval veroorzaakte letsel — is er geen reden om de inkomensschade vanaf het tijdstip dat de voor eigen risico komende arbeidsongeschiktheid zou zijn ingetreden, nog toe te rekenen aan degene (Jermain) die voor het ongeval aansprakelijk is. De verplichting tot vergoeding van door een ongeval veroorzaakte schade gaat niet zover dat degene die voor die schade aansprakelijk is (Jermain), de gelaedeerde (Annet) ook moet behoeden voor schade die zonder dat ongeval voor haar eigen risico zou komen. Jermain heeft dus gelijk.
Art. 10 van de algemene voorwaarden behelst een exoneratieclausule. De clausule is onderdeel van de overeenkomst (Daniel heeft immers een formulier met verwijzing naar de algemene voorwaarden getekend, vgl. art. 6:217 BW) en dus kan Hendriks zich in beginsel op de exoneratieclausule beroepen. De vraag is of Daniel de clausule kan vernietigen ex art. 6:233 BW. Dit is ex art. 6:233 sub b mogelijk indien aan Daniel niet een redelijke mogelijkheid is geboden om van de voorwaarden kennis te nemen. In geval van een dienstverrichter (de casus stelt dat Hendriks als dienstverrichter valt te aan te merken in de zin van de daartoe relevante Richtlijn) is ex art. 6:234 jo. 6:230c sub 2 BW voldaan aan de terhandstellingseis als de voorwaarden gemakkelijk toegankelijk zijn op de plaats waar de dienst wordt verricht. Dit is in casu het geval; de voorwaarden liggen uitgeprint op een stapeltje op de balie. De conclusie kan dus zijn dat vernietiging van de exoneratieclausule ex art. 6:233 sub b BW niet mogelijk is. Daarnaast speelt de vraag of het exoneratiebeding vernietigbaar is omdat het onredelijk bezwarend is voor Daniel; art. 6:233 sub a BW. (Zie ook hoofdstuk 6) Omdat Daniel een consument is (hij is immers een natuurlijk persoon die niet klimt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf) kan hij zich beroepen op art. 6:237 sub f BW, dat het exoneratiebeding met vernietigbaarheid treft. De clausule wordt derhalve vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Het is aan Hendriks om aan te tonen dat dit niet het geval is. Van Koppen kan de aansprakelijkstelling in dat geval alleen weerleggen indien hij aantoont dat de clausule niet onredelijk bezwarend is. Indien het vermoeden niet (voldoende) wordt weerlegd door Hendriks, kan het
exoneratiebeding worden vernietigd.
In casu is sprake van een all-inprijs: er wordt niet alleen per maand betaald voor het abonnement, maar ook voor het toestel. De Hoge Raad kwalificeert het laatste onderdeel van de overeenkomst als huurkoop. Ingeval van huurkoop moet van de zijde van de verstrekker aan een inlichtingenplicht worden voldaan. Deze plicht strekt ter bescherming van de consument. Omdat jegens Julia niet aan deze plicht is voldaan, kan zij de overeenkomst ter zake van de (huur)koop van het toestel vernietigen. Zie de artikelen van Spanjaard.
Art. 185
Een motorrijtuig: groen is een automobilist en zit dus in een motorrijtuig Het bevindt zich op de openbare weg. Er is sprake van een ongeval: Groen rijdt Alric aan Er is sprake van schade: Alric heeft een beenbreuk
De tenzij clausule van de overmachtssituatie gaat niet op: Is er sprake van overmacht? > verwijzen anar Chan-a-Hung Maalsté : Overmacht is als er rechtens geen enkel verwijt is. Er is echter wel een verwijt. Groen is namelijk aan het telefoneren tijdens het rijden en dit mag niet.
De aansprakelijkheid is nu vastgesteld. We gaan nu naar de omvangsfase.
Er is in casu sprake van eventuele eigen schuld. Dit is geregeld in art. 101. De omvang van de schadevergoedingsverplichting kan worden verminderd op eigen schuld van de benadeelde. In casu is er sprake als geregeld in art. 185 WVW. Uit het Chang a Hung arrest kun je de 50% en 100% regel afleiden. De betrokkene is ouder dan 14 dus de 50% regel geldt hier. Alric krijgt dus minstens 50% van zijn schade vergoed.
Uit art. 101 volgt vervolgens dat er een causale verdeling moet worden gemaakt om de vergoedingsverplichting vast te stellen.
Vervolgens moet deze nog worden redelijkheids- en billijkheidscorrectie worden toegepast.
Getrouwd zijn is geen belemmering voor aansprakelijkheid. Art. 185 is niet van toepassing op inzittenden van het motorrijtuig volgt uit lid 3. Misschien heeft Royce tegenover Gwen een onrechtmatige daad gepleegd. Blijkbaar is Royce volledig op Alric afgegaan. De vraag is of hij dus zorgvuldig heeft gehandeld.
De onrechtmatige daad is geregeld in art. 162. Door niet zelfstandig te kijken heeft Royce een gevaar gecreëerd. Kelderluik hoef je niet te kennen. Dit is toerekenbaar op grond van schuld. Royce heeft zelf niet gekeken en hier heeft hij zelf schuld aan.
Er is ook sprake van schade: letselschade, ze heeft een nekwervelblessure.
Relativiteit: het is ook onzorgvuldig tegenover Gwen, daarom is ook aan deze eis voldaan.
Er is in casu geen sprake van een rechtvaardigingsgrond.
Er is ook sprake van een causaal verband. Als Royce niet naar achter had gereden zonder om te kijken was de schade niet onstaan want dan had er geen botsing plaatsgevonden.
Dus ja, Royce is aansprakelijk.
Schade aan de caravan.
De vraag is welke vordering is hier van toepassing? Om dit te bepalen is van belang dat de vraag wordt beantwoord of er sprake is van een contract. In casu is er sprake van een bruikleenovereenkomst. Hadrian vindt dat Royce de overeenkomst niet goed nakomt want hij heeft schade toegebracht aan de caravan. Hadrian kan Royce aansprakelijk stellen op grond van art. 6:74 wanprestatie. Er moet sprake zijn van een tekortkoming: Royce schiet tekort want hij kan niet het goed in originele staat terug geven en schendt daarmee de overeenkomst.
Schade: er is schade aan de caravan
Causaal verband
Toerekenbaarheid: is te wijten aan schuld, art 6:75 dus hij is aansprakelijk
Verzuim is niet nodig want nakoming is blijvend onmogelijk.
Royce is dus aansprakelijk voor de schade aan de caravan.
Er is sprake van risicoaansprakelijkheid voor gebrekkige zaken, geregeld in art. 173. Hadrian is bezitter van de caravan. Deze voldoet niet aan de eisen die je mag verwachten in deze omstandigheden en deze heeft een gevaar opglevererd voor een persoon: lestselschade aan de rechterhand. De tenzij clausule gaat hier niet op Echter staat in lid 2 dat ook moet worden gekeken of de producent aansprakelijk is als het gaat om een geberek als bedoeld in afdeling 3 van titel 3. Art. 186 stelt dat er sprake van een gebrek als het niet de veiligheid biedt die men mag verwachten. In casu is hier sprake van. Het heeft een onveilige situatie opgeleverd. De producent is hier aansprakelijk voor als hij het product in het verkeer heeft gebracht met gebrek. Een van de uitzonderingen van art. 185 is niet van toepassing. Uit art. 187 blijkt nog dat het moet gaan om een roerende zaak: is aan voldaan.
In art. 190 staat nog dat het moet gaan om schade voor lichamelijk letsel.
Hadrian is als producent van het schip in beginsel aansprakelijk; art. 6:185 BW. Het gaat om een gebrekkige roerende zaak, die niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten; art. 6:186 jo. art. 6:187 BW. Een schroef die niet deugdelijk is bevestigd, kan immers lichamelijk letsel veroorzaken, zoals ook uit onderhavige casus blijkt. Uit art. 6:190 sub a BW volgt dat schade ten gevolge van lichamelijk letsel voor rekening van de producent komt. Zie voor dit geval echter ook art. 6:191 lid 2 BW. Alric is als bezitter van de boot in beginsel aansprakelijk krachtens art. 6:173 BW. Het is immers bekend dat een boot met een gebrekkige aanhechting van de schroef tot ongelukken zou kunnen leiden.
Omdat het gaat om een fout als bedoeld in de regeling van de productaansprakelijkheid en duidelijk is dat de fout al bestond op het moment dat de zaak aan Alric werd verkocht, zou slechts de producent en niet Alric aansprakelijk zijn ex art. 173 lid 2 BW. Het gaat echter in casu om een schip, en dus kan art. 173 BW überhaupt niet tot aansprakelijkheid leiden; art. 173 lid 3 BW.
Myron kan als eigenaar van de bij het ongeval betrokken auto aansprakelijk worden gesteld op grond van art. 185 WVW. Hij reed immers op de openbare weg twee ongemotoriseerde weggebruikers aan. Myron is aansprakelijk behoudens overmacht. Uit de rechtspraak (samengevat in HR Chan a Hung/Maalsté) blijkt onder andere dat de overmachtsexceptie voor Gwen en Royce wegens hun leeftijd verschillend wordt ingevuld. Jegens Gwen (beneden 14 jaar) heeft deze exceptie slechts kans van slagen wanneer er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid bij Gwen. Dat is niet het geval. Van een dermate vergaande roekeloosheid is geenszins sprake. Met betrekking tot Royce (ouder dan dertien), zal Myron dienen aan te tonen dat hem (Myron) rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Dat impliceert onder meer dat hij rekening heeft gehouden met onvoorzichtig rijgedrag van andere verkeersdeelnemers. Nu Myron wel iets heeft gezien, maar heeft gehandeld vanuit de aanname dat hem voorrang zou worden verleend, kan Myron derhalve niet met succes stellen dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Myron is dus zowel jegens Gwen als jegens Royce aansprakelijk. De schadeposten van Gwen en Royce vallen als geleden verlies onder het schadebegrip van art. 6:95 jo. 6:96 BW. Zij komen dus voor vergoeding in aanmerking.
Er is wel een reden om de schadevergoedingsplicht te minderen. Gwen en Royce hebben immers zonder fietslichten gereden en bovendien geen voorrang verleend conform de verkeersregels. Het is aannemelijk dat als zij de voorrang wel zouden hebben verleend het ongeluk niet was ontstaan (causaliteitseis) en bovendien is het hen toerekenbaar krachtens schuld dat zij niet goed opletten. Er is dus sprake van eigen schuld; art. 6:101 BW.
De causaliteitsmaatstaf van art. 6:101 BW schrijft een objectieve verdeling van schade voor naar mate van veroorzaking. Het gevaar dat het gedrag van de fietsers in het leven heeft geroepen (onverlicht en zonder uit te kijken en voorrang te verlenen een drukke straat oversteken) is groter dan het gevaar dat uitging van het gedrag van de automobilist. Dus op grond van de causale verdeling zou het overgrote deel (ongeveer 80%) van de schade voor rekening van de fietsers dienen te moeten blijven.
Uit de rechtspraak (zie opnieuw HR Chan a Hung/Maalsté) volgt echter dat een geabstra-heerde billijkheidscorrectie plaats dient te vinden. Op grond van deze jurisprudentie dient Myron 100% van de schade van Gwen te vergoeden (omdat zij jonger dan 14 is), en minstens 50% van de schade van Royce (ouder dan 13), tenzij van de zijde van Royce sprake zou zijn geweest van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid (hetgeen niet het geval is). Nu het bij Royce bovendien slechts om zaakschade gaat (en dus niet om letselschade met verreikende implicaties) en in de casus (bijv.) niet wordt gesteld dat hij qua geestelijke ontwikkeling is achtergebleven, is er geen reden om hem op grond van de aanvullende billijkheidstoets nog verder tegemoet te komen.
De stelling is juist. In Maatzorg/van der Graaf (r.o. 3.6.5) overweegt de Hoge Raad dat ook de werknemer die in de uitoefening van zijn werkzaamheden als fietser schade lijdt ten gevolge van een eenzijdig ongeval, zijn werkgever die geen zorg droeg voor een behoorlijke verzekering voor dergelijke ongevallen, kan aanspreken op de voet van art. 7:611 BW, mits het schade betreft die door een adequate verzekering gedekt zou zijn.
De stelling is juist. Als volRoyce is aan de criteria voor aansprakelijkheid voor shockschade is niet alleen een onrechtmatige daad gepleegd jegens de naaste die is overleden of ernstig is verwond, maar ook jegens degene die de shock heeft ondergaan (HR Taxibus). Om die reden komt in beginsel alle door deze persoon geleden schade voor vergoeding in aanmerking, dus ook de materiële schade (denk aan rekeningen van een psychiater of aan gederfd inkomen); art. 6:95 BW.
Arnoud heeft door het plaatsen van het hek het deel van 500 m2 onrechtmatig in bezit genomen. Jimmy heeft dit bezit voortgezet. In mei 2018 is de revindicatievordering van Natuurmonumenten verjaard op de voet van art. 3:306 jo. 314 BW. Omdat Jimmy op dat moment bezitter was, verkrijgt hij op grond van art. 3:105 BW, ongeacht of hij te goeder trouw was. Stelling (i) van Natuurmonumenten gaat dus niet op. Jimmy is eigenaar. Op grond van Gemeente Heusden/X kan de gedepossedeerde soms bij wijze van schadevergoeding in natura (terug)levering van de onrechtmatig in bezit genomen grond eisen. Het bezit van Jimmy was onrechtmatig – want vormde een inbreuk op het recht van Natuurmonumenten – maar Jimmy was zich daar niet van bewust en hoefde zich daar ook niet van bewust te zijn. (Door het hek mocht Jimmy aannemen dat het perceel de veronderstelde omvang had. Zie tevens het wettelijk vermoeden van artikel 5:36 BW, Pitlo nr. 338) De regel uit het bedoelde arrest gaat niet op. Jimmy is niet aansprakelijk uit onrechtmatige daad en hoeft dus het perceel evenmin op die grond te leveren.
Op 17 december was nakoming van de verbintenis tot eigendomsoverdracht van de kerstbomen verhinderd doordat Hotel de Kraaijen BV de daartoe de noodzakelijke medewerking niet verleende of doordat een ander beletsel van haar zijde opkwam. De oorzaak van deze verhindering was Hotel de Kraaijen BV toe te rekenen. Hotel de Kraaijen BV raakte daarom in schuldeisersverzuim. Zie artikel
6:58 BW. Het gaat hier om een verplichting tot aflevering van soortzaken. Toch was Groen BV nog slechts verplicht tot aflevering van de kerstbomen op de drie pallets, die Groen BV had willen bezorgen op 17 december. Zie artikel 6:65 BW en Verbintenissenrecht Algemeen nr. 3.5.2. De medewerker van Groen BV heeft Hotel de Kraaijen BV immers ervan verwittigd dat vijftig kerstbomen voor de aflevering waren aangewezen en dat hij op 18 december opnieuw een poging zou doen om die kerstbomen af te leveren. Het is onmogelijk om deze (aangewezen) kerstbomen nog af te leveren bij
het hotel. Een schuldeiser die in schuldeisersverzuim verkeert, kan in beginsel niet ontbinden. Zie artikel 6:266 lid 1 BW. Maar de medewerker van Groen BV had de pallets met kerstbomen niet onbeheerd op een schoolplein moeten achterlaten. De ondergeschikte van Groen BV schoot tekort in de zorg die in de gegeven omstandigheden van Groen BV kon worden gevergd. Daarom kan de overeenkomst toch ontbonden worden door Hotel de Kraaijen BV op grond van artikel 6:266 lid 2 BW.
NB 1. In de lessen en in paragraaf 3.5 van Verbintenissenrecht algemeen is artikel 7:32 BW niet aan
de orde gekomen. Vandaar dat in de vraag is aangegeven dat in het antwoord geen aandacht dient
te worden besteed aan Boek 7.
NB 2. In het arrest Endlich/Bouwmachines moest antwoord worden gegeven op de vraag of een
ingebrekestelling nodig was in een spoedeisende situatie waarin een schuldenaar niet te bereiken
was. Die kwestie speelt hier niet.
Het betreft een vordering tot schadevergoeding zodat de verjaringstermijn vijf jaar is (3:310 lid 1). De termijn gaat lopen op 2 november 2010 en is dus verstreken op 2 november 2015 om 0.00 uur.
Volgens het arrest Kuunders/Swinkels kan men zich niet vrijtekenen voor opzet of grove schuld van zichzelf of van leidinggevende ondergeschikten. Exoneratie met betrekking tot opzet of grove schuld van andere ondergeschikten is wel toegestaan. In casu gaat het om een grove fout van een onderaannemer, niet-ondergeschikte. Volgens Matatag/De Schelde is het in een verhouding tussen twee professionele partijen mogelijk zich vrij te tekenen voor grove fouten van tewerkgestelde personen. Onderaannemer Chris valt hieronder en daarom kan Ben zich in casu beroepen op het exoneratiebeding.
Goes BV verricht hier een zogenaamde ‘paardensprong’ door niet haar contractuele wederpartij, maar diens hulppersoon aan te spreken. Art. 6:257 BW bepaalt echter dat de aangesprokene zich alleen op het exoneratiebeding kan beroepen indien hij een ondergeschikte is. Een onderaannemer is evenwel geen ondergeschikte en daarom strandt het beroep op art. 6:257 BW reeds hierop. Het gegeven dat volgens het materiële toepassingsbereik van art. 6:257 BW Chris aan het exoneratiebeding geen verweermiddel zou kunnen ontlenen omdat hij een grove fout heeft begaan is in casu irrelevant omdat Chris geen ondergeschikte is en art. 6:257 BW niet voor hem openstaat.
Ja. Hoewel Gert in 2017 - ondanks het feit dat zijn bezit na de diefstal niet te goeder trouw was - de eigendom heeft verkregen omdat Nikkie rechtsvordering tot revindicatie na het verstrijken van twintig jaar is verjaard (art. 3:105 jo. 3:306 jo. 3:314 lid 2 BW), volgt uit Gemeente Heusden/M. dat op grond van onrechtmatige daad vergoeding kan worden gevorderd van de schade die bestaat uit het verlies van de eigendom die het gevolg is van de inbezitneming – in casu: dief-stal – en het daaropvolgende bezit. Die schadevergoeding kan worden toege-kend in de vorm van de verplichting tot levering van de zaak.
Op 1 juni 2017 was het bedrag dat verschuldigd was wegens werkzaamheden in de maand mei een bestaande vordering. De overdracht van die vordering was geslaagd op 1 juni 2017, omdat er voldaan was aan de eisen van artikel 3:84 lid 1 (levering volgens artikel 3:94 lid 3 BW, geldige titel en beschikkingsbevoegd-heid). De bedragen die verschuldigd waren wegens werkzaamheden in de maan-den juni tot en met december waren op 1 juni 2017 toekomstige vorderingen. Hun ontstaan was toen nog afhankelijk van het daadwerkelijk uitvoeren van be-heertaken. Zie het arrest WUH/Emmerig q.q. en PRH nrs 323 en 324. Levering bij voorbaat van deze toekomstige vorderingen was mogelijk op grond van de ar-tikelen 3:97 BW en 3:94 lid 3 BW, omdat de vorderingen rechtstreeks werden verkregen uit een reeds bestaande rechtsverhouding tussen X en de eigenaar van het park. Maar de geslaagde levering bij voorbaat bewerkstelligde pas overdrachten op de momenten dat X de vorderingen verkreeg en beschikkingsbe-voegd was. Toen was immers pas aan alle eisen van artikel 3:84 lid 1 BW vol-daan. De vorderingen die na 1 juni ontstonden, maar voor de datum van het fail-lissement zijn daarom rechtsgeldig overgedragen aan Y. Het gaat om de bedra-gen die verschuldigd waren wegens uitvoering van beheertaken in de maanden juni t/m september 2017. Steeds werd X rechthebbende en beschikkingsbevoegd als die vorderingen ontstonden. Na faillissement verloor X zijn beschikkingsbe-voegdheid. De artikelen 23 Fw, 20 Fw en 35 lid 2 Fw verhinderden de overdracht van de bedragen die verschuldigd waren over de maanden oktober, november en december 2017. Die vorderingen vallen dus in de faillissementsboedel.
Ja. De verkoper is aansprakelijk op grond van artikel 6:74 BW. Er is sprake van een tekortkoming, omdat het middel niet de eigenschappen had die het schil-dersbedrijf mocht verwachten. Volgens artikel 6:75 kan een tekortkoming de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt. In de casus komt de tekortkoming voor rekening van de ver-koper op grond van de in het verkeer geldende opvattingen. Uit het arrest Oerle-mans/Driessen blijkt dat verkeersopvattingen meebrengen dat een tekortkoming bestaande in een gebrek van een verkocht industrieel vervaardigd product in be-ginsel voor rekening van de verkoper komt, ook als deze het gebrek niet kende of behoorde te kennen. Voor het vorderen van de geleden schade is geen ver-zuim vereist, omdat het geleverde middel (de ondeugdelijke prestatie) schade aan de bestaande verflagen van de kozijnen heeft toegebracht en levering van nieuwe flessen de toegebrachte schade niet herstelt. Nakoming is in zoverre blij-vend onmogelijk, zoals blijkt uit het arrest Kinheim/Pelders. Bij blijvende onmoge-lijkheid vindt de regeling betreffende verzuim geen toepassing. Zie artikel 6:74 lid 2 BW.
Nee. Arrest Teixeira de Mattos. A kan niet bewijzen welke bankbiljetten door hem in bewaring zijn gegeven. Op grond van artikel 3:109 BW wordt B vermoed bezit-ter te zijn van elk bankbiljet. Op grond van artikel 3:119 BW wordt B vervolgens vermoed eigenaar te zijn. A kan deze wettelijke vermoedens niet ontzenuwen. Dit was anders geweest als de bankbiljetten nog in de enveloppe hadden geze-ten of de nummers van de bankbiljetten die in bewaring zijn gegeven, genoteerd waren .
De Boer is actief als ondernemer op het gebied van restauratie. Sinds 1989 werkt Kwastig als schilder bij één van de bedrijven van De Boer, genaamd Uienboom Restaurateurs BV. Uienboom Restaurateurs is een professioneel atelier voor restauratie van antieke stoelen. Voor het restaureren van antieke stoelen gebruikt Kwastig chroom-3-verf. De Boer verplicht zijn werknemers om gedurende het restaureren van de antieke stoelen een mondkapje te dragen, omdat hij vermoedt dat langdurige blootstelling aan verflucht gezondheidsproblemen kan veroorzaken. Kwastig betwist het nut van het dragen van een mondkapje tijdens schilderwerkzaamheden, en vergeet regelmatig een mondkapje op te doen als hij een antieke stoel restaureert. De Boer grijpt echter niet in. Hij heeft geen zin in discussies met Kwastig over het nut en de noodzaak van het dragen van mondkapjes en is al lang blij als Kwastig zijn werk zorgvuldig uitvoert. In december 2015 wordt bij Kwastig neuskanker geconstateerd, en in maart 2016 wordt in het kritische nieuwsprogramma “De Waarheid” onthuld dat chroom-3-verf een stof bevat die neuskanker veroorzaakt bij langdurige blootstelling en dat alleen schilders die zonder bescherming hun werkzaamheden hebben verricht, door neuskanker zijn getroffen. Kwastig kan sinds april 2016 niet langer meer werken en raakt door zijn slepende ziekte arbeidsongeschikt. Kwastig spreekt De Boer aan tot vergoeding van de door hem geleden schade.
Is De Boer aansprakelijk voor de schade van Kwastig?
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1555 | 1 |
Add new contribution