Circulatie en regulatie - Geneeskunde - Bundel
- 2485 reads
Tentamenvragen inclusief antwoorden voor Circulatie 3.
1. Een patiënt heeft hoge spitse T toppen op het ECG en een lage bloeddruk. Het meest waarschijnlijk lijdt hij aan het:
2. Een medicament dat de luminale natriumkanaaltjes blokkeert in de hoofdcellen van de corticale verzamelbuizen van de nieren:
3. Een meisje van 6 jaar komt op uw spreekuur omdat zij sinds enkele dagen vooral ’s ochtends gezwollen oogleden heeft. Zij was voorheen altijd gezond. Haar oudere broertje kent u vanwege een milde atopische constitutie. De oogleden zijn niet rood en jeuken niet. Ook haar enkels zijn gezwollen maar niet rood of pijnlijk. Haar bloeddruk is 110/65 mm Hg. Bij laboratoriumonderzoek vindt u 3 g/L eiwit in de urine en enkele erytrocyten in het urinesediment. De serum kreatinineconcentratie is 52 mmol/L, de serum albumineconcentratie 19 gr/L. De serum complement C3 concentratie is normaal. De meest waarschijnlijke diagnose is:
4. Een jongetje van 4 jaar wordt door de huisarts ingezonden vanwege enkele dagen bestaande bloederige diarree en toenemende malaise. Hij braakt enkele malen per dag en is minder gaan plassen. Hij heeft geen koorts, maar is erg bleek. Zijn bloeddruk bedraagt 118/75 mm Hg. Bij laboratoriumonderzoek vindt u een hemoglobineconcentratie van 4,2 mmol/L (sterk verlaagd), thrombocyten 78 x 109/L (sterk verlaagd), leukocyten 24 x 109/L (sterk verhoogd), kreatinine 450 mmol/L. In urine zijn veel erytrocyten en leukocyten aantoonbaar, evenals 6 gr/L eiwit. De meest waarschijnlijke diagnose bij deze patiënt is:
5. Na opname van een kaliumrijke maaltijd is de verhoogde renale excretie van kalium primair het gevolg van:
6. Bij een acute tubulusnecrose is:
7. Bij een 59-jarige man komt bij aanvullend onderzoek wegens vermoeidheid een ernstige nierinsufficientie aan het licht (plasma kreatinine 930 micromol/l, normaal is 58-103 micromol/l). Echografisch hebben beide nieren een normale anatomie en een lengte van 13,5 cm. In het urinesediment worden erythrocytencylinders en dysmorfe erythrocyten gezien. Welke diagnose past bij deze bevindingen?
8. Welk van de volgende interventies stimuleert de afgifte van antidiuretisch hormoon?
9. Welk van onderstaande beweringen over kalium is onjuist:
10. Welk van de volgende complicaties hoort niet bij het primaire nefrotisch syndroom:
11. Behandeling met een ACE remmer is niet geïndiceerd bij:
12. Een patiënt heeft een afsluitende uretersteen rechts en sinds enige dagen koorts en koude rillingen. Hij heeft sinds 1 dag het antibioticum “gentamycine” i.v. toegediend gekregen. Bij opname is de serum kreatinineconcentratie 500 mmol/L. Deze mate van nierfunctiestoornis kan worden verklaard door:
13. Welke van de volgende associaties is niet juist:
14. Bij welk van de volgende aandoeningen is polyurie secundair aan polydipsie:
15. De combinatie van een sterk afgenomen nierfunctie, nieren van normale grootte bij echografie en dysmorfe erytrocyten in het urinesediment past bij:
16. Hypokaliemie die onstaat in het kader van een vers myocardinfarct is het gevolg van:
17. Een 35-jarige man is sinds 4 jaar bekend met insulineafhankelijke diabetes mellitus. Hij blijkt een nefrotisch syndroom te ontwikkelen. De plasma kreatinine concentratie is 160 mmol/L, de bloeddruk 120/80 mm Hg. Bij fundoscopie zijn er geen afwijkingen. Welk van onderstaande gegevens is voor u de sterkste indicatie om de diagnose “diabetische nefropathie” te verwerpen en een nierbiopt te doen?
18. Een vroeg teken van diabetische nefropathie is:
19. Welk van de volgende beweringen over dialysebehandeling is juist:
20. Welk van de volgende associaties is juist:
21. Welk van de volgende aandoeningen is geen oorzaak van chronische nierinsufficiëntie:
22. Bij een 40 jarige man wordt ernstige hypertensie vastgesteld. Er blijkt al voor behandeling met diuretica een hypokaliëmie te bestaan (serum kalium: 2,6 mmol/l, normaal 3,5 - 5,2 mmol/l). Bij verder onderzoek is zijn plasma renine activiteit sterk onderdrukt. Wat is de diagnose?
23. Welk van de volgende stellingen over chronische nierinsufficiëntie is juist:
24. Welk van de volgende beweringen is onjuist ?
25. Bekijk de volgende beweringen en geef aan welke combinatie van alternatieven juist is.
I. Vocht onttrekken (ultrafiltratie) bij patiënten die worden behandeld met peritoneaaldialyse wordt geïnduceerd door toevoegen van natrium als osmotisch agens aan het dialysaat;
II. Kreatinine verdwijnt tijdens hemodialyse uit het bloed door diffusie.
26. Hyperfosfatemie bij patiënten met chronische nierinsufficiëntie wordt niet behandeld met:
27. Een 43 jarige man heeft een nierfunctie van ongeveer 10% van het normale. Zijn vader is op 50 jarige leeftijd overleden als gevolg van nierinsufficiëntie en zijn 45 jarige zuster wordt behandeld met hemodialyse. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
28. Welk van de onderstaande beweringen over electrolytstoornissen is juist:
29. Een 7-jarig kind krijgt roodvonk en herstelt hiervan voorspoedig. Een week later blijkt de urine donker van kleur te zijn. De oogleden zwellen op en de bloeddruk is licht verhoogd. De urine bevat erythrocytencylinders. De meest waarschijnlijke diagnose is:
30. Een oudere patiënt, langdurig bekend met hypertensie, klaagt over spierzwakte. Hij is verder gezond. Analyse van veneus bloed laat een plasma bicarbonaat zien van 31 mmol/L (23-29 mmol/L) en een plasma kalium van 2.5 mmol/L (3.8-5.0 mmol/L). Het is waarschijnlijk dat deze patiënt een:
1. Een patiënt heeft hoge spitse T toppen op het ECG en een lage bloeddruk. Het meest waarschijnlijk lijdt hij aan het:
syndroom van Conn
syndroom van Cushing
syndroom van Bartter
syndroom van Addison
2. Een medicament dat de luminale natriumkanaaltjes blokkeert in de hoofdcellen van de corticale verzamelbuizen van de nieren:
is een osmotisch diureticum
versterkt het effect van aldosteron in de nier
is een kaliumsparend diureticum
heeft hypokaliëmie als belangrijke bijwerking
3. Een meisje van 6 jaar komt op uw spreekuur omdat zij sinds enkele dagen vooral ’s ochtends gezwollen oogleden heeft. Zij was voorheen altijd gezond. Haar oudere broertje kent u vanwege een milde atopische constitutie. De oogleden zijn niet rood en jeuken niet. Ook haar enkels zijn gezwollen maar niet rood of pijnlijk. Haar bloeddruk is 110/65 mm Hg. Bij laboratoriumonderzoek vindt u 3 g/L eiwit in de urine en enkele erytrocyten in het urinesediment. De serum kreatinineconcentratie is 52 mmol/L, de serum albumineconcentratie 19 gr/L. De serum complement C3 concentratie is normaal. De meest waarschijnlijke diagnose is:
Postinfectieuze glomerulonefritis
Idiopathisch nefrotisch syndroom
Een allergische reactie
Pyelonefritis
4. Een jongetje van 4 jaar wordt door de huisarts ingezonden vanwege enkele dagen bestaande bloederige diarree en toenemende malaise. Hij braakt enkele malen per dag en is minder gaan plassen. Hij heeft geen koorts, maar is erg bleek. Zijn bloeddruk bedraagt 118/75 mm Hg. Bij laboratoriumonderzoek vindt u een hemoglobineconcentratie van 4,2 mmol/L (sterk verlaagd), thrombocyten 78 x 109/L (sterk verlaagd), leukocyten 24 x 109/L (sterk verhoogd), kreatinine 450 mmol/L. In urine zijn veel erytrocyten en leukocyten aantoonbaar, evenals 6 gr/L eiwit. De meest waarschijnlijke diagnose bij deze patiënt is:
een chronische nierinsufficiëntie
het hemolytisch-uremisch syndroom
een acute glomerulonefritis
een acute pyelonefritis
5. Na opname van een kaliumrijke maaltijd is de verhoogde renale excretie van kalium primair het gevolg van:
Toegenomen filtratie van kalium
Afgenomen proximale resorptie van gefiltreerd kalium
Toegenomen secretie van kalium in de laat distale en corticale verzamelbuizen
Afgenomen medullaire kalium resorptie
6. Een oudere patiënt, langdurig bekend met hypertensie, klaagt over spierzwakte. Hij is verder gezond. Analyse van veneus bloed laat een plasma bicarbonaat zien van 31 mmol/L (23-29 mmol/L) en een plasma kalium van 2.5 mmol/L (3.8-5.0 mmol/L). Het is waarschijnlijk dat deze patiënt een:
Metabole compensatie vertoont voor respiratoire alkalose tengevolge van hyperventilatie
Metabole compensatie vertoont voor respiratoire acidose tengevolge van langdurig roken
Metabole acidose vertoont door een recente episode van diarree
Metabole alkalose vertoont door langdurig diuretica gebruik
7. Bij een acute tubulusnecrose is:
De urine Na concentratie hoog en de urine osmolariteit hoog
De urine Na concentratie laag en de urine osmolariteit laag
De urine Na concentratie hoog en de urine osmolariteit laag
De urine Na concentratie laag en de urine osmolariteit hoog
Beoordelen kwaliteit urine
Osmolariteit urine > 500 mosm/kg
Tubuli reageren nog op ADH : prerenaal
Osmolariteit urine < 350 mosm/kg
Tubuli reageren niet meer op ADH : ATN
Na concentratie urine < 20 mmol/l
Tubuli reageren nog op angiotensine II & aldosteron : prerenaal
Na concentratie urine > 40 mmol/l
Tubuli reageren niet meer op angiotensine II & aldosteron : ATN
8. Bij een 59-jarige man komt bij aanvullend onderzoek wegens vermoeidheid een ernstige nierinsufficientie aan het licht (plasma kreatinine 930 micromol/l, normaal is 58-103 micromol/l). Echografisch hebben beide nieren een normale anatomie en een lengte van 13,5 cm. In het urinesediment worden erythrocytencylinders en dysmorfe erythrocyten gezien. Welke diagnose past bij deze bevindingen?
9. Welk van de volgende interventies stimuleert de afgifte van antidiuretisch hormoon?
10. Welk van onderstaande beweringen over kalium is onjuist:
11. Welk van de volgende complicaties hoort niet bij het primaire nefrotisch syndroom:
12. Behandeling met een ACE remmer is niet geïndiceerd bij:
13. Een patiënt heeft een afsluitende uretersteen rechts en sinds enige dagen koorts en koude rillingen. Hij heeft sinds 1 dag het antibioticum “gentamycine” i.v. toegediend gekregen. Bij opname is de serum kreatinineconcentratie 500 mmol/L. Deze mate van nierfunctiestoornis kan worden verklaard door:
14. Welke van de volgende associaties is niet juist:
15. Bij welk van de volgende aandoeningen is polyurie secundair aan polydipsie:
16. Een patient met hartfalen heeft oedeem, een hoge centraal veneuze druk en een hyponatriemie. De osmolariteit van de urine is zeer hoog en de Na concentratie in de urine is zeer laag. In de circulatie van de patient is er:
17. De combinatie van een sterk afgenomen nierfunctie, nieren van normale grootte bij echografie en dysmorfe erytrocyten in het urinesediment past bij:
18. Hypokaliemie die onstaat in het kader van een vers myocardinfarct is het gevolg van:
19. Een 35-jarige man is sinds 4 jaar bekend met insulineafhankelijke diabetes mellitus. Hij blijkt een nefrotisch syndroom te ontwikkelen. De plasma kreatinine concentratie is 160 mmol/L, de bloeddruk 120/80 mm Hg. Bij fundoscopie zijn er geen afwijkingen. Welk van onderstaande gegevens is voor u de sterkste indicatie om de diagnose “diabetische nefropathie” te verwerpen en een nierbiopt te doen?
20. Een vroeg teken van diabetische nefropathie is:
21. Welk van de volgende beweringen over dialysebehandeling is juist:
22. Welk van de volgende associaties is juist:
23. Welk van de volgende aandoeningen is geen oorzaak van chronische nierinsufficiëntie:
24. Bij een 40 jarige man wordt ernstige hypertensie vastgesteld. Er blijkt al voor behandeling met diuretica een hypokaliëmie te bestaan (serum kalium: 2,6 mmol/l, normaal 3,5 - 5,2 mmol/l). Bij verder onderzoek is zijn plasma renine activiteit sterk onderdrukt. Wat is de diagnose?
25. Welk van de volgende stellingen over chronische nierinsufficiëntie is juist:
26. Welk van de volgende beweringen is onjuist ?
27. Bekijk de volgende beweringen en geef aan welke combinatie van alternatieven juist is.
I. Vocht onttrekken (ultrafiltratie) bij patiënten die worden behandeld met peritoneaaldialyse wordt geïnduceerd door toevoegen van natrium als osmotisch agens aan het dialysaat;
II. Kreatinine verdwijnt tijdens hemodialyse uit het bloed door diffusie.
28. Hyperfosfatemie bij patiënten met chronische nierinsufficiëntie wordt niet behandeld met:
29. Een 43 jarige man heeft een nierfunctie van ongeveer 10% van het normale. Zijn vader is op 50 jarige leeftijd overleden als gevolg van nierinsufficiëntie en zijn 45 jarige zuster wordt behandeld met hemodialyse. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
30. Welk van de onderstaande beweringen over electrolytstoornissen is juist:
31. Een 7-jarig kind krijgt roodvonk en herstelt hiervan voorspoedig. Een week later blijkt de urine donker van kleur te zijn. De oogleden zwellen op en de bloeddruk is licht verhoogd. De urine bevat erythrocytencylinders. De meest waarschijnlijke diagnose is:
1) D
A: Fout: primair hyperaldosteronisme met autonome aldosteronproductie met retentie van water en Na, renaal verlies van K (dus hypokaliemie) en hoge bloeddruk. Hoge spitse T toppen wijzen op hyperkaliemie.
B: Fout: geeft een beeld gelijkend op A (mineralocorticoide effecten van cortisol teveel).
C: Fout:: secundair hyperaldosteronisme door renaal verlies van Na; bloeddruk kan laag zijn, maar er is hypokaliemie en geen hyperkaliemie zoals gesuggereerd door de hoge spitse T toppen.
D: Goed: bijnierinsufficientie met renaal Na verlies en retentie van K: lage bloeddruk en hyperkaliemie, ECG past hierbij.
2) C
A: Fout: osmotisch diuretica zij b.v. glucose (diabetes) en mannitol: worden gefiltreerd en bij onvoldoende resorptie blijven ziuj in de tubuli en nemen “osmotisch”water mee;
B: Fout: voor het zoutretinerend effect van aldosteron zijn juist de luminale Na kanaaltjes (EnaC, epithelial Na channels) nodig; als je deze kanaaltjes blokkeert rem je juist het effect van aldosteron.
C: Goed: bij het blokkeren van deze kanaaltjes wordt de Na resorptie via EnaC geremd (diuretisch effect) , de lumina worden niet electrisch negatief en er vindt dus geen K secretie plaats: K sparend diureticum.
D: Fout: de belangrijkste bijwerking is juist hyperkaliemie.
3) C
A: Fout (minder goed): er is geen voorfgaande (keel)infectie, geen macroscopische hematurie, er zijn geen erythrocytencylinders of dysmorfe er’s en de GFR is geheel normaal; het complement is meestal verlaagd bij deze aandoening;
B: Goed: er is oedeem, als het patientje 1.5 liter plast is er een proteinurie vanj > 3.5 g/dag en er is een hypoalbuminemie; meest waarschijnlijke diagnose “minimal change nefropathie”.
C: Fout: bij een systemische allergische reactie horen in het algemeen niet de hypoalbuminemie en proteinurie; bij een acute (allergische) tubulointertstitiele nefritis verwacht je leukocytencylinders in de urine en vaak ook een kreatininestijging;
D: Bacteriele opstijgende urineweginfectie met koorts en leukocyturie.
4) B
A: Fout: het is een acute (dagen) ziekte van glomerulaire origine; bovendien zijn er duidelijk positieve argumenten voor diagnose “B”.
B: Goed: acute ziekte voorafgegaan door diarrhee met hemolyse, thrombopenie en glomerulaire nierinsufficientie: typische HUS.
C: Fout: zou kunnen, maar anemie, hemolyse en thrombopenie horen hier niet bij;
D: Fout:: geen koorts, pijn in de flank, mictieklachten, zie verder “C”.
5) C
A: Fout: al het gefiltreerde K (neemt wel toe bij hyperkaliemie) wordt vrijwel volledig in proximale tubuli en lissen van Henle geresorbeerd:de excretie wordt niet bepaald ddor de gefiltreerde hoeveelhed K;
B: Fout.
C: Goed: de K balans en excretie wordt volledig bepaald door regulatie van de distale tubulaire secretie;
D: Fout.
6) C
Zie onderstaand schema: “C“ dus goed, rest fout.
7) D
Antwoord A is niet goed: nieren van normale grootte of iets vergrote nieren passen wel bij deze diagnose. Bij deze afwijking worden echter leukocytencylinders gezien eventueel met eosinofile granulocyten in het sediment.
Antwoord B is niet goed: hier zouden bij echografie uitgezette nierbekkens en ureteren (+ blaas) moeten worden gezien. Eventueel ery’s in het sediment, maar niet dysmorf en geen cylinders.
Antwoord C: de echografie (geen grote nieren met cysten) en het sediment passen niet bij deze diagnose.
Antwoord D is juist (zou ook anti-GBM nefritis of SLE kunnen zijn).
8) A
Antwoord A is goed: dit infuus verhoogt de plasma osmolariteit, waardoor via de osmoreceptoren (hypothalamus) de ADH afgfte wordt gestimuleerd.
Antwoord B is niet goed: geen verandering plasma osmolariteit, geen verandering ADG afgifte
Antwoord C idem
Antwoord D bloeddrukgestuurde ADH afgifte vindt plaats bij een sterke afname van de bloeddruk: hier stijgt de bloeddruk, zou dus eerder ADH onderdrukking veroorzaken.
9) A
Antwoord A onjuist: bij metabole acidose ontstaat door een shift (buffering) van H+ ionen de cel in juist een naar buiten de cel gerichte K stroom: hyperkaliemie;
Antwoord B dit klopt (zie figuren inleidend college electrolieten)
Antwoord C juist: binnen de cel ~140 mmol/l, buiten de cel ~4 mmol/l (Na-K-ATPase)
Antwoord D juist:K bevordert op deze manier z’n eigen uitscheiding (het hoge K per se doet ook het Na-K-ATPase harder werken: tesamen met de aldosteron toename neemt hierdoor de K excretie toe)
10) B
Antwoord A juist: door verlies immunoglobulines met urine;
Antwoord B onjuist, hooguit een gevolg van een eventuele behandeling met corticosteroiden;
Antwoord C juist: verhoogde aanmaak van fibrinogeen (lever) en verlies antithrombotische eiwitten in de urine b.v.(antithrombine III);
Antwoord D juist (door verhoogde aanmaak lipoproteinen in lever)
11) B
Antwoord A wel geindiceerd: verlaging proteinurie door afname intracapillaire glomerulaire druk (efferente vasodilatatie);
Antwoord B niet geindiceerd, ACE wordt geproduceerd in granulomen in de long die bij deze ziekte ontstaan: een marker van de ziekte, ACE-remming beinvloedt de ziekte niet;
Antwoord C wel geindiceerd: vertraagt achteruitgang nierziekte door mechanisme onder A
Antwoord D wel geindiceerd: dit is meestal een renine-gevoelige hypertensie.
12) C
Antwoord A onjuist: uitval van 1 nier leidt tot halvering van de GFR: bij gelijkblijvende kreatinineproductie verdubbelt dan de plasma kreatinineconcentratie maximaal;
Antwoord B onjuist: antibiotica als gentamycine geven pas een nierfunctiestoornis na een aantal dagen tot een week;
Antwoord C juist: waarschijnlijk heeft patiënt een urosepsis met een acute tubulusnecrose; beide nieren zijn ziek!
Antwoord D onjuist: spasmolytica die werken op de gladde spieren van de ureteren hebben geen effect op de GFR.
13) A
Antwoord A dit alternatief is niet juist: bij nierinsufficientie ontstaat juist een hyperfosfatemie door onvoldoende uitscheiding van fosfaat via de nieren;
Antwoord B dit alternatief klopt wel: granulomen bij deze aandoening maken soms actief vitamine D met hypercalciemie door verhoogde Ca resorptie in de darmen tot gevolg;
Antwoord C dit alternatief klopt ook: nierziekte -> verminderde renale productie van actief vitamine D, hypocalciemie, secundaire hyperparathyreoïdie, calcium afgifte uit bot door verhoogde afbraak, correctie hypocalciemie;
Antwoord D klopt ook: bij primaire hyperparthyreoide ontstaat hypercalciemie en hypercalciurie: het risico op nierstenen neemt toe.
14)
Antwoord A volgorde hier: hyperglykemie, overschrijden tubulair resorptie maximum voor glucose, glucosurie met osmotische diurese, polyurie, dehydratie, dorst.
Antwoord B ADH ongevoeligheid van de verzamelbuizen, hierdoor waterdiurese, polyurie, dehydratie, dorst.
Antwoord C primair veel drinken, lichte daling plasma osmolariteit, onderdrukking ADH afgifte, waterdiurese, polyurie
Antwoord D geen ADH productie, hierdoor waterdiurese, polyurie, dehydratie, dorst.
15) A
Antwoord A: hier zouden leukocytencylinders gevonden worden: fout dus;
Antwoord B: in sediment hooguit (tubulus)epitheelcellen, geen erythrocyten;
Antwoord C: klopt: dit is een vorm van snel progressieve glomerulonefritis met bijpassend sediment;
Antwoord D: bij cystenieren kunnen er eryhrocyten in het sediment zitten, maar die zijn niet van glomerulaire origine en dus niet dysmorf.
16) A
Antwoord A: door de pijn en stress is de sympathicus geactiveerd: hierdoor werkt het Na-K-ATPase in de celmembranen harder waardoor K acut de cel in wordt gepompt.
Door een infarct ontstaat geen secundair hyperaldosteronisme en ook niet zomaar een metabole alkalose. Antwoord B en C zijn dus fout. Bij braken kan hypokaliemie ontstaan, maar dit is door renaal K verlies: dit proces heeft tijd nodig (dagen). Antwoord D is dus ook fout.
17) D
Het relatief kort bestaan van de DM pleit wel tegen de diagnose diabetische nefropathie, maar bewijzend is dit niet. De bloeddruk kan bij diabetische nefropathie normaal zijn en in een beginnend stadium is het plasma kreatinine nog niet erg opgelopen. Wat het meest pleit tegen de diagnose diabetische nefropathie is het ontbreken van een diabetische retinopathie: nefropathie zonder retinopathie komt vrijwel niet voor (althans bij DM type I; bij type II is de relatie veel minder duidelijk). Antwoord D is dus goed.
18) A
Antwoord A is goed. Microalbuminurie is het vroegste tekenen van beschadiging van de capillaire filtratiemembraan in de nieren. Een hoog GlyHb (dus een slecht gereguleerde diabetes) kan een oorzaak zijn van het ontstaan van nefropathie, maar is er geen uiting van. Antwoord B is dus fout. Een patiënt met DM kan hypertensie hebben zonder nefropathie (hypertensie is een predisponerende factor, en bij lang bestaaande diabetische nefropathie ontstaat meer hypertensie door de nierfunctiestoornis. Dit is dus een laat fenomeen). Antwoord C is dus ook fout. Retinopathie is vaak aanwezig bij nefropathie (zie vorige vraag), maar is ook een late complicatie. Antwoord D dus ook niet goed.
19) B
Antwoord A: onjuist: bij hemodialyse hoopt zich tussen dialyses water en zout op en stijgt de bloeddruk; tijdens een hemodialysebehandeling wordt in korte tijd (3-4 uur) heel veel vocht verwijderd en de bloeddruk daalt meestal sterk. Bij peritoneaaldialyse wordt iedere dag, ieder uur een klein beetje vocht onttrokken: de bloeddruk schommelt veel minder.
Antwoord B: de vaattoegang (shunt) bij hemodialyse wordt door de huid heen aangeprikt en er zit gedurende enige uren een naald in de shunt: kans op infecties met huidflora. De PD catheter loopt chronisch door de huid heen: op dit vreemdlichaam kunnen zich ook natuurlijk het makkelijkst infecties met huidflora voordoen. Antwoord B is dus goed.
Antwoord C: Verwijdering van K vindt plaats door diffusie.
Antwoord D door het intermitterende karakter van hemodialyse (de meeste dagen van de week wordt men niet gedialyseerd) zijn juist dieetbeperkingen nodig (Na, K, eiwit, fosfaat). PD vindt iedere dag plaats: minder beperkingen.
20) C
Antwoord A fout: Goodpasture: anti-GBM antilichamen! Geen ANCA.
Antwoord B fout: bij Wegener horen de ANCA’s.
Antwoord C Bij SLE horen inderdaad antinucleaire factoren.
Antwoord D: AST helpen bij het stellen van de diagnose “poststreptococcen glomerulonefritis”, hebben niets met IgA nefropathie te maken. Is een antilichaam tegen een bestanddeel van de streptococ.
21) B
Alternatief A, C en D kunnen allen aanleiding geven tot CNI. ATN herstelt vrijwel altijd, als je maar de aandoening overleeft die de ATN deed ontstaan.
22) D
Er is een volume-overschot (hypertensie) en er bestaat een hypokaliëmie. Dit riekt naar een aldosteronteveel (primair hyperaldosteronisme) of teveel van iets dat aldosteron nabootst (b.v dropmisbruik). In overeenstemming hiermee is de plasma renine-activiteit (PRA) onderdrukt (bij een secundair hyperaldosteronisme zou de bloeddruk laag zijn en de PRA hoog). Bij primair hyperaldosteronisme zou de plasma aldosteronwaarde hoog zijn. Bij dropmisbruik laag. De plasma aldosteronwaarde wordt echter niet gegeven. Mogelijkheid A kan dus, B niet en C wel. Alternatief D is dus goed.
23) D
Antwoord A is fout: de hyperfosfatemie komt door een renale uitscheidingsstoornis;
Antwoord B is fout: er bestaat een secundaire hyperparathyreoïdie (zie vraag 14);
Antwoord C is fout: vitamine D wordt in de nier geactiveerd, erythropoietine wordt er gesynthetiseerd;
Antwoord D is goed: in het uremische milieu werken bloedplaatjes slecht (het aantal is normaal, dus geen thrombopenie, maar de functie is gestoord, thrombopathie).
24) B
Antwoord A is juist: diuretica induceren een volumedepletie, hierdoor wordt het RAAS geactiveerd en gaat het aldosteron omhoog. Het Na-aanbod aan de plaats waar aldosteron werkt zit vlak na de plaats waar diuretica de Na-resorptie remmen: er is dus een optimale situatie om o.i.v. aldosteron veel Na te resorberen in uitwisseling met K: er ontstaat een hypokaliëmie door renaal K verlies.
Antwoord B is ook juist (door een effect op de rustmembraanpotentiaal)
Antwoord C klopt ook (de beschreven ECG afwijkingen passen bij hyperkaliemie, en de i.v. toediening van Ca antagoneert het effect van hyperkaliemie op de membraanpotentialen).
Antwoord D is onjuist (en hier dus het goede alternatief): bij hyperkaliemie zie je juist hoge en spitse T-toppen, de repolarisatie is versneld (de beschreven afwijkingen passen bij een hypokaliemeie met vertraagde repolarisatie, dit is “kookboekgeneeskunde”).
25) B
Item I is onjuist. Vocht onttrekken gebeurt bij PD inderdaad doordat er een osmotisch agens is toegevoegd aan het dialysaat: dit is echter glucoese en niet Na (Na is veel te klein om een effectief osmotisc agens te zijn).
Item II is juist. Alternatief B is dus goed.
26) D
Antwoord A: fosfaat wordt tijdens hemodialyse wel door diffusie uit het bloed worden verwijderd, bewering is dus juist.
Antwoord B: Calciumcarbonaat is een fosfaatbinder (Ca-fosfaat verlaat het lichaam met de ontlasting), bewering is juist.
Antwoord C: Actief vitamine D wordt gegeven om de hypocalciemie (en de secundaire hyperparathyreoidie) te corrigeren, dus niet als fosfaatbinder. Bewering is dus fout.
Antwoord D: is correct.
27) D
De overerving is autosomaal dominant. Dit past het beste bij alternatief D. Geen van de andere aandoeningen vertoont dit overervingspatroon. Bij Alport zij de vrouwen draagster en de mannen krijgen de ziekte. Congenitale afwijkingen (reflux) en diabetische nefropathie hebben wel een erfelijke tendens, maar deze is niet autosomaal dominant.
28) A
Antwoord A is juist. Situaties waarin er zowel teveel aan water in het lichaam is als een teveel aan zout, waarbij het zoutteveel groter is dan dat van water, komen in de klinische praktijnknauwelijks voor. Alleen “iatrogeen”, bij infuustherapie (b.v. hypertone zoutoplossingen of hypertone parenterale voeding).
Antwoord B: hyponatriemie kan voorkomen bij absoluut volume teveel (hartfalen, meer water dan zout geretineerd, appropriate ADH teveel), bij een absoluut volumetekort (diuretica, volumedepletie, volume/druk gestuurde ADH afgifte met hyponatriemie) of bij een klinisch niet herkend gering volume-overschot (SIADH). B is dus niet juist.
Antwoord C: Veroorzaakt juist krimpen van (hersen)cellen.
Antwoord D: deze ECG afwijking is het gevolg van hyperkaliemie !
29) B
Antwoord A de macroscopische hematurie (donkere urine, bijpassend sediment) past bij een glomerulonefritis; deze past veel minder bij een nefrotisch syndroom waarbij er meestal geen “actief” sediment maar vooral een proteinurie bestaat.
Antwoord B: het beste antwoord gezien A en gezien de samenhang met een streptococcen infectie (roodvonk).
Antwoord C: is geen acuut maar een chronisch ziektebeeld met microscopische (geen macroscopische) hematurie
Antwoord D: vertoont op de kinderleeftijd vrijwel altijd samenhang met een darminfectie.
30) D
1) D
2) C
3) B
4) B
5) C
6) D
7) C
8) D
Antwoord A is niet goed: nieren van normale grootte of iets vergrote nieren passen wel bij deze diagnose. Bij deze afwijking worden echter leukocytencylinders gezien eventueel met eosinofile granulocyten in het sediment.
Antwoord B is niet goed: hier zouden bij echografie uitgezette nierbekkens en ureteren (+ blaas) moeten worden gezien. Eventueel ery’s in het sediment, maar niet dysmorf en geen cylinders.
Antwoord C: de echografie (geen grote nieren met cysten) en het sediment passen niet bij deze diagnose.
Antwoord D is juist (zou ook anti-GBM nefritis of SLE kunnen zijn).
9) A
Antwoord A is goed: dit infuus verhoogt de plasma osmolariteit, waardoor via de osmoreceptoren (hypothalamus) de ADH afgfte wordt gestimuleerd.
Antwoord B is niet goed: geen verandering plasma osmolariteit, geen verandering ADG afgifte
Antwoord C idem
Antwoord D bloeddrukgestuurde ADH afgifte vindt plaats bij een sterke afname van de bloeddruk: hier stijgt de bloeddruk, zou dus eerder ADH onderdrukking veroorzaken.
10) A
Antwoord A onjuist: bij metabole acidose ontstaat door een shift (buffering) van H+ ionen de cel in juist een naar buiten de cel gerichte K stroom: hyperkaliemie;
Antwoord B dit klopt (zie figuren inleidend college electrolieten)
Antwoord C juist: binnen de cel ~140 mmol/l, buiten de cel ~4 mmol/l (Na-K-ATPase)
Antwoord D juist:K bevordert op deze manier z’n eigen uitscheiding (het hoge K per se doet ook het Na-K-ATPase harder werken: tesamen met de aldosteron toename neemt hierdoor de K excretie toe)
11) B
Antwoord A juist: door verlies immunoglobulines met urine;
Antwoord B onjuist, hooguit een gevolg van een eventuele behandeling met corticosteroiden;
Antwoord C juist: verhoogde aanmaak van fibrinogeen (lever) en verlies antithrombotische eiwitten in de urine b.v.(antithrombine III);
Antwoord D juist (door verhoogde aanmaak lipoproteinen in lever)
12) B
Antwoord A wel geindiceerd: verlaging proteinurie door afname intracapillaire glomerulaire druk (efferente vasodilatatie);
Antwoord B niet geindiceerd, ACE wordt geproduceerd in granulomen in de long die bij deze ziekte ontstaan: een marker van de ziekte, ACE-remming beinvloedt de ziekte niet;
Antwoord C wel geindiceerd: vertraagt achteruitgang nierziekte door mechanisme onder A
Antwoord D wel geindiceerd: dit is meestal een renine-gevoelige hypertensie.
13) C
Antwoord A onjuist: uitval van 1 nier leidt tot halvering van de GFR: bij gelijkblijvende kreatinineproductie verdubbelt dan de plasma kreatinineconcentratie maximaal;
Antwoord B onjuist: antibiotica als gentamycine geven pas een nierfunctiestoornis na een aantal dagen tot een week;
Antwoord C juist: waarschijnlijk heeft patiënt een urosepsis met een acute tubulusnecrose; beide nieren zijn ziek!
Antwoord D onjuist: spasmolytica die werken op de gladde spieren van de ureteren hebben geen effect op de GFR.
14) A
Antwoord A dit alternatief is niet juist: bij nierinsufficientie ontstaat juist een hyperfosfatemie door onvoldoende uitscheiding van fosfaat via de nieren;
Antwoord B dit alternatief klopt wel: granulomen bij deze aandoening maken soms actief vitamine D met hypercalciemie door verhoogde Ca resorptie in de darmen tot gevolg;
Antwoord C dit alternatief klopt ook: nierziekte -> verminderde renale productie van actief vitamine D, hypocalciemie, secundaire hyperparathyreoïdie, calcium afgifte uit bot door verhoogde afbraak, correctie hypocalciemie;
Antwoord D klopt ook: bij primaire hyperparthyreoide ontstaat hypercalciemie en hypercalciurie: het risico op nierstenen neemt toe.
15) C
Antwoord A volgorde hier: hyperglykemie, overschrijden tubulair resorptie maximum voor glucose, glucosurie met osmotische diurese, polyurie, dehydratie, dorst.
Antwoord B ADH ongevoeligheid van de verzamelbuizen, hierdoor waterdiurese, polyurie, dehydratie, dorst.
Antwoord C primair veel drinken, lichte daling plasma osmolariteit, onderdrukking ADH afgifte, waterdiurese, polyurie
Antwoord D geen ADH productie, hierdoor waterdiurese, polyurie, dehydratie, dorst.
16) A
ADH is zeker aanwezig gezien de hyponatriemie en de hoge urine osmolariteit, er is een appropriate ADH teveel door de lage bloeddruk bij het hartfalen; er is ook veel aldosteron blijkens de lage Na concentratie in de urine: het RAAS is kennelijk ook gestimuleerd door de lage bloeddruk; bij vochtretentie en rek van het R atrium zal ook de ANP afgifte verhoogd zijn: ANP “verliest” het echter van ADH en aldosteron. Goede antwoord: A.
17) C
Antwoord A: hier zouden leukocytencylinders gevonden worden: fout dus;
Antwoord B: in sediment hooguit (tubulus)epitheelcellen, geen erythrocyten;
Antwoord C: klopt: dit is een vorm van snel progressieve glomerulonefritis met bijpassend sediment;
Antwoord D: bij cystenieren kunnen er eryhrocyten in het sediment zitten, maar die zijn niet van glomerulaire origine en dus niet dysmorf.
18) A
Antwoord A: door de pijn en stress is de sympathicus geactiveerd: hierdoor werkt het Na-K-ATPase in de celmembranen harder waardoor K acut de cel in wordt gepompt.
Door een infarct ontstaat geen secundair hyperaldosteronisme en ook niet zomaar een metabole alkalose. Antwoord B en C zijn dus fout. Bij braken kan hypokaliemie ontstaan, maar dit is door renaal K verlies: dit proces heeft tijd nodig (dagen). Antwoord D is dus ook fout.
19) D
Het relatief kort bestaan van de DM pleit wel tegen de diagnose diabetische nefropathie, maar bewijzend is dit niet. De bloeddruk kan bij diabetische nefropathie normaal zijn en in een beginnend stadium is het plasma kreatinine nog niet erg opgelopen. Wat het meest pleit tegen de diagnose diabetische nefropathie is het ontbreken van een diabetische retinopathie: nefropathie zonder retinopathie komt vrijwel niet voor (althans bij DM type I; bij type II is de relatie veel minder duidelijk). Antwoord D is dus goed.
20) A
Antwoord A is goed. Microalbuminurie is het vroegste tekenen van beschadiging van de capillaire filtratiemembraan in de nieren. Een hoog GlyHb (dus een slecht gereguleerde diabetes) kan een oorzaak zijn van het ontstaan van nefropathie, maar is er geen uiting van. Antwoord B is dus fout. Een patiënt met DM kan hypertensie hebben zonder nefropathie (hypertensie is een predisponerende factor, en bij lang bestaaande diabetische nefropathie ontstaat meer hypertensie door de nierfunctiestoornis. Dit is dus een laat fenomeen). Antwoord C is dus ook fout. Retinopathie is vaak aanwezig bij nefropathie (zie vorige vraag), maar is ook een late complicatie. Antwoord D dus ook niet goed.
21) B
Antwoord A: onjuist: bij hemodialyse hoopt zich tussen dialyses water en zout op en stijgt de bloeddruk; tijdens een hemodialysebehandeling wordt in korte tijd (3-4 uur) heel veel vocht verwijderd en de bloeddruk daalt meestal sterk. Bij peritoneaaldialyse wordt iedere dag, ieder uur een klein beetje vocht onttrokken: de bloeddruk schommelt veel minder.
Antwoord B: de vaattoegang (shunt) bij hemodialyse wordt door de huid heen aangeprikt en er zit gedurende enige uren een naald in de shunt: kans op infecties met huidflora. De PD catheter loopt chronisch door de huid heen: op dit vreemdlichaam kunnen zich ook natuurlijk het makkelijkst infecties met huidflora voordoen. Antwoord B is dus goed.
Antwoord C: Verwijdering van K vindt plaats door diffusie.
Antwoord D door het intermitterende karakter van hemodialyse (de meeste dagen van de week wordt men niet gedialyseerd) zijn juist dieetbeperkingen nodig (Na, K, eiwit, fosfaat). PD vindt iedere dag plaats: minder beperkingen.
22) C
Antwoord A fout: Goodpasture: anti-GBM antilichamen! Geen ANCA.
Antwoord B fout: bij Wegener horen de ANCA’s.
Antwoord C Bij SLE horen inderdaad antinucleaire factoren.
Antwoord D: AST helpen bij het stellen van de diagnose “poststreptococcen glomerulonefritis”, hebben niets met IgA nefropathie te maken. Is een antilichaam tegen een bestanddeel van de streptococ.
23) B
Alternatief A, C en D kunnen allen aanleiding geven tot CNI. ATN herstelt vrijwel altijd, als je maar de aandoening overleeft die de ATN deed ontstaan.
24) D
Er is een volume-overschot (hypertensie) en er bestaat een hypokaliëmie. Dit riekt naar een aldosteronteveel (primair hyperaldosteronisme) of teveel van iets dat aldosteron nabootst (b.v dropmisbruik). In overeenstemming hiermee is de plasma renine-activiteit (PRA) onderdrukt (bij een secundair hyperaldosteronisme zou de bloeddruk laag zijn en de PRA hoog). Bij primair hyperaldosteronisme zou de plasma aldosteronwaarde hoog zijn. Bij dropmisbruik laag. De plasma aldosteronwaarde wordt echter niet gegeven. Mogelijkheid A kan dus, B niet en C wel. Alternatief D is dus goed.
25) D
Antwoord A is fout: de hyperfosfatemie komt door een renale uitscheidingsstoornis;
Antwoord B is fout: er bestaat een secundaire hyperparathyreoïdie (zie vraag 14);
Antwoord C is fout: vitamine D wordt in de nier geactiveerd, erythropoietine wordt er gesynthetiseerd;
Antwoord D is goed: in het uremische milieu werken bloedplaatjes slecht (het aantal is normaal, dus geen thrombopenie, maar de functie is gestoord, thrombopathie).
26) D
Antwoord A is juist: diuretica induceren een volumedepletie, hierdoor wordt het RAAS geactiveerd en gaat het aldosteron omhoog. Het Na-aanbod aan de plaats waar aldosteron werkt zit vlak na de plaats waar diuretica de Na-resorptie remmen: er is dus een optimale situatie om o.i.v. aldosteron veel Na te resorberen in uitwisseling met K: er ontstaat een hypokaliëmie door renaal K verlies.
Antwoord B is ook juist (door een effect op de rustmembraanpotentiaal)
Antwoord C klopt ook (de beschreven ECG afwijkingen passen bij hyperkaliemie, en de i.v. toediening van Ca antagoneert het effect van hyperkaliemie op de membraanpotentialen).
Antwoord D is onjuist (en hier dus het goede alternatief): bij hyperkaliemie zie je juist hoge en spitse T-toppen, de repolarisatie is versneld (de beschreven afwijkingen passen bij een hypokaliemeie met vertraagde repolarisatie, dit is “kookboekgeneeskunde”).
27) B
Item I is onjuist. Vocht onttrekken gebeurt bij PD inderdaad doordat er een osmotisch agens is toegevoegd aan het dialysaat: dit is echter glucoese en niet Na (Na is veel te klein om een effectief osmotisc agens te zijn).
Item II is juist. Alternatief B is dus goed.
28) D
De overerving is autosomaal dominant. Dit past het beste bij alternatief D. Geen van de andere aandoeningen vertoont dit overervingspatroon. Bij Alport zij de vrouwen draagster en de mannen krijgen de ziekte. Congenitale afwijkingen (reflux) en diabetische nefropathie hebben wel een erfelijke tendens, maar deze is niet autosomaal dominant.
29) A
30) A
Antwoord A is juist. Situaties waarin er zowel teveel aan water in het lichaam is als een teveel aan zout, waarbij het zoutteveel groter is dan dat van water, komen in de klinische praktijnknauwelijks voor. Alleen “iatrogeen”, bij infuustherapie (b.v. hypertone zoutoplossingen of hypertone parenterale voeding).
Antwoord B: hyponatriemie kan voorkomen bij absoluut volume teveel (hartfalen, meer water dan zout geretineerd, appropriate ADH teveel), bij een absoluut volumetekort (diuretica, volumedepletie, volume/druk gestuurde ADH afgifte met hyponatriemie) of bij een klinisch niet herkend gering volume-overschot (SIADH). B is dus niet juist.
Antwoord C: Veroorzaakt juist krimpen van (hersen)cellen.
Antwoord D: deze ECG afwijking is het gevolg van hyperkaliemie !
31) B
Antwoord A de macroscopische hematurie (donkere urine, bijpassend sediment) past bij een glomerulonefritis; deze past veel minder bij een nefrotisch syndroom waarbij er meestal geen “actief” sediment maar vooral een proteinurie bestaat.
Antwoord B: het beste antwoord gezien A en gezien de samenhang met een streptococcen infectie (roodvonk).
Antwoord C: is geen acuut maar een chronisch ziektebeeld met microscopische (geen macroscopische) hematurie
Antwoord D: vertoont op de kinderleeftijd vrijwel altijd samenhang met een darminfectie.
term | definitie/uitleg/ toelichting | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anatomie nieren | retroperitoneaal gelegen bloedvoorziening - aanvoer: a. renalis - afvoer: v. cava inferior bouw - schors - merg | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nefron | typen - corticaal - juxtoglomerulair juxtoglomerulaire bestaat uit - glomerulus - proximale tubulus - Lis van Henle - distale tubulus | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
glomerulus | bouw - effent en afferent bloedvat - capillair vaatbed (vaatkluwe) - kapsel/ruimte van Bowman (>proximale tubulus) filtratie onder invloed van bloeddruk vorming voorurine (150L) bouw afferente bloedvat - endotheel (grootte selectiviteit) - basale lamina (ladingsselectiviteit door negatief geladen eiwitten in deze bindweefsellaag) - podocyten (staan met voetjes op basale lamina) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
proximale tubulus | functie - terugresorptie (2/3) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
distale tubulus | functie - regulatie uitscheiding van stoffen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drukken betrokken bij filtratieproces | oncotische druk (π) - stijgt in capillairen door filtratie vocht hydrostatische druk (P) - reguleerbaar door sfincters in afferente en efferente vaten - helft systemische bloeddruk = Pgc (gc = glomerulaire capillairen) - hoog in glomerulaire capillairen - laag in kapsel van Bowman | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nierfunctie | uitscheiden van afvalstoffen productie van erythropoïetine (EPO) - stimuleert beenmerg tot erythropoiese - uitval nieren kan anemie tot gevolg hebben productie actief vitamine D - pro-vitamine D in wordt geproduceerd in huid oiv. UV-straling - vitamine D van belang voor botstofwisseling regulatie fosfaatbalans - zout uit eiwitrijke voeding regulatie kaliumbalans - hypo/hyperkaliemie voorkomen regulatie zuur-base balans - metabolisme mens meer zuurproductie > acidose voorkomen regulatie natriumbalans - bloeddruk- en volumeregulatie regulatie waterbalans - volumeregulatie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nierinsufficiëntie | stapeling van afvalstoffen door verminderde GFR (glomerulaire filtratie) tijdsbeloop - acuut (uren-dagen) - subacuut (weken-maanden) - chronisch (maanden-jaren) uremie: ureum hoopt zich op in het bloed renaal - glomerulair - tubulair postrenaal - afsluiting van de afvoer (door tegendruk vindt geen filtratie meer plaats) prerenaal - systemische bloeddruk - afsluiting nierarterie (sclerose of stenose) gevolgen - uremisch syndroom - verstoorde volumebalans: hypertensie, perifeer oedeem, kortademigheid (longoedeem) - verstoorde kaliumbalans: hyperkaliemie (hartritme- en geleidingsstoornissen) - verstoord zuur-base evenwicht (retentie H+): verminderde celfunctie door verandering configuratie eiwitten, dyspneu door hyperventilatie bij metabole acidose - anemie: EPO productie verstoord - verstoorde regulatie vitamine D/fosfaat: botafwijkingen, -pijn, fracturen, vaatverkalkingen, cardiovasculaire sterfte | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uremisch syndroom | algemene symptomen ten gevolge van nierfunctieverlies - cardiovasculair: hypertensie, ongunstig lipidenprofiel, hogere concentraties homocysteine en AGE’s, atherosclerose (door calcium/fosfaatstoornis), hyperdynamisch hart (door anemie), aritmien (door hyperkaliemie en microcalcificaties) - calcium en fosfaat metabolisme: daling calciumconcentratie in plasma (door verminderde productie vit-D metaboliet), terugresorptie fosfaat proximale tubulus daalt/valt weg - renale osteodystrofie: PTH stijging, hypocalciemie, metabole acidose - anemie: daling EPO, gastro-intestinaal bloedverlies, verminderde levensdure erytrocyten, - metabole acidose: sterke ammoniagenese kan niet meer gecompenseerd worden - jicht: verminderde urinezuuruitscheiding - hyperkaliemie - bloedingsneigingen: uremische toxinen remmen factor VIII - overvulling: maximaal concentrerend en verdunnend - gastro-intestinaal: gastritis - dermatologisch: jeuk, bleekheid, extra pigmentatie, purpura, echymosen, bruine nagels, rode ogen (calcium-depositie in conjuctivae) - infecties - endocrien: insuline resistentie, stoornissen hypofysaire-gonodale as - neurologisch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diagnostiek nierinsufficiëntie/ nefropathologie | echografie - stuwing (nierbekken, urethra etc): postrenale oorzaak - vergroting: renaal (glomerulair > erythrocyturie, dysmorfe erythrocyten in urine, cilinders; tubulo-interstitiële ziekten > leukocyturie,grotere cellen dus, cilinders) - asymmetrie: prerenaal urinesediment - zie je leukocyten (tubulo-interstitiëel) of erythrocyten (glomerulair) electronenmicroscopie - ultrastructuur zo goed zichtbaar, bijvoorbeeld detectie van verkeerd aangelegde basaal membraan immunofluorescentie - antistoffen gericht tegen immuuncomplexen - basis van ontstekingsproces | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prerenale nierinsufficiëntie | volumetekort hartfalen nierarterie stenose atherosclerose arteriolitis (door graviditeit, maligne hypertensie) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
renale nierinsufficiëntie: glomerulair | glomerulonefritis (met of zonder ontsteking) glomerulusnecrose | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
renale nierinsufficiëntie: tubulo-interstitiële ziekten | cyste nieren nefronoltisis interstiele-itis - intoxicatie - infectie niersteen ATN | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
postrenale nierinsufficiëntie | obstructie - steenlijden - tumor - prostaathypertrofie refluxnefropathie aanlegstoornissen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GFR | glomerular filtration rate, maat voor nierfunctie, gelijk aan creatinine klaring excretie creatinine = V24u-urine/ [creatinine]plasma, afhankelijk van spiermassa! GRF = k/[creatinine]plasma afhankelijk van 24-uurs urine (lastig), vaak schatting dmv. MDRD of eGFR | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MDRD | GFR = creatinine excretie urine / [creatinine]plasma creatinine excretie urine wordt geschat door leeftijd, ras, geslacht, (bouw) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijdsbeloop nierinsufficiëntie en bijbehorende aandoeningen | acuut - acute glomerulonefritis - acute tubulusnecrose - acute tubulo-interstitiële nefritis - HUS (hemolitisch uremisch syndroom) subacuut - M Wegener - anti GBM-nefritis - SLE - M. Henoch-Schonlein/IgA nefropathie chronisch - cystenieren - chronische glomerulonefritis - chronische tubulo-interstitiële nefritis - renovasculaire ziekten - diabetische nefropathie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
glomerulonefritis | aandoening van de glomeruli niet per definitie een –itis (ontsteking) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
acute tubulus necrose | abrupte afname van de GFR door een ischemische of toxische beschadiging van de tubuli - tubulaire obstructie - teruglekken van filtraat - activatie tubulo-glomerulaire feedback mechanisme | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tubulo-interstitiële nefritis | schade aan de renale tubulus en interstitium primair of secundair aan glomerulaire schade en renovasculaire ziekte primaire vorm - acuut (ATIN): ontsteking en oedeem van nierinterstitium, vaak door infectie of allergische reactie op geneesmiddel, associatie met uveitis - chronisch (CTIN): chronische tubulaire “aanvallen” leiden tot interstitiële filtratie, wat resulteert in fibrosering, atrofie en uiteindelijk tubulaire dysfunctie, oorzaak immunologisch gemedieerd, infectie, reflux, obstructie, geneesmiddelen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M. Wegener | systeemvasculitis, gekenmerkt door ontsteking van wanden van kleine bloedvaten symptomen - algemeen (verkoudheid, koorts, gewichtsverlies, verspringende gewrichtsklachten, BLWI, conjunctivitis, purpura, mononeuritis multiplex, hoesten, dyspneu) diagnostische criteria - ontsteking neus of mond - afwijkende bevindingen bij X-thorax - actief urinesediment - granulomateuze ontsteking in een biopt van een arterie of perivasculair gebied diagnose - ANCA test - biopsie nier
therapie - corticosteroiden - cytostatica - plasmaferese prognose - onbehandeld mortaliteit >90% in 2 jaar - behandeld 35% in 10 jaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anti-GBM-nefritis | syndroom van Goodpasture maar dan alleen gericht op nieren glomerulair basaalmembraan (GBM) therapie - ontstekingen behandelen (corticosteroiden) - plasmafarese voor extractie antistoffen uit bloed - cytostatica tegen de productie van anti-GBM antilichamen fluorescentie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SLE | systemische lupus erythematodes ontsteking door immuuncomplexdeposities - bevinden zich aan binnenkant epitheel, onder epitheel of in mesangium (kan leiden tot erythrocyturie) symptomen - ontstekingen van gewrichten - nieraandoeningen - anemie - antistoffen (auto-immuun) - zweertjes in mond, keel, neus, op borstvlies of pericard - vlindervormige roodheid op neus en wang - rode plekken op huid - overgevoeligheid zonlicht - psychoses - insulten diagnose - kenmerken - bloedonderzoek op antistoffen therapie - medicijnen tegen bijkomende klachten (zie symptomen) - vermijden zonlicht WHO classificatie nieraandoeningen bij SLE - I: lichtmicroscopisch geen afwijkingen, bij fluorescentie wel immuuncomplexen aantoonbaar - II: mesangiale celproliferatie, hematurie door immuuncomplexvorming - III: neerslaan complexen > hematurie en proteïnurie - IV: nierinsufficiëntie ontstaat - V: eindstadium met alleen nog maar verlittekening en proteinurie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
syndroom van Alport | Het syndroom van Alport is een erfelijke ziekte waarbij de nierfilters niet goed werken en rode bloedcellen en eiwitten doorlaten. Deze gaan daardoor met de urine verloren. De oorzaak van het syndroom van Alport is een afwijking van een bepaald soort eiwit dat onderdeel uitmaakt van de nierfilters. Dit eiwit wordt collageen type IV genoemd en komt ook voor in andere delen van het lichaam. Daardoor kunnen bij het syndroom Alport ook andere organen zoals de ogen en de oren aangedaan zijn. Er zijn verschillende soorten afwijkingen van het collageen IV die tot het syndroom van Alport kunnen leiden. bron: http://www.nierstichting.nl/asset/nieren-en-nierziekten/nierziekten-en-behandeling/syndroom-van-alport.pdf gevonden op 05-12-2010 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diabetische nefropathie | proteïnurie > 0,5gram/24u gepaard gaand met verminderde GFR en hypertensie risicofactoren - genetische aanleg en ras - slechte metabole regulatie - glomerulaire hyperfiltratie - hypertensie - risicomarkers aanwezig (zie hieronder) verloop - persisterende microalbuminurie > nefropathie - regulatie bloedsuiker/-druk diagnostiek - microalbuminurie 24u urine enkele malen 30-300mg/dag (geen koorts, geen cardiovasculaire ziekte, geen zware lichamelijke inspanning) - histologie: bijna geen normale glomeruli meer, toename mesangiale matrix, nodulaire sclerose/diffusie glomerulosclerose, tubulusatrofie en interstitiële fibrose, intimafibrose, arteriële hyalinose pathologie - risicofactoren: genetisch, ras, slechte metabole regulatie, glomerulaire hyperfiltratie, hypertensie - risicomarkers: microalbuminurie, verhoogd serum proteïne, verhoogde serum von Willebrandfactor concentratie therapie - bloedsuikerregulatie (HbA1c <7,0%) - bloeddrukregulatie (RR < 130/80 mmHg) - dieet (eiwit 0,6-0,8g/kg/d) - hyperlipidemie behandelen (medicamenteus, dieet) - roken stoppen - gewichtsreductie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
arteriële hyalinose | hyaline (plasma-eiwitten die uit een bloedvat geperst worden, liggen onder endotheelcellen) afzettingen, met name in kleinere vaatjes | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
histologie tubulusatrofie | verschrompelde basaalmembraan, meer ruimte tussen de tubulus | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nodulaire sclerose | mesangiale noduli bestaan uit compacte kernarme massa’s omgeven door capillairlissen laesies van nodulaire sclerose staan ook wel bekend als IFTA | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diffuse glomerulosclerose | mesangia van bepaalde glomeruli zijn meer strengvormig verbreed | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
globale sclerose | glomerulus is in zijn geheel opgevuld door matrix, geen capillairlissen meer aanwezig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
chronische nierinsufficiëntie | stadia - 1: GFR >90 ml/min - 2: GFR 60-90 ml/min - 3: GFR 30-60 ml/min - 4: GFR 15-30 ml/min - 5: GFR <15 ml/min behandeling - oorzaak/syndroom/preventie cardiovasculaire complicaties/preventie achteruitgang nierfunctie - anemie: kwaliteit van leven door verminderen moeheid en verminderen LV hypertrofie waardoor ejectiefractie verbeterd per verschillende stadia - 1: progressie factoren behandelen - 2: progressie factoren behandelen - 3: behandelen metabole complicaties - 4: voorbereiding nierfunctievervangende therapie - 5: start nierfunctievervangende therapie oorzaken - renovasculair lijden (hypertensie) - DM I en II - cystenieren (meest voorkomende van congenitale/erfelijk nierziekten die CNI veroorzaakt) - systeemziekte: SLE - interstitiële nefritis - glomerulopathie/-nefritis - onbekend diagnostiek - echografie: kleine verschrompelde nieren - labafwijkingen: anemie (EPO), hypocalciemie (actief vitamine D voor opname calcium), hyperfosfatemie (minder in staat uit te scheiden), verhoogd PTH progressie behandelen - achteruitgang ondanks eliminatie oorspronkelijke nierziekte - eiwitbeperking, bloeddrukcontrole (ACE-remmers, angiotensine II antagonisten, diuretica) risicofactoren sterfte - toegenomen kans op hart- en vaatziekten (RAAS wordt ten onrechte geactiveerd waardoor hypertensie ontstaat, ongunstig lipidenpatroon, toename vocht > verhoogde afterload, anemie > tachycardie, storing calcium/fosfaat > atherosclerose en kleplijden) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
intact nefronhypothese | relatie tussen glomerulaire en tubulaire functies van resisterende nefron bij verlies van nefronen blijft in tact (aanpassingen functioneel/structureel) aanpassing regulatie zout en water - hogere werkbelasting - stijging PTH - daling ADH | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brenner hypothese | gevolgen hemodynamische overbelasting - toegenomen intraglomerulaire capillaire druk - filtratie van macromoleculen (>endotheelschade!) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
remuzzi hypothese | proteïnurie leidt tot tubulo-interstitiële schade | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oorzaken nierfunctieverlies | proteïnurie, genetische afwijking (ACE polymorfisme), hyperlipidemie, glomerulaire capillair trombose, calcium/fosfaat stoornis, tubulo-interstitiële schade | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PDGF | palated derived growth factor komt vrij bij endotheelschade functie - mesangiumcelproliferatie - matrixproductie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
preventie nierfunctieverlies | eiwitbeperkend dieet bloeddrukregulatie ACE/angiotensine II antagonisten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanpassing lichaam op uitval van nier | korte termijn - GFR daalt > vas afferens open/vas efferens dicht van overgebleven nefronen > filtratiedruk stijgt > GFR neemt toe - bloeddruk stijgt > filtratiedruk stijgt > GFR neemt toe lange termijn: glomerulaire hypertensie - glomerulosclerose > daling GFR - lekkende macromoleculen > proteïnurie > resorptie eiwit proximale tubuli > tubulo-interstitiële schade > daling GFR medicamenteuze interventie - angiotensine II stimuleert efferente constrictie > ACE-remmer (acuut effect ACE remmers: stijging creatinine in plasma, maar dit niveau blijft wel constant) - openen afferente arteriole oiv prostaglandines > PG-syntheseremmers en eiwitbeperking | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nierfunctievervangende behandelingen | afvalverwerking - dialyse hypertensie - dialyse en medicatie hyperkaliemie - dialyse en medicatie acidose - dialyse en medicatie anemie - EPO s.c. calcium/fosfaat - dialyse en medicatie (binden zodat het uitgescheiden kan worden bij defaecatie) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werking dialyse | chemische gradiënt over membraan tussen dialysaat en bloed | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hemodialyse | werkingsprincipe: diffusie kleine deeltjes worden door het membraan doorgelaten, eiwitten en cellen niet nadeel: ineffectieve klaring, ineffectieve volumeregulatie, onfysiologische fluctuaties in plasmaconcentratie
3 keer 3-4u per week, meestal in centrum, meer passief dan actief, intermitterend, dieet/vochtbeperking noodzakelijk voorbereiding - arterioveneuze fistel tussen a. brachialis, renalis of femoralis en aangrenzende vene (chirurgische aanleg) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hemofiltratie | afvalstoffen worden in vloeistof opgelost in een hoog volume en uitgeperst grotere poriën waardoor ook grote moleculen worden gefiltreerd grote hoeveelheden ultrafiltraat, dus je moet vocht geven dagelijks, 4 keer 45 tot 60 min, altijd thuis, actief, continu, geen dieet/vochtbeperking nodig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
peritoneaal dialyse | vulling buikholte met steriele waterige oplossing met glucose en elektrolyten peritoneum dient als dialyse membraan - capillair endotheel - capillair basaal membraan - interstitieel weefsel - mesotheelcellen (op discontinue basaalmembraan gelegen) transportcapaciteit - aantal geperfundeerde capillairen is bepalend - bloedstroming door splanchnicussysteem (van 1200ml/min gat 60-100mL/min door viscerale peritoneum) fysiologie transport - hydrostatische en osmotische druk - glucose als effectief osmotisch agens ondanks lage reflectiecoëfficiënt (induceert transport door waterkanalen) - diffusie en convectie (transport van in water opgeloste deeltjes samen met vloeistoftransport) - diffusiesnelheid: membraan, vrije diffusie coëfficiënt van stof, transperitoneale concentratie gradiënt vormen - continu ambulant: 4x/d verversen, 4-6u erin - continu cyclisch: 3-4 cycli ’s nachts, overdag 2L dialysaat, kan leiden tot onvoldoende verwijdering uremische toxinen voorbereiding - chirurgische aanleg van buisje naar de buikholte complicaties - peritonis: symptomen (troebel dialysaat, leuko’s > 100x10^6 per liter, buiksymptomen, micro-organismen in dialysaat), verwekkers (s. epidermis, s. aureus, streptococcus sp. micrococcus sp. corynebaderium sp.), behandeling (virale peritoneale antibiotica, dialyse met hypertoon dialysaat met eventueel verkorting van verblijfstijf) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reflectiecoëfficiënt | selectieve permeabiliteit van een bepaald membraan voor een stof | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MTAC | maximale theoretische klaring door middel van diffusie op tijdstip nul (voor start diffusie) beperking diffusie - oppervlak (grote en kleine moleculen) - intrinsieke membraanpermeabiliteit (vnl. grote moleculen) functiemeting - MTAC = (V/t ln [V0 (P-D0)])/ (Vt (P-Dt)) - V0 = geinstilleerd volume, P = plasmaconcentratie, D0 = dialysaatconcentratie vooraf, Dt = dialysaatconcentratie naderhand | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PET | peritoneale equibrillatietest toepassing van 3,80% glucose bevattend dialysaat gedurende intraperitoneale verblijfsduur van 4u berekenen D/P ratio’s van creatinine en ureum | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
type donoren niertransplantatie | overledene - heart beating (hersendood) - non-heartbeating levende donor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
selectie niertransplantatie | algemeen en fysische onder zoek - algemeen: oorzaken van insufficiëntie, ziekteduur, vorm en duur dialyse, urineweginfecties, andere infectieuze foci, tropenbezoek, eerdere transplantaties - overige ziekten: cardiovasculair, respiratoir, gastro-intestinaal, diabetes mellitus, maligniteiten - eerdere operaties: nefrectomie, splenectomie, parathyreoidectomie, overige - geneesmiddelen - bloedtransfusies, zwangerschappen - familieanamnese laboratorium onderzoek - Hb - leukocytentelling en –differentiatie, trombocytentelling - calcium, fosfor, alkalische fosfatase, parathormoon - alanineaminotransferase, aspartaataminotransferase - CMV-antistoffen, Hbs-antigeen, HCV-antstoffen, HIV-antstoffen, EBV-antistoffen - urinekweek - HTLV-I-antistoffen bij patiënten uit carien - strongyloides stercoralis bij tropenbezoek radiologisch onderzoek - X-Thorax overig onderzoek - ECG - urologisch (op indicatie) - cardiologisch (op indicatie immunologisch onderzoek - bloedgroeptypering - weefseltypering, zo nodig familietypering - antistofscreening | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
complicerende aandoeningen/ bijzonderheden bij selectie niertransplantatie | complicerende aandoeningen - urologische problematiek - diabetes mellitus - cardiovasculaire ziekte - maligne tumoren - hepatitis B - hepatitis C speciale aandacht bij - nefrectomie - patiënten die in het verleden een bloedtransfusie hebben ondergaan hooggeïmmuniseerde patiënten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
immunologische mechanismen (van belang bij niertransplantatie) | HLA systeem afstotingsmechanismen - cytotoxisch (cellulair) - antistoffen (humoraal) tijdsbeloop afstoting - hyperacuut (direct) > humoraal - acuut (binnen 3 maanden) > cellulair/humoraal - chronisch > cytotoxisch plaats afstoting - interstitium (graad I) - vaten (graad II) standaard immunosuppressie - i.v. pulsen methylprednisolon (tegengaan acute afstotingsreactie) - bij onvoldoende effect > anti-T-celantistoffen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
complicaties niertransplantatie | nierinsufficiëntie - trombose (preneraal of in vene) - acute afstoting - ureterstenose chirurgische complicaties infecties maligne tumoren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nierbiopt | holle naald gaat via rug naar nier kluwen capillairen onderscheiden glomeruli van merg risico’s - bloeding (bij anemie, uremische patiënten) - infectie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
extracapillaire proliferatie | vermeerdering van het weefsel buiten de capillairen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
renale hypertensie | veroorzaakt door ziekte van het nierparenchym pathogenese - volumeoverschot (NaCl/water retentie) - toegenomen vasoconstrictie (te hoge activiteit RAAS, ACE-remming, overactieve sympathicus) oorzaken - NaCl retentie: IgA nefropathie, SLE nefritis, nefrosclerose, NSAID gebruik - overactiviteit RAAS: refluxnefropathie, hydronefrose, glomerulaire ziekte symptomen - hypertensie - klachten tgv hypertensieve schade diagnostiek - non-dipper (geen nachtelijke daling van hypertensie) - ECV verhoogd - RAAS activiteit dmv. captopriltest - volumestatus (lichamelijk onderzoek en X-Thorax) - reninefactor dmv. eenmalige ACE-remmer therapie - verminderde zoutiname - lisdiuretica (snel vocht verliezen) - ACE (voor reninefactor) - sympathische blokkade (?) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nefrosclerose | vorming van bindweefsel in de nier oorzaak meestal hypertensie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hydronefrose | door obstructie van ureter(s) veroorzaakte ophoping van urine in urineleiders en nier waardoor een “waternier” ontstaat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
renovasculaire hypertensie | hypertensie veroorzaakt door vernauwing in de a. renalis pathogenese - enkelzijdige/dubbelzijdige stenose - enkelzijdig: hypertensie door overactiviteit RAAS - dubbelzijdig: hypertensie door verminderd vermogen uitscheiden volume oorzaken - atherosclerose - fibromusculaire dysplasie - embolie en trombose - vasculitis symptomen - souffle nierloge/bovenbuik - atherosclerose - asthma cardiale - FMD (met name op jonge leeftijd) - koliekpijn diagnostiek - FMD > intra-arteriele angiografie - MRA-CTA > atherosclerose therapie - RAAS blokkade - FMD: PTA (percutane transluminale, angioplastie, heeft bij atherosclerose geen zin door microstenosen) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fibromusculaire dysplasie | vernauwing van arteriën door verbindweefseling | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FMD | fibromusculaire dysplasie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RAAS | functie - regulatie bloeddruk - regulatie natrium en waterhuishouding werkingsmechanisme - renine > JGA > angiotensine I (van angiotensinogeen lever) > ACE > angiotensine II > vasoconstrictie/stimulatie aldosteronproductie/stimulatie sympathicus - aldosteron > stimulatie renale resorptie NaCl en water (stijging bloedvolume) therapie (remming RAAS) - ACE-remmers: rem ACE enzym - sartanen: bezetting angiotensine I receptor - renine remmer (aliskiren): indicatie hypertensie, lijkt op werking sartanen, lage biologische beschikbaarheid, hoge t ½ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hypertensie | diastolische druk - 90-95 mmHg grenswaarde - >105 mmHg ernstig systolische druk - > 160 mmHg - >140 mmHg als diastolisch ook verhoogd is vormen - primair - secundair: renaal (renovasculair, renaal-parenchymateus), endocrien (syndroom van Conn, syndroom van Cushing, feochromocytoom), overig (orale anticonceptie, dropgebruik, coarctio aortae, graviditeit, intracraniele drukverhoging) therapie - diuretica - beta-blokkers - alfa-blokkers - centrale antihypertensiva - ACE-remmers - angiotensine-II-antagonisten - calciumantagonisten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diuretica (verschillende soorten) | osmotische - glomerulaire filtratie, geen tubulaire reabsorptie > osmotische druk urine hoog > water vastgehouden > meer uitscheiden - vb mannitol koolzuuranhydraseremmers - minder H+ vorming en uitscheiding in tubuli > minder HCO3- - vb acetazolanide thiazide - verhinderen natrium reabsorptie distale tubulus - vb hydrochloorthiazide, epithiazide, chloorthalidon lis - werkt in op opstijgende lis van Henle, rem NaCl reabsorptie - vb furosemide kaliumsparend - stimuleert uitscheiding natrium chloor en bicarbonaat, remt kalium excretie, blokkeren natriumkanalen in distale tubulus - vb triamterem aldosteronantagonisten - grijpt aan op aldosteronreceptor in distale tubulus, uitwisseling natrium en kalium - vb spirolacton (bijwerking: gynaecomastie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
antihypertensiva die op het zenuwstelsel aangrijpen | beta-blokkers - daling HF en HMV alfa-blokkers - alfa-1 en alfa-2 - vasoconstrictie grote arteriën en arteriolaire weerstandsvaten, positief inotroop, stimulatie sympathicus, arteriële dilatatie (bij alfa-1 blokkade) - vb fenoltamine en fenoxybenzamine - indicatie: paroxismale hypertesie bij feochromocytoom - bijwerkingen: orthostatische hypotensie en bradycardie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
centraal werkende antihypertensiva | hoofdwerking op hersenstam en hypothalamus voornamelijk alfa-2-blokkers clonidine bijwerkingen: sedering, droge mond interacties met slaapmiddelen en alcohol | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
calciumantagonisten | T, N, L kanalen typen - fenylalkylaninen (verapamil) - benzothiazepinen (diltiazem) - dihydropinen werking - vermindering contractiliteit hart (niet bij dihydropinen) - daling HF (niet bij dihydropinen) - daling SA/AV geleiding (niet bij dihydropinen) - coronaire vaattonus daalt - daling perifere vaattonus interacties - bètablokkers en digoxine | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
natrium in het lichaam | [Na+]pl = (Na+(e) + K+(e))/TBW TBW = Total body water plasmaconcentratie - normaal: 140 mmol/L (extracellulair) 5 mmol/L (intracellulair) - hyponatriemie: <136 mmol/L - hypernatriemie: >146mmol/L voornamelijk stoornissen in de hersenen doorlaatbaarheid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kalium in het lichaam | plasmaconcentratie - normaal: 4,5 mmol/L (extracellulair +/- 5) 140 mmol/L (intracellulair) - hypokaliemie: <3,8 mmol/L - hypernatriemie: >5 mmol/L voornamelijk neuromusculaire en cardiale problemen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
osmolariteit en hersenen | lage osmolaliteit > water toename > adaptatie : verlies Na, K en Cl > water eruit > trage adaptatie : verlies organische osmolyten > normale hersenen (bij ongepaste therapie, snelle correctie van hypotoniciteit > osmotische demyelinisatie) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hyponatriemie | hyponatriemie - hypovolumie: zowel tekort aan water als natrium, maar meer NaCl tekort - normovolumie: klein, klinisch niet te detecteren water overschot - hypervolumie: teveel NaCl en water, maar meer water teveel dan NaCl verdedigingsmechanisme - verminderde ADH afgifte verstoorde renale water excretie en urine dilutie - daling urine dilutie in diluterende segmenten (diuretica, nierfalen) - verhoorde ADH secretie (bedoeld: volume depletie, onbedoeld: SIADH) oorzaken - depletie van effectief circulerend volume (hypovolemisch): GI-verlies, renaal verlies, verlies via huid, oedemateuze staat (hartfalen, levercirrose, nefrotisch syndroom) - niet hypovolemisch ADH teveel: SIADH (syndroom of inappropriate ADH secretion), adrenale insufficiëntie, hypothyroidie - diureticagebruik: thiazides!! - nierinsufficiëntie symptomen - neurologische dysfunctie door oedeem hersencellen - <125mmol/L misselijkheid – malaise - 115-120 mmol/L hoofdpijn, lethargie, obtudatie - 110-115 mmol/L toevallen – coma - < 110 mmol/L permanente schade – dood behandeling - chronische hyponatriemie (relatief asymptomatisch): rustige correctie van [Na+]m 0,5 mmol/L per uur toedienen - acute hyponatriemie: geen/incomplete osmotische adaptatie > snellere correctie > 1,5-2,0 mmol/L per uur gedurende 3-4u maximaal 12-15 mmol de eerste 24u | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hypernatriemie | hypernatriemie - normovolumie: geïsoleerd tekort aan water (renaal verles, extrarenaal verlies) - hypovolemie: tekort aan hypotone vloeistof (extrarenaal verlies, renaal verlies) - (hypervolemie: te veel NaCl) verdedigingsmechanismen - dorst - ADH afgifte waterverlies - insensibel: zweten, verbranding, respiratoire infecties) - gastro-intestinaal: osmotische diarree - renaal verlies: centrale diabetes insipidus, renale diabetes insipidus, osmotische diurese - ziekte van hypothalamus: primaire hypodipsie, essentiële hypernatriemie, reset osmostatische mineralcorticoide overschot - shift naar cellen:toevallen, zware lichamelijke inspanning, rhamdomyolyse symptomen - lethargie, zwakte, irritatie, toevallen, coma, dood - oorzaak: cellulaire dehydratie van de hersenen > scheuren van cerebrale venen en intracerebrale en subarachnoïdale bloedingen - transcellulaire gradiënt 30-36 mosm/kg > 15-18 mmol/L stijging van natriumconcentratie in plasma - cerebrale dehydratie is voorbijgaand: opname Na K en Cl in cel (snel), generatie van organische osmolyten (traag, glutamine, glutamaat, inositol) > asymptomatisch/hersenoedeem bij snellere correctie dan 0,5mmol/L per uur stijging | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hyperkaliemie | oorzaken - hoge K+ inname - verminderde renale excretie: nierinsufficiëntie, volume depletie, hypo-aldosteronisme, medicatie (K+ sparende diuretica, ACE-remmers, cyclosporine) - shift de cellen uit: metabole acidose, insuline deficiëntie, weefsel katabolisme, beta-adrenerge blokkade, zware lichamelijke inspanning, overdosis digitalis symptomen - neuromusculair: toenemende spierzwakte/paralyse (>8mmol/L), afname excitatiemogelijkheid membraan - hart: snelle repolarisatie (pieken, smalle T golven, kort QT interval), langzame depolarisatie (verlengd QRS-complex, verlaagde amplitude, geen P golf; ventriculair fibrilleren, hartstilstand) behandeling - Ca-(gluconaat) i.v.: antagoneert effect K op membraanpotentiaal - Na-bicarbonaat i.v.: jaagt kalium de cellen in - glucose en insuline i.v.: jaagt kalium de cellen in - resonium p.o.: uitwisseling K met Na in darm - hemodialyse: direct verwijderen K uit de bloedbaan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hypokaliemie | oorzaken - lage inname - verlies: gastro-intestinaal, renaal (diuretica, aldosteron te veel, niet resorbeerbaar anion) - shift: alkalose, insuline, sympathicus symptomen - neuromusculair systeem: spierzwakte (toenemend, krampen, tetanus), paralytische ileus (distentie, anorexia, misselijkheid, overgeven, constipatie), rhabdomyolyse/myoglobinurie/nierinsufficiëntie (te weinig K+ afgifte tijdens inspanning, verminderde vasodilatatie, defect in spier metabolisme) - hart: arritmie (toegenome automaticiteit, vertraagde repolarisatie, predispositie door coronaire ischemie, LVH en digitalis gebruik), ECG veranderingen (ST-T depressie, platte/negatieve T-golf, verhoogde U-wave, verhoogd QT-interval, verhoogde P-golf, verlengde PR interval, wijd QRS-complex - nieren: afname vermogen tot concentreren urine, toegenomen ammonia productie, veranderde Na reabsorptie, hypokalemische nefropathie behandeling - iv kalium (bij ernstige symptomen) - chronisch: K+ toedienen - alkalose > KCl, acidose > KHCO3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oedeem | ophoping van vocht in het interstitium drainagesysteem
lokaal - obstructie lymfevaten - obstructie venen gegeneraliseerd - nierziekte: insufficiëntie, nefrotisch syndroom - ziekte van andere organen: long, hart, lever | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lokaal oedeem | obstructie lymfe of venen nieren spelen altijd een rol! - obstructie > oedeem > daling volume bloed > RAAS > renale water en natrium retentie > volume herstel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gegeneraliseerd oedeem | longziekten - COPD, emfyseem, longembolie - longvaatweerstand stijgt, > falen rechter ventrikel > stijging veneuze druk > oedeem - longvaatweerstand stijgt, > falen rechter ventrikel > daling SV > daling bloeddruk > stimulatie RAAS en sympathicus > retentie water en natrium nieren > stijging veneuze druk > oedeem hartfalen (linker ventrikel) - LV falen > stijging veneuze druk > oedeem - LV falen > daling SV > daling bloeddruk > RAAS en sympathicus > retentie water en natrium nieren > oedeem/stijging preload (stijging preload doet SV weer stijgen) - geen proteïnurie of laag albumine levercirrose - portale hypertensie > vasodilatatie > daling bloeddruk > RAAS/sympathicus stimulatie > water en natrium retentie nier > oedeem - portale hypertensie > daling albumine synthese > daling albumine plasma nierinsufficiëntie - schade > ischemie nefronen > RAAS sympathicus activatie > stijging tubulaire resorptie water en natrium > hypertensie en oedeem - zie het als een poging om zichzelf weer doorbloed te krijgen nefrotisch syndroom - hypoproteinemie > hypovolemie > daling bloeddruk > RAAS/sympathicus > natrium en water retentie > oedeem | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nefrotisch syndroom | definitie - renaal eiwitverlies (>3,5g/dag) - laag bloedeiwitgehalte - oedeem - hypercholesterolemie - hypercoagulabiliteit en verhoogde infectiegevoeligheid presentatie - schuimende urine - oedeem: - totaal eiwit ~ 40 g/l - albumine 10-15 g/l - proteinurie ~ 10 g/dag - sediment: geen –itis, hyaliene cilinders - plasma cholesterol verhoogd - GFR vaak normaal pathogenese - proteïnurie: defect glomerulaire filter door toxische of immunologische aantasting podocyten - hypoalbuminemie: eiwitverlies, verhoogd katabolisme albumine in renale tubuli, albumine synthese lever houdt het niet bij - oedeem: ondervulling (hypoproteinemie > hypovolemie > daling bloeddruk > RAAS/sympathicus > natrium en water retentie > oedeem), overvulling (natrium en water retentie in nier > stijging bloeddruk > hypertensie > oedeem) - hyperlipidemie: verhoogde synthese apoB > vLDL/LDL stijgt > stijging cholesterol in lever > daling LDL klaring > albumine daling - hypercoagulabiliteit: hypoalbuminemie > verhoogde productie stollingsfactoren lever, afname stollingsrem oorzaken - geen –itis: minimal lesions, focale sclerose, membraneuze GN, diabetes mellitus, amyloidose - wel –itis : SLE, mesangiocapillaire GN - primair : minimal lesions, focale sclerose, membraneuze GN, mesangiocapillaire GN - secundair : SLE, diabetes mellitus, amyloidose complicaties - dyslipidemie - infecties - trombose neiging behandeling oorzaak - primair NS: ms reactie corticosteroiden +/-, cytostatica, soms vanzelf over, soms steroid-afhankelijk - secundair NS : DM & amyloidose: geen therapie, SLE: corticosteroiden +/- cytostatica behandeling symptomatisch - oedeem : zoutbeperking en diuretica - proteïnurie: zoutbeperking, ACE-remmer, NSAID, cyclosporine - hypercholesterolemie : HMG-CoA reductase remmers - trombose preventie : coumarine derivaten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
acute nierinsufficiëntie | definitie - stijging van plasma creatinine binnen uren tot dagen - 50 micromol (0,6 mg/dL) of meer dan 20% (referentie 250 micromol/L) - RIFLE: risk, injury, failure, loss, end oorzaken - prerenaal: lage prefusiedruk (doorstroming verlaagd, depletie interstitiële/vasculaire volume, vergroting vaatbed, daling DMV) - postrenaal: acute obstructie - renaal: glomerulair (acute glomerulonefritis, vasculitis, HUS), tubulair (langdurige ischaemie, allergie contrastvloeistof, aminoglycosiden gebruik, acute tubulo-interstitiële nefritis) diagnostiek - urine - beeldvorming - nierbiopsie diagnostiek (urine) - osmolariteit > 500 mosm/kg, ADH reactie > prerenaal - osmolariteit < 350 mosm/kg, geen ADH reactie > ATN - natrium concentratie <20 mmol/L, reactie op angiotensine II en aldosteron > prerenaal - natrium concentratie >40 mmol/L, geen reactie op angiotensine II en aldosteron > ATN symptomen - klinische evaluatie: volume, vochtbalans, monitoren centrale hemodynamiek preventie/therapie - volumestatus - accuraat vochtbeleid - hyperkaliemie/behandelen - voeding - complicaties voorkomen (infectie/cardiovasculair) - tijdige dialyse! prognose - afhankelijk van onderliggende oorzaken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
subacute nierinsufficiëntie | definitie - stijging van plasma creatinine binnen weken tot maanden RPGN - rapidly progressive glomerulonephritis oorzaken - vormen van glomerulonefritis - progressie van nierfunctie stoornis tot terminaal binnen enkele weken tot maanden histologisch - extracapillaire proliferatie pathofysiologisch - Anti GBM nefritis/ syndroom van Goodpasture - syndroom van Henoch Schonlein, lupus nefritis (immuuncomplexen) - pauci-immune GN (weinig immuuncomplexen), morbus wegener (c-ANCA), microscopische polyarteriitis nodosa (p-ANCA) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
syndroom van Henoch schonlein | symptomen - aanvalsgewijs - presentatie op kinderleeftijd - buikpijn - gewrichtsklachten - hematurie - purpura therapie - niet specifiek Fluorescentie - IgA
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
microscopische polyarteriitis nodosa | p-ANCA geassocieerd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TTP | definitie - trombotische trombocytopenische purpura symptomen - Coombs negatieve hemolytische anemie - trombocytopenie - koorts - purpura - psychische veranderingen - focale uitval (+/-) - nierfunctiestoornissen (+/-) incidentie - p,1/100.000 diagnostiek - klinisch beeld - vWF protease activiteit gedaald therapie - plasmatherapie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HUS | definitie - hemolystisch uremisch syndroom symptomen - acute nierinsufficiëntie - Coombs negatieve hemolytische anemie - trombocytopenie - na infectie bovenste luchtwegen of darmen (e. coli!) - 30% ook cerebrale manifestaties incidentie - 2,7-3/100.000 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
diffuse intravasale stolling | definitie - geen ziekte - intermediair verschijnsel dat vele aandoeningen kan compliceren pathogenese - ontstaan van grote hoeveelheid fibrine oiv pro-inflammatoire cytokinen - trombosering - bloedingen symptomen - hemorragische diathese (als gevolg van verbruik stolfactoren en plaatjes, ischemie door afsluiting microcirculatie) diagnostiek - verlaagd of dalend aantal trombocyten - verlengde stollingstijd - fibrineafbraakproducten - verlaagd antitrombine II en proteïne C therapie - onderliggende oorzaak - soms indicatie tot trombocyten/plasma/heparine toediening - suppletie A III | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maligne hypertensie | definitie - papiloedeem en nierfunctiestoornissen door acute en gegeneraliseerde beschadiging van arteriën bij vrij plotseling ontstaan van hoge bloeddruk of toename van reeds bestaande hypertensie - maligne: fundusafwijkingen, retinale bloedingen, zachte exsudaten - hypertensieve crisis: orgaanbedreiging oorzaak - essentiële hypertensie symptomen - hoofdpijn - wazig zien diagnostiek - fundoscopie afwijkingen - sterk verhoogde bloeddruk therapie - snel verlagen bloeddruk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
benige bekken | pelvis major - hoort qua ruimte bij buikholte - darm pelvis minor - blaas, inwendige genitaliën, rectum - bekkenholte: cavitas pelvis bekkeningang - verdeelt bekken in pelvis major en minor bekkenuitgang - ruitvormige contour - ligt in twee vlakken die bij tuber ischiadicum een hoek maken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
os coxae | heupbeen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
foramen ischiadicum | majus en minus gevormd door lig. sacrospinale en lig. sacrotuberale | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
os pubis | schaambeen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
os ilium | darmbeen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
os ischii | zitbeen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
os coxigis | ischiocoxigis, staartbotje/stuitje | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
os sacrum | heiligbeen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
man/vrouw bekken | man - smal/hoog - uitgang hartvorm vrouw - breed/laag - uitgang ovaal
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spieren bekken | bekkenwand - m. piriformis - m. obturatorius internus bekkenbodem (diafragma pelvis) - m. coccygeus - m. levator ani | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekkenbodem | spieren - m. coccygeys - m. levator ani functie - ondersteunen bekkenorganen - weerstaan intra-abdominale drukstijgingen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
perineum | gebied caudaal van diafragma pelvis - trigonum urogenitale - trigonum anale corpus perineale - oppervlakkig hiervan is gynaecologisch perineum zenuwen - n. pundendus in Fossa ischioanalis - verdoving door vanaf labia majora richting zitknobbel te prikken, door tot 2/3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouwelijke genitalien | lig. latum - hierin ligt cervix - ovaria liggen erachter “holtes” - excavatio vesicouterina - excavatio rectourerina (cavum Douglasi) doorsnede - van boven naar beneden doorkruisen bekkenboden: vlaas, cervix uteri, rectum - bindweefselmatrix: lig. pubocervicale, lig. cardinale, lig. sacrouterinum ligamenten om uterus - lig. teres uteri - lig. ovaria propria - lig ovari suspensorii posterior afbeelding
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ondersteuning uterus | bekkenbodemspieren blaas bindweefselmatrix consequentie falen - prolaps - verzakking | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vulva | labia’s, clitoris, mons pubis, bulus vestibuli, glandula vestibularis | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
glandula bulbourethralis | klier van Cowper functie - smerende substantie afgeven aan urethra | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
corpus cavernosum | zwellichaam dat urethra omgeeft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
glandula vestibularis major | klier van Bartholin functie - geeft smerend substantie af aan vestibulum | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pleura | vliezen om de longen heen - pleura visceralis - pleura parietalis pleuraholte - gevuld met vocht - “vast” aan rib door vacuüm - vocht geproduceerd door pariëtale pleura door stomata | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pleurale effusie | wanneer vloeistofformatie in pleuraholte de vloeistofresorptie overstijgt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pleuravocht (pleurale effusie) | transudaat - (linkszijdig) hartfalen veroorzaakt vergrote druk op capillair vaatbed - hydrothorax - eiwitbevattend: oncotische druk serum lager > vocht wordt niet weggezogen uit pleura - LDH en cholesterol in transudaat verhoogd - oorzaken: hartfalen, hypoproteinemie, hypotheroidie, syndroom van Meigs, pericarditis exsudaat - pleuritis: ontsteking of tumor - veel eiwit, ADH en cholesterol - oorzaken: pneumonie, TBC, na CABG of myocardinfarct, carcinoom, callagenose pus (empyeem) - ontsteking - oorzaak: pneumonie of trauma bloed - hemothorax - oorzaak: trauma (auto-ongelukken!), tumor chylus - chylothorax - oorzaak: trauma (ductus thoracicus), tumor oorzaken pleuravocht - hartfalen 40 % - andere oorzaken: 60 % (pneumonie: 48 %, maligniteit: 24 %, longembolie: 18 %, cirrose + ascites: 6 %, maag-darm: 3 %, overigen: < 1 %) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pleuritis | symptomen - dyspnoe - hoesten (droge prikkelhoest) - thoracale pijn - algemene symptomen lichamelijk onderzoek - tachypnoe - uitgezette thoraxhelft - matte of verkorte percussie - verzwakt tot opgeheven ademgeruis | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pleuritis carcinomatosa | slechte prognose afkomstig van maligniteit - bronchus 35-45% - mamma 15-20% - adeno e.c.i. 12% - leukemie 8-10% - gynaecologisch 5% - urogeen 1-5% therapie - behandeling onderliggende oorzaak - lokale therapie: pleurapunctie, thoraxzuigdrainage, chirurgische pleurectomie - pleurodese - radiotherapie mediastinale klieren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pleurodese | “plakken” - scleroserende stof (gejodeerd talk/talk oplossing, zure tetracycline of doxycycline, bleomycine) - irritatie > pleuritis (bijwerkingen: pijn en koorts, soms behandelen met spinaal anesthesie en morfine) > TGF-beta > fibroblasten > verbindweefseling | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
syndroom van Meigs | ovarium tumor en pleuravocht rechts | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pneumothorax | ideopathisch, spontaan - bleb (blaasje in viscerale pleura knapt) - bulla (onderliggend longlijden > scheur > pneumothorax) secundair, spontaan iatrogeen (door dokter), traumatisch spanningspneumothorax - “scheur in ventiel” - je blaast langzaam op hemothorax, hydrothorax, pyothorax | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pneumothorax in kliniek | oorzaken - traumatisch: open thoraxverwonding, thoraxcompressie - iatrogeen: aspiratie, intercostaal blok, subclavia katheter, positieve druk beademing, longbiopsie - spontaan: primair, secundair (COPD, astma, congenitale bulla, pneumonie, CF, tumor, lymphangiomyomatosis, oesophagusruptuur) symptomen - dypneu - pijn op borst - moeite met doorademen - tachycardie/shock lichamelijk onderzoek - kortademig - oppervlakkige ademhaling - uitgezette thorax - hypersonore percussie - verminderd of opgeheven ademgeruis therapie - expectatief - bedrust - thoraxzuigdrainge - chemische pleurodese - thoracoscopie + rubbing of pleurectomie - thoracotomie + pleurectomie (recidiefkans <1%) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
longembolie | definitie - het plotseling afsluiten van een longslagader door een embolus - veelal afkomstig uit onderste extremiteiten of bekken predisponerende factoren (Virchow) - veranderde (verhoogde) coagulabiliteit - stase - endotheelschade risicofactoren - leeftijd > 40jr - operatie of trauma - lange immobilisatie - maligniteit - eerdere veneuze trombose - heparine-geinduceerde trombocytopenie - beroerte - zwangerschap - nefrotisch syndroom - genetische factoren (stolfactoren deficiënties) symptomen - thoracale pijn (pleurapijn) - kortademigheid - hoesten - hemoptoe - syncope lichamelijk onderzoek - tachypneu - crepitaties - tachycardie - koorts (boven 37,8) laboratorium - D-dimeren - arteriële bloedgassen aanvullend onderzoek - ECG - X-thorax - CT-angiografie - ventilatie-perfusiescan - echografie - angiografie van aa. pulmonalis therapie - anticoagulantia (iv. heparine of sc LMWH en orale coumarine 3-6maand) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
westermarks sign | een gebied verminderde vascularisatie zichtbaar is corresponderend met occlusie van het verzorgende vat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongewone oorzaken longembolie | vet, lucht (iatrogeen), amnionvocht (tijdens partus), tumorweefsel (hypernefroom) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
paradoxe embolie | oplopende druk in rechter atrium en dilatatie van atrium kunnen foramen ovale heropen > ontstaat rechts/links shunt kan paradoxe embolie veroorzaken in systemische circulatie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
auscultatie longen | crepiteren - openknappen van longblaasjes - knisperend geluid pleurawrijven - lopen in de sneeuw - onderscheid met pericardwrijven op grond van adempauze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bloedvaatstelsel in long | pulmonaal - belangrijkste systeem - gaswisseling bronchiaal - a. bronchialis komt uit aorta - functie onbekend - verlaat long zuurstofarm | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaswisseling | lucht - water, koolstofdioxide, zuurstof en stikstofgas alveoli - zuurstofdruk gedaald (menging zuurstofrijk/arme lucht) - zuurstof bind in capillairen aan Hb inademing - negatieve druk trekt aan pleura > lucht wordt aangezogen - ventilatie/perfusie verhoudingen (variatie over de kwabben) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
natte spirometrie | klok opgehangen in water, gaat omhoog als geblazen wordt, pen registreert beweging op papier te herleiden waarden (volumemetingen) - statisch: VC (helemaal in- en uitademen), RSV (hoeveelheid die uitgeblazen wordt na normale uitademing), IC - dynamisch: FEV1 (forced expiratory volume in 1 second, eerste seconde van uitademing van FCV), FVC (onder kracht helemaal in en uit) - flow: MMEF (maximum mid expiratory flow) niet te herleiden waarden - residuvolume: COPD hyperinflatie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
flow-volume curven | inspanningsonafhankelijkheid - equal pressure theorie (elasticiteit van longweefsel) recoildruk - spontaan - druk van buitenaf erbij > compressie - mate compressie ook bepaald door stugheid van de wand | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
asthma bronchiale | definitie - aanvalsgewijs optredende ademnood als gevolg van bronchusobstructie bij bronchiale overgevoeligheid (AvF) - exacerbaties van reversibele luchtwegvernauwing, geassocieerd met contractie van gladde spieren in bronchiolen (PoPM) etiologie/pathogenese - predisposities: genetica (atopie, ADAM 33, lange 55/11q/12q), omgevingsfactoren (allergenen, maternaal roken) - luchtweginfecties of bronchiale hyperreactiviteit: eosinofielen en lymfocyten, airway remodelling (epitheliale schade, fibrose, hyperplasie gladde spiercellen) - provocatoren: allergenen, irritantia, luchtweginfectie, sport pathologie - oedeem en cellulaire infiltraten in wand bronchiën (eosinofielen en leukocyten) - epitheliale schade - hypertrofie en hyperplasie spier - verdikking basaal membraan - vergroting mucus secreterend apparaat met hypertrofie van klieren en toegenomen aantal slijmbekercellen pathofysiologie - toegenomen contractie, mucosaal oedeem, meer slijm - expiratie spirogram: daling FVC en FEV1 > ratio FEV1/FVC daalt - longvolume: air trapping > stijging FRC, RV en soms TLC (expansie borst) - stijging FRC: nodig bij luchtwegobstructie, dynamische hyperinflatie, aanhoudende contractie inspiratoire spieren tijdens expiratie - bloedgassen: lage pO2 en pCO2 kliniek - symptomen: tijdens exacerbatie (hoest ,dyspneu, wheezing, chest tightness), occupational astma, triad astma - lichamelijk onderzoek: auscultatie (verlengde expiratie, piepen) - diagnostiek: atopie, familiegeschiedenis, X-thorax, sputumonderzoek - therapie: primaire preventie (blootstelling), sensitisatie (weer voorkomen), medicamenteuze behandeling (zie hieronder) - onder controle: overdag geen klachten, activiteiten mogelijk, nacht niet wakker, geen pufjes nodig, longfunctie okee, geen exacerbaties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meting bronchiale hyperreactivitiet | procedure - inhaleren histamine/metacholine - oplopende dosering - wanneer 20% daling (PC20) - meestal stop bij 8 mg/mL (voldoende voor diagnose astma) vroege reactie - 20-30 minuten - allergische groet - verdwijnt ook weer late reactie - 8-12h na blootstelling - verergering klachten - duurt 24-48u voor deze klachten weer over zijn dubbel reactie - vroeg + laat recurrente astma - vele reacties achter elkaar in korte tijd allergische cascade - allergeen > APC > Tcel/Bcel > cytokines/IgE > mestcellen/basofielen > mediatoren > ontsteking - geheugen!! allergische reactie - startsignaal > vesikels mediatoren uitscheiden > acute reactie - chemotaxis > cel reflux > mediatoren > secretie > cytokines/chemokines > late fase reactie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
syndroom van Samter | astma, aspirine allergie en nasale polyposis ook wel triadastma | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
medicamenteuze therapie asthma bronchiale | stap 1: inhaler bij aanval (pufje) - beta-sympathicomimetica - vb salbutalol - werking: direct tot 4-6u erna stap 2: wanneer de inhaler meer dan een keer wordt gebruikt - glucocorticoide - mestcelstabilisator - regelmatige inhalatie, verbetering pas na weken stap 3: - hogere dosis stap 2 - langer werkzaam beta-sympathicomimeticum stap 4 - nog hogere dosis stap 2 - parenterale omalizumab | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
atopie | aangeboren neiging om IgE te produceren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
allergie | klachten + neiging IgE te produceren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
COPD | chronisch obstructief longlijden (chronic obstructive pulmonary disease) chronische storing van luchtstroming met meest prominente oorzaak in luchtwegen of het longparenchym risicofactoren - roken - vervuiling (eerder ter exacerbatie van al bestaande ziekte, niet als initiator van COPD) - ETS - infectie (idem) - voeding - sociaal economische status - genetica: SEPPINA1 gen, MM/ZZ/MZ - het ouder worden van de mens pathogenese - bron: HC COPD sterftekans - afhankelijk van aantal pakjesjaren - 25 pakjesjaren > -12 jaar leven | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
chronische bronchitis | criteria - minstens drie maand - meerdere episodes - 2 jaar opeenvolgend - histologie: toegenomen aantal gobletcellen, trilhaarepitheel kapot, fibrose, ontstekingscellen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
emfyseem | destructie van parenchym en vergroting van luchtruimten distaal van de terminale bronchiolus centrolobulair emfyseem - verwijde bronchioli van alle groottes staan in contact met elkaar
panacinair emfyseem - alle luchtwegen en alveoli zijn betrokken bij het proces van afbreken van wanden
kliniek - symptomen: >40 jaar, kortademigheid, +/- hoesten, +/- slijm opgeven, +/- piepen op de borst, +/- bronchiale hyperreactiviteit - diagnose: symptomen, blootstelling aan risicofactoren, spirometrie - classificatie: Stage I (Mild FEV1/FVC < 0.70, FEV1 > 80% predicted), Stage II (Moderate FEV1/FVC < 0.70, 50% < FEV1 < 80% predicted), stage III (Severe FEV1/FVC < 0.70, 30% < FEV1 < 50% predicted), Stage IV (very Severe FEV1/FVC < 0.70, FEV1 < 30% predicted or FEV1 < 50% predicted plus chronisch respiratoir falen) - beloop: afname inspanningstolerantie, recidiverende exacerbaties, progressief longfunctieverlies, verlies kwaliteit van leven, invaliditeit, vroegtijdig overlijden - behandelingsdoelstellingen: verlichten symptomen, minder exacerbaties, lagere hyperreactiviteit, vertragen achteruitgang longfunctie, beter kwaliteit van leven, langere levensduur - behandeling: roken staken, revalidatie, bronchodilatantie, anti-inflammatoire middelen, anti-oxidantia, spierpomp (voeding, longrevalidatie), hypoxemie (zuurstof thuis), hypercapnie (NIPPV), complicaties (antibiotica, diuretica), vaccinaties lokaal/systemisch - lokaal: luchtwegvernauwing/destructie longblaasjes/ademhalingsspierfunctie daalt > kortademigheid stijgt > kwaliteit van leven daalt - systemisch: spiermassa daalt/spiermetabolisme daalt/immuniteit daalt > inspanningstolerantie daalt > kwaliteit van leven daalt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
COPD exacerbaties | oorzaken - bacteriële en virale infecties - hartfalen - luchtvervuiling - onbekend behandeling (NHG) - kortwerkend beta-2-mimeticum per inhalatiekamer (200 mcg 4 puffs na elkaar) - voeg bij onvoldoende verbetering ipratropium 2-4 puffs toe (1 puff per keer); - overweeg evtl. terbutaline sc (0.5 mg) - herhaal inhalatie na een kwartier; bij geen verbetering insturen - bij verbetering: start prednison (1 dd 30mg; 7 tot 14 dagen) - amoxicilline of doxycycline (7-10 dagen) alleen bij klinische infectieverschijnselen (temperatuur > 38 °C, algemeen ziek zijn) in combinatie met: zeer slechte longfunctie (FEV1 > 30% van de voorspelde waarde) of onvoldoende verbetering na 4 dagen - Bij onvoldoende effect of twijfel: insturen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
COPD vs astma | COPD - ouderen - progressie - netrofielen en macrofielen - CD8+ T-cellen astma - alle leeftijden - episoden - eosinofielen en mestcellen - CD4+ T-cellen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pulmonale hypertensie | definitie - verhoging van intravasculaire druk in de pulmonale circulatie - met 25 mmHg in rust, 30 mmHg bij beweging - cor pulmonale: rechter ventrikel hypertrofie ten gevolge van pulmonale hypertensie pathogenese - occlusie pulmonale arteriën - diminutie - gebied gecompromitteerd door parenchymale ziekte - vasoconstrictie tgv. hypoxiefacidose - distale drukverhogingen (LA of LV, “back pressure”) pathologie - hyperplasie intima, hypertrofie media van kleine arteriën en arteriolen - obliteratie van lumen van kleine arteriën en arteriolen - verdikking van de wand van grotere (elastische) pulmonale vaten - RV hypertrofie kliniek - symptomen: dyspneu, substernale AP, moe, syncope - lichamelijk onderzoek: luide P2, tricuspidalisinsufficientie murmer, prominente parasternale (RV) in pols - jugularis vene distentie - perifeer oedeem (tgv RV falen) - diagnostiek: echocardiografie, doppler, katheterisatie (RV, PA, Pcap > ernst, diagnose, respons op vasodilator) specifieke aandoeningen gerelateerd met PH - chronische tromboembolien - luchtweg/parenchymale ziekte - pulmonale veneuze hypertensie - obstructie, interstitium, neurogeen, musculair, thoraxwandafwijkingen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
palpatie bij onderzoek patiënt met longziekte | stemfremitus - met zo’n diep mogelijke stem Amsterdam zeggen > trillingen expansie - symmetrisch - grootte thoraxvorm - tonvormig bij COPD | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
percussie bij onderzoek patiënt met longziekte | kwaliteit van toon die geproduceerd wordt - normaal sonoor pneumothorax/overvulling - hypersonoor pleurale effusie/consolidatie - doffer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ademgeruis | normaal - vesiculair - geruis hoorbaar tijdens inspiratie - relatief glad en zacht bronchiaal - sterker scherper - hol/tubulair kraken - openen van alveoli bij inspiratie pleurawrijven - over elkaar wrijven van verharde/ontstoken pleurae (stappen in de sneeuw) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
horlogeglasnagels | wat zie je - hoek tussen nagel en huid gaat verloren - kromming van de nagel neemt toe - s toename van sponsachtig weefsel aan het proximale deel van de nagel - distale phalanx verwijdt aandoeningen - longcarcinoom - chronische intrathoracale infectie - interstitiële longziekte | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lichamelijk onderzoek bij longziekten |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verkrijgen monsters uit longen | tracheobronchiaal - ophoesten - transtracheale aspiratie - flexibele bronchoscopie longparenchym - flexibele bronchoscopie - videogeassisteerde thoracale chirurgie - open chirurgische procedure pleuravocht - biopsie/aspiratie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
functioneel longonderzoek | longvolumes - TLC - RV - VC - FRC stroomsnelheden diffusie capaciteit - bloedgassen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DIP | desquamatieve interstitiële pneumonie rokers subacuut (acuut) diagnostiek - X-thorax: matglazig infiltraat - longbiopt: accumulaties van intra-alveolaire macrofagen, weinig tot geen fibrose therapie - corticosteroiden - stoppen met roken prognose - na therapie goed | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NSIP | niet specifieke interstitiële pneumonie diagnostiek - X-thorax: matglazig infiltraat - histologie: ontsteking in wanden alveoli | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sarcoidose | granuloomophopingen in organen longen vaak betrokken ontstaat longfibrose | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pulmonale Langerhandscel histocytose | eosinofiele granuloom van de long of histocytose X | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lymfangioleiomyomatose | proliferatie van atypische gladde spiercellen in long | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PAP | pulmonale alveolaire proteinose pathologie - alveolaire ruimte wordt gevuld met eiwitrijk fosfolipide materiaal wat ook voorkomt in surfactant ontstaan - afgenomen afbraak dan wel dysfunctie surfactant - verminderde hoeveelheid of effect van granulocyt-macrofaag koloniestimulerende factor (GM-CSF) (?waarschijnlijk?) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CAP en HAP | CAP (community acquired pneumonia) HAP (hospital acquired pneumonia) - nosocomiale pneumonie - 48u na opname in het ziekenhuis mortaliteitscijfers - CAP 1-5% - HAP 12% - patiënt op IC 40-50%. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
risicofactoren pneumonie | virale BLWI, ethanolmisbruik, roken, hartfalen, COPD immunosupressiva, corticosteroiden, maligniteiten gevolg van ventilatie-perfusie wanverhouding! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
route van infectie pneumonie | inhalatie, aspiratie, hematogeen barrières - deeltjes groter dan 10 micrometer: anatomische barrières, hoesten, mucus en IgA - deeltjes tussen 3 en 10 micrometer: gaswisselingsoppervlak - deeltjes tussen 0,5 en 3 micrometer: surfactant, IgG, opsoninen, complement en alveolaire macrofagen - alles kleiner dan 0,5 micrometer: polymorfe neutrofiele granulocyten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
typen pneumonie | Lobaire pneumonie - niet tot een segment beperkte pneumonie, maar verspreid over de gehele long; - verspreiding vindt plaats van alveolus naar alveolus door interalveolaire poriën, ook wel de poriën van Kohn genaamd; - klassiek is infectie door S. pneumoniae; Bronchopneumonie - ontsteking van distale luchtweg gecombineerd met alveolaire ziekte - verspreiding via de luchtwegen; - meer “hoopjes” qua distributie (afhankelijk van waar verspreiding via luchtwegen heeft plaatsgevonden); - veelal gevolg van infectie door stafylokokken en gramnegatieve bacteriën; Interstitiële pneumonie - ontstekingsproces binnen de wanden van het interstitium; - virale pneumoniën beginnen altijd zo, maar breiden vaak uit naar alveolaire ruimten;
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kliniek pneumonie | klinische kenmerken - koorts (met of zonder rillen) - hoesten (met of zonder sputum) - dyspneu - pleuritische pijn op de borst - kraken (bij auscultatie van de aangedane regio) - dof en bronchiaal ademgeruis met duidelijke consolidatie (auscultatie) polymorfonucleaire leukocytose. diagnostiek - X-thorax - microscopisch onderzoek van het sputum bhandeling - S. pneumoniae: penicilline, macroliden, bepaalde quinolones - Staphylococcus: oxacilline, nafcilline, cefazoline, vancomycine - Haemofilus influenzae: tweede of derde generatie cefalosporinen, trimethopromsulfamethoxazole, quinolonen, macroliden - Gramnegatieve bacteriën :aminoglycosiden, derde of vierde generatie cefalosporinen, carbapenem, breed spectrum penicilline met beta-lactamase inhibitor - anaeroben: penicilline, clindamycine - mycoplasma : macroliden, quinolonen - legionella: macroliden quinolonen - chlamydia pneumoniae: tetracycline, macroliden complicaties - longabces (anaerobe bacteriën) - empyeem | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
UIP | usual interstitial pneumonia (UIP) kenmerken - gefragmenteerde gebieden van parenchymale fibrose - interstitiële ontstekingen - verder onaangedaan longweefsel pathologie - fibrose - fibroblastische foci - cyste-achtige “luchtbellen” ontstaan door retractie van omliggend fibrotisch longweefsel (honeycombing) histologie - niet specifieke ontstekingshaarden in de alveolaire wanden - hyperplasie van pneumocyten type II associatie met - inademing van bepaalde stoffen (asbest) - medicatiegeïnduceerde ziekten - sommige systemische reumatische ziekten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DIP | desquamatieve interstitiële pneumonie kenmerken - meer homogeen proces dan UIP - uniform beeld - vernietiging van de architectuur is minimaal histologie - inflammatie binnen de alveolaire wanden - minimale fibrose | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RBILD | respiratoire bronchiolitis interstitiële longziekte kenmerken - lijkt op DIP - geen ontsteking histologie - gepigmenteerde macrofagen predisposities - roken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AIP | acute interstitiële pneumonie fibrotische stadium van diffuse alveolaire schade histologie - fibroblast proliferatie - hyperplasie van pneumocyten type II | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
COP | cryptogenic organizing pneumonia kenmerken - georganiseerde fibrose (granulatie weefsel) in kleine luchtwegen - milde chronische interstitiële ontsteking histologie - bronchiolitis obliterans met georganiseerde pneumonie (BOOP) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LIP | lymfocytische interstitiële pneumonie hoort tot de aandoeningen die vallen onder benigne verspreide gebieden van lymfocyt infiltratie in de longen tot maligne lymfomen histologisch te vergelijken met het syndroom van Sjogren of een HIV infectie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pathogenese diffuse interstitiële longziekten | initiatie - antigeen expressie dan wel blootstelling aan toxinen vermenigvuldiging - proteases, ontstekingscellen en cytokines komen vrijdag consequentie - fibrose | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pathofysiologie diffuse interstitiële longziekten | verminderde compliantie, daling longvolumes, verminderde diffusie, dysfunctie van kleine luchtwegen, verstoring van uitwisseling bloedgassen en pulmonale hypertensie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kliniek diffuse interstitiële longziekten | auscultatie - kraken longbasissen X-thorax - reticulair patroon (90%) therapie - corticosteroiden (of andere immunosuppressiva) tegen ontsteking | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Bevat collegeaantekeningen, oefenmateriaal e.d. bij het blokken van verschillende universiteiten van de afgelopen studiejaren. Gebaseerd op vergelijkbare onderwerpen
In deze bundel zijn samenvattingen, oefenmaterialen en aantekeningen samengevoegd voor het vak Circulatie 1, 2 en 3 voor de Bachelor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht.
Heb je zelf samenvattingen en oefenmaterialen? Deel ze met je medestudenten!
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3618 |
Add new contribution