De auteur onderzoekt in zijn paper hoe gewone burgers en juridisch professionals in Nederland non-discriminatierecht begrijpen, waarbij hij gebruik maakt van het theoretische kader van juridsch bewustzijn. In 2006 oordeelde de Nederlandse Commissie Gelijke Behandeling dat een school verkeerd zat toen deze een vrouwelijke moslim lerares schorste die, om religieuze redenen, weigerde mannen de hand te schudden. Dit oordeel zorgde voor veel discussie. De directeur van de betreffende school stelde dat zij leerlingen respect wil leren en hen voorbereid op de arbeidsmarkt. Religieuze of politieke uitingen horen thuis plaats te vinden. Daarnaast vond hij het weigeren van het handenschudden met mannen neerkomen op discriminatie. Ook de Nederlandse Minister van Immigratie vond het oordeel van de Commissie belachelijk. De Minister-President vond het een moeilijk te accepteren oordeel. Uit een poll van een nationale krant bleek dat 64% van de respondenten het niet eens was met het oordeel. De president van de Commissie benadrukte dat de positie van de Commissie beschermd wordt door nationaal en internationaal recht. Daarnaast stelde hij dat de kritische reacties op het oordeel niet indicatief zijn voor het niveau van publieke steun voor de Commissie.
De auteur onderzoekt in zijn paper hoe gewone burgers en juridisch professionals in Nederland non-discriminatierecht begrijpen, waarbij hij gebruik maakt van het theoretische kader van juridsch bewustzijn. In 2006 oordeelde de Nederlandse Commissie Gelijke Behandeling dat een school verkeerd zat toen deze een vrouwelijke moslim lerares schorste die, om religieuze redenen, weigerde mannen de hand te schudden. Dit oordeel zorgde voor veel discussie. De directeur van de betreffende school stelde dat zij leerlingen respect wil leren en hen voorbereid op de arbeidsmarkt. Religieuze of politieke uitingen horen thuis plaats te vinden. Daarnaast vond hij het weigeren van het handenschudden met mannen neerkomen op discriminatie. Ook de Nederlandse Minister van Immigratie vond het oordeel van de Commissie belachelijk. De Minister-President vond het een moeilijk te accepteren oordeel. Uit een poll van een nationale krant bleek dat 64% van de respondenten het niet eens was met het oordeel. De president van de Commissie benadrukte dat de positie van de Commissie beschermd wordt door nationaal en internationaal recht. Daarnaast stelde hij dat de kritische reacties op het oordeel niet indicatief zijn voor het niveau van publieke steun voor de Commissie.
Deze zaak leidde tot een aantal belangrijke vragen. Waarom veroorzaakte deze uitspraak zoveel discussie? Was deze zaak werkelijk een uitzondering? Wat vertelt dit ons over de maatschappelijke betekenis van juridische gelijkheid en non-discriminatierecht in Nederland? Dit onderzoek focust zich op de vraag hoe actoren over de Nederlandse Algemene Wet Gelijke Behandeling en de uitspraken van de Commissie Gelijke Behandeling denken. Eerdere onderzoeken waren gericht op het analyseren van de effectiviteit van non-discriminatierecht. Deze paper hanteert een 'constitutieve' benadering. Het doel is het opsporen van de aanwezigheid van 'recht in de maatschappij'. Gefocust wordt op het begrip dat mensen hebben van non-discriminatierecht, waarbij het theoretische kader van juridisch bewustzijn wordt gehanteerd. Het gaat niet om de vraag in welke mate recht ertoe doet, maar 'hoe' de Algemene Wet Gelijke Behandeling ertoe doet in Nederland.
In 1983 is het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie geïntroduceerd in artikel 1 in de Nederland Grondwet. Deze bepaling werkte primair tussen individuele burgers en de staat. Het beginsel van non-discriminatie en gelijke behandeling werkt in de verhouding tussen burgers onderling sinds 1994, door de inwerkingtreding van de Algemene Wet Gelijke Behandeling. Op grond van deze wet is een ongelijke behandeling expliciet verboden op grond van onder meer geslacht, ras, nationaliteit, geloofsovertuiging en geaardheid. Mensen mogen op deze discriminatiegronden niet anders worden behandeld in arbeidsrelaties en bij het aanbieden van goederen en diensten. Zowel directe als indirecte discriminatie is verboden. Direct discriminatie betreft de ongelijke behandeling die expliciet gebaseerd is op een van de genoemde gronden. Indirecte discriminatie doet zich voor wanneer een bepaald(e) vereiste, regel of praktijk niet expliciet verwijst naar een van de discriminatiegronden, maar deze wel het effect heeft dat een groep die beschermd wordt door non-discriminatie recht negatief wordt geraakt.
De Algemene Wet Gelijke Behandeling heeft geleid tot de oprichting van de Commissie Gelijke Behandeling. Dit is een onafhankelijk semi-juridisch lichaam dat klachten over discriminatie onderzoekt. Hun oordelen zijn niet wettelijk afdwingbaar en de Commissie kan een partij die zich schuldig maakt aan discriminatie niet dwingen zich conform het oordeel te gaan gedragen.
Juridisch bewustzijn onderzoek beoogt te begrijpen welke percepties mensen hebben van recht in het dagelijkse leven. Hoe wordt recht begrepen door gewone burgers? Juridisch bewustzijn blijkt uit hetgeen mensen doen en wat zij zeggen. In zowel Europa als in de VS is deze benadering steeds populairder geworden. Er zijn echter ook critici.
Juridisch bewustzijn onderzoekers focussen zich op de wijze waarop recht ertoe doet in het dagelijkse leven, waarbij zij gebruiken maken van de conepten bewustzijn, ideologie en hegemonie. Dit perspectief kent echter ook beperkingen. Critici merken bijvoorbeeld op dat juridisch bewustzijn onderzoekers zich richten op 'officieel recht'. Gepleit wordt daarom om een beschouwing 'vanaf beneden'.
Een eerste aanpassing van het originele juridisch bewustzijn kader is dat deze paper twee concepten van juridisch bewustzijn in overweging neemt. Er wordt niet alleen gekeken naar officieel recht. Daarom worden de volgende vragen gesteld: 1) hoe ervaren mensen (officieel) recht? 2) wat ervaren mensen als recht?
Juridisch bewustzijn onderzoek richt zich op het dagelijkse leven van gewone mensen. Er wordt niet gefocust op rechters, juristen en andere juridische actoren, maar primair op 'de mensen'. Deze verschuiving van focus geeft mensen die normaal niet aan bod komen in de sociaaljuridisch rechtsleer een stem. Echter, een deel blijft door deze benadering onbestudeerd. De focus op de gewone mensen betekent zowel een verruiming als een beperking van sociaaljuridisch onderzoek. De tweede aanpassing van het originele juridisch bewustzijn kader is dat deze paper zowel het juridisch bewustzijn van de gewone burgers als van juridische professionals onderzoekt.
Tot slot wordt in juridisch bewustzijn onderzoeken gefocust op betekenissen en interpretaties, de dominante focus op meetbaar gedrag (door middel van statistieken en enquêtes) werd verlaten. Nieuwe onderzoeksmethoden werden geïntroduceerd, zoals extensieve observaties en het houden van intensieve interviews. Enquêtes die op grote schaal worden gehouden hebben echter verschillende voordelen. Hierdoor worden bijvoorbeeld meer mensen bereikt. Het (aanvullende) gebruik van enquêtes is daarom herontdekt in het juridisch bewustzijn onderzoek. De derde en laatste aanpassing betreft dan ook dat voor deze paper gebruik zal worden gemaakt van zowel kwantitatieve als kwalitatieve methoden.
De meeste data in deze paper vloeit voort uit een grootschalig empirisch onderzoek naar de perscepties van mensen van, en de houdingen ten opzichte van, non-discriminatierecht in Nederland. Het onderzoek vond gedurende zes maanden plaats in 2005-2006 en was gericht op het algemene publiek en juridische actoren.
Om te onderzoeken hoe non-discriminatierecht ertoe doet onder het algemene publiek is een enquête opgesteld. In het eerste deel werd gevraagd naar de kennis en mening van mensen over de Algemene Wet Gelijke Behandeling en de Commissie. In het tweede deel werd gevraagd naar de houdingen en meningen met betrekking tot non-discriminatie recht. Middels een internetpanel zijn 1.054 enquêtes voltooid. Door een wegingsfactor op de resultaten los te laten is verzekerd dat de nationale bevolking van Nederland is gerepresenteerd.
In aanvulling op de enquête zijn zes oordelen van de Commissie (omtrent verschillende discriminatiegronden) geselecteerd voor een extensief casusonderzoek. Deze onderzoeken zijn gebaseerd op een bestudering van Commissie documenten en op kwalitatieve interviews met de betrokken partijen. De interviews werden gehouden aan de hand van een semi-gestructureerde vragenlijst (waarom werd besloten een klacht in te dienen, wat is de opinie over de AWGB, wat zijn de ervaringen gedurende de klachtenprocedure en wat zijn hun visies omtrent de effecten van het uiteindelijke oordeel).
Om te analyseren hoe non-discriminatie recht ertoe doet onder juridische professionals, is een groep professionals geselecteerd die zelf te maken hebben gehad met de Commissie, of anderzins vertrouwd zijn met de AWGB. Er zijn 28 telefonische interviews gehouden met onder meer advocaten, rechters, vakbondvertegenwoordigers, personeelchefs, vertegenwoordigers van 'anti-discriminatie bureaus' en verschillende belangengroepen. De eerste ronde met vragen had betrekking op hun werk (de rol van non-discriminatie binnen hun werk, en hun visies over de AWGB en de Commissie). Hierna werd een aantal aanvullende vragen gesteld. Daarnaast zijn vijf uitspraken van de Commissie geselecteerd voor een extensief casusonderzoek. Dit onderdeel verliep vergelijkbaar met het onderzoek onder gewone burgers.
De enquête, de interviews en de casusonderzoeken bieden een algemeen idee van het bewustzijn dat mensen hebben van non-discriminatierecht.
Een grote meerderheid (76%) van het algemene publiek wist van het bestaan van de AWGB. Hun kennis over specifieke elementen van de wet was echter beperkt. Zo waren niet alle wettelijke discriminatiegronden even bekend bij hen. De meeste respondenten wisten dat discriminatie op grond van ras en geslacht verboden is. Ook geaardheid, geloof en nationaliteit waren redelijk bekend. Heel weinig mensen waren zich echter bewust van het feit dat discriminatie op grond van politieke overtuiging en burgerlijke staat ook verboden is. Ten tweede wisten velen niet binnen welke terreinen de AWGB toepasselijk is. Slechts 10% wist dat de wet toepgepast kan worden ingeval van een ontslagen werknemer. Tot slot gaf het merendeel van de respondenten aan dat zij bekend waren met het verschil tussen directe en indirecte discriminatie. Toen zij gevraagd werden van beide categorieën een voorbeeld te noemen, gaven maar weinig een juist antwoord. De meeste respondenten hebben hun kennis van de AWGB uit de massamedia opgedaan (tv, kranten, radio, internet).
57% van de respondenten had al eens gehoord van de Commissie. Slechts weinig van hen waren echter bekend met de specifieke wettelijke bevoegdheden en officiële taken van de Commissie. Bijna een derde van alle respondenten dacht dat de Commissie dezelfde bevoegdheden heeft als een rechter en ongeveer een even grote groep dacht dat de uitspraken van de Commissie juridisch bindend zijn. 85% wist niet hoe een klacht moet worden ingediend bij de Commissie.
De meeste juridische professionals waren in het algemeen bekend met de AWGB. Zij hadden een redelijk begrip van de juidisch definitie van gelijke behandeling en kenden alle wettelijke discriminatiegronden, met uitzondering van 'politieke overtuiging'. Veel van hen hadden, eveneens, moeite met het begrijpen van het verschil tussen directe en indirecte discriminatie. De meesten waren behoorlijk geïnformeerd over de wettelijke bevoegdheden van de Commissie, met uitzondering van de personeelchefs. Het meest opmerkelijke is dat geen van hen wist hoe een klacht bij de Commissie moet worden ingediend.
Er zijn drie overheersende typen van juridisch bewustzijn. Mensen kunnen hun verhouding tot recht op verschillende manieren omschrijven: als iets 'waarvoor 'zij staan (voor de wet), als iets waarmee zij verbonden zijn (met de wet) en als iets waartegen zij zijn (tegen de wet).
Mensen die de 'voor de wet' benadering tonen, geloven in de geschiktheid en juistheid van fomele juridische procedures. Zij zijn loyaal aan wettelijke constructies en accepteren deze. 69% van het algemeen publiek stemde in met de stelling dat iedereen voor de wet gelijk moet worden behandeld. 66% vond het werk van de Commissie belangrijk. Dit type van juridisch bewustzijn kwam ook naar voren in verschillende casusonderzoeken. Zo was er een zaak waarin een vrouw die een tijdelijke baan had geen vaste aanstelling werd aangeboden, ondanks dat het management haar werk eerder had gewaardeerd. De vrouw stelde dat zij geen vast contract kreeg omdat zij het management had verteld dat zij zwanger was. De commissie oordeelde dat haar werkgever zich schuldig had gemaakt aan indirecte discriminatie, maar zij kreeg alsnog geen vaste baan. Desondanks was zij positief over de Commissie. Zij voelde zich juist behandeld, de Commissie had begrip voor haar situatie getoond en de procedure was helder. Bovendien had het oordeel een belangrijke symbolische waarde voor haar. Zo zijn er meerdere gevallen. Eén klager was het volledig oneens met het oordeel van de Commissie, maar vond desondanks dat het goed was dat er een Commissie is die de regels duidelijk maakt.
De meeste professionals vonden dat de wettelijke bepalingen van de AWGB duidelijk zijn en dat zowel de wet als de uitspraken van de Commissie nuttig zijn. In een van de casusonderzoeken was een vertegenwoordiger van een vakbond erg kritisch over de Commissie, maar vond hij desondanks dat de Commissie niet genegeerd kan worden.
Wanneer mensen een 'tegen de wet' benadering tonen, voelen zij zich gevangen in de wet en zoeken zij naar manieren om tegenstand te bieden. Zij proberen de wet te ontwijken of te negeren. 2% van het algemeen publiek vond dat het idee van gelijke behandeling ernstig achterhaald is. Dit type juridisch bewustzijn blijkt tevens uit de hoge mate van onverschilligheid jegens non-discriminatie recht. Ondanks dat meer dan de helft van alle respondenten weinig kennis over de AWGB dacht te hebben, was bijna tweederde van hen niet geïnteresseerd in meer informatie over deze wet. 48% vond het belangrijk om de inhoud ervan te kennen, 41% was neutraal en 10% vond het onbelangrijk.
De meeste rechters waren minder uitgesproken in hun kritiek, maar één rechter had de indruk dat de Commissie gewoonlijk 'vriendelijker' was tegen de klager dan tegen de verweerder. Een tweede rechter voegde hieraan toe dat verschillende uitspraken van de Commissie haar deden fronsen.
De meeste professionals hebben het juridisch belangrijke onderscheid tussen directe en indirecte discriminatie sterk bekritiseerd. Zij vonden het onderscheid te lastig om te begrijpen en onmogelijk om het in individuele zaken toe te passen. Een personeelschef vond de bepalingen te vaag en een vakbondvertegenwoordiger vond het verschil 'complete abracadabra'.
Tot slot hebben verschillende verweerders het (juridisch niet-bindende) oordeel van de Commissie simpelweg afgewezen, omdat zij het er niet mee eens waren.
Mensen die de 'met de wet' benadering tonen, zien de wet als iets waarmee gespeeld kan worden, de regels kunnen gemanipuleerd en gebruikt worden in je eigen voordeel. De meeste gewone burgers en juridische professionals waren niet duidelijk voor of tegen juridische gelijkheid. Zij waren meer 'met juridische gelijkheid'. Op de vraag of men een klacht bij de Commissie zou indienen als zij zouden stuiten op een geval van discriminatie, antwoordde 81% van het algemeen publiek dat dit zou afhangen van de achtergrond en de ernst van de specifieke discriminatie (slechts 8% antwoordde met 'ja, altijd'). Dit type van juridisch bewustzijn komt meer duidelijk naar voren in verschillende casusonderzoeken. Voordat de Commissie wordt benaderd maken veel klagers eerst de overweging wat het meest effectief zou zijn in hun situatie. Veel verweerders baseren hun naleving van de uitspraak van de Commissie op vergelijkbare overwegingen. Om een ongewenste uitspraak te vermijden, wordt bijvoorbeeld gespeeld met de bewoordingen van het oordeel.
De professionals benadrukten dat, voor hen, de AWGB slechts een van de vele opties is ingeval van ongelijke behandeling. Advocaten en juridische professionals bij anti-discriminatie bureaus werken liever richting een praktische oplossing door middel van informele gesprekken en mediation. Daarna wordt pas gedacht aan de Commissie. Hun benadering jegens de AWGB is erg instrumenteel van aard. Vaak is het voor hen niet meer dan een instrument of handleiding.
De meeste respondenten beschouwen juridische gelijkheid als 'het hart van de rechtsstaat'. Tegelijkertijd tonen de enquête en interviews een hoge mate van onverschilligheid jegens non-discriminatie recht en een behoorlijke hoeveelheid kritiek op de Commissie.
Onderzocht wordt hoe mensen juridische gelijkheid ervaren, en wat mensen zelf ervaren als juridische gelijkheid.
Uit de data volgt een gemeenschappelijk patroon. Vaak wanneer gewone burgers en juridische professionals zich kritisch uitlaten over de AWGB en de Commissie, bestrijden zij het idee van juridisch gelijkheid niet, maar verdedigen zij het. Toch is hun benadering omtrent juridische gelijkheid fundamenteel verschillend van de benadering omtrent officieel non-discriminatie recht. Om het patroon nader te bekijken, keren we terug naar de Utrecht casus: (niet) schudden van handen op school.
Het Vader Rijn College zit in Overvecht, een probleemgebied vanwege het hoge niveau van armoede en criminaliteit. Bijna 90% van de leerlingen behoort tot een etnische minderheid. In 2006 stuurde een vrouwelijke lerares (moslima) haar collega's het bericht dat zij om religieuze redenen niet langer de hand van haar mannelijke collega's zou schudden. Het schoolbestuur schorste haar, nadat ze er middels een informeel gesprek niet uitkwamen. De lerares diende daarop een klacht in bij de Commissie. De Commissie moest beoordelen of er sprake was van een 'objectieve rechtvaardiging' voor de beslissing van de school. Volgens het schoolbestuur was hun beslissing ingegeven door twee doeleinden: 1) het promoten en afdwingen van manieren en gebruiken onder hun leerlingen en staf, die algemeen geaccepteerd zijn in Nederland; en 2) hun leerlingen voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Met betrekking tot het eerste argument, benadrukte het schoolbestuur dat er sprake was van een grote culturele en religieuze verscheidenheid op hun school. In hun visie zou iedereen zich gerespecteerd moeten voelen, daarom is de focus gelegd op de manieren en gebruiken die in de Nederlandse maatschappelijk algemeen geaccepteerd zijn. Gesteld werd dat een school van een leraar mag eisen dat, tijdens diens professionale activiteiten, gewerkt wordt richting integratie en niet richting verdeling tussen moslims en niet-moslims. Met betrekking tot het tweede argument werd benadrukt dat mensen met een minderheidsachtergrond vaak gediscrimineerd worden op de arbeidsmarkt. Het is daarom belangrijk dat zij bekend zijn met Nederlandse gebruiken. Het helpt tijdens een sollicitatiegesprek niet mee dat zij geleerd zijn geen handen te hoeven schudden. De Commissie waardeerde de inspanningen van de school, maar wees beide argumenten af. Het grootste bezwaar tegen de beslissing van de school was dat er verschillende andere manieren zijn om elkaar te groeten. Bovendien bestaat er geen wettelijke verplichting om handen te schudden. De schooldirecteur verklaarde na de uitspraak dat het cynisch stemt wanneer je steun verwacht en wordt geconfronteerd met een Commissie die enkel vanuit een juridisch kader oordeelt. Er is alleen naar de AWGB gekeken, terwijl er veel meer op het spel staat. Hij stelde dat de inspanningen van de school juist gericht waren op het promoten van gelijke behandeling. Hij achtte zichzelf een betere bewaker van de Grondwet dan de Commissie.
De Commissie, gewone burgers en juridische professionals gebruiken allemaal de term 'juridische gelijkheid'. De korte beschrijving van de Utrecht zaak suggereert echter dat zij vaak niet spreken over één maar twee tegengestelde ideeën van gelijkheid. De Commissie verwijst naar een eng idee van juridische gelijkheid, waarbij geheel gefocust wordt op het individuele recht op gelijke behandeling van de lerares. De meeste actoren in deze zaak verwijzen naar een 'ruim' idee van juridische gelijkheid. Zij zijn gefocust op het doel om gelijke behandeling voor een grote groep scholieren met een Turkse of Marokkaanse achtergrond te verwezenlijken. De gelijkheidsinterpretatie van de Commissie is reactief, er wordt terug gekeken naar gebeurtenissen in het verleden om te bepalen of de individuele rechten van de lerares al dan niet geschonden zijn. Het perspectief van de andere actoren in deze zaak is proactief. Zij kijken naar de toekomst om te bepalen in hoeverre de bescherming van de rechten van de lerares uiteindelijk zou bijdragen aan de gelijke behandeling van de scholieren. De enge interpretatie van juridisch gelijkheid van de Commissie is legalistisch en geïsoleerd van de lokale omstandigheden van de zaak. De ruime interpretatie van non-discriminatierecht van het schoolbestuur is in hoge mate contextueel van aard.
Deze spanning tussen een enge en een ruime interpretatie van juridische gelijkheid beperkt zich niet tot de Utrecht zaak, maar blijkt ook uit veel andere data en komt terug in veel interviews. Zowel gewone burgers als juridische professionals steken hun eigen ruime benadering af tegen de enge benadering van de Commissie, die zij bestempelen als 'onwerelds' en 'teveel gezien door de bril van de wet'. De Commissie kent de wet goed en interpreteert deze letterlijk, maar zij hebben niet het minste idee van wat er speelt in de maatschappij. Zij plaatst zichzelf buiten de maatschappelijke context.
In onze data hebben we bewijs gevonden van alle drie de typen van juridisch bewustzijn. Deze typen waren niet evenredig verdeeld, voornamelijk 'met de wet' had de overhand. De data suggereert een alternatief begrip van hoe recht ertoe in het dagelijkse leven. Twee belangrijke elementen van het model van juridisch bewustzijn komen te kort wat betreft het uitleggen van het begrip dat mensen hebben van het Nederlandse anti-discriminatierecht.
Een belangrijke aanname van juridisch bewustzijn is dat het recht overal is. Het dagelijkse leven is doordrenkt met het recht en het recht bepaalt hoe we dingen zien. Dit zou betekenen dat de juridische concepten en bepalingen van non-discriminatiewetten een dominante rol spelen in het uitleggen van het juridisch bewustzijn van mensen. Uit onze data blijkt echter het tegenovergestelde. In het werk van de Commissie speelt het juridisch kader een dominante rol. Dit is echter niet hoe de schooldirecteur en de meeste andere respondenten in ons onderzoek het recht begrijpen. Voor hen is het niet het recht dat hun begrip van gelijkheid bepaalt, maar kleurt hun eigen idee van gelijkheid hun houding jegens non-discriminatierecht in. In deze benadering zijn de begrippen die mensen hebben van juridisch gelijkheid tegenovergesteld. In hun visie zijn recht en gelijkheid soms tegenstrijdig. Wanneer mensen elementen vertonen van een 'voor juridische gelijkheid' perspectief, verwijzen zij hoofdzakelijk naar hun persoonlijke verwachtingen. Zij nemen aan dat de bepalingen van de AWGB en de uitspraken van de Commissie samenvallen met hun eigen (ruime) idee van juridische gelijkheid. De meesten van hen zijn zich niet bewust van het feit dat de (enge) wettelijke benadering verschilt van hun eigen visie. Mensen die elementen vertonen van een 'tegen juridisch gelijkheid' perspectief verwijzen daarentegen naar hun persoonlijke ervaringen met de AWGB en de Commissie. Zij waren teleurgesteld toen zij ontdekten dat de officiële (enge) benadering hun eigen benadering in de weg staat. Dit zou verklaren waarom we meer elementen van het 'tegen juridische gelijkheid' perspectief tegenkwamen onder de juridische professionals. Het feit dat mensen elementen vertonen van een type juridisch bewustzijn dat omschreven kan worden als 'met juridische gelijkheid' illustreert hoe zij het evenwicht proberen te vinden tussen hun persoonlijke verwachtingen en hun eigen ervaringen met de AWGB of de Commissie. Hun steun voor non-discriminatie recht is afhankelijkheid van hun persoonlijke evaluatie: in hoeverre draagt de enge benadering bij aan hun eigen idee van juridische gelijkheid?
Concluderend blijkt dat de meeste actoren in dit onderzoek recht vaak van secundair of tertiair belang vindt bij het tot stand brengen van hun sociale begrippen. Dit betekent niet dat recht niet aanwezig is, maar dat het niet bepalend is in de uitleg van het begrip dat mensen hebben van non-discriminatierecht. Recht is er altijd, maar het is niet altijd belangrijk.
Ondanks dat 'met het recht' het dominante type van juridisch bewustzijn is in dit onderzoek, is uit de data gebleken dat het om een andere benadering gaat dan die uit oorspronkelijke model van Ewick & Silbey voortvloeit. Mensen spelen niet met het recht voor hun eigen gewin of om hun rijkdom en macht te vergroten, maar promoten een type gelijkheid dat zij 'moreel geschikt' achten. Hun 'met het recht' houding is veel meer ideologisch in plaats van strikt pragmatisch.
In het onderzoek naar juridisch bewustzijn moet rekening worden gehouden met het begrip dat mensen van het recht hebben. Gebleken is dat, als reactie op de critici van juridisch bewustzijn als theoretisch en methodologisch kader voor sociaaljuridisch onderzoek, verschillende elementen van het kader aangepast moeten worden. Er moet niet alleen gefocust worden op het 'officiële' recht, ook het recht 'vanaf beneden' moet in overweging worden genomen. Daarnaast zou juridisch bewustzijn niet beperkt moeten worden tot de gewone mens, maar ook de visies van juridische professionals moeten inhouden. Tot slot moeten empirische juridisch bewustzijn onderzoeken het (aanvullende) gebruik van enquêtes heroverwegen. Het kader van juridisch bewustzijn biedt een alternatief voor de meer traditionele effectiviteitsonderzoeken en kunnen helpen in het analyseren van de vraag hoe non-discriminatierecht ertoe doet in onder meer Nederland.
Uit het onderzoek volgt dat de meeste gewone burgers en juridische professionals instemmen met het beginsel van juridische gelijkheid, maar dat er weinig steun is voor officieel non-discriminatie recht. Duidelijk is geworden dat er twee concepten van juridische gelijkheid bestaan: een enge en een ruime. Voor veel mensen geldt dat het niet de wet is die hun begrip van gelijkheid bepaalt, maar dat hun eigen ideeën van gelijkheid hun houding jegens non-discriminatierecht inkleuren. Hun steun voor non-discriminatie recht is afhankelijk van hun persoonlijke inschatting.
Drie elementen van de Utrecht zaak tonen hoe gewone burgers en juridische professionals non-discriminatie recht begrijpen: 1) de meesten waren kritisch over belangrijke elementen van de AWGB (voornamelijk over 'indirecte discriminatie') en accepteren de uitspraken van de Commissie niet automatisch; 2) er bestaat ten aanzien van juridische gelijkheid een spanning tussen de enge interpretatie van de Commissie en de ruime interpretatie die door de meeste respondenten werd gevolgd; 3) het Nederlandse non-discriminatierecht was oorspronkelijk gericht op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, maar in de multiculturele samenleving wordt gelijke behandeling steeds meer geassocieerd met ras en religie. Kortom: de Utrecht zaak ging om meer dan enkel een handdruk en controversele zaken als deze zullen eerder de regel dan de uitzondering worden.
Add new contribution