Werkgroep oefenvragen - Public International Law - UU

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Uit het tweede beginsel van de Rio Declaration on Environment and Development (1992) kun je afleiden dat:

  1. Staten ervoor moeten zorgen dat een activiteit binnen zijn grondgebied geen schade kan veroorzaken aan gebieden buiten nationale rechtsmacht (bijvoorbeeld de volle zee) en andere staten.
  2. Het beginsel van duurzame ontwikkeling een harde rechtsregel is.
  3. Staten het recht hebben om hun eigen hulpbronnen te exploiteren en soevereiniteit dus absoluut is.
  4. Staten nooit activiteiten mogen faciliteren op hun grondgebied als deze activiteiten kunnen resulteren in grensoverschrijdende milieuschade. 

Vraag 2

Van staat tot staat kan het verschillen waarop het internationale recht doorwerkt in de nationale rechtsorde. Ten aanzien van de doorwerking van internationaal recht in de Nederlandse rechtsorde kan worden gesteld dat:

  1. Nationale wetten buiten beschouwing gelaten moeten worden door de Nederlandse rechter als zij in strijd zijn met regels van gewoonterecht.
  2. De Nederlandse rechter bevoegd is om zelfstandig vast te stellen of een bepaling uit een verdrag rechtstreekse werking heeft.
  3. Er geen nationale wetgeving wordt aangenomen om verdragen ten uitvoer te leggen, aangezien Nederland een monistisch systeem heeft.
  4. Voor de Nederlandse rechter kan een burger zich altijd rechtstreeks kan beroepen op regels uit mensenrechtenverdragen.

Vraag 3

Een persoon met de nationaliteit van staat Adrie maakt zich vanuit dit land schuldig aan het hacken van websites en het verspreiden van virussen onder particuliere bedrijven in staat Boosland. Zou staat Boosland rechtsmacht kunnen uitoefenen ten aanzien van deze persoon? 

  1. Nee, want de persoon bevindt zich niet op het grondgebied van staat Boosland en heeft ook niet de nationaliteit van staat Boosland.
  2. Ja, op grond van het actieve nationaliteitsbeginsel.
  3. Ja, op grond van het beschermingsbeginsel.
  4. Ja, op grond van het (objectieve) territorialiteitsbeginsel.

Vraag 4

Het onderscheid tussen zeegebieden die vallen binnen de soevereiniteit van kuststaten, zeegebieden waar kuststaten beperkte rechtsmacht kunnen uitoefenen en zeegebieden die buiten nationale rechtsmacht vallen, wordt gemaakt door het VN Zeerechtverdrag uit 1982. Welke van deze beweringen ten aanzien van deze zones is juist?

  1. Schepen worden onderworpen aan de nationale wetgeving van hun vlaggenstaat waar zij zich ook bevinden.
  2. Een kuststaat kan bevoegdheden uitoefenen om inbreuken op wetten en voorschriften inzake volksgezondheid te voorkomen en te bestraffen in de exclusieve economische zone.
  3. Schepen worden onderworpen aan de nationale wetgeving van de vlaggenstaat waar zij zich bevinden.
  4. Schepen van alle staten hebben het recht om toegang te verkrijgen tot de haven van de betreffende kuststaat, omdat ze het recht op onschuldige doorvaart hebben.

Vraag 5

Reparation for Injuries: Het Internationaal Gerechtshof stelde vast dat:

  1. De VN alleen bevoegdheden hebben die uitdrukkelijk zijn toegekend in het oprichtingsverdrag, attributiebeginsel.
  2. De VN die bevoegdheden hebben die nodig zijn voor het uitvoeren van de taken van de organisatie en het bereiken van de doelstellingen.
  3. De Verenigde Naties wel objectieve rechtspersoonlijkheid hebben, maar niet een vordering zomaar in kunnen stellen zonder toestemming van de staat waarvan de functionaris de nationaliteit heeft.
  4. De Verenigde Naties geen objectieve rechtspersoonlijkheid hebben.

Vraag 6

Wat is de juridische status van de regels ‘Articles on Responsibility of States for Internationally Wrongful Acts’ (opgesteld door de VN Commissie voor Internationaal Recht)?

  1. Juridisch bindend voor zover zij een weergave zijn van internationaal gewoonterecht.
  2. Juridisch bindend, omdat zij zijn opgenomen in een resolutie die is vastgesteld door de Algemene Vergadering van de VN.
  3. Voor staten die er partij bij zijn, zijn ze juridisch bindend.
  4. Alle artikelen zijn slechts een poging zijn tot geleidelijke ontwikkeling (“progressive development”) van het internationaal recht, waardoor ze juridisch niet-bindend zijn.

Vraag 7

Beoordeel onderstaande stellingen.

Stelling I: Het interveniëren door een staat/staten met geweld of dreiging van geweld op het grondgebied van een andere staat om een einde te maken aan ernstige en grootschalige schendingen van de mensrechten, zonder toestemming van de Veiligheidsraad, is onder het huidige internationaal recht, naar algemene opvatting rechtmatig.

Stelling II: De prejudiciële procedure houdt in dat nationale rechters aan het Internationaal Gerechtshof een vraag over de uitleg van het internationaal recht kunnen voorleggen.

  1. Beide stellingen zijn onjuist.
  2. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.

Vraag 8

De Algemene Vergadering heeft in het collectieve veiligheidssysteem van het VN Handvest:

  1. De bevoegdheid om bindende besluiten te nemen op grond van de Uniting for Peace Resolution.
  2. Geen bevoegdheid om maatregelen te nemen ten behoeve van de handhaving van vrede en veiligheid, omdat dit een exclusieve bevoegdheid is van de Veiligheidsraad.
  3. Enkel de bevoegdheid om niet-bindende besluiten te nemen voor de handhaving van vrede en veiligheid, maar alleen als de Veiligheidsraad niet in staat is om zelf op te treden.
  4. Wel de bevoegdheid om bindende besluiten te nemen voor de handhaving van veiligheid en vrede, maar pas nadat de Veiligheidsraad heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede of een daad van agressie.

Vraag 9

In Artikel 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof is een opsomming van de bronnen van het internationaal publiekrecht te vinden. Ten aanzien van deze bronnen kan worden gesteld dat:

  1. Rechterlijke uitspraken precedentwerking hebben en derhalve ook verbindend zijn voor partijen bij andere geschillen, wat ze een formele bron maakt.
  2. Algemene rechtsbeginselen onder andere worden toegepast om lacunes in het gewoonterecht, verdragen en andere bronnen op te vullen.
  3. Zij allemaal volstrekt gelijkwaardig zijn.
  4. Alleen verdragen en gewoonterecht juridisch relevant zijn.

Vraag 10

Welke van onderstaande beweringen is juist?

  1. Burgerlijke en politieke mensenrechten lenen zich eerder voor rechtstreekse werking dan economische, sociale en culturele mensenrechten.
  2. Burgerlijke en politieke mensenrechten kunnen ook wel gezien worden als inspanningsverplichtingen.
  3. Economische, sociale en culturele mensenrechten worden in het algemeen geformuleerd als absolute rechten.
  4. Rechtstreekse werking is eerder mogelijk bij economische, sociale en culturele mensenrechte dan bij burgerlijke en politieke mensenrechten.

Open vragen

Vraag 1a

Het internationaal recht wordt historisch gezien gedomineerd door het beginsel dat staten alleen gebonden zijn aan regels waarmee zij hebben ingestemd. Geef aan hoe dit beginsel tot uiting komt bij het gewoonterecht en verdragen.

Vraag 1b

In hoeverre zijn besluiten van internationale organisaties te beschouwen als bron van het internationaal publiekrecht? Besteed in uw antwoord aandacht aan de relatie van dergelijke besluiten met (andere) bronnen van internationaal recht.

Vraag 2a

Waaruit blijkt dat u als individu een subject bent van het internationaal recht? Motiveer uw antwoord aan de hand van twee voorbeelden en verwijs daarbij naar relevante rechtsbronnen.

Vraag 2b

In staat Anderland zijn in de afgelopen jaren op grote schaal mensen gemarteld in opdracht van de huidige Minister-president. De Minister-president is voor een kort werkbezoek in Nederland. Een mensenrechtenorganisatie dient een verzoek in bij de verantwoordelijke instanties om de Minister-president aan te houden en strafrechtelijk te vervolgen voor foltering. U krijgt als advocaat de vraag voorgelegd of de Minister-president zich kan beroepen op immuniteit om aan vervolging te ontkomen en of, en zo ja welke, uitzonderingen er bestaan op deze rechtsregel. Motiveer uw antwoord met verwijzing naar relevante jurisprudentie.

NB: u hoeft geen aandacht te besteden aan het beginsel dat kan dienen als basis voor de uitoefening van rechtsmacht.

Vraag 3a

Casus:

Atlantaland is een archipelstaat (een staat die geheel bestaat uit eilanden) gelegen in de regio Amerikasia. Een vertegenwoordiger van de regering van Atlantaland bezoekt de film “An Inconvenient Truth”, waarin voormalig Amerikaans presidentskandidaat Al Gore haarfijn de oorzaken en verwachte dramatische gevolgen van wereldwijde klimaatverandering uiteenzet. Een van de verwachte gevolgen van klimaatverandering is dat de zeespiegel wereldwijd enkele meters zal gaan stijgen. Het laaggelegen Atlantaland dreigt daarmee geheel onder de golven te verdwijnen. Reeds nu zijn de gevolgen merkbaar, met name door de sterke toename van orkanen in de laatste jaren die ernstige schade hebben veroorzaakt in Atlantaland. Geïnspireerd door de film wil de vertegenwoordiger van Atlantaland het in de regio gelegen land Bergland aansprakelijk proberen te stellen. Bergland is namelijk het land dat verantwoordelijk is voor de grootste uitstoot van broeikasgassen. De regering van Bergland stelt zich op het standpunt dat de uitstoot op zijn grondgebied hoofdzakelijk wordt veroorzaakt door particulieren en dat zij daar niet voor aansprakelijk gesteld kan worden. Bovendien stelt Bergland dat zij geen internationale verplichtingen heeft geschonden, want zij is geen partij bij het VN Raamverdrag inzake Klimaatverandering uit 1992 en het bijbehorende Kyoto Protocol uit 1997. Atlantaland wil de zaak graag voorleggen aan een internationaal arbitragetribunaal of het Internationaal Gerechtshof. U krijgt als juridisch expert de volgende vragen voorgelegd. 

Wat zijn de voornaamste overeenkomsten en verschillen tussen internationale arbitrage en internationale rechtspraak?

Vraag 3b

Heeft Bergland (mogelijk) in strijd gehandeld met het internationaal recht en zo ja, zou zij daarvoor aansprakelijk kunnen worden gesteld? Ga bij de beantwoording van deze vraag in op de voorwaarden voor staatsaansprakelijkheid. Motiveer uw antwoord met verwijzing naar relevante rechtsbronnen.

Vraag 4

Artikel 7 van het VN-Vrouwenrechtenverdrag luidt als volgt: “De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, nemen alle passende maatregelen om discriminatie van vrouwen in het politieke en openbare leven van het land uit te bannen, en verzekeren vrouwen in het bijzonder het recht om op gelijke voet met mannen: (a) hun stem uit te brengen bij alle verkiezingen en volksstemmingen, en verkiesbaar te zijn in alle openbaar gekozen lichamen [...]” Heeft Artikel 7(a) voorrang op bepalingen van Nederlands recht die hiermee in strijd zijn? Licht uw antwoord toe.

Vraag 5

In de Staat Gohzori vindt al jarenlang een burgeroorlog plaats, die steeds gewelddadiger wordt. De Staat Jazalgoet, die niet direct betrokken is bij de burgeroorlog in Gohzori, is gechoqueerd door de beelden op de televisie en wil graag met militaire middelen ingrijpen om de oorlog te stoppen. Leg uit onder welke voorwaarden een dergelijk militair ingrijpen rechtmatig kan zijn. Bespreek de situatie met en zonder steun van de Verenigde Naties. Motiveer uw antwoord met verwijzing naar specifieke bepalingen uit de relevante rechtsbronnen.

Vraag 6

Een olietanker van de Staat Gohzori lijdt schipbreuk vlak voor de kust van de Staat Jazalgoet. De olie begint te lekken uit het schip en drijft richting de kust. Om een milieuramp te voorkomen, besluit de Staat Jazalgoet om het schip en alle olie die er nog in zit te vernietigen, door vanuit een straaljager enkele bommen te werpen op de olietanker. Alle mensen hebben het schip dan reeds verlaten. De Staat Gohzori wil graag dat Jazalgoet aansprakelijk gehouden wordt voor het vernietigen van de olietanker. U bent de juridisch adviseur van Staat Jazalgoet. Aan u is de taak om te betogen dat de Staat Jazalgoet zich kan beroepen op een rechtvaardigingsgrond, waardoor de hierboven geschetste omstandigheden geen internationaal onrechtmatige daad van Jazalgoet opleveren.

Vraag 7a

Wanneer kan een entiteit onder het huidige internationaal publiekrecht als ‘Staat’ worden beschouwd?

Vraag 7b

Is erkenning van de entiteit als ‘Staat’ door andere Staten hiervoor tegenwoordig een juridisch vereiste? Zo niet, is dergelijke erkenning dan wel relevant in de praktijk?

Vraag 8

De organisatie van de internationale rechtsorde wordt gekenmerkt als decentraal. Geef gemotiveerd aan hoe dit tot uiting komt in de wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende functies van het internationaal publiekrecht.

Vraag 9

Is er sprake van een hiërarchie tussen de verschillende internationale rechtsbronnen? Besteed in uw antwoord aandacht aan de relatie tussen de rechtsbronnen in het algemeen en de relatie tussen verdragen en gewoonterecht in het bijzonder.

Vraag 10

De staat is het voornaamste subject van het internationaal publiekrecht. Wanneer kan een entiteit onder het huidige internationaal publiekrecht als 'staat' worden beschouwd? Is erkenning van de entiteit als staat door andere staten hiervoor tegenwoordig een juridisch vereiste?

Vraag 11

De zee is onder internationaal recht verdeeld in verschillende zones (rechtsmachtsgebieden). Geef kort aan welke zones een kuststaat op grond van het internationaal recht heeft (of kan claimen) en verwijs naar de relevante rechtsbron. U hoeft de rechten en plichten van de kuststaat niet te benoemen. 

Vraag 12

Wat is de reikwijdte van het geweldverbod uit artikel 2 lid 4 van het Handvest van de VN (wat valt er wel/niet onder) en welke 2 algemeen erkende uitzonderingen bestaan er? Vermeld ook de voorwaarden van die uitzonderingen. Verwijs naar relevante rechtsbronnen.

Vraag 13

De manier waarop internationaal recht doorwerkt in de nationale rechtsorde verschilt van staat tot staat. U bent advocaat en u krijgt de vraag voorgelegd of een client uit Nederland zich kan beroepen op een bepaling uit het mensenrechtenverdrag. De client wil weten of en onder welke voorwaarden een rechtstreeks beroep op een van deze bepalingen mogelijk is voor de Nederland rechter en wat er zal gebeuren als de nationale wetgeving strijdig is met deze verdragsbepaling. Geef advies en verwijs naar relevante rechtsbronnen.

Antwoordindicatie

Meerkeuzevragen

  1. D

  2. B

  3. D

  4. A

  5. B

  6. A

  7. A

  8. C

  9. B

  10. A

Open vragen

Vraag 1a

Het decentrale karakter van het internationaal recht brengt met zich mee dat regels van internationaal recht in beginsel niet gelden voor alle staten, maar alleen die staten die deze regels hebben aanvaard (vgl. de Lotus zaak: The rules of law binding upon State emanate from their own free will as expressed in conventions or by usages accepted as expressing principles of law and established in order to regulate the relations between these co-existing independent communities or with a view to the achievement of common aims.) Het beginsel komt tot uiting in het gewoonterecht in de zin dat instemming daarbij is verondersteld, tenzij een staat zich er vanaf het begin nadrukkelijk tegen heeft verzet (persistent objector). Het beginsel komt het duidelijkst tot uiting bij verdragen: staten zijn alleen gebonden aan verdragen na het verklaren van hun expliciete instemming (consent to be bound). Dit kan door een van de middelen vermeld in artikel 11 van het Weens Verdragenverdrag. Eventueel kan hier ook worden verwezen naar de voorbehouden die staten kunnen maken bij verdragen (voor zover die dat niet expliciet uitsluiten of beperken), waarin ook tot uiting komt dat staten in belangrijke mate zelf aangeven in hoeverre zij zijn gebonden aan (bepaalde) verdragsverplichtingen.

Vraag 1b

Besluiten van internationale organisaties worden niet genoemd in artikel 38 van het Statuut van het IGH, maar worden inmiddels algemeen als bron van het internationaal recht beschouwd. Er dient een onderscheid te worden gemaakt in juridisch bindende en niet-bindende besluiten. De bevoegdheid van internationale organisaties tot het nemen van juridisch bindende besluiten is altijd te herleiden tot de oprichtingsverdragen van de betreffende organisaties die uitdrukkelijk dan wel impliciet in die bevoegdheid dienen te voorzien. Dergelijke besluiten hebben derhalve een nauwe band met de verdragen waarop de organisaties zijn gebaseerd. Eventueel kan hier ook worden vermeld dat besluiten van internationale organisaties in beginsel alleen verbindend zijn voor de leden van de organisatie; in sommige gevallen (zoals bij de VN, vgl. de Reparation for Injuries zaak) zijn zij echter ook bindend voor niet-leden (objectief recht). Besluiten die niet juridisch bindend zijn, vormen geen zelfstandige rechtsbron, maar kunnen wel juridisch relevant zijn. Zo kunnen zij bijdragen aan de vorming van gewoonterecht (zij kunnen een aanwijzing zijn voor de rechtsovertuiging van staten). Ook is het mogelijk dat deze besluiten regels bevatten die een weergave zijn van gewoonterecht, dan wel op een later tijdstip gewoonterecht worden.

Vraag 2a

Een subject van het internationaal recht is een drager van internationale bevoegdheden, rechten en/of plichten. Ook individuen genieten tegenwoordig internationale rechtssubjectiviteit. Die rechtssubjectiviteit is echter beperkt in de zin dat zij alleen die rechten en plichten bezitten die hen door staten (de enige internationale subjecten met volledige rechtssubjectiviteit) zijn toegekend in verdragen, dan wel die voortvloeien uit het internationaal gewoonterecht. Bij de rechten dient te worden verwezen naar mondiale mensenrechtenverdragen als het IVBPR en regionale mensenrechtenverdragen als het EVRM die bepalingen bevatten die rechten toekennen aan burgers die zij rechtstreeks kunnen inroepen voor de nationale rechter en in een beperkt aantal gevallen zelfs voorzien in de mogelijkheid voor individuen om een schending van hun rechten voor internationale instanties aan te vechten (vgl. EVRM). Hierbij kan worden verwezen naar de Berrehab zaak, de NS/FNV zaak en/of het AAW arrest. Bij de plichten dient te worden verwezen naar de strafrechtelijke aansprakelijkheid van individuen onder internationaal recht voor internationale misdrijven als genocide, oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid, foltering, bepaalde vormen van terrorisme etc., die geëffectueerd kunnen worden door de nationale rechter, dan wel internationale straftribunalen. Deze plichten zijn deels te herleiden tot het gewoonterecht en deels tot verdragen, zoals het Genocideverdrag of het Anti-Folter Verdrag. Ook verwijzen naar het Statuut van het Internationaal Strafhof is correct.

Vraag 2b

Alle hoge staatsvertegenwoordigers genieten op basis van het gewoonterecht immuniteit gedurende de periode waarin zij in functie zijn. Deze immuniteit is volledig in de zin dat het zich uitstrekt tot alle handelingen in de uitoefening van hun functie en voor privé-handelingen (dus zowel functionele als personele immuniteit). De immuniteit strekt zich ook uit tot strafrechtelijke feiten als foltering. Hierbij dient te worden verwezen naar de Arrest Warrant zaak (Congo v. België). Er zijn vier uitzonderingen op deze rechtsregel: berechting in eigen staat; afstand van immuniteit (waiver); berechting voor internationale straftribunalen (vgl. de Taylor zaak); berechting van voormalige gezagsdragers. Bij de laatste uitzondering kan er worden aangegeven dat voormalige gezagsdragers nog wel immuniteit genieten voor de dingen die zij hebben gedaan in de uitoefening van hun functie, maar niet meer voor hetgeen zij in privé-hoedanigheid hebben gedaan. Het is vooralsnog onduidelijk in hoeverre dit laatste een basis biedt om voormalige gezagsdragers te vervolgen voor internationale misdrijven. Bij deze vraag dient te worden verwezen naar de Arrest Warrant zaak (Congo v. België) en de Pinochet zaak, waarbij tevens dient te worden aangegeven waarom deze zaken relevant zijn.

Vraag 3a

Arbitrage en rechtspraak zijn beide juridische vormen van conflictbeslechting die leiden tot een bindende uitspraak voor partijen. Arbitrage verschilt in twee algemene opzichten van rechtspraak: een arbitragetribunaal is in beginsel niet permanent van aard is, maar speciaal ten behoeve van het beslechten van een conflict opgericht. Er is weliswaar een Permanent Hof van Internationale Arbitrage (gevestigd in het Vredespaleis in Den Haag, dus op dezelfde locatie als het IGH), maar dat doet niets meer dan administratieve ondersteuning aan staten die hun conflict willen beslechten middels arbitrage. Het tweede verschil is dat de partijen in het algemeen een verdergaande mate van controle kunnen uitoefenen over de samenstelling, bevoegdheid en procedure van een arbitragetribunaal.

Vraag 3b

De hoofdregels op het gebied van staatsaansprakelijkheid zijn terug te vinden in de ILC Artikelen inzake Staatsaansprakelijkheid (ILC Articles on Responsibility of States for Internationally Wrongful Acts) die grotendeels een weergave van gewoonterecht vormen. Het uitgangspunt is weergegeven in artikel 1 ILC Artikelen: elke internationale onrechtmatige daad van een staat brengt internationale aansprakelijkheid van die staat met zich mee. De algemene voorwaarden voor staatsaansprakelijkheid onder het internationaal recht zijn terug te vinden in artikel 2. Van een internationale onrechtmatige daad van een staat is er sprake bij een handelen of nalaten dat: a) toerekenbaar is aan de staat en b) een schending is van een internationale verplichting die op die staat rust.

Het is allereerst de vraag of Bergland een internationale verplichting heeft geschonden die voortvloeit uit een internationale rechtsbron (verdrag waar Bergland partij bij is, gewoonterechtelijke norm, besluit internationale organisatie, etc.). Als uitgangspunt zou Bergland de fundamentele regel kunnen aanvoeren dat staten soevereiniteit genieten over hun grondgebied en het soevereine recht hebben om hun hulpbronnen te exploiteren zonder inmenging door andere staten. Op grond van dit recht zijn staten in beginsel vrij over hun hulpbronnen te beschikken en activiteiten te ontplooien of toe te staan op hun grondgebied, ook als zij bepaalde nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Die soevereiniteit wordt echter wel beperkt door verplichtingen. Hier zou het kunnen gaan om de gewoonterechtelijke regel die stelt dat staten gehouden zijn om hun territoir niet op een dusdanig manier te (laten) gebruiken dat er (aanmerkelijke) schade wordt berokkend aan andere staten. In algemene zin is deze regel terug te vinden in de Corfu Channel zaak. In de milieucontext is de algemene gewoonterechtelijke verplichting voor staten om geen (aanmerkelijke) grensoverschrijdende milieuschade te veroorzaken onder andere terug te vinden in Beginsel 2 van de Verklaring van Rio. Ook in de jurisprudentie is er verschillende malen naar verwezen (o.a. in de Gabcikovo-Nagymaros zaak). De verplichting is niet absoluut: het gaat hier om een due diligence verplichting die vereist dat staten maatregelen nemen om ernstige, dan wel aanmerkelijke grensoverschrijdende milieuschade te voorkomen en te beperken. Welke maatregelen een staat moet nemen om te voldoen aan zijn zorgplicht zal altijd afhankelijk zijn van de betreffende regel en de omstandigheden van het geval, bijv. de capaciteit van de staat, de feitelijke situatie, de te beschermen belangen. (NB: Bergland is geen partij bij het VN Raamverdrag inzake Klimaatverandering uit 1992 en het bijbehorende Kyoto Protocol uit 1997 dus daarmee kan niet in strijd zijn gehandeld, tenzij beargumenteerd wordt dat dit gewoonterecht is.)

Daarnaast moet aandacht worden besteed aan de vraag of de handelingen van particulieren toerekenbaar zijn aan Bergland. Handelingen van particulieren zijn in beginsel niet toerekenbaar, tenzij: a) zij zijn ingeschakeld voor de uitvoering van publieke taken (artikel 5 ILC Artikelen); b) de staat in kwestie hen instructies geeft of controle uitoefent (artikel 8 ILC Artikelen); c) de staat de handelingen achteraf steunt of goedkeurt (artikel 11 ILC Artikelen). Het is de vraag of dat hier het geval is. Belangrijker is dat een staat ook direct aansprakelijk kan worden gesteld voor handelingen verricht op zijn grondgebied waarvoor het niet de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om schade aan andere staten te voorkomen. Het gaat dan om een directe schending van de eerder genoemde zorgplicht die op de staat rust. Die veronderstelt dat ook toezicht wordt uitgeoefend ten aanzien van handelingen verricht door particulieren op het grondgebied van de betreffende staat. Hierbij dient te worden verwezen naar de Hostages zaak. Rechtvaardigingsgrond Eventueel kan er nog aandacht worden besteed aan een mogelijke rechtvaardigingsgrond voor het onrechtmatige handelen. De meest waarschijnlijke grond is overmacht uit artikel 23 van de ILC Artikelen.

Vraag 4

  • Verwijzing naar SGP-zaak.
  • Voorrang
    • Een ieder verbindende bepaling van een verdrag heeft voorrang op nationaal recht
    • Dit is gebaseerd op Artikel 94 Grondwet
    • Het VN-Vrouwenrechtenverdrag is een verdrag dat door Nederland geratificeerd is.
  • Een ieder verbindend?
    • Bepaling van verdrag? Ja, Artikel 7 is een bepaling uit een verdrag
    • Naar inhoud een ieder verbindend? Ja, Artikel 7(a) en (c) roepen duidelijk een recht voor een burger in het leven.
    • Voldoende duidelijk en geen omzetting in nationale wetgeving nodig? Nee, Artikel 7(a) en (c) kunnen direct worden toegepast.

Vraag 5

  • Verbod van militair ingrijpen:
    • Artikel 2(4) VN Handvest: Staat mag geen geweld gebruiken tegen andere Staat.
  • Uitzonderingen op dit verbod:
    • Zelfverdediging (Artikel 51): is hier niet relevant.
    • Humanitaire interventie: te hulp komen van onderdrukte minderheid. Maar zonder toestemming van de Veiligheidsraad is dit verboden.
    • Autorisatie tot gebruik geweld door de VN Veiligheidsraad (HFST VII VN Hv): VR kan Jazalgoet toestaan geweld te gebruiken in en tegen Gohzori als de VR een bedreiging van de vrede vaststelt (39 VN Hv), en Staten toestaat “all necessary means” te gebruiken om de vrede te herstellen

Vraag 6

  • Overmacht (art. 23 ILC Articles State Responsibility, weerspiegeling gewoonterecht) is niet van toepassing, want Jazalgoet had een keuzemogelijkheid.
  • Distress ( art. 24 ) is ook niet van toepassing, want er was geen sprake van levensgevaar.
  • Noodzaak (art. 25) is een mogelijkheid:
    • is er sprake van een "essentieel belang" van Jazalgoet (bescherming van milieu kust),
    • dat wordt bedreigd door een "ernstig en onmiddellijk gevaar" (de lekkende olie),
    • en was het bombarderen de "enige manier" ter bescherming van dat belang (was er geen alternatief voor de bombardementen?).
    • Ook mogen de bombardementen niet een "ernstige aantasting” zijn van “een essentieel belang" van Gohzori.
    • Bovendien mag Jazalgoet niet bijgedragen hebben aan het ontstaan van de noodtoestand.

Vraag 7

a) Een entiteit is een staat als het voldoet aan enkele feitelijke criteria (art. 1 Montevideo verdrag
dat wordt gezien als weergave van gewoonterecht):

  • Grondgebied: Gebied op land, de binnenwateren en eventueel de territoriale zee. De omvang is niet van belang en de grenzen van dit gebied hoeven niet duidelijk afgebakend te zijn.
  • Bevolking: op het grondgebied moeten mensen leven die hier min of meer permanent verblijven.
  • Effectief gezag: de bevolking die zich op grondgebied bevindt moet worden bestuurd door een eigen gezag, en dus niet een gezag van buiten. Dit gezag moet effectief zijn: het moet wetten kunnen maken, de orde handhaven, rechtspreken, etc.

b) Een relevant onderscheid in dit licht is het verschil tussen twee theorieën:

  • Constitutieve theorie: erkenning door andere staten is een noodzakelijk vereiste voor het bestaan van een staat. Dit is een theoretische opvatting die niet wordt gehuldigd in het internationale recht.
  • Declaratoire theorie: erkenning is alleen een bevestiging van het feit dat een staat bestaat en geeft de bereidheid aan van andere Staten om betrekkingen aan te gaan met die staat.
  • Dit laatste is de heersende leer, zoals blijkt uit de statenpraktijk en jurisprudentie (zie bv. RMS-zaak en de Oost-Timor/Fretilin zaak)
  • Erkenning door andere staten is dus geen juridisch vereiste maar het is wel juridisch relevant. Erkenning door andere Staten kan dienen als bewijs in twijfelgevallen. Het is de eerste stap om rechtsbetrekkingen met andere Staten aan te gaan en kan van belang zijn om aan internationale organisaties deel te nemen. Het ontbreken ervan kan uitoefening vaneffectief gezag problematisch maken (in situaties met rivaliserende claims).

Vraag 8

De volgende punten dienen aan de orde te komen:

  • Wetgevende functie: geen centrale wetgever, staten stellen zelf in grote mate de regels vast in de vorm van verdragen en gewoonterecht en zij binden zich daar zelf aan, expliciet (verdragen) en/of impliciet (gewoonterecht)
  • Rechtsprekende functie: geschillen worden niet automatisch voorgelegd aan internationale rechterlijke instanties, maar slechts als staten daar (vooraf) mee hebben ingestemd (zie bijvoorbeeld IGH)
  • Uitvoerende functie: geen centrale instanties belast met de handhaving van het internationaal recht, staten doen dit vooral zelf o.a. door het nemen van tegenmaatregelen.

Vraag 9

De volgende punten dienen aan de orde te komen:

  • Het onderscheid tussen primaire bronnen zoals verdragen, gewoonterecht, algemene rechtsbeginselen en subsidiaire bronnen zoals jurisprudentie en doctrine. Besluiten internationale organisaties zijn altijd op basis van verdragen en daarmee dus herleidbaar tot primaire bronnen. (art. 38 statuut IGH)
  • Er is geen strikte hierarchie tussen verdragen en gewoonterecht. Verdrag kan gewoonterecht opheffen; gewoonterecht codificeren; aanleiding geven tot vorming nieuwe regels gewoonterecht; door gewoonterecht worden opgeheven. Algemene conflictsregels zijn van toepassing (lex posterior, lex specialis). Verdragen bevatten vaak regels over verhouding tav andere verdragen (bijvoorbeeld: artikel 103 VN Handvest bepaalt voorrang op andere verdragen). 
  • Regels van dwingend recht (ius cogens) hebben voorrang op andere regels van internationaal recht (art. 53 en 64 Weens Verdragenverdrag)

Vraag 10

De volgende punten dienen aan de orde te komen:

  • Een entiteit is een staat wanneer voldaan is aan drie feitelijke criteria:
    • Grondgebied
    • Bevolking
    • Effectief gezag
    • Eventueel kan ook verwezen worden naar onafhankelijkheid als eis
    • Zie ook art. 2 Montevideoverdrag dat wordt gezien als weergave van gewoonterecht
  • Erkenning door andere staten is geen juridisch vereiste. Het kan echter wel dienen als bewijs in twijfelgevallen. Er is sprake van onderscheid tussen:
    • constitutieve theorie: erkenning door andere staten is een noodzakelijk vereiste voor het bestaan van een staat
    • declaratoire theorie: erkenning door andere staten is slechts een bevestiging van het feit dat een staat bestaat en geeft de bereidheid aan om betrekkingen te ondergaan. Dit is de heersende leer, zoals blijkt uit de statenpraktijk en de jurisprudentie (RMS-zaak, Oost-Timor/Fretilin).

Vraag 11

In het antwoord hoeven alleen de zones genoemd te worden met verwijzing naar de relevante artikelen uit het VN Zeerechtverdrag. Het gaat hierbij om met name de volgende zones:

  • Territoriale zee: art. 2 en 3
  • Aansluitende zone: art. 33
  • Exclusieve economische zone (EEZ): art. 56
  • Continentaal plat: art. 76

Ook verwijzing naar binnenwateren art. 2 en 8 en/of archipelwatere art. 2 46-47 is correct, evenals verwijzing naar de relevante Nederlandse wetgeving (wet grenzen territoriale zee, EEZ wet, wet aansluitende zone).

Vraag 12

  • Geweldverbod (art. 2 lid 4 VN Handvest)
    • Wel: alle vormen van gebruik geweld (agressie alsook mindere vormen) inclusief dreiging (UNGA resoluties 3314 en 2625; Nicaragua zaak)
    • Niet: gebruik van geweld binnen een staat, politieke en economische druk, financiele steun en humanitaire hulp (Nicaragua zaak)
  • Uitzonderingen:
    • Machtiging Veiligheidsraad met voorwaarden: Veiligheidsraad stelt vast of er sprake is van een een "bedreiging van de vrede of daad van agressie"; resolutie met verwijzing naar hoofdstuk VII of art. 42 en machtiging tot gebruik geweld (meestal "use all necessary means").
    • Zelfverdediging (art. 51) met voorwaarden: gewapende aanval, melding aan VR, noodzaak, proportionaliteit.

Vraag 13

Benoem de volgende zaken:

  • Gelding: Nederland moet partij zijn bij het betreffende verdrag en het moet in werking zijn getreden; dan automatisch geldend in de Nederlandse rechtsorde (o.g.v. ongeschreven staatsrecht).
  • Rechtstreekse werking (art. 93 GW) met kernvoorwaarden:
    • Onvoorwaardelijk
    • Voldoende duidelijk
  • Voorrang (art. 94 GW): eerdere en latere wettelijke voorschriften nationale rechter moeten buiten toepassing worden gelaten door de Nederlandse rechter indien strijdig met een ieder verbindende bepaling uit verdrag.
  • AAW-zaak en NS/FNV-zaak verwijzing.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2093